Organisatie | Schouwen-Duiveland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening wet werk en bijstand gemeente Schouwen-Duiveland |
Citeertitel | Reïntegratieverordening wet werk en bijstand gemeente Schouwen-Duiveland |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-02-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2015 | Artikel 14a en 14b | 26-01-2012 Wereldregio, 17-02-2012 | 26-01-2012/10 |
29-10-2004 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 26-08-2004 Ons Eiland, 16-09-2004 | 26-08-2004/7 |
De raad van de Gemeente Schouwen-Duiveland;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 juni 2004;
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht;
Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Gemeente Schouwen-Duiveland
Bij de besluitvorming over de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college in aanmerking genomen of de ondersteuning en/of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen
Paragraaf 3a Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland in zijn openbare raadsvergadering van 26 augustus 2004,
de griffier, de voorzitter,
bij de R eïntegratieverordening Wet werk en bijstand Gemeente Schouwen-Duiveland
Volgens de WWB krijgen burgemeester en wethouders de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, Nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld. De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid:
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
1.Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.
Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden:
1.2. De verordening: procedureel of uitgebreid
De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd: beleid leg je neer in een beleidsplan. Desondanks kan de gemeenteraad van oordeel zijn, dat zij belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij bepaalde voorzieningen moeten gelden, wél in de verordening vast wil leggen. Het beleid kan op een aantal niveaus geregeld worden:
In deze verordening is gekozen voor de variant waarin wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in het beleidsplan, in beleidsregels en/of in uitvoeringsbesluiten van het college. De artikelen 9 tot en met 14 gaan over specifieke voorzieningen. In artikel 8 zijn algemene bepalingen over voorzieningen opgenomen, die het raamwerk bieden dat geldt indien er niets ten aanzien van een specifieke voorziening is bepaald.
1.3. Relatie met andere verordeningen
De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie.
De WWB vraagt aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld. De reïntegratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reïntegratie. Hierom is ervoor gekozen om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.
Verordening cliëntenparticipatie
De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de reïntegratieverordening kan worden opgenomen dat bij de vaststelling van het beleidsplan de lokale cliëntenraad, of enig ander orgaan dat hiertoe dient, wordt betrokken.
2. Artikelsgewijze toelichting
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven, analoog aan artikel 7 eerste lid sub a van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten. Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt. Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, kan volgens de WWB het reïntegratiebeleid gedetailleerd worden vastgelegd in de verordening, maar kan ook worden gekozen voor een verordening op hoofdlijnen aangevuld met een beleidsplan en beleidsregels. Er is gekozen voor de laatste variant. Het beleid kan op deze manier jaarlijks worden bijgesteld aan de hand van de actuele situatie. De verordening op hoofdlijnen kan zo langere tijd van kracht blijven. Het eerste lid geeft aan dat het college jaarlijks een beleidsplan opstelt. In het tweede lid wordt omschreven wat in ieder geval in het beleidsplan aan de orde dient te komen. Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. In het vierde lid is vastgelegd dat het cliëntenplatform (binnenkort om te vormen tot een cliëntenraad) nadrukkelijk wordt betrokken bij de vaststelling van het beleid.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
Het eerste lid herhaalt de reeds in de wet vastliggende aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. In het tweede lid is vastgelegd, dat Nuggers en Anw-ers, voorzieningen gericht op arbeidsinpassing slechts gefinancierd krijgen als hun inkomen minder is dan 150% van het voor hen geldende sociaal minimum. Volgens de WWB hebben Nuggers en Anw-ers evenals uitkeringsgerechtigden recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. De wet schrijft echter niet voor, dat voorzieningen in alle gevallen door de gemeente vergoed moeten worden. Van iemand met een inkomen van minimaal 150% van het geldende sociaal minimum mag verwacht worden dat hij/zij in staat is zelf een reïntegratievoorziening te betalen. Gezien het beperkte budget is het redelijk een inkomensdrempel in te voeren. Nadere voorwaarden t.a.v. het aanbieden van ondersteuning van voorzieningen aan Nuggers en Anw-ers zijn vastgelegd in het beleidsplan. In het derde lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen.
