Overheidsorganisatie | Gemeente Amsterdam |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening Parkeerbelasting 2013 II |
Citeertitel | Verordening Parkeerbelastingen 2013 II |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Belastingen, retributies en heffingen |
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 3-4-2013
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Gem. blad 2013, afd. 3A, nr. 61/162
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-04-2013 | 01-07-2013 | nieuwe regeling | 03-04-2013 Gem. blad 2013, afd. 3A, nr. 61/162 | Gem. blad 2013, afd. 1, nr.162 |
Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen, dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
b. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet (Staatsblad 1994, nr. 475)
aangehouden register van opgegeven kentekens, als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;
c. parkeerapparatuur: parkeermeters, voor het betalen van de parkeerbelasting ingerichte mobiele telefoons, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;
d. centrale computer: een computer van de gemeente dan wel een computer van het bedrijf waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon of ander communicatiemiddel;
e. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting wordt geheven, behorende bij de parkeerapparatuur;
f. vergunning:een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren (parkeervergunning) zoals geregeld en beschreven in de Parkeerverordening 2013;
g. parkeerduurbeperking: beperking in tijdsduur van de parkeerhandeling, alles overeenkomstig het bepaalde in de Parkeerverordening 2013.
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.
2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd, wordt mede aangemerkt:
degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;
zolang geen voldoening van de belasting, vermeld in art. 1, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:
° indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd, waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder, maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
° indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.
3. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruikgemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
4. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel b, wordt geheven van degene aan wie de vergunning is verleend. De belastingplicht van de belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel b, sluit de belastingplicht van de belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, uit voor de in de vergunning aangegeven wijze en plaats met uitzondering van gebieden waar en voor zover een parkeerduurbeperking geldt. Deze uitsluiting geldt uitsluitend ter zake van het kenteken waarvoor de vergunning is verleend.
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
2. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel b, is verschuldigd bij het verlenen van de vergunning.
Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het, bij aanvang van het parkeren, werpen van geld in parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op of via de parkeerapparatuur of in de daarbij geleverde gebruiksaanwijzing kennisgegeven. Ten aanzien van het hier voorafgaande bepaalde moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen één maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon of ander communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.
2. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij het verlenen van de vergunning. Voldoen via een daartoe afgegeven machtiging tot automatische incasso wordt hier met betalen gelijkgesteld.
3. Indien de belastingplicht met betrekking tot de belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel b, in de loop van de zes maanden waarvoor de vergunning is verleend, eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing over zoveel volle kalendermaanden als er in die periode na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht nog resteren. De Parkeerverordening 2013 geeft de voorwaarden bij de beëindiging van de vergunning.
4. Een naheffingsaanslag moet terstond, inclusief de kosten van de naheffings-aanslag zoals bedoeld in art. 9, en voor zover van toepassing verhoogd met de andere kosten zoals bedoeld in art. 9, worden betaald.
De aanwijzing van de plaats waar en het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, mag worden geparkeerd, geschiedt in alle gevallen bij besluit van het College van Burgemeester en Wethouders, gehoord de stadsdelen.
1. Een wielklem kan worden aangebracht in het geval van wanbetalen.
2. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere regels geven omtrent de definitie van wanbetalen.
3. Indien na het aanbrengen van de wielklem ten minste 24 uur zijn verstreken, wordt het voertuig naar een door de in art. 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen plaats overgebracht en daar in bewaring gesteld.
1. Voor een naheffingsaanslag voor de belasting als bedoeld in art. 1, onderdeel a, alsmede voor het aanbrengen, respectievelijk het verwijderen van de wielklem en voor het overbrengen en bewaren worden kosten in rekening gebracht. De hoogte van het daarvoor in rekening te brengen bedrag is opgenomen in hoofdstuk 4 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.
2. Het bedrag van de voor de wielklem en voor het overbrengen en bewaren in rekening te brengen kosten, wordt in een voor bezwaar vatbare beschikking vast-gesteld.
Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.
Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van parkeerbelastingen.
1. De Verordening parkeerbelastingen 2013, vastgesteld bij raadsbesluit van 29 november 2012 (Gemeenteblad, afd. 3A, nr. 187/1022) wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van heffing, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking per 15 april 2013.
3. De datum van ingang van heffing is 15 april 2013.
4. Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening Parkeerbelastingen 2013-II.
5. Daar waar in de voorliggende Verordening Parkeerbelastingen 2013-II en de bijbehorende tarieventabel wordt gesproken van ‘stadsdeelgrens' moet gelezen worden ‘stadsdeelgrens zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van de Verordening op de stadsdelen zoals deze luidde voor 1 mei 2010.