Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Utrecht (Utr)

Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2006

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Utrecht (Utr)
Officiële naam regelingVerordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2006
CiteertitelVerordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2006
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpbestuur

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 44, lid 2-3
  2. Gemeentewet, art. 95-99
  3. Gemeentewet, art. 147

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200612-10-200612-10-2006nieuwe regeling

12-10-2006

Gemeenteblad van Utrecht 2006, nr. 38

Raadsvoorstel 2006, nr. 173

Tekst van de regeling

Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2006 (raadsbesluit van 12 oktober 2006)

Hoofdstuk I Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    commissie: een commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Gemeentewet;

  • b.

    Rechtspositiebesluit wethouders: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 243;

  • c.

    Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 244;

  • d.

    Regeling rechtspositie wethouders: de ministeriële regeling van 20 februari 2001, Stcrt. 41 als bedoeld in artikel 23 van het Rechtspositiebesluit wethouders;

  • e.

    Reisbesluit binnenland: het Koninklijk Besluit van 1 maart 1993, Stb. 144;

  • f.

    Verplaatsingskostenbesluit 1989: het Koninklijk Besluit van 6 oktober 1989, Stb. 424;

  • g.

    Reisregeling binnenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Stcrt. 56.

Hoofdstuk II Voorzieningen voor raadsleden

Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden

Aan het raadslid wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien.

Artikel 3 Onkostenvergoeding

  • 1. Aan het raadslid wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien.

  • 2. Ten aanzien van een raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt (‘opting in regeling’), wordt in afwijking van het eerste lid een onkostenvergoeding toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, vierde lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dat bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien.

Artikel 4 Berekening en betaling vaste vergoedingen

  • 1. Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar raadslid is geweest ontvangt de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar raadslid is geweest.

  • 2. De betaling van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, geschiedt in maandelijkse termijnen.

Artikel 5 Collectieve pensioenverzekering

  • 1. Het college sluit ten behoeve van de raadsleden een collectieve verzekering, waarbij wordt voorzien in de opbouw van een ouderdomspensioen en in de mogelijkheid van geldelijke voorzieningen bij invaliditeit en overlijden.

  • 2. De collectieve verzekering wordt gebaseerd op het 'beschikbare premie' systeem. Aan het einde van elk jaar stort de gemeente voor elk raadslid als premie in deze verzekering een bedrag ter grootte van 15% van de hem over dat jaar toekomende vergoeding voor werkzaamheden.

  • 3. Deelname aan de collectieve pensioenverzekering is alleen mogelijk als het raadslid gekozen heeft voor de opting in regeling.

Artikel 6 Tegemoetkoming ziektekosten

  • 1. Elk raadslid ontvangt een tegemoetkoming ter zake van ziektekosten mits het raadslid gekozen heeft voor de opting in regeling, waaronder is begrepen de premie van een verzekering tegen ziektekosten.

  • 2. De tegemoetkoming is gelijk aan een percentage van de vergoeding voor werkzaamheden.

  • 3. Dit percentage is gelijk aan de inkomensafhankelijke bijdrage zoals deze wordt berekend in het kader van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 7 Reiskosten

  • 1. Aan het raadslid worden de ten behoeve van de gemeente gemaakte kosten in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur, een gemeentelijke commissie of het dagelijks bestuur daarvan, vergoed.

  • 2. Een vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien en voorzover het dagelijks bestuur van het presidium voorafgaand toestemming heeft gegeven tot het reizen en verblijven buiten het grondgebied van de gemeente.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de Regeling rechtspositie wethouders.

Artikel 8 Verblijfkosten

De in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfskosten ter zake van reizen buiten het grondgebied van de gemeente worden aan het raadslid vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel c, van de Regeling rechtspositie wethouders.

Artikel 9 Cursus, congres, seminar of symposium

  • 1. De kosten van deelname van een raadslid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.

  • 2. Het raadslid dat wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in bij het presidium. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van belang is in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap.

Artikel 10 Computer en internetverbinding

  • 1. Op aanvraag stelt het college het raadslid ten laste van de gemeente voor de uitoefening van het raadslidmaatschap een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking.

  • 2. Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ter beschikking is gesteld, verleent het college een raadslid op aanvraag voor de uitoefening van het raadslidmaatschap een tegemoetkoming voor:

    • a.

      aanschaffing van een computer, bijbehorende apparatuur en software, of

    • b.

      gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software.

  • 3. Voor zover er sprake is van:

    • a.

      een belastingheffing in verband met een ten laste van de gemeente ter beschikking gestelde computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      een tegemoetkoming voor de aanschaf of het gebruik van de eigen computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het tweede lid,

    • c.

      ontvangt het raadslid ten laste van de gemeente op aanvraag per jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke het college aan raadsleden in bruikleen ter beschikking stelt.

  • 4. Op aanvraag vergoedt het college het raadslid de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of tweede lid genoemde computerapparatuur.

  • 5. Het raadslid ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de gemeente.

  • 6. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.

Artikel 11 Kinderopvang

  • 1. Het raadslid ontvangt een tegemoetkoming in de kosten van in verband met de vervulling van het raadlidmaatschap noodzakelijke kinderopvang overeenkomstig de regeling ‘Bedrijfsgerichte kinderopvang en buitenschoolse opvang’ (ORU 13) die terzake voor het gemeentelijk personeel van toepassing is.

  • 2. ORU 13 is ook van toepassing wanneer kinderopvang gedurende de avond noodzakelijk is in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap.

Artikel 12 Spaarloonregeling

  • 1. Alleen het raadslid van wie de arbeidsverhouding als opting in wordt aangemerkt kan op aanvraag deelnemen aan de wettelijke spaarloonregeling.

  • 2. Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien het raadslid gebruik maakt van de wettelijke levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 13 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid

Op aanvraag verlaagt het college de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, in het geval een raadslid een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

Artikel 14 Compensatie korting werkloosheidsuitkering

  • 1. In het geval een raadslid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

  • 2. In het geval dat een raadslid een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

Artikel 15 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van de gemeenteraad

  • 1. Een raadslid dat op grond van artikel 77 van de Gemeentewet meer dan 30 dagen onafgebroken het voorzitterschap van de gemeenteraad waarneemt, ontvangt voor die waarneming een toeslag van 8% van de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden over de tijd van de waarneming.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 3.

Hoofdstuk III Uitkering na einde raadslidmaatschap

Artikel 16 Begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    belanghebbende: de persoon waarvan het raadslidmaatschap is geëindigd,

  • b.

    vergoeding: de vergoeding voor werkzaamheden, genoemd in artikel 2,

  • c.

    inkomsten: alle inkomsten, hoe ook genaamd.

