Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Terneuzen

Beleidsvisie externe veiligheid

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTerneuzen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsvisie externe veiligheid
CiteertitelBeleidsvisie Externe Veiligheid 2005
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpopenbaar orde criteria risico bestreiding ramp situatie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2006Onbekend

13-12-2005

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsvisie Externe Veiligheid

INHOUDSOPGAVE

Samenvatting

1. INLEIDING

2. ALGEMENE VEILIGHEIDSCRITERIA

2.1. Plaatsgebonden risico (PR)

2.2. Groepsrisico (GR)

2.3. Zelfredzaamheid

2.4. Beheersbaarheid

2.5. Resteffecten

2.6. Wanneer wegen welke criteria mee?

3. INSTRUMENTEN

3.1. Vergunningverlening

3.2. Toezicht en handhaving

3.3. Routering

3.4. Ruimtelijke plannen

3.5. Rampenbestrijding

3.6. Integrale veiligheidscommunicatie

3.7. Saneringssituaties

4. GEBIEDEN

4.1. Zeehaventerrein

4.2. Bedrijventerreinen

4.3. Recreatiegebied

4.4. Spoorzone & emplacement

4.5. Emplacement Sas van Gent

4.6. Westerschelde en Kanaalzone

4.7. Incidentele risico activiteiten in het buitengebied.

Bijlage 1: Afkortingen en referenties

Bijlage 2: Begrippenlijst

Bijlage 3: Checklist EV in vergunningaanvraag

Bijlage 4: Checklist EV in bestemmingsplan

Bijlage 5: Toelichting BEVI

Bijlage 6: Relatie Risicos Inzicht en reguliere plannen/programma s/besluiten

Bijlage 7: Uitgangspunten routering gevaarlijke stoffen regionale brandweer

Bijlage 8: Relevante risicoveroorzakende bedrijven binnen de gemeente Terneuzen

 

Visie

Externe Veiligheid van de gemeente Terneuzen is in 2010 van zodanig niveau dat de risicos waaraan de burgers binnen de gemeente Terneuzen worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum zijn beperkt.

Dit wordt bereikt door:

 

1.Het voorkomen van nieuwe milieuhindersituaties;

Nieuwe planologische ontwikkelingen waarbij de risico s tot een onacceptabel risiconiveau leiden, wordt voorkomen.

  • -

    Handhaving op nieuwe ongewenste situaties vanuit de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening.

  • -

    Ruimtelijke plannen worden zodanig ingericht dat nieuwe risicovolle activiteiten en nieuw geplande kwetsbare objecten niet leiden tot overschrijding van risiconormen.

    Er mogen dus geen nieuwe saneringssituaties ontstaan.

  • -

    In Wet milieubeheervergunningen worden risicos van nieuwe risicovolle activiteiten beoordeeld en vastgelegd.

  • -

    Vast te leggen wanneer een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) van een risicovol bedrijf wordt vereist.

 

2.Het beheersen van bestaande geaccepteerde milieuhindersituaties;

Bestaande risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten, toetsen aan landelijke normering, vastleggen in daartoe beschikbare instrumenten en daarop handhaven.

  • -

    Voor bestaande risicovolle activiteiten worden de risicos conform het Besluit Externe Veiligheid Inrichting (BEVI) en de Circulaire transport, aan de landelijke normen getoetst en vastgelegd in de Wet milieubeheervergunningen, het risicoregister, de Zeeuwse risicokaart en de daarop van kracht zijnde bestemmingsplannen. Daarbij gebruik maken van checklisten die in de visie zijn verwerkt.

  • -

    Door het vastleggen van de routering gevaarlijke stoffen wordt het transport van gevaarlijke stoffen door kwetsbare gebieden komen. Actualisatie hiervan vindt begin 2006 plaats.

  • -

    Buisleidingenstroken bepalen en vastleggen in bestemmingsplannen.

  • -

    Bij integrale milieucontroles wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het nieuwe externe veiligheidsbeleid dat in de vergunning is vastgelegd. Dit houdt in dat de uitgangspunten van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) worden gecontroleerd. Het bepalen van de handhavingprioriteit vindt plaats volgens het milieuhandhavingsprogramma van de gemeente Terneuzen.

  • -

    Het BRZO-bedrijf waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is ondergaat 2 keer per jaar een controle.

  • -

    De gemeente maakt afspraken met de brandweer en politie hoe wordt omgegaan met handhaving van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg.

  • -

    Bij iedere risicosituatie, maar zeker daar waar risiconormen worden overschreden, moeten de burgers op adequate wijze geïnformeerd worden over de risicos.

  • -

    Het gemeentelijk rampenplan en de rampenbestrijdingsplannen voor risicovolle bedrijven actueel houden.

 

3.Het opheffen van niet-acceptabele milieuhindersituaties;

Risicovolle activiteiten worden verminderd danwel beëindigd in situaties waarbij de risico s de landelijke normen overschrijden of sprake is van een onacceptabel risiconiveau zoals bepaald door middel van het groepsrisico.

  • -

    Vastleggen wanneer sprake is van een onacceptabel risiconiveau;

  • -

    Risicovolle activiteiten voldoen bij Wet voor 1 januari 2010 aan de landelijke regelgeving. Dit houdt in het aanpassen of beëindigen van de bedrijfsactiviteit welke de risicos veroorzaken. Een regeling ten aanzien van knelpunten voor risicovolle transporten (spoor, buisleidingen, weg en vaarweg) kent de wetgeving vooralsnog niet.

 

4.Het ontwikkelen van beleid en activiteiten ter beperking van milieubelasting op langere termijn.

Zorgvuldig omgaan met externe veiligheid bij planontwikkeling teneinde maximale mogelijkheden voor maatschappelijk gebruik van terreinen te bieden.

Algemene uitgangspunten daarin zijn:

  • -

    Per plan worden in overleg met de milieu-medewerkers en de brandweer- de veiligheidsdoelen op maat bepaald. De uitgangspunten, zoals beschreven in deze visie zijn hiervoor richtinggevend.

  • -

    Start ieder planproces met een inventarisatie van de risicosituatie.

  • -

    Besteed in een Milieueffectrapportage (MER) of Strategische Milieubeoordeling (SMB) aandacht aan de uitgangspunten uit deze visie. Overweeg per plan of het opstellen van veiligheidseffectrapportage (VER) meerwaarde biedt.

  • -

    Neem een paragraaf over veiligheid op. De gemeente stelt samen met de provincie een toetsingkader op voor de inhoud van deze paragraaf. Hierin wordt het advies van de regionale of gemeentelijke brandweer opgenomen.

  • -

    Leg risicocontouren en de gewenste veiligheidssituatie ruimtelijk vast.

  • -

    Er wordt geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd als:

    • a.

      de geplande kwetsbare objecten buiten het invloedsgebied2 liggen (dan is er geen groepsrisico);

    • b.

      het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag);

    • c.

      het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is. Hierbij worden de volgende vuistregels gehanteerd: ad b) Tot een factor 10 onder de oriënterende waarde wordt geen uitgebreid onderzoek naar het groepsrisico vereist.

ad c) Tot een toename van het aantal mogelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van 10% beschouwt de gemeente de toename als marginaal.

