Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uithoorn

Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUithoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2017
CiteertitelRe-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2017
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015 wordt ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet, art. 8a eerste lid, aanhef en onderdelen a, c, d en e, en tweede lid
  2. Participatiewet, art. 10b lid 5 en lid 7

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-08-2017Nieuwe regeling

06-07-2017

gmb-2017-134990

2017-015715

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2017

De raad van de gemeente Uithoorn;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 juli 2017 nr. 2017-015715;

gelet op de artikelen 8a eerste lid, aanhef en onderdelen a, c, d en e, en tweede lid, en 10b lid 5 en lid 7 Participatiewet;

gezien het advies van het Participatieplatform Sociaal Domein Uithoorn;

besluit vast te stellen de Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2017.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid als bedoeld in de wet, waarbij al dan niet gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn;

  • -

    doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

  • -

    niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder a van de wet;

  • -

    grote afstand tot de arbeidsmarkt: personen uit de doelgroep met een indicatieve loonwaarde 0-40% van het wettelijk minimumloon;

  • -

    middellange afstand tot de arbeidsmarkt: personen uit de doelgroep met een indicatieve loonwaarde 40 – 70% van het wettelijk minimumloon;

  • -

    korte afstand tot de arbeidsmarkt: personen uit de doelgroep met een indicatieve loonwaarde tussen 70 en 100+% van het wettelijk minimumloon;

  • -

    loonkostensubsidie: een subsidie zoals bedoeld in artikel 10c en 10d van de wet

  • -

    raad: gemeenteraad van Uithoorn

  • -

    startkwalificatie: een havo of vwo-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee.

  • -

    tijdelijke loonkostensubsidie: tijdelijke financiële compensatie om de werkgever financieel in staat te stellen een geschikte kandidaat de gelegenheid te geven zich te ontwikkelen en te bewijzen in het werk, alsmede ter compensatie van de lagere arbeidsproductiviteit van de kandidaat en eventuele noodzakelijke begeleiding op de werkvloer.

  • -

    voorziening: een verstrekking van een product of dienst van het college aan haar inwoners of aan een organisatie gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de wet.

  • -

    werkgever: onderneming of organisatie waarvoor mensen in loondienst kunnen werken, ongeacht de rechtsvorm

  • -

Artikel 2. Uitgangspunten

  • 1.

    Bij het aanbieden van voorzieningen op grond van deze verordening hanteert het college de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de doelgroep is in eerste instantie zelf verantwoordelijk om activiteiten te ontwikkelen, gericht op arbeidsinschakeling of, zolang dat niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie;

    • b.

      de doelgroep is verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

    • c.

      als het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid nog niet mogelijk is, worden voorzieningen aangeboden om belemmeringen met betrekking tot re-integratie weg te nemen;

    • d.

      voorzieningen worden aangeboden in het perspectief van duurzame zelfredzaamheid en het terugdringen van het beroep op een uitkering;

    • e.

      indien volledige uitstroom naar het oordeel van het college nog geen reële mogelijkheid is, kan het college van de uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie naar vermogen verlangen.

  • 2.

    Indien bijstand wordt verleend aan een gezin, behoren de meerderjarige gezinsleden ook tot de doelgroep.

  • 3.

    Bij de inzet van re-integratiemiddelen wordt prioriteit gegeven aan:

    • a.

      die voorzieningen die naar het oordeel van het college het meest efficiënt zijn;

    • b.

      bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op de inschakeling in de arbeid;

    • c.

      een voorziening wordt slechts tijdelijk aangeboden.

  • 4.

    Het college kan voorzieningen aanbieden aan personen die niet tot de doelgroep van deze verordening behoren. Bij nadere regelgeving kan het college groepen gelijkstellen met personen behorende tot de doelgroep.

HOOFDSTUK 2. BELEID EN FINANCIËN

Artikel 3. Evenwichtige verdeling en financiering

  • 1.

    Het college kan een voorziening aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Bij de beoordeling van wat doelmatig is, hanteert het college de uitgangspunten in de door de raad vastgestelde Kadernota ‘Hoe het werkt’, Kadernota re-integratie 2017-2020.

  • 3.

    Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en

    • b.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

Artikel 4. Budgetplafonds

  • 1.