Artikel 17 Het recht op en de duur van de uitkering

  • 1. De belanghebbende heeft, tenzij hij zonder wezenlijke onderbreking weer als raadslid optreedt, met ingang van de dag, waarop het raadslidmaatschap is geëindigd, recht op een uitkering. De uitkering omvat, aansluitend aan het raadslidmaatschap, een periode gelijk aan het tijdvak waarin belanghebbende laatstelijk, zonder wezenlijke onderbreking, raadslid is geweest, doch ten minste één jaar en ten hoogste twee jaren. Het Presidium besluit of een onderbreking als wezenlijk moet worden beschouwd. Van een wezenlijke onderbreking is geen sprake indien deze ten hoogste twee maanden heeft geduurd.

  • 2. Geen recht op een uitkering bestaat echter:

    • a.

      als de belanghebbende bij onherroepelijk geworden vonnis is ontzet uit het kiesrecht,

    • b.

      gedurende de periode dat zijn inkomsten zoals bedoeld in artikel 16, onderdeel c en de uitkering op grond van deze verordening tezamen het maximumbedrag overschrijden waarover de inkomensafhankelijke bijdrage in het kader van de Zorgverzekeringswet wordt berekend.

    • c.

      met ingang van de maand volgend op die waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt,

    • d.

      met ingang van de dag waarop hij wederom is beëdigd als raadslid van de gemeente,

    • e.

      met ingang van de dag volgende op die waarop de belanghebbende is overleden.

Artikel 18 Bedrag van de uitkering

  • 1. De uitkering bedraagt gedurende het eerste jaar ten hoogste 70% en gedurende het tweede jaar ten hoogste 60% van de laatstelijk als raadslid genoten vergoeding.

  • 2. De hoogte van de uitkering wordt zodanig vastgesteld dat de som van de uitkering en de

  • 3. inkomsten tezamen niet hoger is dan het maximumbedrag waarover de inkomensafhankelijke bijdrage in het kader van de Zorgverzekeringswet wordt berekend.

Artikel 19 Aanvraag en betaling van de uitkering

  • 1. De uitkering moet schriftelijk worden aangevraagd bij het Presidium binnen de periode waarin het recht op uitkering bestaat, met overlegging van een opgave van inkomsten van de belanghebbende.

  • 2. Het Presidium kan bij de vaststelling van de uitkering gemotiveerd afwijken van de opgave van inkomsten van de belanghebbende.

  • 3. Door het aanvragen van de uitkering stemt de belanghebbende er mee in dat het Presidium alle inlichtingen inwint die voor het besluit omtrent en de berekening van de uitkering nodig zijn.

  • 4. De uitkering wordt berekend op jaarbasis en in maandelijkse termijnen bij voorschot betaald.

  • 5. Definitieve vaststelling en eventuele herberekening van de uitkering over het voorafgaande jaar vinden plaats in de maand maart.

Artikel 20 Uitkering bij overlijden

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de belanghebbende wordt aan de partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd gelijk aan de uitkering, die de belanghebbende op de dag van het overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden.

  • 2. Laat de overledene geen partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene of van de minderjarige kinderen waarover de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, ten behoeve van die betrekkingen.

  • 3. Laat de overledene geen betrekkingen na als bedoeld in het eerste of tweede lid dan kan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van lijkbezorging indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Artikel 21 Herziening beslissing

Het Presidium herziet een door hen genomen besluit indien:

  • a.

    na dit besluit blijkt dat daaraan andere feiten ten grondslag dienen te worden gelegd;

  • b.

    dan wel de feiten zodanig zijn gewijzigd dat zij tot een ander besluit zouden leiden.

Artikel 22 Onkostenvergoeding

Aan de wethouder wordt een onkostenvergoeding toegekend voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten die gelijk is aan het bedrag, vermeld in het Rechtspositiebesluit wethouders, zoals dit bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien.

Artikel 23 Reiskosten woon-werkverkeer

De wethouder wordt voor het reizen tussen zijn woning en zijn plaats van tewerkstelling een tegemoetkoming in de kosten van het reizen verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van de Regeling rechtspositiebesluit wethouders.

Artikel 24 Zakelijke reiskosten

  • 1. Aan de wethouder wordt naast de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 23 vergoeding verleend voor reiskosten ter zake van andere dan de in artikel 23 bedoelde reizen ten behoeve van de gemeente gemaakt. De vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen personenauto: de vergoeding als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders;

    • c.

      een vergoeding van noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte kosten.

  • 2. Op aanvraag worden de reiskosten voor de zakelijke reizen van de wethouder gesaldeerd overeenkomstig artikel 4a van de Reisregeling binnenland, artikel 2a van de Reisregeling buitenland en artikel 13a van de krachtens het Verplaatsingskostenbesluit 1989 vastgestelde Verplaatsingskostenregeling 1989.

Artikel 25 Dienstauto

  • 1. De wethouder kan voor reizen ten behoeve van de gemeente gebruik maken van een dienstauto met of zonder chauffeur. Onder dienstauto wordt voor de toepassing van dit artikel mede verstaan een door de gemeente ingehuurde auto.

  • 2. De dienstauto met of zonder chauffeur kan door de wethouder ook worden gebruikt voor het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling en voor reizen ten behoeve van nevenfuncties die de wethouder vervult uit hoofde van zijn ambt.

  • 3. Indien de wethouder op grond van artikel 23 een tegemoetkoming ontvangt in de reiskosten tussen de woning en de plaats van tewerkstelling wordt een korting op die tegemoetkoming toegepast ter grootte van

    • a.

      1/20 deel van de tegemoetkoming in de betreffende maand voor elke dag waarop zowel van de woning naar de plaats van tewerkstelling als omgekeerd van de plaats van tewerkstelling naar de woning gebruik is gemaakt van de dienstauto;

    • b.

      1/40 deel van de tegemoetkoming in de betreffende maand voor elke dag waarop alleen hetzij van de woning naar de plaats van tewerkstelling hetzij omgekeerd van de plaats van tewerkstelling naar de woning gebruik is gemaakt van de dienstauto;

  • 4. Indien de wethouder voor reizen ten behoeve van in het tweede lid bedoelde nevenfuncties gebruik maakt van de gemeentelijke dienstauto en daarvoor van een derde ook een vergoeding van reiskosten ontvangt wordt die vergoeding in de gemeentelijke kas gestort.

Artikel 26 Verblijfkosten

De wethouder worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke verblijfkosten ter zake van reizen, bedoeld in artikel 24 volledig vergoed.

Artikel 27 Buitenlandse dienstreis

  • 1. Indien de wethouder in het gemeentelijk belang een reis buiten Nederland maakt worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed.

  • 2. Voor een reis in het gemeentelijk belang buiten Nederland, vindt vooraf besluitvorming in het college plaats en is melding in de raadscommissie vereist.

Artikel 28 Cursus, congres, seminar of symposium

  • 1. De kosten van deelname van een wethouder aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.

  • 2. De wethouder die wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in bij het college. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van belang is in verband met de uitoefening van het ambt van wethouder.