  • -

    Houd rekening met het advies van de brandweer ten aanzien van de mate van zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect.

  • -

    Houd rekening met het vastleggen van buisleidingenstroken in bestemmingsplannen zoals aangegeven in het IOP.

 

Inhoudelijke uitgangpunten daarin zijn:

  • -

    Bronmaatregelen verdienen de voorkeur boven omgevingsgerichte maatregelen - Concentreer risicobronnen om zoveel mogelijk ruimte vrij van risicos te houden. - Zorg ervoor dat kwetsbare objecten (zoals woningen) zover mogelijk van risicobronnen zijn gelegen.

  • -

    Houdt bij het bestemmen rekening met kwetsbare objecten en risicobronnen in aangrenzende gebieden

  • -

    Beperk bedrijfswoningen in gebieden met risicovolle activiteiten.

  • -

    Op basis van resultaten van een pilotstudie bij een zeehaventerrein bij de gemeente Vlissingen, wordt bepaald of er binnen de gemeente Terneuzen, veiligheidscontouren rond zeehaventerreinen moeten worden gelegd.

  • -

    Bij campings rekening houden met risicos van propaantanks en de route van de propaan tankwagens.

  • -

    In milieuvergunningen standaard opnemen dat maximaal 2 gasflessen per standplaats aanwezig mogen zijn met een max. inhoud van 11 kg butaan of propaan per fles.

  • -

    Neem een inspectievoorschrift op waarin wordt gesteld dat de vergunninghouder jaarlijks controle verricht op de gebruikte gasflessen en leidingwerk. Enkel goedgekeurde apparatuur mag worden gebruikt.

Vanuit de provincie is een format aangereikt waarin bovenstaande beleidsdoelstellingen verder zijn uitgewerkt.

SAMENVATTING

Beleid langs drie sporen

De gemeente wil enerzijds de kwaliteit van de woonomgeving verbeteren en anderzijds de (economische) vitaliteit versterken. Omdat bij veel activiteiten gevaarlijke stoffen worden gebruikt, is de combinatie van wonen en werken alleen mogelijk als een bepaald risiconiveau wordt geaccepteerd. Welk risiconiveau aanvaardbaar is verschilt per situatie en vraagt om een zorgvuldige afweging.

 

Het doel van het externe veiligheidsbeleid is het beperken van de risicos waaraan burgers worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum. Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit drie sporen:

Brongericht beleid: Daarmee pakken we de oorzaken van risicos aan, door vergunningverlening en handhaving.

Omgevingsgericht beleid: Door ruimtelijke inrichtingsmaatregelen zorgen wij voor een zo veilig mogelijke leefsituatie.

Rampenbestrijding: Hierbij gaat het om de voorbereiding op (de bestrijding van) calamiteiten.

 

Uitgangspunt voor het externe veiligheidsbeleid is dat altijd eerst brongerichte maatregelen worden onderzocht en daarna pas maatregelen in het kader van omgevingsgericht beleid en rampenbestrijding, voor zover nodig.

 

Ook als de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden vraagt de gemeente aandacht voor bronmaatregelen. Hierbij wordt gestreefd naar het beste resultaat binnen wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. Zo blijft het indirect ruimtebeslag zo klein mogelijk.

 

Gebruik visie

De gemeente houdt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening rekening met het beleid zoals weergegeven in deze visie. Daarnaast dient deze visie als ontwikkelingskader voor instrumenten in het externe veiligheidsbeleid (vergunningverlening en handhaving, routering, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).

 

De uitgangspunten uit deze visie worden toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbinnen externe veiligheid een rol speelt.

 

Beoordeling risicosituaties, het streefbeeld

De gemeente beoordeelt risicosituaties aan de hand van de volgende veiligheidscriteria: plaatsgebonden risico (PR), groepsrisico (GR), zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect. Deze begrippen zijn uitgewerkt in bijlage 2.

 

Bij de algemene motivatieplicht van het groepsrisico, zoals die in het BEVI en bij transportrisicos geldt, beperkt de gemeente zich tot relevante gevallen: indien het GR de oriënterende waarde (bijna) overschrijdt of wanneer sprake is van een aanzienlijke toename van het groepsrisico. Voor die gevallen vereist de gemeente een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Dit sluit aan bij het provinciale veiligheidsbeleid.

 

Motieven voor de acceptatie van (een verslechtering van) een risicosituatie kunnen zijn:

  • -

    het opvullen van kleine open gaten of vervangende nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied een voor de specifieke locatie belangrijke ontwikkeling een situatie waarbij anders de externe veiligheidsproblematiek elders (sterk) zou toenemen.

 

Vergunningverlening & handhaving

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag streven we naar de beste veiligheidssituatie binnen wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. We toetsen daarbij aan de geldende regelgeving zoals het BEVI, de circulaire transportrisicos en het BRZO.

 

Daarnaast zorgen we voor een goede afstemming van de procedures en de inhoud van alle vergunningen waarbij externe veiligheid een rol speelt (milieuvergunning, bouwvergunning, gebruiksvergunning). Hierbij houden we rekening met het advies van de brandweer ten aanzien van de mate van zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

 

Routering

Als gemeente zorgen we voor een actuele route gevaarlijke stoffen. Een belangrijk uitgangspunt in het ontheffingenbeleid is dat transporteurs de kortst mogelijke route moeten nemen, waarbij zich binnen de effectafstand zo weinig mogelijk personen bevinden; en bebouwde kommen dus worden gemeden.

 

Omgevingsgericht beleid, sturend locatiebeleid

In deze visie zijn de algemene uitgangspunten opgenomen voor het opstellen van structuurvisies, omgevingsplannen en bestemmingsplannen.

 

Rampenbestrijding

Om goed voorbereid te zijn op rampen beschikken we over een actueel gemeentelijk rampenplan dat ingebed is in het regionaal beheersplan rampenbestrijding. Daarnaast is op dit moment een inhaalslag gaande om voor de bedrijven waar nog geen rampenbestrijdingsplan voor is, te zorgen dat die er een hebben voor 1 juli 2006.

 

Integrale veiligheidscommunicatie

We kiezen voor een aanpak, waarbij we risicocommunicatie als onderdeel van integrale veiligheidscommunicatie beschouwen. Zo kunnen we aan de burger de volgende boodschappen overbrengen, die in samenhang een beter beeld van de werkelijkheid geven dan wanneer ze afzonderlijk worden gecommuniceerd: we bieden service (bijv. brandpreventie), veiligheid (met behulp van ondermeer het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem) en we laten zien dat we betrokken zijn en goed zijn voorbereid (risicokaart).

 

Saneringssituaties

Er zijn geen urgente saneringssituaties waarvoor de gemeente op grond van de Wet milieubeheer en BRZO het bevoegde gezag is. Er zijn vooralsnog 4 bedrijfssituaties waarbij LPG wordt verkocht waarbij in 2010 de risicos moeten zijn gesaneerd. In gevolge de circulaire transport geldt er vooralsnog geen saneringsregeling voor knelpuntsituaties.