    Het college kan één of meerdere budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

HOOFDSTUK 3. VOORZIENINGEN

Artikel 5. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen, stelt het college ter nadere uitvoering van deze verordening in nadere regels vast welke voorzieningen zij kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden.

  • 2.

    Het college kan een voorziening beëindigen als:

Artikel 6. Sociale activering

  • 1.

    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening.

  • 2.

    Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

Artikel 7. Detacheringsbaan

  • 1.

    Het college kan zorgen voor toeleiding van een persoon die behoort tot de doelgroep naar een dienstverband met een werkgever, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel de werkgever en inlenende organisatie als tussen de werknemer en inlenende organisatie

  • 3.

    Een werknemer wordt uitsluitend geplaatst als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

Artikel 8. Scholing

  • 1.

    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2.

    Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      het scholingstraject duurt in beginsel niet langer dan een jaar én

    • b.

      is gericht op werk en/of vergroting van de kans op duurzame inschakeling in het arbeidsproces en

    • c.

      is niet gericht is op positieverbetering.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet.

Artikel 9. Participatieplaats

  • 1.

    Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 3.

    De scholing, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, bestaat uit een kortdurende opleiding of cursus van, in beginsel, niet langer dan één jaar en is gericht op duurzame arbeidsinschakeling en is niet gericht op positieverbetering.

  • 4.

    De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt de helft van het in artikel 7 onderdeel h van de regeling Participatiewet, IOAW, en IOAZ genoemde maximumjaarbedrag in het kader van vrijwilligerswerk gericht op arbeidsinschakeling, per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 10. Participatievoorziening beschut werk

  • 1.

    Het college biedt de voorziening beschut werk aan, aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon:

    • a.

      behoort tot de doelgroep; of

    • b.

      een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid krijgt een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschut werkplek omdat het aantal geraamde beschut werkplekken in één jaar al is gerealiseerd, voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

  • 3.

    Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken, biedt het college de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving

    • b.

      Uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur

  • 4.

    Het college biedt de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt:

  • 5.

    Bovenop het aantal geraamde beschut werkplekken realiseert het college geen extra dienstbetrekkingen beschut werk tenzij de geraamde beschut werkplekken naar beneden afwijken van de door de raad vastgestelde Kadernota re-integratie 2017-2020. In dat geval gelden, voor de periode 2017-2020, de aantallen zoals benoemd in de Kadernota re-integratie Uithoorn 2017-2020.

  • 6.

    De eventuele extra dienstbetrekkingen beschut werk als gevolg van de aantallen Kadernota re-integratie 2017-2020, zoals beschreven in lid 5, worden als volgt ingezet:

    • a.

      Indien sprake is van een hoger aantal beschut werk plekken als gevolg van de in de Kadernota re-integratie genoemde aantallen, dan wordt de volgorde waarin deze personen, die tot de doelgroep beschut werk horen en door het college van een dienstbetrekking worden voorzien, bepaald als in lid 2, met dien verstande dat personen genoemd in artikel 7, lid 1, onderdeel a onder 1°, 5° en 6° van de wet in volgordelijkheid voor gaan op de overige personen die tot de doelgroep beschut werk horen.

Artikel 11. Ondersteuning bij leer-werktraject

Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

  • a.

    van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

  • b.

    van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

Artikel 12. Persoonlijke ondersteuning

Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

Artikel 13. Ondersteuning bij beheersing Nederlandse taal

  • 1.

    Het college kan aan een persoon ten aanzien van wie het redelijk vermoeden bestaat dat hij niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening aanbieden ter ondersteuning van de beheersing van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F.

  • 2.

    De voorziening als bedoeld in het eerst lid wordt vastgelegd in een taalplan. In het taalplan wordt in ieder geval beschreven:

    • a.

      welke vorm van ondersteuning wordt aangeboden; en

    • b.

      de wijze waarop de voortgang van de beheersing van de Nederlandse taal wordt beoordeeld.

Artikel 14. Zoekperiode personen ouder dan 27 jaar

  • 1.

    De persoon, ouder dan 27 jaar, krijgt na melding om een uitkering een zoekperiode van vier weken;

  • 2.

    De persoon aan wie een zoekperiode wordt opgelegd, wordt direct bij de melding om een uitkering volledig geïnformeerd over rechten en plichten, waaronder in ieder geval de mogelijkheid tot het (direct) indienen van een aanvraag voor bijstand;

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan wegens omstandigheden de zoekperiode korter vastgesteld worden;

  • 4.