Artikel 29 Computer en internetverbinding

  • 1. Op aanvraag worden de wethouder ten laste van de gemeente voor de uitoefening van het ambt een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2. Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ter beschikking is gesteld, wordt de wethouder op aanvraag voor de uitoefening van het ambt een tegemoetkoming verleend voor:

    • a.

      aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur en software, of

    • b.

      gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software.

  • 3. Voor zover er sprake is van:

    • a.

      een belastingheffing in verband met een ten laste van de gemeente ter beschikking gestelde computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      een tegemoetkoming voor de aanschaf of het gebruik van de eigen computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het tweede lid, ontvangt de wethouder ten laste van de gemeente op aanvraag per jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke aan de wethouders in bruikleen ter beschikking worden gesteld.

  • 4. Op aanvraag worden de wethouder de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of tweede lid genoemde computerapparatuur vergoed.

  • 5. De wethouder ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de gemeente.

  • 6. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.

Artikel 30 Mobiele telefoon

  • 1. Op aanvraag wordt de wethouder voor de uitoefening van zijn ambt een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking gesteld die mede gebruikt mag worden voor privé doeleinden.

  • 2. De wethouder ondertekent daartoe een bruikleenovereenkomst met de gemeente.

  • 3. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 4. Op de netto bezoldiging dan wel de netto onkostenvergoeding van de wethouder die de mobiele telefoon voor meer dan 10% mede gebruikt voor privé doeleinden, wordt een bedrag ingehouden dat gelijk is aan het bedrag dat op grond van de artikelen 38 respectievelijk 39 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 tot het loon wordt gerekend.

Artikel 31 Spaarloonregeling/levensloopregeling

  • 1. De wethouder kan op aanvraag deelnemen aan de wettelijke spaarloonregeling / levensloopregeling.

  • 2. De wethouder heeft geen recht op de levensloopbijdrage ten last van de gemeente.

  • 3. Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien de wethouder gebruik maakt van de wettelijke levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 32 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten

De wethouder die bij benoeming nog niet over woonruimte in de gemeente beschikt heeft ten laste van de gemeente aanspraak op vergoeding van:

  • a.

    reis- en pensionkosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders;

  • b.

    verhuiskosten in verband met de benoeming als wethouder overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders.

Artikel 33 Kinderopvang

  • 1. De wethouder ontvangt een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang die in verband met de vervulling van het ambt van wethouder noodzakelijk is, overeenkomstig de regeling ‘Bedrijfsgerichte kinderopvang en buitenschoolse opvang’ (ORU 13) die terzake voor het gemeentelijk personeel van toepassing is.

  • 2. ORU 13 is ook van toepassing wanneer kinderopvang gedurende de avond noodzakelijk is in verband met de vervulling van het ambt van wethouder.

Hoofdstuk IV Outplacement Wethouders

Artikel 34

Een wethouder die ophoudt wethouder te zijn en in het genot is van een uitkering op grond van de bepalingen van de Algemene Pensioenregeling Politieke Ambtsdragers (APPA) kan outplacementfaciliteiten aanvragen;

Artikel 35 Toekenning outplacementfaciliteiten

  • 1. Het college besluit op aanvragen omtrent de toekenning van outplacementfaciliteiten.

  • 2. De kosten van outplacementfaciliteiten komen voor rekening van de gemeente. Het college sluit daartoe een schriftelijke overeenkomst met het outplacementbureau.

  • 3. Eventuele reis-, verblijf- en verwervingskosten komen voor rekening van de oud-wethouder.

Artikel 36 Maximale toekenningsduur

De outplacementfaciliteiten worden toegekend voor de periode van ten hoogste één jaar.

Artikel 37 Uitleg verordening

In de gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet in redelijkheid voorziet is het college bevoegd een voorziening te treffen.

Hoofdstuk V Voorzieningen voor commissieleden

Artikel 38 Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen

Het commissielid dat geen raadslid of wethouder is en niet in zijn hoedanigheid van ambtenaar tot lid van de commissie is benoemd, ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie een vergoeding ter grootte van 25% van het maximumbedrag, genoemd in tabel 11 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dat bedrag per 1 januari van elk jaar wordt herzien door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 39 Reis- en verblijfkosten

1.Aan het lid van een commissie dat geen raadslid of wethouder is en niet in zijn hoedanigheid van ambtenaar tot lid van de commissie is benoemd worden de reiskosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie vergoed. De vergoeding betreft:

  • a.

    bij gebruik van openbare middelen van vervoer: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;

  • b.

    bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig de bedragen in artikel 4 onderdeel b van de Regeling rechtspositie wethouders;

    2.Onverminderd het bepaalde in het eerste lid worden de in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfkosten ter zake van reizen binnen en buiten het grondgebied van de gemeente vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel c, van de Regeling rechtspositie wethouders.

Hoofdstuk Vl Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 40 Intrekking oude regelingen

Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening vervallen de volgende verordeningen:

  • a.

    de Verordening tot vaststelling van een vergoeding voor raadsleden in verband met telewerken (Gemeenteblad van Utrecht 1999, nr. 13);

  • b.

    de Verordening geldelijke voorzieningen raads- en commissieleden (Gemeenteblad van Utrecht 2005, nr. 48);

  • c.

    de Verordening kostenvergoeding wethouders (Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 12);

  • d.

    de Verordening outplacement gewezen wethouders, vastgesteld door de raad op 2 november 1997. (Jaargang 1997, nr 252) en

  • e.

    de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders gemeente Utrecht (Gemeenteblad van Utrecht 2004, nr. 42).

Artikel 41 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2006 en werkt voor wat betreft de artikelen 1 tot en met 21 en 38 en 39 terug tot en met 16 maart 2006 en voor wat betreft de artikelen 22 tot en met 37 ten aanzien van de op 27 april 2006 beëdigde wethouders terug tot en met de dag van hun beëdiging.

Artikel 42 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rechtspositie raadsleden, wethouders en commissieleden 2006.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 12 oktober 2006.

De griffier, De voorzitter,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A.H. Brouwer-Korf

Publicatie is geschied op 25 oktober 2006.

Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2006 en werkt voor wat betreft de artikelen 1 tot en met 21 en 38 en 39 terug tot en met 16 maart 2006 en voor wat betreft de artikelen 22 tot en met 37 ten aanzien van de op 27 april 2006 beëdigde wethouders terug tot en met de dag van hun beëdiging.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2006, NR. 38

TOELICHTING

ALGEMEEN

Wettelijke regelingen

De regeling van de rechtspositie van wethouders, raadsleden en leden van gemeentelijke commissies vindt op drie of vier niveaus plaats, te weten bij wet, AMvB, ministeriële regeling (alleen wethouders) en gemeentelijke verordening. Wettelijk is voor wethouders in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van wethouders, raads- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe zijn totstandgekomen het Rechtspositiebesluit wethouders en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. Enkele vergoedingen voor wethouders die gelijk zijn die voor rijksambtenaren, maar voor hen in verschillende regelingen zijn opgenomen waarnaar in het verleden werd verwezen, zijn om pragmatische redenen opgenomen in een ministeriële regeling, de Regeling rechtspositie wethouders. In deze wetten en nadere regelgeving zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, zijn in beide rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingende bepalingen. Voor secundaire voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een regeling voor de kinderopvang en de uitkering bij aftreden als raadslid, geldt dat de gemeente de vrijheid heeft om deze voorzieningen te treffen.

