Organisatie | Voerendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening gemeente Voerendaal 2017 |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening Voerendaal |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Vervangt Algemene plaatselijke verordening gemeente Voerendaal 2014
Gemeentewet, art. 149
Aanwijzingsbesluit weg(gedeelten) verbod te koop aanbieden van voertuigen
Aanwijzingsbesluit gebieden verboden drankgebruik
Aanwijzingsbesluit parkeren grote voertuigen
Nadere regels voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg 2016
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-08-2017 | 29-03-2018 | nieuwe regeling | 06-07-2017 Gemeenteblad, 2017, 014 | 2017/6/7 |
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
1.Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
2.Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.
3.In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2.5, vierde lidof een vergunning als bedoeld inartikel 2.6, tweede lid aanhef en onder b.
4.In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid beslist de burgemeester op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.15 voor een B-evenement respectievelijk een C-evenement als bedoeld in de door het Algemene Veiligheidsbestuur vastgestelde Handreiking Aanpak Evenementen Veiligheidsregio Zuid-Limburg binnen 13 weken respectievelijk 26 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
Artikel 1.3 Voorschriften en beperkingen
1.Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
2.Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1.4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1.5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
1.De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
2.Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
3.In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan een vergunning ingevolge artikel 2.15 voor een B-evenement respectievelijk C-evenement, als bedoeld in de door het Algemene Veiligheidsbestuur vastgestelde Handreiking Aanpak Evenementen Veiligheidsregio Zuid-Limburg, worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 4 weken (B-evenement) respectievelijk 8 weken (C-evenement) voor de beoogde datum van het evenement is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden
1.Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
2.Degene die op een openbare plaats
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
3.Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
4.De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
5.Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 2 Betoging en optocht
Artikel 2.2 Kennisgeving betogingen en optochten op openbare plaatsen
1.Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, of optocht te houden, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging of ten minste twee weken voordat de optocht wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
3.Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
4.Indien het tijdstip van de betoging of optocht valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de 2e werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.
5.De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en/of een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
6.De burgemeester kan naar aanleiding van een kennisgeving van een optocht voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
7.Een verbod, als bedoeld in het zesde lid, kan slechts worden gegeven indien:
8.Een voorschrift, beperking of verbod, als bedoeld in het zesde lid, kan geen betrekking hebben op de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens.
9.Een beschikking, als bedoeld in het zesde lid, wordt zo spoedig mogelijk bekendgemaakt aan degene die de kennisgeving heeft gedaan.
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.3 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
1.Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
2.Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
3.Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.
4.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
5.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2.4 Straatartiest e.d.
1.Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.
2.De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
3.De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2.5 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
1.Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
2.Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1,5 meter wordt gelaten op voetpaden en van 3,5 m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.
3.Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen, het plaatsen van tijdelijke reclameborden, containers en steigers.
4.Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
5.In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
6.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:
7.Het verbod in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of de provinciale Omgevingsverordening Limburg.
8.Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2.6 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2.De vergunning wordt verleend:
3.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.
4.Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale Omgevingsverordening Limburg, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
5.Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2.7 Omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg
1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
2.In afwijking van het bepaalde in artikel 1.7 wordt de vergunning slechts geweigerd in het belang van:
3.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale Omgevingsverordening Limburg.
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
1.Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze
2.Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.
3.Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2.8a Hinderlijke beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat het vrije uitzicht voor het wegverkeer wordt belemmerd of anderszins hinder of gevaar ontstaat voor het wegverkeer.
Artikel 2.9 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2.10 Kelderingangen e.d.
1.Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.
2.Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.11 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2.12 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
1.De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2.Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet privaatrecht.
Artikel 2.13 Objecten onder hoogspanningslijn
1.Het is verboden binnen een afstand van 6 meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan 2 meter te plaatsen of te hebben.
2.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
3.Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1.In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak met uitzondering van:
2.Onder evenement wordt mede verstaan:
1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester buiten een horeca-inrichting een evenement te organiseren.
2.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester in een horeca-inrichting een vechtsportwedstrijd of –gala te organiseren.