    Te allen tijde wordt de meldingsdatum geregistreerd en vastgelegd ten behoeve van een deugdelijke uitvoering van de wet en borging van de rechten van de persoon genoemd in het eerste lid.

Artikel 15. Tijdelijke loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college kan een tijdelijke loonkostensubsidie verstrekken aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde die voor arbeidsinschakeling is aangewezen op ondersteuning door de gemeente een arbeidsovereenkomst sluit of beoogt te sluiten;

  • 2.

    de tijdelijke loonkostensubsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing plaatsvindt;

  • 3.

    De tijdelijke loonkostensubsidie wordt niet verstrekt indien de werkgever aanspraak kan maken op een loonkostensubsidie op grond van artikel 10d van de wet;

Artikel 16. Innovatie

  • 1.

    Het college kan, in het kader van onderzoeken en toepassen van mogelijkheden om de participatie, of activiteiten gericht op arbeidsinschakeling, te bevorderen, afwijken van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    De duur van een experiment als bedoeld in het eerste lid is ten hoogste twee jaar

  • 3.

    Indien het experiment noodzaakt tot bijstelling van deze verordening, kan de periode zoals genoemd in het tweede lid worden verlengd tot aan het moment van inwerkingtreding van de bijstelling.

Artikel 17. Verlening uitsluitend recht tot uitvoering van voorzieningen

Het college is bevoegd een uitsluitend recht als bedoeld in artikel 2 24 sub a van de Aanbestedingswet 2012 voor overheidsopdrachten te verlenen met betrekking tot het uitvoeren van één of meer voorzieningen door een aanbestedende dienst.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 18. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leiden.

Artikel 19. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015 voor de duur:

    • a.

      van 12 maanden, gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of

    • b.

      dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 3.

    Het college kan na afloop van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet.

  • 4.

    De Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015 blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking een dag na publicatie.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2017

 

Vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van Uithoorn van 6 juli 2017, nr. S2.2

griffier

(dhr. mr. J.H. vanLeeuwen)

voorzitter

mevr. drs. D.H.Oudshoorn-Tinga)

TOELICHTING

Algemeen

Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening: - persoonlijke ondersteuning (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel a, en 10, eerste lid, van de Participatiewet);

  • -

    scholing of opleiding als bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikel 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

  • -

    de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, Participatiewet (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet); en

  • -

    participatievoorziening beschut werk als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet).

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening. Daarnaast is de Kadernota re-integratie 2017-2020 ook leidend voor de omschrijving van de begrippen.

Doelgroep

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:

  • -

    die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • -

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW);

  • -

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

  • -

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);

  • -

    personen zonder uitkering; en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.

Grote, middellange en korteafstand tot de arbeidsmarkt

Deze begrippen worden gekoppeld aan de Kadernota re-integratie 2017-2020, waarin het cliëntenbestand is opgedeeld in indicatieve loonwaarde.

Er is geen termijn gekoppeld aan kort, middellange of grote afstand tot de arbeidsmarkt. Reden hiervoor is dat de individuele situatie van de cliënt maatgevend is voor de kansen op de arbeidsmarkt. Indicatief kan desalniettemin worden gedacht aan de volgende termijnen:

  • -

    kort: deelname aan de arbeidsmarkt mogelijk binnen een half jaar

  • -

    middellang: deelname aan de arbeidsmarkt mogelijk tussen een half jaar en 2 jaar

  • -

    groot: deelname aan de arbeidsmarkt niet mogelijk binnen dan 2 jaar.

Artikel 2 Uitgangspunten

Deze uitgangspunten staan centraal voor het college in de uitvoering van de Participatiewet.

Artikel 3. Evenwichtige verdeling en financiering

Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.

Overige voorzieningen

Voor de overige voorzieningen, volgt al uit de doelgroepomschrijving aan wie het college deze voorzieningen kan aanbieden. Het gaat om: scholing (artikel 8), beschut werk (artikel 10), ondersteuning bij leer-werktrajecten (artikel 11), persoonlijke ondersteuning (artikel 12), ondersteuning beheersing Nederlandse taal (artikel 13), loonkostensubsidie (artikel 15).