Hoofdlijnen gemeentelijke verordening

In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van wethouders, raadsleden en leden van gemeentelijke commissies. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de wethouders als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de gemeente (artikel 44 van de Gemeentewet). Een soortgelijke bepaling is in artikel 99 van de Gemeentewet opgenomen voor raads- en commissieleden. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij gemeentelijke verordening aan raads- en commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) vereist.

De verordening bevat bepalingen inzake:

  • -

    de beloning voor de werkzaamheden van raads- en commissieleden (artikelen 2 en 38), waarbij is op te merken dat voor wethouders niets is opgenomen omdat hun bezoldiging uitputtend is geregeld in het Rechtspositiebesluit wethouders;

  • -

    een vaste algemene onkostenvergoeding voor raadsleden en wethouders (artikelen 3 en 22);

  • -

    reis- en verblijfkosten van wethouders, raads- en commissieleden, waarbij voor wethouders een onderscheid is gemaakt tussen woon-werkverkeer en zakelijke reizen (artikelen 7,8, 23 t/m26 en 39)reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming verhuisplichtige wethouder (artikel 32)

  • -

    beschikbaarstelling van computer- en communicatieapparatuur aan raadsleden en wethouders (artikelen 10, 29 en 30) en faciliteiten in de vorm van deelname van wethouders en raadsleden aan cursussen, congressen e.d. (artikelen 9 en 28);

  • -

    een aantal secundaire voorzieningen voor raadsleden, zoals voor zowel wethouders als raadsleden zoals de spaarloonregeling (artikelen 12 en 31) en de kinderopvangregeling (artikelen 11 en 33);

De arbeidsverhouding van de wethouder en het raadslid

Raadsleden zijn niet in dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de

Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA.

Raadsleden worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet geen recht op vergoeding door de gemeente van de over de raadsvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. Eigen voorzieningen zijn er op die onderdelen getroffen in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en in onderhavige verordening. Omdat er geen dienstbetrekking met de gemeente is vallen raadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een raadslid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder).

Wethouders zijn sinds de dualisering van het gemeentebestuur ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. Echter de bepalingen over het materiële ambtenarenrecht uit de Ambtenarenwet zijn niet van toepassing op wethouders. Hun rechtspositie wordt, zoals hiervoor is aangegeven, beheerst door specifieke wet- en regelgeving. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat wethouders direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de dualisering van het gemeentebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of niet voor de loonbelasting te opteren. Wethouders vallen niet onder de werking van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening bij het ABP. Wachtgeld na aftreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor wethouders geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Wethouders zijn werknemers in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding door de gemeente van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering.

De loon- en inkomstenbelasting

Opting in regeling

Raadsleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het raadslid kan met de gemeente overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de “opting in regeling” genoemd. De administratie van de gemeente is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de gemeente en het raadslid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem dan draagt de gemeente de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. Omdat een raadslid geen werknemer in de formele zin van het woord is, valt hij zoals gezegd vanwege het raadslidmaatschap niet onder de sociale zekerheidswetgeving. Om die reden worden over de raadsvergoeding ook geen premies sociale zekerheid ingehouden.

De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het raadslid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de gemeente onder voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten en de zakelijke deelname aan cursussen en congressen. Er zijn ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de netto bedoelde vergoeding resteert. Ook kan betrokkene deelnemen in de spaarloonregeling die er voor het gemeentelijk personeel is.

Fiscale standaardpositie

Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan geldt voor het raadslid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. Zij kunnen niet deelnemen aan de spaarloonregeling. Wanneer een raadslid niet kiest voor opting in, houdt dit ook in dat er o.g.v. van artikel 5 onder 3 van de verordening geen deelname aan de collectieve pensioenvoorziening mogelijk is.

Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB47.

Verstrekkingen moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste kostenvergoeding maakt het verschil uit of het raadslid wel of niet heeft geopteerd voor de loonbelasting (zie daarvoor hieronder de toelichting op artikel 3).

Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het raadslid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode.

De vergoedingssystematiek

Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken. Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn, verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de gemeente ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de gemeente. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan. Als vergoedingssystematiek is gekozen voor de volgende wijze van redeneren:

  • -

    welke voorzieningen worden aangeboden door de organisatie (bedrijfsvoering en bestuurskosten);

  • -

    welke voorzieningen zijn noodzakelijk voor de uitoefening van het ambt, maar zijn niet rechtstreeks aan te bieden door de organisatie;

  • -

    kan voor deze voorzieningen nog een onbelaste vergoeding worden aangeboden (indien de loonbelasting geldt);

  • -

    voor voorzieningen die niet onbelast aangeboden kunnen worden, kan een (bruto) vergoeding worden verstrekt.

Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het volgende.

Voorzieningen die zijn ondergebracht in de bedrijfsvoering

  • -

    bruikleen van computer- en communicatieapparatuur;

  • -

    zakelijk gebruik van dienstauto’s;

  • -

    deelname aan cursussen en congressen e.d.

De zakelijke uitgaven hoeven niet te worden voorgeschoten door de wethouder of het raadslid maar worden direct door de gemeente voldaan en de voorzieningen worden om niet in bruikleen gegeven. Zij vallen derhalve buiten de vergoedingssfeer.

Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten maar onbelast kunnen worden vergoed

Voor een aantal zakelijke uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het systeem overeind dat de gedane zakelijke uitgaven de wethouder of het raadslid op basis van declaratie worden vergoed. Deze kunnen, als is voldaan aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden vergoed.

Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten en niet onbelast kunnen worden vergoed

Voor een aantal andere beroepskosten wordt een vaste (bruto) kostenvergoeding verstrekt. In de toelichting op de artikelen 3 en 22 is aangegeven om welke beroepskosten het gaat.

Voor raadsleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde systematiek maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.

Controle en verantwoording

Voor de bestuurlijke uitgaven is -net als voor de besteding van alle andere publieke middelen- transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door gemeentebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting.

Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.