Hoofdstuk 1. Inleiding

Achtergrond

Door nieuwe wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid hebben de verschillende betrokken partijen (zoals overheidsinstanties, bedrijven en

burgers/instellingen) behoefte aan duidelijkheid over hoe met de nieuwe regels om te gaan.

Onlangs heeft de provincie, als onderdeel van het Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid Risicos InZicht (mei 2004, project 2A), een Beleidsvisie Externe Veiligheid opgesteld. In deze gemeentelijke visie is de provinciale visie verder uitgewerkt en toegespitst op gemeentelijk niveau.

 

Doel en strategie externe veiligheidsbeleid

De gemeente Terneuzen wil enerzijds de kwaliteit van de woonomgeving verbeteren en anderzijds de (economische) vitaliteit versterken. Omdat bij veel activiteiten gevaarlijke stoffen worden gebruikt, is de combinatie van wonen en werken alleen mogelijk als we een bepaald risiconiveau accepteren. Welk risiconiveau aanvaardbaar is verschilt per situatie en vraagt om een zorgvuldige afweging. Deze visie biedt hiervoor een handvat.

Het doel van het externe veiligheidsbeleid is het beperken van de risicos waaraan burgers worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum. Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit drie sporen:

Brongericht beleid: Daarmee pakken we de oorzaken van risicos aan, door vergunningverlening en handhaving.

Omgevingsgericht beleid: Door ruimtelijke inrichtingsmaatregelen zorgen wij voor een zo veilig mogelijke leefsituatie.

Rampenbestrijding: Hierbij gaat het om de voorbereiding op (de bestrijding van) calamiteiten.

Uitgangspunt voor het externe veiligheidsbeleid is dat altijd eerst brongerichte maatregelen worden onderzocht en daarna pas maatregelen in het kader van omgevingsgericht beleid en rampenbestrijding, voor zover nodig.

Ook als de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden vraagt de gemeente aandacht voor bronmaatregelen. Hierbij wordt gestreefd naar het beste resultaat binnen wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. Zo blijft het indirect ruimtebeslag zo klein mogelijk.

 

Gebruik visie

De gemeente houdt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening rekening met het beleid zoals weergegeven in deze visie. Daarnaast dient deze visie als ontwikkelingskader voor instrumenten in het externe veiligheidsbeleid (vergunningverlening en handhaving, routering, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).

 

Relatie met andere plannen

Externe veiligheid is geen geïsoleerd beleidsterrein. Bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid op andere terreinen (milieu, integrale veiligheid, ruimtelijke ordening) houden we rekening met de uitgangspunten zoals verwoord in deze visie. Dit betekent dat externe veiligheid een plek zal krijgen in de volgende gemeentelijke (toekomstige) plannen zoals: Milieubeleidsplan, Integraal Omgevingsplan, Integraal Veiligheidsplan, Rampenplan, Communicatieplan, handhavingsprogrammas, milieuvergunningen, bestemmingsplannen, de financiële beleidscyclus, etc.

 

Afbakening

Deze visie heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals lpg of ammoniak) over weg, water, spoor en door buisleidingen. Het gaat om hoeveelheden waarbij in geval van een ongeval dodelijke slachtoffers in de omgeving kunnen vallen. De visie is niet gericht op het beheersen van risicos veroorzaakt door niet-gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld hout of meel (stofexplosiegevaar). Voor deze niet-gevaarlijke stoffen worden vanuit de arbowetgeving regels gesteld om de interne veiligheid van personeel te waarborgen. Daar waar activiteiten met niet-gevaarlijke stoffen risicovolle situaties buiten de inrichting kunnen veroorzaken, kunnen de uitgangspunten uit deze visie wel als leidraad worden gebruikt bij het opstellen van (aanvullende) milieuvoorschriften en ruimtelijke plannen.

De visie besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente bevoegdheden dan wel instrumenten heeft via met name de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding.

Omdat kernenergiebeleid onder de directe verantwoordelijkheid van het rijk valt, is in deze visie geen aandacht besteed aan de specifieke risicos van de kerncentrale en de opslag van radioactief afval in de gemeente Borsele. Het omgevingsgerichte beleid en de rampenbestrijding vallen primair onder de gemeente Borsele.

 

Context

De beleidskeuzes van de gemeente, zoals vastgelegd in deze visie, zijn bepaald door:

  • -

    Wet- en regelgeving;

  • -

    de bestaande risicosituatie;

    - de ruimtelijke dynamiek;

    - de maatschappelijke context.

De figuur op pagina 8 geeft een toelichting op de context waarbinnen deze visie tot stand is gekomen.

 

Leeswijzer

De opbouw is als volgt: In hoofdstuk 2 komen de beleidskeuzes ten aanzien van de veiligheidscriteria aan bod: plaatsgebonden risico (PR), groepsrisico (GR), zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Aan de hand van deze criteria beoordeelt de gemeente veiligheidssituaties in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening.

 

Hoofdstuk 3gaat in op de instrumenten waar de gemeente over beschikt om het externe veiligheidsbeleid uit te voeren: vergunningverlening, handhaving, routering, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding, risicocommunicatie en sanering.

 

Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingezoomd op uitgangspunten specifiek voor de volgende gebieden: zeehaventerreinen, bedrijventerreinen, recreatiegebied, spoorzone & emplacement, buisleidingenstrook, transport en de Westerschelde.

 

Bijlage 1 bevat de afkortingen en referenties, bijlage 2 een begrippenlijst.

Bijlage 3 en bijlage 4 bevatten checklisten voor respectievelijk externe veiligheid in vergunningaanvragen en bestemmingsplannen. Bijlage 5 geeft uitwerking van de risiconormen die in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn gesteld. Hierin is een uitwerking gegeven van de definities beperkt kwetsbaar en kwetsbaar object, domino effect en cumulatie gegeven. Bijlage 6 geeft een overzicht van de deelprojecten die lopen vanuit het Uitvoeringsprogramma Risicos InZicht en de reguliere plannen en programma s. Bijlage 7 geeft de uitgangspunten die de regionale brandweer gebruikt bij het vaststellen van een route voor gevaarlijke stoffen. Bijlage 8 geeft de lijst weer van risicovolle bedrijven binnen de inrichting (welke in de RRGS zijn ingevoerd).

 

 

Hoofdstuk 2. Algemene veiligheidscriteria

Algemene veiligheidscriteria voor de beoordeling van risicosituaties zijn:

plaatsgebonden risico (PR), groepsrisico (GR), zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten2. In bijlage 2 zijn deze begrippen toegelicht. Niet bij iedere beoordeling zijn alle criteria even relevant. In §2.6 wordt aangegeven wanneer welke criteria aan de orde zijn. De in dit hoofdstuk genoemde uitgangspunten zijn afgeleid van de conceptprovinciale Beleidsvisie Externe Veiligheid (mei 2005).