Rekening houden met omstandigheden en beperkingen

Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. In artikel 3, derde lid, is opgenomen waarmee het college in ieder geval rekening moet houden.

Artikel 4. Budgetplafonds

Het college kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het college moet naar aanleiding van een aanspraak op ondersteuning altijd een individuele afweging maken of zij die aanspraak wil en kan honoreren. Het ontbreken van financiële middelen kan echter niet de reden zijn om aanvragen op ondersteuning af te wijzen. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Het college dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan het college om te beoordelen of er überhaupt ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm die moet krijgen, gelet op het te bereiken doel van arbeidsinschakeling, al dan niet op langere termijn.

In de kadernota re-integratie 2017-2020 is het re-integratiebudget voor de komende vier jaar vastgesteld door de raad op € 535.400 per jaar. Tenzij er noodzaak is tot wijziging, is laatstgenoemd bedrag in principe het plafond voor alle re-integratievoorzieningen tezamen. Dit staat verder los van eventuele aanvullende budgetten die via andere regelingen waarbij re-integratie ook een rol kan spelen en die kunnen worden binnengehaald, zoals ESF en tegemoetkomingen voor statushouders.

Artikel 5. Algemene bepalingen over voorzieningen

De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk). Ook is het mogelijk dat een gemeente in individuele gevallen een persoonsgebonden re-integratiebudget ter beschikking stelt.

Lid 1. Nadere regels

Er bestaat de afspraak om beleidsregels voor re-integratievoorzieningen, zowel voor werknemers als voor werkgevers, worden zoveel mogelijk te harmoniseren in samenwerking met de aan het Werkgeversservicepunt Groot Amsterdam (WSP) deelnemende gemeenten, (voormalige) SW-bedrijven of nieuw opgerichte uitvoeringsorganisaties en het UWV.

Dit mede vanuit het oogpunt om werkgevers niet onnodig schaalvoordelen door ten opzichte van de diverse gemeenten en daarmee de onderlinge concurrentie tussen gemeenten aan te wakkeren.

Lid 2. Beëindigingsgronden

Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 5, tweede lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verstrekt.

De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd1. Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 6. Sociale activering

Volgens de Participatiewet dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.

Begrip sociale activering

Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt2.

Doelgroep sociale activering

Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening (artikel 5, eerste lid).

Voor de verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering is vereist dat de mogelijkheid bestaat dat een persoon op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Bestaat die mogelijkheid niet, dan kan een persoon niet worden verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening. Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt, er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering3.

College stemt duur activiteiten af op de persoon

Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om de duur van activiteiten in het kader van sociale activering nader te bepalen. Het college moet de duur afstemmen op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, zal een al te rigide termijn moeilijk zijn.

Geen verdringing

Een voorziening wordt uitsluitend wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan voor afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:

  • -

    eigen initiatief van de werknemer;

  • -

    handicap;

  • -

    ouderdomspensioen;

  • -

    vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer, of

  • -

    gewettigd ontslag om dringende redenen.

Artikel 7. Detacheringsbaan

De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.

Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. Het college zorgt ervoor dat een persoon een dienstverband krijgt aangeboden door een derde, de werkgever. Die derde kan bijvoorbeeld een detacheringsbureau zijn.

In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.

Voor derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over sociale activering (artikel 6)

Artikel 8. Scholing

Startkwalificatie

Onder startkwalificatie wordt verstaan een Havo of Vwo-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (Mbo), niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.

Jongeren

Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet).

Scholing in combinatie met participatieplaats

Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats (zie artikel 9 van deze verordening) niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.

Zie artikel 9 van deze verordening over de voorziening participatieplaatsen.

Lid 2 onder bgericht op werk en/of vergroting van de kans op duurzame inschakeling in het arbeidsproces

Scholing dient in principe gericht te zijn op snelle arbeidsmarktinschakeling. Daarom duurt deze in beginsel niet langer dan 1 jaar (eerste lid). Scholing dient arbeidsmarktrelevant te zijn, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan opleidingen die opleiden voor functies waar de vacatures in zijn. Het principe van goedkoopst mogelijke adequate scholing is van toepassing.