Artikel 5 Subsidie- en budgetplafonds
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie het artikel over het beleidsplan). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb). Mocht een bepaald plafond bereikt zijn, dan kan het college besluiten het plafond te verhogen door het verlagen van een ander plafond, waardoor middelen kunnen worden overgeheveld. Het overhevelen van middelen kan mogelijk zijn indien er sprake is van onderschrijding.
Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Uit het oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd. Het derde lid legt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een sanctie indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze sanctie bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als sanctie. Daarom is in het vierde lid opgenomen dat in die gevallen de gemeente de kosten die gemaakt zijn terugvordert, rekening houdend met persoonlijke omstandigheden. Deze persoonlijke omstandigheden kunnen aanleiding geven tot gedeeltelijke terugvordering dan wel het in zeer bijzondere omstandigheden afzien daarvan.
De WWB kent geen bepaling over een sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat. Dit neemt niet weg dat het niet onlogisch is in deze verordening, die immers de rechten en plichten t.a.v. reïntegratie regelt, het recht op een sluitende aanpak nadrukkelijk te benoemen. Het eerste lid geeft de algemene formulering. In het tweede lid wordt de bijzondere positie van personen tot 35 jaar benadrukt. Juist voor deze doelgroep is het namelijk van het grootste belang, dat eventuele belemmeringen om werk te aanvaarden worden gesignaleerd en weggenomen. Het derde lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het vierde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.
Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van de uitvoering van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Bij uitbesteding blijft de regie in handen van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is. Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers/Anw-ers, waarbij een inkomensdrempel is ingebouwd van 150% van het sociaal minimum. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten.
Artikel 9 Werkstage met behoud van uitkering als voortraject
Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Een Work-first onderneming maakt gebruik van werkstages met behoud van uitkering. Het eerste lid van artikel 9 artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaan worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden. In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin wordt expliciet het doel van de stage opgenomen (leerpunten en periode), alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Artikel 10 Proefplaatsing met behoud van uitkering
De Proefplaatsing heeft grote overeenkomsten met de werkstage. Het belangrijkste verschil is het feit dat bij de proefplaatsing de intentie nadrukkelijk is, de persoon na afloop van de proefplaatsing in dienst te nemen.
Artikel 11 Sociale activering met behoud van uitkering
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter pas op zeer lange termijn een reëel doel. Voor deze personen is het voorkomen van sociaal isolement de eerste doelstelling. Het verrichten van vrijwilligerswerk zal aan het bereiken van deze doelstelling bijdragen en, het perspectief op arbeidsinschakeling, hoe klein dat ook is, zal toenemen.
Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op arbeidsinschakeling
Het instrument loonkostensubsidies gericht op arbeidsinschakeling is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Deze subsidie moet werkgevers stimuleren tot het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.). Het derde lid geeft aan, dat de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloed mogen worden. Feitelijk komt het er op neer, dat aantoonbaar moet zijn, dat de werkgever geen onevenredig voordeel uit de subsidie haalt. Anders gezegd: het moet te motiveren zijn, dat de te reïntegreren medewerker loonkostensubsidie oplevert omdat de werkgever extra kosten maakt voor het inwerken en begeleiden van de medewerker en/of omdat de medewerker (tijdelijk) een lagere productie levert dan normaal gesproken verwacht wordt van iemand die zonder loonkostensubsidie wordt aangenomen.
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument. Scholing wordt alleen ingezet indien een persoon zonder deze scholing niet plaatsbaar is op de arbeidsmarkt. Uitgangspunt is dat deze scholing kortdurend dient te zijn en beroepsgericht. Het tweede lid biedt het college de mogelijkheid nadere regels te stellen ten aanzien van de noodzaak van de scholing, de maximale duur en de maximale kosten.
Artikel 14 Overige vergoedingen
Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit (on)kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
In het kader van de gefaseerde invoering van de WWB hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen. De aanspraak van artikel 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.