In de inleiding is al aangegeven dat het accepteren van risicos onvermijdelijk is. In het algemeen geldt dat een risicosituatie aanvaardbaar is als:

De beste veiligheidssituatie is gerealiseerd binnen de wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. Dus ook als voldaan is aan de wettelijke grenswaarden is gekeken naar mogelijkheden om de veiligheidssituatie verder te verbeteren.

De voorkeur is gegeven aan bronmaatregelen boven omgevingsgerichte maatregelen.

Welk veiligheidsniveau haalbaar is, hangt af van meer aspecten, zoals sociaaleconomische en ruimtelijke aspecten. Een afwegingskader wordt gevormd door het in ontwikkeling zijnde Integraal Omgevingsplan (IOP). Zodra dit van kracht is, wordt het veiligheidsniveau hieraan getoetst.

 

2 Deze criteria worden gehanteerd in het Toetsingskader Externe Veiligheid Spoorzone Dordrecht/Zwijndrecht (2004) en zijn overgenomen in het IPO-stramien tot formulering externe veiligheid (2004).

2.1 Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die permanent op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk. Dit risico wordt uitgedrukt in de overlijdenskans per jaar. Er zijn verschillende normen voor risicos als gevolg van risicovolle activiteiten bij bedrijven en het transport van gevaarlijke stoffen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten én in bestaande en in nieuwe situaties. De begrippen zijn in bijlage 5 uitgewerkt. Daarnaast is in deze bijlage, per situatie en object, aangegeven welke norm volgens het BEVI en de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet worden gehanteerd.

We hanteren de hiervoor genoemde grens- en streefwaarden uit het BEVI en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen èn de bijbehorende definities voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

De provincie staat op zeehavenindustriegebieden die bestemd zijn voor zware industrie, toe dat bepaalde inrichtingen worden toegelaten binnen de PR 10-6 en 10-5 contour. Een nadere uitwerking is opgenomen in §4.1.

Voor het landelijk gebied gelden de PR-normen als ondergrens. Uitgangspunt is dat wat schoon is, schoon moet blijven ; oftewel dat de risicosituatie niet mag

verslechteren. Alleen bij zeer zwaarwegende motieven staan we een verslechtering toe; denk aan: een voor de specifieke locatie zeer belangrijke ontwikkeling

 een situatie waarbij door het niet toestaan van een risicobron in het landelijk gebied

de externe veiligheidsproblematiek elders (sterk) toeneemt (bijv. verplaatsing LPG stations buiten woonkernen).

2.2 Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval worden getroffen. Voor het groepsrisico gelden oriënterende waarden (zie onderstaande grafiek). Over elke overschrijding van de oriënterende waarde én bij een zekere toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd.

Figuur: Normlijn groepsrisico (oriënterende waarden)

* Voor transport is de frequentie uitgedrukt per kmvak per jaar  

 

In §2.6 is aangegeven in welke situaties de gemeente een nader onderzoek naar (de toename van) het groepsrisico eist. Het gaat bijvoorbeeld om de realisatie van meer dan 50 woningen nabij een spoorlijn. Bij een nader onderzoek moet eerst worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om het groepsrisico te reduceren. Dit kan door het treffen van bronmaatregelen en door het schuiven met personendichtheden (hogere bebouwingsdichtheden verder van de risicobron af). Als dit niet mogelijk is, is een motivatie nodig waarbij wordt aangegeven waarom de ontwikkeling toch gewenst is (motieven t.a.v. economische, ruimtelijke, stedelijke ontwikkeling) en waarom alternatieven niet mogelijk zijn. Ook moet worden aangegeven hoe de veiligheidssituatie zoveel mogelijk wordt verbeterd.

Motieven voor de overschrijding van de oriënterende waarde of een acceptatie van de verslechtering van de risicosituatie kunnen zijn:

  • -

    het opvullen van kleine open gaten in bestaand stedelijk gebied of vervangende nieuwbouw in het kader van de herstructurering van stedelijk gebied een voor

  • -

    de specifieke locatie belangrijke ontwikkeling

  • -

    een situatie waarbij door strikte toepassing van de normen de externe veiligheidsproblematiek elders (sterk) toeneemt.

 

Bij de verantwoording van het groepsrisico worden de veiligheidscriteria

zelfredzaamheid (§2.3), beheersbaarheid (§2.4) en resteffecten (§2.5) meegewogen. De

verantwoording wordt vastgelegd in een besluit, zoals bestemmingsplannen, art 19 WRO procedures en/of milieuvergunningen.

Voor de beoordeling van het GR in het landelijk gebied geldt hetzelfde uitgangspunt als voor het PR, nl. dat de risicosituatie in principe niet mag verslechteren (zie §2.1).

 

2.3 Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin de aanwezigen (bewoners, werkenden, bezoekers) zich op eigen kracht in veiligheid kunnen brengen. Aspecten die de zelfredzaamheid beïnvloeden zijn:

  • -

    Preventieve voorlichting/communicatie in de richting van bewoners

  • -

    De planning van functies van gebouwen met gebruikers met een hoge dan wel een verminderde zelfredzaamheid;

  • -

    Infrastructurele voorzieningen om de gevarenzone te ontvluchten, vluchtrichtingen e.d.,

  • -

    Maatregelen voor het alarmeren en informeren van bewoners.

  • -

    Mogelijkheden om bouwwerken via maatregelen beter te beveiligen, zoals de ventilatie van af te sluiten ruimte (te controleren/reguleren), beter glas, nooduitgangen, etc..

Hieraan wordt extra aandacht besteed indien dit een (beperkt) kwetsbaar object is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De regulering hiervan vindt deels plaats via de gebruiksvergunning of via bijvoorbeeld een ruimtelijke onderbouwing bij aanpassing/herziening bestemmingsplannen waarin het verplichte advies van de regionale brandweer is opgenomen.

 

2.4 Beheersbaarheid

De beheersbaarheid wordt bepaald door de mogelijkheden van de hulpdiensten en andere betrokken instanties om hun taken goed uit te voeren. Denk hierbij aan de bereikbaarheid van de locatie, opstelmogelijkheden, de beschikbaarheid en inzetbaarheid van materieel en personele capaciteit.

2.5 Resteffecten

Het resteffect betreft de inschatting van het aantal doden, gewonden en de materiële schade die als gevolg van een ongeval kan ontstaan in een nieuwe situatie.

 

De effectafstanden maken onderdeel uit van de verantwoording van het groepsrisico, zeker daar waar het invloedsgebied een woongebied overlapt. Hierbij moet rekening worden gehouden met domino-effecten en cumulatie (zie bijlage 5).

 

2.6 Wanneer wegen welke criteria mee?

Voor het plaatsgebonden risico gelden wettelijke grenswaarden, waarop de provincie en gemeente in alle gevallen toetst (zie §2.1). Voor het groepsrisico gelden oriënterende waarden. Niet in alle gevallen wordt een nader onderzoek naar het groepsrisico vereist (zie onderstaand beslisschema).