Met de term ‘in beginsel’ wordt beoogd uitdrukking gegeven aan het feit dat er ook uitzonderingen op de regel van de maximale duur van 1 jaar mogelijk zijn. Dit blijft maatwerk. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan alleenstaande ouders met een kind onder 5 jaar. Zij kunnen op verzoek ontheffing van de arbeidsverplichting vragen, maar hebben wel een re-integratieverplichting. Een langdurigere opleiding zou een passend instrument kunnen zijn om, gedurende de ontheffing van de arbeidsverplichting, toch te werken aan het vergroten van de kansen om aan het werk te komen.

Artikel 9. Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet en het eerste lid van artikel 9 van deze verordening. Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.

Additionele werkzaamheden

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet).

Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).

Premie

De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet. Bij het bepalen van de hoogte van de premie is de gemeenteraad niet verplicht om aan te sluiten bij het in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet genoemde bedrag4. Alleen de maximale hoogte van de premie is begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Dit blijkt uit de woorden ‘ten hoogste’. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken5.

Bij de hoogte van de premie is aansluiting gezocht bij de maximale jaarpremie die verstrekt wordt bij het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een traject richting arbeidsinschakeling zoals opgenomen in artikel 7 onderdeel h van de regeling Participatiewet, IOAW, en IOAZ (artikel 31 lid onder k van de wet). De premie zelf wordt evenwel per zes maanden verstrekt. Daarom is de hoogte van de premie ook afgestemd op de helft van het jaarbedrag. Voorwaarde is wel dat in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Vanaf 1 januari 2017 bedraagt het volledig bedrag zoals in bovengenoemd artikel benoemd € 1.500 per jaar. Per zes maanden bedraagt de premie derhalve € 750. Er is voor gekozen om te verwijzen naar de regeling Participatiewet, opdat de bedragen in de verordening niet telkenmale hoeven te worden gewijzigd.

Artikel 10. Participatievoorziening beschut werk

Het college biedt ambtshalve of op verzoek de voorziening beschut werk aan, aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon behoort tot de doelgroep van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet of een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt (eerste lid). Het college is verplicht om iemand de voorziening beschut werk aan te bieden wanneer die persoon daarop aangewezen is (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet)6. Deze verplichting geldt tot wanneer de vastgestelde aantallen beschut werkplekken zijn bereikt (artikel 10b, zesde lid, van de Participatiewet)7.

Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk (eerste en tweede lid) zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid) en welke voorzieningen worden aangeboden tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt (vierde lid).

Stap 1: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort, verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor het college de werkzaamheden ten behoeve van die vaststelling en adviseert het college hierover. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit of een persoon behoort tot de doelgroep beschut werk (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verricht de werkzaamheden ten behoeve van de vaststelling of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort ook op verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet of een persoon aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Een dergelijk verzoek kan alleen door de persoon zelf worden gedaan en niet door een andere belanghebbende zoals een werkgever. Als het UWV tot het oordeel komt dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, adviseert UWV het college van de gemeente waar de betreffende persoon staat ingeschreven8.

Stap 2: besluit gemeente

Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep beschut werk behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen9.

Stap 3: dienstbetrekking beschut werk

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Het college kan zelf bepalen waar de beschut werkplek wordt georganiseerd. Dat kan zijn binnen de gemeente, maar ook bij de bestaande sw-bedrijven, of bij een andere, aan de gemeente gelieerde organisatie. Het kan zijn dat een reguliere werkgever bereid is de benodigde beschutte omstandigheden te bieden10. Het toekennen van een beschut werkplek is een besluit in de zin van de Awb11.

Volgorde toekenning

Als is vastgesteld dat een persoon alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschut werkplek omdat het aantal geraamde plaatsen al is gerealiseerd, dan krijgt deze persoon voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Dit betekent dat de voorziening beschut werk in principe wordt toegekend op volgorde van vaststelling dat een persoon alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (tweede lid). Dit is conform de bedoeling van de wetgever dat personen voor wie niet direct een beschut werkplek beschikbaar is, bij voorrang een beschut werkplek krijgen aangeboden in het daaropvolgende jaar12.