Daarnaast zijn er in de bruikleenovereenkomsten heldere afspraken vastgelegd over het gebruik van computer- en communicatieapparatuur die beschikbaar wordt gesteld voor de uitoefening van de politieke functie. In aanvulling hierop is een gedragscode ontwikkeld waarin nadere gedragsregels zijn vastgelegd. Daarbij gaat het onder meer om afspraken omtrent de bestuurlijke uitgaven die in aanmerking komen voor bespreking en zonodig besluitvorming in het college.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2 vergoeding voor de werkzaamheden van het raadslid

In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is geregeld dat raadsleden voor hun werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 2 is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag. De gemeenteraad kan besluiten naar beneden af te wijken van het door de minister vastgestelde maximum. De afwijking naar beneden kan op twee manieren:

  • -

    de raad stelt de raadsvergoeding in algemene zin lager vast op een percentage tussen 80 en 100 van het door de minister vastgestelde maximum;

  • -

    de raad stelt vast dat een deel van de raadsvergoeding wordt uitbetaald als presentiegeld. Dat deel mag maximaal 20% van de raadsvergoeding zijn.

  • -

    de raad stelt een combinatie van bovenstaande mogelijkheden vast.

Wat er ook wordt vastgesteld, er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen raadsleden, dus een presentievergoeding of een lagere raadsvergoeding geldt voor alle raadsleden.

Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig omdat in de verordening in algemene zin is aangegeven of de raadsvergoeding gelijk is aan het door de minister te bepalen maximum of een percentage daarvan.

Artikelen 3 en 22 vaste onkostenvergoeding

Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor aan het ambt van wethouder c.q. aan het raadslidmaatschap verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis van de volgende kostencomponenten:

  • -

    representatie

  • -

    vakliteratuur

  • -

    contributies, lidmaatschappen

  • -

    telefoonkosten

  • -

    bureaukosten, porti

  • -

    zakelijke giften

  • -

    bijdrage aan fractiekosten

  • -

    ontvangsten thuis

  • -

    excursies.

Sedert 1 januari 2001 zitten daarin niet langer de kostensoorten fax/pc en cursussen en congressen. Daarvoor zijn vanaf dat tijdstip specifieke voorzieningen getroffen (zie de artikelen 9, 10, 28 t/m 30). De onkostenvergoeding is in verband hiermee vanaf die datum neerwaarts bijgesteld.

De vaste kostenvergoeding kan sinds 1 januari 2001 niet meer onbelast worden verstrekt. Om netto het bedrag van de vaste kostenvergoeding gelijk te houden is het bedrag gebruteerd tegen het belastingtarief van 52%. Deze brutering heeft echter geen betrekking op raadsleden die niet hebben geopteerd voor het loonbelastingregime. Voor hen blijven de aftrekmogelijkheden van de werkelijk gemaakte kosten op het resultaat uit onderneming bestaan. Zij ontvangen de vaste kostenvergoeding zonder de brutering. Voor zover zij de uitgaven daaruit kunnen onderbouwen, blijft de raadsvergoeding onbelast. Wat niet kan worden aangetoond, zal alsnog worden belast bij de aangifte Inkomstenbelasting.

De hoogte van de kostenvergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in de rechtspositiebesluiten voor wethouders en raadsleden het maximale bedrag van de kostenvergoeding aangegeven. In de artikelen 3 en 22 is de hoogte van de kostenvergoeding bepaald op het maximale bedrag. Ook de onkostenvergoeding kan door de raad op een lager bedrag worden bepaald, dat echter niet lager mag zijn dan 80% van het door de minister vastgestelde maximum.

Het bedrag van de kostenvergoeding is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig omdat in de verordening in algemene zin is aangegeven of de onkostenvergoeding gelijk is aan het door de minister te bepalen maximum of een percentage daarvan.

Artikelen 7, 8 en 39

De Gemeentewet voorziet niet in een vergoeding voor ‘woon-werkverkeer’ voor raadsleden. Het is dan ook in strijd met artikel 99 van de Gemeentewet als raadsleden van de gemeente een vergoeding ontvangen voor reizen binnen het grondgebied van de gemeente. Artikel 97 van de Gemeentewet voorziet voor raads- en commissieleden wel in een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur.

Aan commissieleden kan krachtens artikel 96, eerste lid, van de Gemeentewet echter wel een vergoeding worden gegeven de reis- en verblijfkosten in verband met reizen binnen de gemeente.

In de verordening is voor wat betreft de hoogte van de vergoedingen aansluiting gezocht bij de vergoedingen uit de Regeling rechtspositie wethouders. Tot 2004 werd in de rechtspositiebesluiten verwezen naar, in dit geval, de Reisregeling binnenland en de Reisregeling buitenland zoals die voor de sector Rijk zijn vastgesteld. Sinds 1 januari 2004 is voor wethouders de Regeling rechtspositie wethouders en voor burgemeesters de Regeling rechtspositie burgemeesters ingevoerd. De vergoedingen in deze regelingen zijn in principe dezelfde als in de genoemde reisregelingen zijn opgenomen, maar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft door deze specifieke regelingen voor politieke ambtsdragers de mogelijkheid meer op het ambt toegespitste vergoedingen vast te stellen. Om deze reden wordt in de artikelen 7, 8 en 39 van de verordening verwezen naar Regeling rechtspositie wethouders.

Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.

Vergoed kunnen worden de kosten van openbaar vervoer of bij gebruik van eigen vervoermiddelen een kilometervergoeding zoals die voor het rijkspersoneel geldt (in 2006: EUR 0,28 bij gebruik van de eigen auto). De vergoeding van de reiskosten met het openbaar vervoer is onbelast. De kilometervergoeding is voor EUR 0,19 onbelast, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. In het Handboek loonheffingen 2006 wordt over de kilometervergoeding opgemerkt:

Vergoedingen voor reiskosten die u naast de EUR 0,19 per kilometer betaalt, zijn ook loon. Dat zijn bijvoorbeeld vergoedingen voor parkeer- en tolgelden, voor (extra) afschrijving en slijtage aan de auto, voor het inbouwen van een carkit of navigatiesysteem, voor extra benzineverbruik wegens gebruik van een aanhangwagen of voor schade aan de auto. Vergoedingen voor parkeer-, veer- en tolgelden en voor overeenkomstige verstrekkingen vallen onder de eindheffing.

Kilometervergoedingen die hoger zijn dan EUR 0,19 zijn voor dat hogere deel belast.

Artikelen 10 en 29 Computer en internetverbinding

Voor de uitoefening van het raadslidmaatschap en het ambt van wethouder wordt op aanvraag om niet een computer met bijbehorende apparatuur en software in bruikleen beschikbaar gesteld. Bijbehorende apparatuur is apparatuur die is bestemd om aan de computer te worden gekoppeld om informatie uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn een modem, een printer, een fax en een digitale fotocamera. De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die het raadslid en de wethouder met de gemeente sluit. Het model van die overeenkomst is door het college vastgesteld.

De grondslag voor deze faciliteit is te vinden in de rechtspositiebesluiten voor wethouders en raads- en commissieleden.