De gemeente vereist geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico als3:

 

  • a.

    de geplande kwetsbare objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico);

  • b.

    het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag);

  • c.

    het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is. Hierbij worden de volgende vuistregels gehanteerd:

 

ad b) Tot een factor 10 onder de oriënterende waarde wordt geen uitgebreid onderzoek naar het groepsrisico vereist.

ad c) Tot een toename van het aantal mogelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van 10% beschouwt de gemeente de toename als marginaal.

 

Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b en c, vereist de gemeente een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. In het schema op de volgende pagina is de samenhang tussen de criteria schematisch weergegeven.

 

3 Zie Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico, VROM, augustus 2004

 

Figuur: Beslisschema voor de toetsing aan wettelijke normen

Hoofdstuk 3. Instrumenten

De gemeente heeft de volgende instrumenten tot haar beschikking om het externe veiligheidsbeleid uit te voeren: vergunningverlening, handhaving, routering, ruimtelijke plannen, rampenbestrijding en risicocommunicatie (§3.1 t/m 3.6).

 

Welk instrument wordt ingezet hangt af van de risicosituatie. De inzet van een mix van instrumenten levert het beste resultaat. Brongerichte maatregelen gaan altijd boven omgevingsgerichte maatregelen. Voorbeelden van brongerichte maatregelen zijn: maatregelen aan installaties, gebouwen of transportroutes, het wijzigen van productieprocedures, andere transporttijden of het verlagen van de snelheid van transport, het opheffen of verplaatsen van een inrichting of transportroute.

 

Omgevingsgerichte maatregelen zijn bijvoorbeeld:

  • -

    het concentreren van risicobronnen (inrichtingen, transport) of kwetsbare bestemmingen zoals woningen zover mogelijk van de risicobron af realiseren.

 

Via de intergemeentelijke projecten uit het Uitvoeringsprogramma Risicos InZicht (25 mei 2004) wordt uitvoering gegeven aan de landelijke wetgeving op het gebied van externe veiligheid. In bijlage 6 is de relatie weergegeven tussen het project Risicos InZicht en de reguliere plannen, programmas en besluiten.

 

3.1 Vergunningverlening

In bijlage 8 zijn de relevante risicoveroorzakende bedrijven die binnen de gemeente Terneuzen aanwezig zijn, benoemd. De gemeente kiest voor een meer stringent brongericht beleid. Dit betekent dat we in het vergunningentraject van een bedrijf dat risicos voor zijn omgeving veroorzaakt de volgende uitgangspunten hanteren:

 

De vergunningaanvraag

De vergunningaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om alle belangen, waar onder de veiligheidsbelangen, af te wegen. Het betreft in ieder geval de maximaal aanwezige stoffen en de richtlijnen die van toepassing zijn. In bijlage 3 is hiervoor een checklist met mogelijke aandachtspunten opgenomen. Dit sluit aan bij de handleiding externe veiligheid in de milieuvergunning die door het IPO is opgesteld.

In onderstaande tabel staat wanneer we een QRA eisen en wanneer we de standaardafstanden (zoals opgenomen in de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen) hanteren.

 

BEVI artikel 2.1; 4.5 en 4.6

QRA

moet

Standaard afstanden

QRA mag

a

inrichtingen waarop BRZO (VR en PBZO) van toepassing is

x

 

 

b

inrichtingen bestemt voor opslag in verband met vervoer GS (kortstondig aanwezig, stuwadoors)

x

 

 

c

aangewezen spoorwegemplacementen bestemd voor rangeren gevaarlijke stoffen

x

 

 

d

andere, door de Minister, aangewezen inrichtingen waarvan het PR 10-6 buiten de inrichting kan zijn gelegen

x

 

 

e

LPG-tankstations

< 1500 m3/jaar

 

x

 

>1500 m3/jaar

x

 

 

f

inrichtingen met meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen (CPR 152/3) per opslagplaats

x

 

 

tenzij (en/en): < 1,5% N

en< 2500 m2 per opslagplaats (meerdere mag), en< 100/jaar zeer toxische stoffen in open lucht dan:

 

x

x

g

inrichting waarin een koel- of vriesinstallatie aanwezig is met een inhoud van meer dan 400 kg NH3

x

 

 

tenzij < 10.000 kg NH3 dan:

 

x

 

h

andere, door de Minister, aangewezen categorieën van inrichtingen waarvan het PR 10-6 buiten de inrichting kan zijn gelegen

 

x

 

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag streven we naar de beste veiligheidssituatie binnen wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. We toetsen daarbij aan de geldende regelgeving zoals het BEVI en het BRZO. Eventuele domino-effecten worden in dit kader mee beoordeeld.

Daarnaast zorgen we voor een goede afstemming van de procedures en de inhoud van alle vergunningen waarbij externe veiligheid een rol speelt (milieuvergunning, bouwvergunning, gebruiksvergunning). Hierbij houden we rekening met het advies van de brandweer ten aanzien van de mate van zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect.

 

De considerans

In de considerans moet worden aangegeven op welke manier aan de uitgangspunten zoals genoemd in deze visie is voldaan. Daarnaast wordt hierin een uitwerking gegeven van de beoordeling van de risicos en de toetsing in het kader van het BEVI.

 

Maatregelen

Als uit de aanvraag blijkt dat maatregelen moeten worden getroffen om bijvoorbeeld aan de normen van het BEVI te voldoen4, is het zinvol deze in de voorschriften op te nemen. De voorschriften hebben met name betrekking op concrete activiteiten binnen de inrichting, zoals opslag, verbruik, gebruik, intern transport en het productieproces. Daarnaast kunnen registratieverplichtingen of meldingsverplichting worden opgenomen. Dit om de controle op de naleving van de voorschriften mogelijk te maken.

 

Propaantanks (welke niet onder het Besluit voorzieningen en installaties vallen) Met name ten aanzien propaantanks (in het buitengebied) hanteren we de volgende uitgangspunten:

We zorgen er in de eerste plaats voor dat afstand van de tanks tot kwetsbare objecten zo groot mogelijk is. In de tweede plaats onderzoeken we mogelijkheden om de risicobron beter af te schermen door bijvoorbeeld het realiseren van een stenen muur of ondergrondse opslag.

Propaantanks moeten indien mogelijk zodanig worden geplaatst, dat ze voor het vullen bereikbaar zijn zonder dat daarvoor gebieden met kwetsbare objecten (zoals bungalows en tenten) moeten worden doorkruist (aan de rand van een terrein).

LPG tankstations

Specifiek voor LPG tankstations gelden de volgende uitgangspunten:

Een nieuw LPG tankstation moet zo ver mogelijk van (beperkt) kwetsbare objecten zoals woonbebouwing worden geplaatst.

In de Wm-vergunningen nemen we indien mogelijk een doorzet van maximaal 1000 m³ per jaar op (hiervoor gelden afstandseisen voor de PR 10-6 contour van 45 meter).

Het groepsrisico binnen het invloedsgebied wordt bepaald aan de hand van de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico.