Lid 5: Kadernota re-integratie Uithoorn 2017-2020

In de op 24 november 2016 in de raad vastgestelde Kadernota re-integratie, heeft de raad ingestemd met het aanbieden van beschut werk, vooruitlopend op vaststelling van wetgeving daaromtrent vanuit Den Haag. In de Kadernota re-integratie zijn aantallen te realiseren werkplekken beschut werk opgenomen voor de periode 2017-2020. In de nieuwe wetgeving rondom beschut werk, zal worden uitgegaan van geraamde aantallen te realiseren plekken beschut werk per gemeente (de zgn. ministeriële regeling). Ten tijde van het schrijven van de Kadernota re-integratie waren deze aantallen nog niet bekend. Voor zover de vanuit Den Haag opgelegde te realiseren geraamde aantallen lager liggen dan de in de Kadernota re-integratie genoemde aantallen, kiest de raad er voor uit te gaan van de in de Kadernota re-integratie genoemde aantallen.

Inmiddels zijn de aantallen beschut werk voor 2017 en 2018 bekend geworden. Voor 2017 dient Uithoorn 3 beschut werk plekken te creëren en in 2018 (voorlopig) 5 (cumulatief). In de Kadernota re-integratie zijn respectievelijk voor 2017 en 2018 5 en 6 beschut werkplekken opgenomen (cumulatief). Daarmee zijn de aantallen beschut werk iets hoger dan de aantallen die de gemeente volgens het ministerie dient te creëren.

De in de Kadernota re-integratie 2017-2020 geraamde aantallen zijn gebaseerd op het financiële dashboard Participatiewet van de Programmaraad, die zich heeft gebaseerd op ramingen van het ministerie zelf. Daarmee wordt duidelijk, op welke basis, de gemeente Uithoorn mogelijkerwijs meer beschut werk plekken realiseert en waarop dit eventuele hogere aantal is gebaseerd.

De aantallen te realiseren beschut werk plekken voor 2019 en 2020 zijn nog niet bekend. Vooralsnog wordt in deze verordening daarom uitgegaan van het niet creëren van extra plekken tenzij de aantallen in de Kadernota re-integratie hoger liggen. In die gevallen wordt uitgegaan van de Kadernota re-integratie. Dit mede met het oog op de toekomst en het verstrijken van de periode van de Kadernota re-integratie zonder dat daarvoor een nieuw besluit is genomen.

Ten aanzien van het hogere aantal beschut werk plekken als gevolg van de in de Kadernota re-integratie genoemde aantallen, wordt de volgorde waarin deze personen, die tot de doelgroep beschut werk horen en door het college van een dienstbetrekking worden voorzien, bepaald als in lid 2, met dien verstande dat personen genoemd in artikel 7, lid 1, onderdeel a onder 1°, 5° en 6° van de wet in volgordelijkheid voor gaan op de overige personen die tot de doelgroep beschut werk horen. Hiermee brengt de raad tot uitdrukking dat personen met een uitkering op grond van de wet, IOAW of IOAZ in principe voorgaan op personen die niet een dergelijke uitkering ontvangen. Dit is in lijn met het in de Kadernota re-integratie vastgestelde kader.

Artikel 11. Ondersteuning bij leer-werktraject

Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werktraject nodig is en de ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leer-werktraject. Dit is geregeld in artikel 10 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.

Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt voorts dat het college uitsluitend ondersteuning bij een leer-werktraject kan aanbieden aan personen:

  • -

    van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

  • -

    van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

De voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer/werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.

Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijn uitgesloten van ondersteuning op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet. Voor de conclusie dat een jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen is vereist dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of daarvoor in aanmerking komt13. In het kader van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet betekent dit dat het college vanaf het moment dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen geen ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bieden.

In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning kan bieden aan personen jonger dan achttien jaar en aan personen van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werktraject nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat het mogelijk is een leer-werktraject aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet.

Artikel 12. Persoonlijke ondersteuning

In artikel 12 wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Het gaat dan om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn14.

Artikel 13. Ondersteuning bij beheersing Nederlandse taal

Het college kan besluiten om aan een persoon ten aanzien van wie het redelijk vermoeden bestaat dat hij niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening aan te bieden ter ondersteuning van de beheersing van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F.

Als een taalvoorziening wordt aangeboden, dan wordt dit vastgelegd in een taalplan. Belanghebbende kan door middel van ondertekening van dit taalplan zich bereid verklaren om te beginnen met het verwerven van vaardigheden in de Nederlandse taal. De ondertekening van het taalplan wordt aangemerkt als bereidverklaring als bedoeld in artikel 18b lid 6 Participatiewet. In het taalplan wordt in ieder geval vastgelegd in welke vorm de ondersteuning wordt aangeboden en de manier waarop de voortgang van de beheersing van de Nederlandse taal wordt beoordeeld.