Sinds 2005 kan een computer met bijbehorende apparatuur en software alleen onbelast worden vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld indien deze geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt. In de Nota naar aanleiding van het verslag (Tweede-Kamerstuk 29 767, nr. 14, blz. 22) wordt hierover het volgende opgemerkt:

Er is juist omwille van de eenvoud gekozen voor het criterium geheel of nagenoeg geheel. Op deze wijze blijven computers die louter zakelijk worden gebruikt buiten de heffing. Het aanvullende criterium 'nagenoeg geheel' zorgt ervoor dat de werkgever bij zeer incidenteel privé-gebruik niet meteen de gehele computer in de heffing hoeft te betrekken. De werkgever dient aannemelijk te maken dat de computer geheel (of nagenoeg geheel) zakelijk wordt gebruikt om deze onbelast te kunnen vergoeden, verstrekken of ter beschikking te stellen.

Hierbij geldt de vrije bewijsleer. In dit kader kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties waarin technische voorzieningen zijn aangebracht aan de computer die privé-gebruik als zodanig bemoeilijken, de werknemer via de computer toegang heeft tot het intranet van de werkgever, hij via de computer geen vrije internettoegang heeft, er op de computer geen software anders dan bedrijfsmatige software op staat, de werknemer ook niet de mogelijkheid heeft er software op te zetten en hij geen eigen randapparatuur kan aansluiten.’

Omwille van het creëren van een compensatie voor de belastingheffing, wordt er in de respectievelijke rechtspositiebesluiten en de verordening van uitgegaan dat betrokkenen de computer niet geheel of nagenoeg geheel voor zakelijk gebruik bestemmen. Dat betekent dat zowel de vergoeding, de verstrekking als de terbeschikkingstelling van computerapparatuur en de daaraan gekoppelde tegemoetkoming zal worden belast. In verband hiermee vindt er gedurende de afschrijvingsperiode van drie jaar voor de door de gemeente beschikbaar gestelde computer een fiscale bijtelling plaats van 30% van de waarde in het economisch verkeer op het moment van eerste ingebruikneming. Na het derde jaar wordt de waarde op nihil gesteld. Geregeld is dat de gemeente op aanvraag 30% van de aanschafprijs vergoedt gedurende de drie jaar dat in verband met het beschikbaar stellen van de computer belasting is verschuldigd. Deze vergoeding is overigens belast. Indien een computer tijdens het kalenderjaar wordt verstrekt geldt in het eerste en vierde kalenderjaar een vergoeding naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden waarin de computer beschikbaar is gesteld. Het is ook mogelijk om een dergelijke vergoeding te geven voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer.

De gemeente bepaalt zelf de hoogte van de vergoeding. Als norm kan daarvoor worden uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer die de gemeente ter beschikking stelt.

De aanleg- en abonnementskosten van de internetvoorziening komen ten laste van de gemeente. Hier is er eveneens van uitgegaan dat de internetverbinding niet geheel of nagenoeg geheel voor zakelijk gebruik is. De verstrekte vergoeding is dan ook belast. Ook hierbij kan de gemeente zelf een normbedrag vaststellen uitgaande van bijvoorbeeld de laagste of de gemiddelde kosten,

Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economisch verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikelen 11 en 33 Kinderopvang

Een goede kinderopvangvoorziening is belangrijk. Hierdoor wordt bevorderd dat wethouders en raadsleden hun politieke werk goed kunnen combineren met het ouderschap. Vanaf 1 januari 2005 is er een wettelijke regeling (Wet kinderopvang). Aan deze wet kunnen ook wethouders en raadsleden aanspraken ontlenen in de vorm van een (inkomensafhankelijke) rijksbijdrage. De rechtspositiebesluiten voor wethouders en raadsleden maken het mogelijk om hen ten laste van de gemeente in aanvulling op de rijksbijdrage een tegemoetkoming te verlenen in de kosten van noodzakelijke kinderopvang. De artikelen 11 en 33 voorzien hierin. Daarin is geregeld dat voor wethouders en raadsleden de voor het gemeentepersoneel geldende kinderopvangregeling van overeenkomstige toepassing is.

De gemeentelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang kan aan de wethouder en aan het raadslid dat heeft geopteerd voor de loonbelasting onbelast worden verstrekt. Voor raadsleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd zal de tegemoetkoming bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en kunnen de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.

Artikel 12 Spaarloonregeling

Alleen een raadslid dat gekozen heeft voor de opting-in regeling (zoals hierboven omschreven) kan gebruikmaken van de spaarloonregeling.

Artikel 13 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid

In de motie Slob (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800 VII, nr. 21) is aangegeven dat de gemeenteraad een brede afspiegeling van de bevolking dient te vormen. Om deze reden moeten drempels om raadslid te worden of te blijven, worden weggenomen. In WAO en WIA geldt het algemene principe dat indien een persoon inkomen uit arbeid geniet, dit in de regel zal leiden tot verlaging of intrekking van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit omdat een dergelijke uitkering is bedoeld om het als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontstane verlies aan verdienvermogen te vergoeden. Voor raads- en commissieleden kan dit ertoe leiden dat een geringe verhoging van het inkomen door een raads- of commissievergoeding een grote teruggang betekent voor de hoogte van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de anticumulatieregeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij aanvaarding van een raads- of commissiezetel of bij verhoging van de vergoeding voor de werkzaamheden. Op grond van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden kunnen gemeenten hiervoor een voorziening treffen. Die is te vinden in artikel 13 van de verordening. Daarin is geregeld dat op aanvraag een raadslid een lagere vergoeding voor de werkzaamheden wordt gegeven om te voorkomen dat de anticumulatieregeling zal leiden tot een verlaging van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van het raadslid.

Artikel 14 Compensatie korting werkloosheidsuitkering

Artikel 20 van de Werkloosheidswet (WW) komt erop neer dat op het moment dat iemand een werkloosheidsuitkering op grond van die wet ontvangt, nieuwe werkzaamheden aanvangt, de WW- uitkering wordt gekort met het aantal uren dat in de nieuwe functie wordt gewerkt. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel kent een soortgelijke bepaling. De hoogte van het inkomen uit de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant. Indien derhalve iemand tot raadslid wordt gekozen, zal de WW-uitkering worden verlaagd met het aantal uren dat het UWV voor het raads- lidmaatschap in aanmerking neemt. Indien deze verlaging van de WW-uitkering groter is dan de vergoeding voor de werkzaamheden zal er een negatief inkomenseffect optreden. Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt gemeenten de mogelijkheid dit nadeel te compenseren. Dat is geregeld in artikel 14 van de verordening

Artikel 15 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van de gemeenteraad

In artikel 77 van de Gemeentewet is geregeld dat het voorzitterschap van de gemeenteraad bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester wordt waargenomen door het langstzittende raadslid. De gemeenteraad kan ook een ander raadslid met de waarneming van het voorzitterschap belasten. In overeenstemming met het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is in artikel 15 van de verordening geregeld dat bij een onafgebroken waarneming van meer dan 30 dagen het betreffende raadslid over de tijd van waarneming recht heeft op een toeslag van 8% van de vergoeding voor de werkzaamheden en van de vaste onkostenvergoeding.