 

Afstemming

We zorgen voor een goede afstemming van de procedures en de inhoud van alle vergunningen waarbij externe veiligheid een rol speelt (milieuvergunning, bouwvergunning, gebruiksvergunning). Hierbij houden we rekening met het advies van de brandweer ten aanzien van de mate van zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

 

Actualisatie vergunningen

In het project 3A Actualisatie vergunningen van het Uitvoeringsprogramma Risico s Inzicht worden vergunningen geactualiseerd volgens de hiervoor genoemde uitgangspunten.

 

4 Als dit het geval is moet de QRA opnieuw worden uitgevoerd, om te bepalen of met de voorgestelde maatregelen de gewenste veiligheidssituatie daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

3.2 Toezicht en handhaving

De gemeente ziet toe op het naleefgedrag van inrichtingen voor wat betreft veiligheidsvoorschriften. Dit doen we door tijdens de integrale milieucontroles nadrukkelijk rekening te houden met het nieuwe externe veiligheidsbeleid, dat overeenkomstig de hiervoor genoemde uitgangspunten is vastgelegd in vergunningvoorschriften. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de uitgangspunten van de risicoberekeningen (QRAs) en de berekeningen zelf, getoetst worden. We volgen de prioritering die in het kader van de professionalisering van de handhaving is vastgesteld.

Verder zetten we ons op regionaal niveau in voor een verdere intensivering van de samenwerking tussen de verschillende handhavende partijen.

 

De BRZO-bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is, worden gecontroleerd overeenkomstig het inspectieprogramma dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld. Voor het BRZO-bedrijf waarvoor de gemeente bevoegd gezag is, is momenteel geen inspectieprogramma aanwezig. Er wordt 2 maal per jaar een controlebezoek verricht vanuit de Wet milieubeheer. Een nieuw inspectieprogramma in  het kader van het BRZO wordt opgesteld zodra het veiligheidsrapport van 2002 is

geactualiseerd. Met het bedrijf is afgesproken dat het veiligheidsrapport voor 1 juli 2006 is geactualiseerd.

 

Op dit moment zijn op rijksniveau kwaliteitseisen voor de handhaving in ontwikkeling (voor BRZO-bedrijven). Als deze gaan gelden voldoen wij aan deze eisen.

 

3.3 Routering

Eind jaren 90 is door de Zeeuwse gemeenten gezamenlijk een route gevaarlijke stoffen opgesteld. Sindsdien zijn nieuwe wegen aangelegd, snelheidsbeperkende maatregelen genomen, toegestane hoeveelheden gewijzigd: tijd voor een actualisatie van de route gevaarlijk stoffen. Deze actualisatie wordt uitgevoerd in het project 1B van het Uitvoeringsprogramma Risicos InZicht (werkgroep routering).

 

Ontheffingenbeleid

Het verlenen van ontheffingen dus voor het afwijken van de route is gemandateerd aan de Regionale Brandweer Zeeland. Uitgangspunten voor het verlenen van ontheffingen is opgenomen in bijlage 7.

 

Handhaving, parkeermogelijkheden

De gemeente maakt in overleg met de brandweer en politie afspraken over handhavingactiviteiten met betrekking tot de route gevaarlijke stoffen. Een aandachtspunt hierbij is hoe om te gaan met omleidingen.

Daarnaast moeten met de brandweer en politie afspraken worden gemaakt over (de handhaving van) de parkeermogelijkheden voor vrachtwagens met gevaarlijke stoffen.

3.4 Ruimtelijke plannen

Ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen) vormen een belangrijk instrument om het externe veiligheidsbeleid te verankeren. De gemeente werkt vanuit een gebiedsgerichte aanpak aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit als geheel, waarbij voldaan wordt aan de veiligheidscriteria zoals in hoofdstuk 2 beschreven.

 

Het planontwikkelingsproces

Algemene uitgangspunten bij het opstellen van structuurvisies, omgevingsplannen en bestemmingsplannen zijn de volgende:

  • -

    Ieder plan kent zijn eigen schaalniveau, (milieu-)problematiek en fasering. Bepaal daarom per plan in overleg met de milieu-medewerkers en de brandweer - de veiligheidsdoelen op maat. De uitgangspunten, zoals beschreven in deze visie zijn hiervoor richtinggevend.

  • -

    Start ieder planproces met een inventarisatie van de risicosituatie (kwetsbare objecten, risicocontouren van bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken en transportrisicos, zie bijlage 4)

  • -

    Besteed in een Milieu-effectrapportage (MER) of Strategische Milieubeoordeling (SMB) aandacht aan de uitgangspunten uit deze visie. Overweeg per plan of het opstellen van veiligheids-effectrapportage (VER) meerwaarde biedt.

  • -

    Neem een paragraaf over veiligheid op. De gemeente stelt samen met de provincie een toetsingkader op voor de inhoud van deze paragraaf. Hierin wordt het advies van de regionale of gemeentelijke brandweer opgenomen.

  • -

    Leg risicocontouren en de gewenste veiligheidssituatie ruimtelijk vast. In bijlage 4 worden hiervoor verschillende mogelijkheden voor bestemmingsplannen toegelicht, waaronder het weergeven van risicocontouren op de plankaart, het vastleggen van tussenbestemmingen en het opnemen van de normen in voorschriften. Welke optie het beste is hangt af van het plan (vereiste flexibiliteit, betreft het een bestaande of een nieuwe situatie, is er ruimte voor tussenbestemmingen).

  • -

    Houd rekening met het advies van de brandweer ten aanzien van de mate van zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

  • -

    Houd rekening met het vastleggen van buisleidingenstroken in bestemmingsplannen zoals aangegeven in het IOP.

 

Inhoudelijke uitgangspunten

Inhoudelijke uitgangspunten in het ruimtelijk veiligheidsbeleid zijn de volgende:

  • -

    Brongerichte maatregelen verdienen de voorkeur boven omgevingsgerichte maatregelen.

  • -

    Concentreer risicobronnen (zie toelichting hieronder)

  • -

    Zorg ervoor dat kwetsbare objecten (woningen) zover mogelijk van de risicobron zijn gelegen (in ieder geval buiten de 10-5 contour).

  • -

    Houd bij het bestemmen rekening met (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle activiteiten in aangrenzende gebieden (cq. plannen).

  • -

    Beperk bedrijfswoningen in gebieden met risicovolle activiteiten.

 

Concentreer risicobronnen

Net als de provincie voert de gemeente een meer sturend locatiebeleid. Het doel is de risicos te concentreren6 om zoveel mogelijk Zeeuwse ruimte vrij van risico s te houden. De provincie vraagt daarom bij wijziging van bestemmingsplannen van bedrijventerreinen waar risicovolle activiteiten worden toegestaan - vast te leggen welke bedrijfscategorieën worden toegelaten (categorieën risicovolle bedrijven) en welke bedrijfscategorieën dus niet. Daarbij gaat het om bedrijven die leiden tot de aanwezigheid van veel personen, zoals arbeidsintensieve bedrijven of publiekstrekkers. Het betreft in ieder geval bedrijven die ook aangemerkt kunnen worden als een kwetsbaar object zoals omschreven in het BEVI: detailhandel, opleidingsinstituten, kantoorgebouwen en hotels.