3.Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 weigert de burgemeester de vergunning voor een evenement, als bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, onder e:
4.Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op evenementen, indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
5.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu nadere regels stellen ten aanzien van de in het vierde lid bedoelde vergunningvrije evenementen.
6.De burgemeester kan tot 5 werkdagen voor aanvang van een in het vierde lid bedoeld vergunningvrij evenement besluiten in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu het evenement te verbieden of alsnog voorschriften en beperkingen te stellen.
7.Het verbod van het eerste lid is voorts niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.
8.Het verbod van het eerste lid is voorts niet van toepassing op wielertoertochten tot en met 250 deelnemers. Voor deze wielertoertochten geldt een meldingsplicht. De melding dient uiterlijk 6 weken voor de aanvang van het evenement te zijn ingediend.
9.De burgemeester kan besluiten een meldingsplichtige wielertoertocht te verbieden dan wel de vergunning voor een vergunningplichtige wielertoertocht te weigeren indien de melding/aanvraag in strijd is met het vigerende wielerbeleid.
10.De burgemeester kan nadere regels stellen ten aanzien van wielertoertochten.
11.Op de vergunning, als bedoeld in het eerste of tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2.17 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafétaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;
Artikel 2.18 Exploitatie openbare inrichting
1.Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
2.Onverminderd het bepaalde in lid 3 weigert de burgemeester de vergunning indien:
3.In afwijking van het bepaalde in artikel 1.7 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting, de openbare orde of openbare veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
4.Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:
5.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1.Openbare inrichtingen zijn gesloten tussen 03.00 uur en 07.00 uur (sluitingstijd).
2.Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.
3.De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.
4.Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.18, vierde lid, onder a gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
5.Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.
6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2.20 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
1.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
2.Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
Artikel 2.22 Handel binnen openbare inrichtingen
1.In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
2.De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet
Artikel 2.23a Begripsbepalingen
1.In deze afdeling wordt verstaan onder:
dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.
2.Voor de toepassing van het bepaalde in deze verordening wordt verstaan onder:
–bijeenkomst van persoonlijke aard:
bijeenkomst die gericht is op of waarvan de aanleiding is gelegen in een persoonlijkeaangelegenheid, die geen direct verband houdt met de recreatieve, sportieve, sociaal-culturele,educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige activiteiten van de paracommerciëlerechtspersoon, zoals o.a. bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke;
- bijeenkomst die gericht is op personen, die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon betrokken zijn:
bijeenkomst, niet zijnde een bijeenkomst van persoonlijke aard, die gericht is op personen die nietof niet rechtstreeks betrokken zijn bij:
– de recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstigeactiviteiten van de paracommerciële rechtspersoon of
– de hoofdactiviteiten van de vaste gebruikers van de inrichting van de paracommerciëlerechtspersoon óf
- senior-leden, seniorenwedstrijden:
leden of competitiewedstrijden, die door de overkoepelende (sport)organisatie als senioren ofseniorenwedstrijden worden aangemerkt.
Artikel 2.23b Reguliere schenktijden paracommerciële rechtspersonen
1.Onverminderd het bepaalde in artikel 2.19 en behoudens het bepaalde in het tweede lid en artikel 2.23c, kan een paracommerciële rechtspersoon, die zich in hoofdzaak richt op een sportieve of recreatieve activiteit alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken in de avonduren waarop de betreffende sportieve of recreatieve activiteit voor senior-leden plaatsvindt vanaf een half uur voor aanvang van de activiteit tot 1 uur na afloop van de activiteit, in ieder geval niet vóór 19.00 uur en tot uiterlijk 01.00 uur.
2.Een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid kan tijdens seniorenwedstrijden, die eindigen vóór 19.00 uur, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf een half uur voor aanvang van de wedstrijd, in ieder geval niet vóór 12.00 uur, tot 3 uur na afloop van de wedstrijd, doch in ieder geval tot uiterlijk 19.30 uur.