Artikelen 23 en 24 Reiskosten woon/werk en zakelijke reiskosten

Voor wethouders is in artikel 23 een belastingvrije vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit wethouders en de Regeling rechtspositie wethouders. Bij gebruik van de eigen personenauto bedraagt de vergoeding in 2006 EUR 0,14 per afgelegde kilometer.

Ingevolge artikel 24 worden zakelijke reiskosten, indien gemaakt met het openbaar vervoer of met een taxi, volledig vergoed (mits in redelijkheid gemaakt) en indien gemaakt met de eigen personenauto in 2006 EUR 0,28 per afgelegde kilometer. De kilometervergoeding is, voor zover die meer bedraagt dan EUR 0,19, belast.

Voor zakelijke kilometers (waaronder mede te verstaan de kilometers voor het woon/werkverkeer) kan, zoals gezegd, een onbelaste vergoeding worden verleend van maximaal EUR 0,19 per kilometer, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Vergoedingen die daarboven uitgaan zijn voor dat hogere deel belast. In het Handboek loonheffingen 2006 wordt over de kilometervergoeding opgemerkt:

Vergoedingen voor reiskosten die de wethouder naast de EUR 0,19 per kilometer betaalt, zijn ook loon. Dat zijn bijvoorbeeld vergoedingen voor parkeer- en tolgelden, voor (extra) afschrijving en slijtage aan de auto, voor het inbouwen van een carkit of navigatiesysteem, voor extra benzineverbruik wegens gebruik van een aanhangwagen of voor schade aan de auto. Vergoedingen voor parkeer-, veer- en tolgelden en voor overeenkomstige verstrekkingen vallen onder de eindheffing.

De fiscus staat toe de reiskostenvergoedingen voor de verschillende doeleinden te salderen.

Dat houdt in dat als bijvoorbeeld de verstrekte reiskostenvergoeding voor dienstreizen hoger is dan de fiscaalwettelijk vastgestelde belastingvrije vergoeding van maximaal EUR 0,19 per kilometer een verstrekte lagere vergoeding dan EUR 0,19 voor woon/werkverkeer daarop in mindering mag worden gebracht. Die salderingsmogelijkheid moet wel in een formele vergoedingsregeling zijn vastgelegd. Die is opgenomen in artikel 24, tweede lid. Indien voor het gemeentelijk personeel een salderingsregeling geldt wordt daarbij aangesloten. Ontbreekt een dergelijke regeling, dan geldt de salderingsregeling voor het rijkspersoneel. In het volgende voorbeeld wordt toegelicht wat het vorenstaande betekent voor het salderen en de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van reiskostenvergoedingen.

Voorbeeld

Betrokkene krijgt in een kalenderjaar van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van in totaal EUR 2.240,00 bestaande uit:

  • -

    een vergoeding voor 10.000 woon/werkkilometers x EUR 0,14 = EUR 1.40000 en

  • -

    een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x EUR 0,28 = EUR 840,00.

Als er geen salderingsregeling is moet de inhoudingsplichtige in ieder tijdvak het bovenmatig bedrag van de vergoeding voor de dienstreizen in de heffing betrekken (in totaal 3.000 km x EUR 0,09 = EUR 270,00). Als er wel een salderingsregeling is mag de inhoudingsplichtige deze heffing uitstellen (dit is niet verplicht). Saldering leidt dan tot het volgende resultaat: totale reiskostenvergoeding EUR 2.240,00 gedeeld door het totaal aantal kilometers 13.000 = gemiddelde vergoeding per km van EUR 0,17 per kilometer. Na saldering blijft de vergoeding onder de EUR 0,19 per km waardoor de totale reisvergoeding onbelast blijft. Indien de werkgever het “bovenmatige’ gedeelte van EUR 0,09 van de dienstreiskilometers reeds heeft belast (in totaal 3.000 km x EUR 0,09 = EUR 270,00) mag de inhoudingsplichtige uiterlijk in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar in zijn loonadministratie als negatief loon opnemen: EUR 270,00.

Reiskostenvergoedingen mogen dus ook onderling worden gesaldeerd. Kilometers die betrekking hebben op het reizen per openbaar vervoer waarvoor een vergoeding in geld is ontvangen, alsmede kilometers die als meerijder zijn afgelegd zonder dat sprake is van vervoer vanwege de werkgever en zonder dat de betrokkene daarvoor een vergoeding heeft ontvangen, mogen eveneens bij de saldering worden betrokken. Saldering, respectievelijk belastingheffing over het bovenmatig deel dat na saldering overblijft, mag worden uitgesteld. Afrekening met de fiscus op basis van saldering kan na afloop van een bepaald loontijdvak, maar dient uiterlijk plaats te vinden in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar. Saldering na afloop van een kalenderkwartaal, half kalenderjaar of heel kalenderjaar is mogelijk zolang de vergoeding niet definitief is toegekend. In verband daarmee wordt de reiskostenvergoeding in eerste instantie bij wijze van voorschot uitbetaald. Voor de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van de in een gekozen periode uitbetaalde reiskostenvergoedingen dient te worden uitgegaan van alle daadwerkelijk afgelegde dienstkilometers, vermeerderd met de daadwerkelijk afgelegde woon/werkkilometers.

Voor wethouders is nog van belang dat een vergoeding of verstrekking van maximaal 80 maaltijden per kalenderjaar onbelast is als de vergoeding of verstrekking een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft. Daarvan is niet zonder meer sprake bij deelname aan raads- en commissievergaderingen, maar wel bij tot in de avond doorlopende vergaderingen waardoor men niet op de gewone tijd kan eten, alsmede tijdens dienstreizen. Voor zover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80 is (vergoedingen en verstrekkingen samen), moet een normbedrag bij het loon worden geteld. Als de vergoeding of verstrekking gedeeltelijk tot het loon moet worden gerekend kan eindheffing plaatsvinden op basis van het tabeltarief.

Als het zakelijk karakter van niet meer dan bijkomstig belang is moet de vergoeding of de waarde in het economisch verkeer van de verstrekking tot het loon worden gerekend. Bij verstrekkingen in de vorm van maaltijden in bedrijfskantines met een privé-karakter wordt de waarde van een kantinemaaltijd vastgesteld op een forfaitair bedrag. Als de maaltijd in de bedrijfskantine een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft geldt de hoofdregel. De vergoeding of verstrekking van maximaal 80 maaltijden per kalenderjaar is dan onbelast.

Artikel 25 Dienstauto

Als onderdeel van de bedrijfsvoering kan de gemeente een dienstauto met of zonder chauffeur voor zakelijk gebruik beschikbaar stellen aan wethouders. De dienstauto kan ook voor het woon-werkverkeer worden gebruikt. In dat geval vindt wel een korting plaats op de tegemoetkoming in de reiskosten woon/werk. De dienstauto kan ook worden gebruikt voor de vervulling van een q.q.-nevenfunctie. De eventueel uit hoofde van die nevenfunctie ontvangen vergoeding van reiskosten ter zake wordt in dat geval in de gemeentelijke kas gestort. De dienstauto is niet beschikbaar voor privé-gebruik.