Zo kan worden voorkomen dat bij industrieterreinen die mede bestemd zijn voor de vestiging van risicovolle bedrijven, uitbreiding van deze activiteiten wordt belemmerd door de vestiging van bedrijven die veel personen aantrekken en die qua categorie ook elders geplaatst kunnen worden.

 

Voorts willen wij er voor zorgdragen dat bij nieuwe bedrijven of bedrijfsterreinen tot clustering van bedrijfssegmenten wordt overgegaan (bijv. geclusterde vestiging van chemische industrie).

 

Daarnaast dient bij planontwikkeling rekening te worden gehouden met bestaande transportroutes voor gevaarlijke stoffen en evt. toename van transportrisicos als gevolg van nieuwe bedrijfsactiviteiten in een gebied. In het provinciaal beleid (IOP) is aangegeven om het transport door (ondergrondse) buisleidingen te bevorderen.

Leidingstroken en hun omgeving moeten gevrijwaard blijven van bebouwing. Dit  voorkomt problemen met de aanleg van leidingen voor gevaarlijke stoffen. Het borgen

van buisleidingenstroken is van belang zodat sneller en eenvoudiger nieuwe leidingen kunnen worden aangelegd. Voor transportleidingen met gevaarlijke stoffen zullen buisleidingenstroken worden aangewezen welke zullen worden vastgelegd in bestemmingsplannen.

Deze uitgangspunten moeten op dusdanige wijze worden toegepast dat binnen een plan een optimale flexibiliteit van bedrijfsvestiging wordt gerealiseerd en een bijdrage wordt geleverd aan een duurzame economische ontwikkeling van de gemeente.

 

5 De concentratie van risicobronnen moet wel dusdanig plaats vinden dat, bijvoorbeeld door dominoeffecten en cumulatie, geen onverantwoorde situaties ontstaan.

 

Bouwvergunning: afstemming & weigering

We zorgen voor een goede afstemming van de procedure en de inhoud van de bouwvergunning met andere vergunningen waarbij externe veiligheid een rol speelt (milieuvergunning, gebruiksvergunning). Hierbij houden we rekening met het advies van de brandweer ten aanzien van de mate van zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

De gemeente wil voorkomen dat nieuwe saneringssituaties ontstaan. We willen dus niet dat ergens gebouwd wordt waardoor volgens het BEVI of de Circulaire transport een saneringssituatie ontstaat, ook al staat het bestemmingsplan dit toe. Dit betekent dat ofwel een bouwvergunning moet worden geweigerd6, ofwel dat de risicocontouren moeten worden teruggedrongen. De eerste oplossingsrichting kan leiden tot planschade. Deze kosten zullen in de regel echter aanzienlijk lager zijn dan de saneringskosten in een later stadium. Als de saneringssituatie redelijkerwijs voorkomen had kunnen worden, worden de saneringskosten namelijk niet door VROM betaald7. Onder redelijkerwijs wordt verstaan dat de gemeente binnen anderhalf jaar na inwerkingtreding van het BEVI een voorbereidingsbesluit8 had kunnen nemen op welke gronden de bouwvergunning geweigerd had kunnen worden. Bij de afweging of een voorbereidingsbesluit nodig was, wordt gekeken of bronmaatregelen mogelijk waren.

 

Binnen onze gemeente zijn de volgende bedrijven op grond van het Besluit rampenbestrijding inrichtingen (Bri) verplicht een rampenbestrijdingsplan op te stellen: YARA, DOW, Zuidchemie, Broomchemie, de Rijke en Oiltanking.

Een rampenbestrijdingsplan is een in detail uitgewerkt multidisciplinair plan waarmee de hulpdiensten een specifiek omschreven scenario kunnen bestrijden. De Commissaris van de Koningin toetst de rampenbestrijdingsplannen aan de hand van een interprovinciaal vastgesteld toetsingskader.

 

 

6 Dit kan alleen als de risicocontouren zijn vastgelegd in het bestemmingsplan (zie bijlage 4)

7 Voor LPG-stations kent VROM een financiële regeling; voor overige BEVI-categorieën is een regeling in de maak.

8 Dat is een besluit waarbij de gemeente verklaart dat voor een bepaald gebied een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid. Dit besluit heeft een werkingsduur van een of twee jaar. Het voorbereidingsbesluit heeft tot gevolg dat het college van Burgemeester en Wethouders bouwvergunningen nog niet kan afgeven. Deze zogeheten aanhoudingsplicht kunnen B en W onder bepaalde voorwaarden doorbreken. Als binnen de werkingsduur van een voorbereidingsbesluit een nieuw bestemmingsplan in procedure wordt gebracht, kan de aanhoudingsplicht doorlopen totdat het bestemmingsplan in werking is getreden. De aanhoudingsplicht vervalt eerder, wanneer de gemeente de termijnen in de bestemmingsplanprocedure overschrijdt. Tegen een voorbereidingsbesluit kan bezwaar en beroep worden gemaakt.  

 

3.6 Integrale veiligheidscommunicatie

Bij iedere risicosituatie, maar zeker daar waar risiconormen worden overschreden, moeten de burgers op adequate wijze geïnformeerd worden over de risicos.

We kiezen voor een aanpak, waarbij we risicocommunicatie als onderdeel van integrale veiligheidscommunicatie beschouwen. Zo kunnen we aan de burger de volgende boodschappen overbrengen, die in samenhang een beter beeld van de werkelijkheid geven dan wanneer ze afzonderlijk worden gecommuniceerd:

 

  • 1.

    We bieden service (veiliger wonen, brandpreventie, etc.)

  • 2.

    We bieden veiligheid (waakvlamovereenkomsten callcenter, rampenzender, busvervoer, etc.)

  • 3.

    We laten zien dat we betrokken zijn en goed zijn voorbereid (risicokaart).

Project 2B uit het Uitvoeringsprogramma Risicos Inzicht betreft het opstellen van een plan met concrete communicatie-instrumenten. In project 2B is de ambitie verwoord dat een actieve communicatiestrategie wordt gevolgd waarbij, de verschillende zenders van informatie een eenduidige boodschap uitdragen; een samenhangend pakket van communicatiemiddelen wordt ingezet dat (lokaal/regionaal en grensoverschrijdend) is afgestemd op de uitgangssituatie en de behoeften van zowel de zenders als de ontvangers. De planning is dit project nog in 2005 uit te voeren.

 

We zorgen hierbij voor een goede afstemming met de communicatieactiviteiten, zoals opgenomen in het rampenbestrijdingsplan (zie §3.5).

 

De gemeente heeft het voortouw in de risicocommunicatie; de provincie faciliteert, bijvoorbeeld door het beheren van de risicokaart.