De Wet taaleis legt gemeenten geen verplichting op tot financiële ondersteuning van belanghebbende bij het verbeteren van diens taalvaardigheid15. Dat laat onverlet dat het college een belanghebbende wel kan ondersteunen bij het leren van de Nederlandse taal.

Artikel 14. Zoekperiode personen ouder dan 27 jaar

In de Participatiewet is voor personen jonger dan 27 jaar uitdrukkelijk geregeld dat zij in de vier weken direct na de melding geen bijstandsaanvraag indienen. In deze zogenaamde zoektermijn dient deze te zoeken naar werk en scholing. Dit instrument is mede bedacht om instroom in de bijstand te voorkomen: het feit dat deze termijn wordt opgeworpen zorgt er in voorkomende gevallen voor dat een jongere niet meer terugkomt na vier weken. In die zin werkt dit instrument instroom beperkend. Aan de hand van deze redenatie kiest de raad er voor ook een zoektermijn in te stellen voor personen die de leeftijd van 27 jaar al wel hebben bereikt.

Echter, het ontbreekt hier aan een wettelijke bepaling om ook de toegang tot het doen van een aanvraag te beperken. Personen die niet meer onder de wettelijke bepalingen van de zoektermijn vallen, worden dan ook te allen tijde in staat gesteld een aanvraag in te dienen. De gemeente heeft hierin ook een voorlichtende taak en mag de mogelijkheid van het doen van een aanvraag niet uit haar voorlichting weglaten. Zo zal de gemeente in het persoonlijke contact met de persoon duidelijk aangeven dat een aanvraag ook tijdens de zoektijd gedaan kan worden (zie tweede lid). Het is niet verboden om personen van 27 jaar en ouder een termijn op te leggen waarin zij op zoek moeten gaan naar werk of desnoods enige vorm van scholing. Dit zou ook zelfs mogen in de periode dat er nog geen bijstandsuitkering is toegekend. Het moet echter wel helder zijn dat er een aanvraag gedaan kan worden en iemand moet ook daadwerkelijk in staat worden gesteld de aanvraag te doen. In die zin staat een dergelijke zoektermijn voor 27 plussers los van de aanvraagprocedure.

Gelet op het vorenstaande is in deze verordening nadrukkelijk verankerd dat de persoon die zich meldt voor een uitkering maximaal wordt geïnformeerd over zijn rechten en plichten. Voor wat betreft de uitvoering wordt volledig aangesloten bij de antwoorden zoals beschreven in de brief van staatsecretaris Klijnsma (referentienummer 2016-0000249435) d.d. 2 december 2016 naar aanleiding van vragen van het lid Karabulut.

Derde lid

De zoekperiode kan ook korter worden vastgesteld, waarbij ook afgezien kan worden van de zoekperiode. Hiermee wordt beoogd rekening te houden met de mogelijkheden en bekwaamheden van de persoon, aangezien niet iedereen direct in staat kan worden geacht direct aan het werk te kunnen.

Artikel 15. Tijdelijke loonkostensubsidie

Voor het verstrekken van een subsidie is een wettelijke basis in een verordening vereist. De tijdelijke loonkostensubsidie stelt de werkgever financieel in staat een geschikte kandidaat de gelegenheid te geven zich te ontwikkelen en te bewijzen in het werk, alsmede ter compensatie van de lagere arbeidsproductiviteit van de kandidaat en eventuele noodzakelijke begeleiding op de werkvloer.