Artikel 27 Buitenlandse dienstreis

Bij buitenlandse dienstreizen in het gemeentelijk belang kunnen aan de wethouder de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed. De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland zijn daarbij richtsnoer. In de gedragscode zijn nadere gedragsregels vastgesteld. Daarbij gaat het om besluitvorming in het college en in de raadscommissie over buitenlandse reizen en over uitnodigingen daartoe op kosten van derden.

Ook gemeenteraden of raadscommissies maken wel eens in het gemeentelijk belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moet de gemeenteraad expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege de gemeente georganiseerd. Hetgeen hierboven is geschreven over buitenlandse dienstreizen van wethouders geldt mutatis mutandis ook voor buitenlandse excursies en reizen van de gemeenteraad of raadscommissies.

Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikel 30 Mobiele telefoon

De mobiele telefoon kan mede voor privé-doeleinden worden gebruikt. In dat geval komen ook de privé-gesprekskosten voor rekening van de gemeente. Als het privé-gebruik meer dan 10% is, vindt er een fiscale bijtelling plaats. Daarvoor geldt een forfaitair bedrag van EUR 22,69 per maand (2006). De fiscale regeling geldt alleen als de waarde in het economisch verkeer van het privé-gebruik van de mobiele telefoon niet meer is dan EUR 454,00 op jaarbasis (2006). Is dat wel het geval dan kan slechts de vergoeding van het abonnement plaatsvinden, waarvoor dan een inhouding moet plaatsvinden van EUR 19,66 (2006) per maand. De gesprekskosten dienen tussen de wethouder en de gemeente verrekend te worden.

In de vaste kostenvergoeding zit een component telefoonkosten. Er zal een bedrag forfaitair bedrag tot het loon moeten worden gerekend. Door dit bedrag maandelijks in mindering te brengen op de netto bezoldiging dan wel op de netto onkostenvergoeding is voldaan aan de voorschriften die zijn opgenomen in de artikelen 38 respectievelijk 39 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Het is echter wel noodzakelijk deze inhouding als zodanig zichtbaar te laten zijn op de salarisspecificatie. Dat is geregeld in artikel 30, vierde lid.

Deze wijze van verrekening is toegestaan op grond van artikel 23, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001

Artikel 31 Spaarloonregeling/levensloopregeling

Een wethouder is een werknemer en kan dientengevolge gebruik maken van de spaarloonregeling dan wel de levensloopregeling. Wanneer de wethouder gebruik maakt van de gemeentelijke levensloopregeling is het niet toegestaan een levensloopbijdrage ten laste van de gemeente te verstrekken. De opbouw van de levensloopvoorziening mag uitsluitend ten laste van de wethouderswedde plaatsvinden. Aangezien wethouders geen verlof kennen, is het slechts mogelijk dat de opgebouwde voorziening bij de beëindiging van het wethouderschap wordt meegenomen naar een volgende werkgever of dat uitbetaling ineens plaatsvindt.

Artikel 32 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten

Sinds de dualisering van het gemeentebestuur kunnen personen van buiten de gemeenteraad tot wethouder worden benoemd. Dat kunnen ook personen zijn die niet in de gemeente zelf wonen. Die zijn op grond van de Gemeentewet verplicht om te gaan wonen in de gemeente waar zij wethouder zijn geworden. In artikel 24 is geregeld dat zij bij verhuizing naar de gemeente in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding van reis- en pensionkosten in afwachting van de verhuizing. De vergoedingen zijn onbelast.

Artikel 38 Vergoeding voor het bijwonen van commissievergaderingen

In dit artikel is het presentiegeld voor leden van gemeentelijke commissies geregeld. Deze bepaling geldt niet voor raadsleden en wethouders die in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie zitting hebben. Uitgezonderd zijn tenslotte vertegenwoordigers van belangengroepen e.d. tenzij hun lidmaatschap tevens in belangrijke mate het gemeentelijk belang dient. De hoogte van het presentiegeld wordt bij gemeentelijke verordening bepaald.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt jaarlijks per 1 januari een herziening vast aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid.

In artikel 26, eerste lid, is er voor gekozen de hoogte van de vergoeding te bepalen op het door de minister vastgestelde maximum.

Artikelen 40 t/m 42 Citeertitel en inwerkingtreding

Gekozen is voor inwerkingtreding met terugwerkende kracht van de gewijzigde bepalingen tot en met het aantreden van de nieuwe gemeenteraad. In de gemeente Utrecht zijn de wethouders pas later benoemd. Ter voorkoming van overgangsbepalingen voor de oude wethouders is gekozen voor intrekking van de oude verordeningen. Deze intrekking vindt echter pas plaats op het moment van het van kracht worden van de nieuwe verordening. De oude bepalingen hebben daardoor nog steeds werking gehad tot en met het moment van aftreden van de wethouders uit het oude college.

Bij de inwerkingtreding kan er voor worden gekozen deze bepalingen terugwerkende kracht te verlenen tot het moment dat de nieuwe gemeenteraad werd beëdigd respectievelijk de nieuwe wethouders zijn benoemd en beëdigd. Aangezien in de meeste gemeenten de beëdiging van de nieuwe raad en de nieuwe wethouder niet in dezelfde raadsvergadering heeft plaatsgevonden, is gekozen voor een driedeling:

  • -

    inwerkingtreding voor de raads- en commissieleden met terugwerkende kracht tot en met 16 maart 2006;

  • -

    inwerkingtreding voor de nieuwe wethouders met terugwerkende kracht tot en met de dag van hun beëdiging. Voor deze formulering is gekozen zodat voor de aftredende wethouders die op dezelfde dag van rechtswege zijn ontslagen als hun opvolgers de benoeming hebben aangenomen, de oude bepalingen van kracht blijven;

Terugwerkende kracht is alleen toegestaan wanneer de nieuwe aanspraken geen verslechtering inhouden van de op dat moment vigerende verordening. De nieuwe verordening kent geen verslechteringen, ook niet ten aanzien van de bepalingen over de computer. Immers de bepalingen daaromtrent uit de vorige verordening zijn van rechtswege buiten toepassing mede als gevolg van de terugwerkende kracht die is verleend aan de wijziging van de grondslag voor artikel 27a uit het Rechtspositiebesluit wethouders en artikel 7a uit het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden (Stb. 2006, 8).

Sinds 20 februari 2004 bestaat naast het Rechtspositiebesluit wethouders ook de (ministeriële) Regeling rechtspositie wethouders. In lijn met die gehanteerde benaming is gekozen voor een nieuwe naam van de verordening: Verordening rechtspositie raadsleden, wethouders en commissieleden 2006.