3.Onverminderd het bepaalde in artikel 2.19 en behoudens het bepaalde in artikel 2.23c, kunnenoverige, dan de in het eerste lid bedoelde, paracommerciële rechtspersonen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1 uur voor aanvang tot het einde, doch in ieder geval tot uiterlijk 01.00 uur, van een sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige activiteit waarop de paracommerciële rechtspersoon of de vaste gebruiker van de inrichting van de paracommerciële rechtspersoon zich in hoofdzaak richt.
Artikel 2.23c Bijeenkomsten en daarbij in acht te nemen schenktijden bij paracommerciële rechtspersonen
1.Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard.
2.Een paracommerciële rechtspersoon, die zich in hoofdzaak richt op een sportieve of recreatieve activiteit kan, in aanvulling op het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikel 2.23b, ten hoogste 5 x per jaar tijdens een bijeenkomst die gericht is op personen, die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende paracommerciële rechtspersoon betrokken zijn, alcoholhoudende drank verstrekken, mits de alcoholverstrekking plaatsvindt in combinatie met en ondergeschikt is aan de sportieve of recreatieve activiteit waarop de paracommerciële rechtspersoon zich in hoofdzaak richt.
3.Een paracommerciële rechtspersoon, als bedoeld in het tweede lid, kan tijdens een bijeenkomst, als bedoeld in het tweede lid, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf een half uur voor aanvang van de sportieve of recreatieve activiteit tot 1 uur na afloop van de activiteit, maar in ieder geval:
4.Een paracommerciële rechtspersoon, als bedoeld in het tweede lid, doet uiterlijk 4 weken vóór een bijeenkomst, als bedoeld in het tweede lid, daarvan melding aan de burgemeester.
5.Overige paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens een bijeenkomst die gericht is op personen, die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende paracommerciële rechtspersoon betrokken zijn.
6.Het vijfde lid is niet van toepassing op een maximaal 2 x per jaar te houden verenigingsreceptie al dan niet met daaropvolgende feestavond van een vereniging, die statutair is gevestigd in de gemeente en die vaste gebruiker is van een perceel, gelegen in de kernen Voerendaal/Kunrade, Klimmen/Weustenrade, Ransdaal of Ubachsberg binnen welke kern ook de paracommerciële rechtspersoon het horecabedrijf exploiteert.
7.Een paracommerciële rechtspersoon, als bedoeld in het vijfde lid, kan tijdens een bijeenkomst, als bedoeld in het zesde lid, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf aanvang van de receptie tot het einde van de receptie of daaropvolgende feestavond, doch in ieder geval tot uiterlijk 01.00 uur.
8.Een paracommerciële rechtspersoon, als bedoeld in het vijfde lid, doet uiterlijk 2 weken vóórdat een verenigingsreceptie, als bedoeld in het zesde lid plaatsvindt, daarvan melding aan de burgemeester.
9.De burgemeester kan naar aanleiding van een melding, als bedoeld in het vierde lid of het achtste lid, aan de bijeenkomst voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2.25 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna, daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2.26 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder, is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.27 Speelgelegenheden
1.In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
2.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
3.De burgemeester weigert de vergunning:
4.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.29 Betreden gesloten woning of lokaal
1.Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
2.Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
3.Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
4.In andere gevallen is de burgemeester bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.
Artikel 2.30 Plakken en kladden
1.Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
3.Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
4.Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
5.Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
6.Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
7.De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2.31 Vervoer plakgereedschap e.d.
1.Het is verboden op de weg enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.
2.Dit verbod is niet van toepassing indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.30.
Artikel 2.32 Vervoer inbrekerswerktuigen
1.Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
2.Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.33 Betreden van plantsoenen e.d.
1.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is, verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.
2.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2.34 Rijden over bermen e.d.
1.Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.
2.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening Limburg.
Artikel 2.35 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
1.Het is verboden op een openbare plaats:
2.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2.36 Verboden drankgebruik
1.Het is voor personen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes e.d. met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
2.Het verbod is niet van toepassing op:
Artikel 2.37 Verboden gedrag bij of in gebouwen
2.Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
Artikel 2.38 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2.39 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2.40 Bespieden van personen
1.Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een persoon, die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.