Het doel van de tijdelijke loonkostensubsidie is duurzame uitstroom als vervolg op de periode van de loonkostensubsidie. Duurzame uitstroom wil zeggen dat een kandidaat uitstroomt voor minimaal 6 maanden zonder loonkostensubsidie. De loonkostensubsidie betreft minimaal zes maanden en maximaal 12 maanden. De loonkostensubsidie kan ook worden verstrekt aan een werkgever die een kandidaat, respectievelijk een gesubsidieerd werkende, een parttime dienstverband aanbiedt. De subsidie wordt dan naar rato berekend. Het college kan tijdelijke loonkostensubsidie weigeren indien de jaarlijks hiervoor beschikbare middelen zijn uitgeput. Met de term uitkeringsgerechtigde (eerste lid) wordt uitdrukking gegeven aan het feit dat personen zoals genoemd in artikel 6, lid 1 a van de wet niet in aanmerking voor de tijdelijke loonkostensubsidie. In lijn met het procedurele karakter van deze verordening, is enkel het minimale geregeld. In de arbeidsmarktregio Groot-Amsterdam zijn afspraken gemaakt over het toekennen van de tijdelijke loonkostensubsidie en de hoogte ervan. Er is dus sprake van harmonisatie van dit instrument. In nadere regels worden de overige voorwaarden uitgewerkt.

Geen verdringing

Zie wat hierover is opgemerkt bij artikel 6.

Twee soorten loonkostensubsidie?

De in artikel 15 van deze verordening geregelde loonkostensubsidie moet worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. De laatstgenoemde loonkostensubsidie is geïntroduceerd in de Participatiewet door de Invoeringswet Participatiewet en is specifiek bedoeld voor personen met een arbeidsbeperking. De in artikel 15 opgenomen loonkostensubsidie is niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen die kwetsbaar of uiterst kwetsbaar zijn.

Het gaat in hier dus niet om de loonkostensubsidie die verstrekt kan worden aan personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van een wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).

Artikel 16. Innovatie

In dit artikel wordt mogelijk gemaakt dat nog te ontwikkelen instrumenten buiten de verordening kunnen worden ontwikkeld en ingezet.

Artikel 17. Verlening uitsluitend recht tot uitvoering van voorzieningen

Op grond van dit artikel heeft het college de mogelijkheid bepaalde werksoorten aan een eigen organisatie, zoals AM Match, te gunnen. Per opdracht moet dit worden bekeken.

Artikel 18. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 19. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

In artikel 17 is onder andere het overgangsrecht neergelegd. Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude re-integratieverordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude re-integratieverordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar door inwerkingtreding van deze verordening niet meer. De toegekende voorziening zou dan op grond van artikel 5, tweede lid, van deze verordening moeten worden beëindigd. Om dit te voorkomen is in artikel 17, tweede lid, geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor een bepaalde duur. Een dergelijke voorzieningen wordt behouden voor ten hoogste de duur van 12 maanden of - als dit eerder is - voor de duur dat deze is verstrekt. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De periode van 12 maanden begint te lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

Voortzetten toegekende voorzieningen

Toegekende voorzieningen op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015 worden dus in beginsel behouden tot 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening. Na afloop van die periode kan het college besluiten of een voorziening wordt voortgezet (artikel 15, derde lid). Hierbij kan het college rekening houden met al gesloten overeenkomsten. Voortzetting van een voorziening ligt bijvoorbeeld voor de hand als het college is gehouden de kosten van een dergelijke voorziening te voldoen, ongeacht of een persoon nog gebruik maakt van de voorziening. Lopende re-integratievoorzieningen kunnen in beginsel ná inwerkingtreding van deze verordening worden afgerond conform de overeenkomst.

Voortzetting is niet mogelijk

Voortzetting van een toegekende voorziening na 12 maanden is niet mogelijk als de voorziening binnen die periode is beëindigd wegens het niet meer voldoen aan de voorwaarden voor die voorziening op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015 of als de voorziening is toegekend voor een kortere duur dan 12 maanden na inwerkingtreding van de verordening. Een voorziening dient immers niet langer te worden voortgezet dan de duur van de oorspronkelijke toekenning.

Ten aanzien van die voorziening blijft de Re-integratieverordening Participatiewet Uithoorn 2015 van toepassing (artikel 16, vierde lid, van deze verordening)

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.


1

Rechtbank Arnhem 14-09-2006, nr. AWB 06/999, ECLI:NL:RBARN:2006:AZ3540

3

CRvB 24-04-2012, nr. 11/2062 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW4400

4

CRvB 19-04-2016, nr. 14/6365 WWB, ECLI:NL:CRVB:2016:1406

7

Kamerstukken II 2016/17, 4 578, nr. 3, blz. 22.

15

Kamerstukken I 2014-2015, 33 975, B, blz. 11