2.Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon, die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt, te bespieden.
Artikel 2.41 Loslopende honden
1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
2.Het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
3.Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:
Artikel 2.42 Verontreiniging door honden
1.Degene die zich met een hond begeeft:
is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.
2.Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:
Artikel 2.43 Gevaarlijke honden
1.Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2.Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
3.Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
4.Onverminderd artikel 2:41, eerste lid, aanhef onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2.44 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
1.Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
2.Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak, gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
3.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
1.De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.
2.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde gebod.
3.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
1.Het is verboden bijen te houden:
2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste 6 meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van 2 meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.
3.Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.
4.Het in het eerste lid, aanhef en onder b gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Omgevingsverordening Limburg.
5.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.51 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).
Artikel 2.52 Gebruik van consumentenvuurwerk
1.Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
2.Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
3.De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.53 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan de weg in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzeggingen
Artikel 2.54 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2.1, 2.5, 2.6, 2.9, 2.11, 2.35, 2.36, 2.37, 2.38, 2.52 en 5.23 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2.55 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2.56 Cameratoezicht op openbare plaatsen
1.De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
2.De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere plaatsen, die voor eenieder toegankelijk zijn.
Artikel 2.57 Gebiedsontzeggingen
1.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
2.Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in het eerste lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 30 dagen niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
3.Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven indien het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
4.De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gegeven bevelen, indien hij dat in het verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
Hoofdstuk 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.
1.Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
2.De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.
3.In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
4.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder
1.De exploitant en de beheerder:
2.Naast de gestelde eisen in het eerste lid is de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustasius, Aruba, Curacao en St. Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,-- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
3.Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
4.De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid wordt:
5.De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 03.00 en 07.00 uur.
2.Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.
3.Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of het tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste lid gesloten dient te zijn.
4.Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
1.Met het oog op de openbare orde en de in artikel 3.13, tweede lid genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:
2.Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3.7a Intrekking van de vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften of nadere regels als bedoeld in artikel 3.3, de vergunning intrekken.
Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.
2.De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal), XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet Wapens en Munitie en
1.Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
2.Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politie-ambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
Het is aan personen van wie redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zich op dat moment ter prostitutie aanbieden verboden, zich binnenshuis bevindende, door handelingen, houding, woord, gebaar, kledij of op enige andere wijze de aandacht te trekken van iemand die zich op een openbare plaats bevindt.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren, tenzij dit op grond van een bestemmingsplan is toegestaan.
Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.
1.Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
2.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3.12 Beslissingstermijn
1.In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 neemt het bevoegd bestuursorgaan het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen 12 weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
2.Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste 12 weken verdagen.
Artikel 3.13 Weigeringsgronden
1.De vergunning, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
2.Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1.7, de vergunning, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid worden geweigerd in het belang van:
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3.14 Beëindiging exploitatie
1.De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
2.Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
1.Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.1 onder g het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
2.Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onder a is van overeenkomstige toepassing.
3.In afwachting van het besluit als bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
Hoofdstuk 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
1.De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor maximaal drie door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. Wel dient de houder van de inrichting maatregelen te treffen ter voorkoming van overmatige hinder.
2.In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen van de gemeente: Klimmen, Voerendaal/Kunrade, Ubachsberg, Weustenrade en Ransdaal.
3.Het college maakt de aanwijzing ten minste 4 weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
4.Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
5.Tijdens een collectieve festiviteit is het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (Lar,LT)veroorzaakt door de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter niet meer dan 20 dB(A) boven het niveau als bedoeld in artikel 2.17 van het Besluit.
6.De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
7. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
1.Het is een inrichting toegestaan maximaal elf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
2.Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving. Op dit kennisgevingsformulier dient de houder van de inrichting (c.q. de aanvrager) aan te geven welke maatregelen ter voorkoming van overmatige hinder worden getroffen.
3.De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan, wanneer het formulier volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats, op dat formulier vermeld.
4.De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
5.Tijdens een incidentele festiviteit is het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (Lar,LT)veroorzaakt door de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter niet meer dan 20 dB(A) boven het niveau als bedoeld in artikel 2.17 van het Besluit.
6.De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
7.De geluidsnorm als bedoeld in het vijfde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.
8.Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Artikel 4.4 Overige geluidhinder
1.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3.Het verbod geldt niet voor zover in het daar in geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Geluidhinder, de Zondagswet, de Wet Openbare Manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Omgevingsverordening Limburg.
4.Het verbod geldt niet voor het rijden met een geluidswagen mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
5.Het verbod geldt niet voor vergunningvrije evenementen, als bedoeld in artikel 2.15, vierde lid, mits het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) van de mechanische en/of levende muziek op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedraagt dan:
6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid of nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen oplevert.
Afdeling 3 Gemeentelijke houtopstanden
Artikel 4.9a Bescherming gemeentelijke houtopstanden
1.Het is verboden om bomen, die publiek eigendom zijn:
behoudens door of in opdracht van de gemeente verrichte werkzaamheden.
2.Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke boom aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens ontheffing van het college.
3.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.10 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
1.Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de open lucht of buiten de weg, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
2.Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bij die aanwijzing bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.
3.Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid, nadere regels stellen.
4.Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens een provinciale verordening.
Artikel 4.11 Verwijdering onkruid
De rechthebbende op een perceel is verplicht op aanschrijving van burgemeester en wethouders binnen de door hen in die aanschrijving gestelde termijn het perceel voldoende van onkruid te reinigen en gereinigd te houden.
Artikel 4.12 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
1.Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
2.Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4.14 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
1.Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
2.Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
3.Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
5.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Hoofdstuk 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
1.Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
2.Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
3.Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen verboden:
4.Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
5.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen
1.Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
2.Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
3.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5.4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
1.Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op de weg te parkeren.
2.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.a.
1.Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg.
2.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
3.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingsverordening Limburg.
4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen
1.Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
2.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen
1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
3.Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
4.Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
5.Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
2.Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 5.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
1.Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
2.Dit verbod is niet van toepassing:
3.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5.11 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5.12 Inzameling van geld of goederen
1.Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.
2.Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
3.Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
4.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
1.In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.
2.Onder venten wordt niet verstaan:
1.Het is verboden te venten op zon- en feestdagen en maandag tot en met zaterdag voor 09.30 uur en na 17.00 uur.
2.Het is voorts verboden te venten:
3.Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste of tweede lid.
4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
5.Het verbod in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
6.Het verbod als bedoeld in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.
1.In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
2.Onder standplaats wordt niet verstaan:
Artikel 5.16 Verbod tot innemen of hebben standplaats
1.Het is verboden om een standplaats in te nemen of te hebben.
2.Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
3.Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 kan de ontheffing worden geweigerd:
4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1.In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.
2.Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
Artikel 5.20 Organiseren van een snuffelmarkt
1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.
2.Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
3.De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
4.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5.21 Beschadigen van waterstaatswerken
1.Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, wallen, kaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen of bakens die bij de gemeente in beheer zijn.
2.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Waterwet of een provinciale verordening.
Afdeling 7 Gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5.22a Beperking verkeer in natuurgebieden
1.Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.
2.Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:
3.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
4.Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:
5.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 8 Verbod vuur te stoken
Artikel 5.23 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
1.Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
2.Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
3.Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
5.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht of de Omgevingsverordening Limburg.
6.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 9 Verstrooiing van as
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5.25 Verboden plaatsen
1.Incidentele asverstrooiing is verboden op:
2.Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
3.Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens voor de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
1.Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.3 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
2.In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op over-treding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.5, vijfde lid, 2.6, tweede lid aanhef en onder a en 2.7, eerste lid.
1.Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de buitengewone opsporingsambtenaren die in dienst zijn van de gemeente Voerendaal dan wel die zijn aangesteld als onbezoldigd gemeente-ambtenaar van de gemeente Voerendaal en zijn beëdigd op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.
2.Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast: de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
3.Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
Zij, die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
1.De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Voerendaal zoals vastgesteld bij besluit van 19 december 2013 wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.