3.7 Saneringssituaties

Binnen de gemeente Terneuzen zijn voor zover bekend 4 bedrijfssituaties die voor sanering in aanmerking komen. Het betreffen de volgende situaties waar het bestemmingsplan kwetsbare bestemmingen binnen de 10-6 contour toelaat:

 

  • -

    E. de Schepper, Het Zand 21 te Koewacht (LPG-tankstation, vulpunt is het knelpunt).

  • -

    Martens, Nieuwstraat 99 te Koewacht (LPG-tankstation, de afleverinstallatie is het knelpunt).

  • -

    Avia tankstation, Paardenvest 12a te Sas van Gent (LPG-tankstation, vulpunt is het knelpunt).

  • -

    De Pooter tankstation, Middenweg 17 te Biervliet (LPG-tankstation, vulpunt is het knelpunt).

Het gaat om niet urgente saneringssituaties. De saneringssituatie moet volgens het BEVI uiterlijk in 1 januari 2010 zijn opgeheven. In overleg met de bedrijven wordt vanuit de Wet milieubeheer gezocht naar een oplossing. Door middel van de Wet milieubeheer vergunning moet de saneringsituatie worden beëindigd.

 

Binnen de PR 10-6 contour van het spoorwegemplacement aan de mr. F.J. Haarmanweg is het toegestaan om bedrijfswoningen te realiseren. Dit zal bij de actualisatie van het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden.

 

Volgens de planning worden alle bestemmingsplannen van de gemeente Terneuzen tussen nu en 2008 geactualiseerd. Het is zeer wel mogelijk dat het op grond van bestaande bestemmingsplannen is toegestaan op een bedrijventerrein een Beviinrichting (bedrijf met risicocontour) te vestigen waardoor een mogelijk knelpunt zou ontstaan (neem alleen aan dat dan de milieuvergunning niet verleend kan worden). Voor zover aanwezig (blijkend uit de inventarisatie) worden deze situaties bij de uitvoering van de actualiseringoperatie (wel) uit de plannen gehaald.

 

Vooralsnog kennen we voor transport geen saneringsregeling.

Hoofdstuk 4. Gebieden

4.1 Zeehaventerrein

Voor de zeehaventerreinen sluiten we aan bij de uitgangspunten die de provincie in de provinciale visie op externe veiligheid voor zeehaventerreinen heeft opgenomen:

Het zeehaventerrein is een locatie bij uitstek voor de vestiging van grootschalige industrie, ook als dat gepaard gaat met risicos voor de omgeving. Die omgeving is er namelijk zoveel mogelijk voor ingericht. Om de vestiging van dit type bedrijven ook in de toekomst te kunnen garanderen, wil de provincie dat in ruimtelijke plannen voor het toelaten van bedrijfscategorieën naast de gebruikelijke bovengrens ook een ondergrens wordt opgenomen, zoals in §3.4 is genoemd.

Bij de indeling van een zeehaventerrein moeten de risicovolle activiteiten zoveel mogelijk worden gescheiden van de meer arbeidsintensieve bedrijvigheid (clustering). De provincie zal met Zeeland Seaports overleggen hoe dit verwezenlijkt kan worden.

 

Omdat dit echter leidt tot een beperking in uitgifte mogelijkheden, wordt het gebied zo klein mogelijk gehouden. Het is derhalve wenselijk om de zeehaventerreinen te definiëren.

 

Op grond van het BEVI is elk bedrijf een beperkt kwetsbaar object en moet gemotiveerd worden waarom dit wordt toegelaten binnen een 10-6 contour (zie ook §2.1). De gemeente staat op zeehavenindustriegebieden die (mede) bestemd zijn voor risicobedrijven, toe dat bedrijven worden toegelaten binnen de PR 10-6-contour die een relatie hebben met een bedrijf op het zeehaventerrein of met de haven zelf.

Of en onder welke voorwaarden op deze industrieterreinen ook bedrijven (bijvoorbeeld chemische industrie) binnen de PR 10-5-contour worden toegelaten, is een locatiespecifieke afweging.

 

Vanuit het oogpunt van beheersbaarheid verdient de bereikbaarheid van de aanwezige risicobronnen (vanaf twee kanten) speciale aandacht. Hetzelfde geldt voor dominoeffecten (ook als gevolg van windmolens).

 

Om te anticiperen op mogelijke spanningvelden tussen de zeehaventerreinen en (oprukkende) woonwijken doet de Provincie Zeeland onderzoek naar de mogelijkheid om veiligheidscontouren rond het zeehaventerrein in het Sloegebied vast te stellen, zoals bedoeld in art. 14 uit het BEVI. Ook bij de gemeente Terneuzen is het wenselijk om met veiligheidscontouren te werken. De zeehaventerreinen in Terneuzen zullen na overleg met de Provincie Zeeland en Zeeland Seaports worden aangewezen zodra de resultaten en bevindingen van de studie in het Sloegebied bekend zijn.

4.2 Bedrijventerreinen

Uitgangspunt voor nieuwe bedrijvigheid of uitbreiding van bestaande bedrijvigheid op bedrijventerreinen is dat binnen de wettelijk vastgelegde risicocontouren geen saneringssituaties ontstaan.

 

Op nieuwe en bestaande terreinen met gemengde functies mogen geen bedrijven met externe veiligheidscontouren worden gevestigd die een saneringssituatie veroorzaken.

 

Voor bestaande situaties, waarbij wettelijke normen worden overschreden geldt: saneren. Als geen sprake is van de overschrijding van wettelijke normen, maar wel van een risicosituatie die niet voldoet aan het provinciale streefbeeld zoals beschreven in hoofdstuk 2, zet de gemeente zich in om in overleg met de diverse betrokken partijen te zoeken naar mogelijkheden om de risicosituatie te verbeteren.

 

Dit vraagt ten behoeve van bestaande situaties maatwerk per geval. Voor uitbreidingen van bestaande situaties wordt de systematiek voor nieuwe bedrijvigheid aangehouden. Daar waar dit vanuit locatiespecifiek oogpunt niet mogelijk is, wordt volstaan met maatwerk per geval.

4.3 Recreatiegebied

Kenmerkend voor de gemeente is in dit verband het recreatiegebied De Braakman.

Voor dergelijke gebieden hanteren wij de volgende (veelal reeds eerdergenoemde) uitgangspunten:

 

  • -

    We zorgen er in de eerste plaats voor dat afstand van de risicobronnen (propaantanks) tot kwetsbare objecten zo groot mogelijk is. In de tweede plaats onderzoeken we mogelijkheden om de risicobron beter af te schermen door bijvoorbeeld het realiseren van een muur of ondergrondse opslag.

  • -

    Nieuwe propaantanks moeten indien mogelijk zodanig worden geplaatst, dat ze voor het vullen bereikbaar zijn zonder dat daarvoor gebieden met kwetsbare objecten (zoals bungalows en tenten) moeten worden doorkruist (aan de rand van een terrein).

  • -

    In milieuvergunningen wordt standaard opgenomen dat maximaal 2 gasflessen per standplaats aanwezig mogen zijn met een max. inhoud van 11 kg butaan of propaan per fles.

  • -

    Daarnaast moet er een inspectievoorschrift worden opgenomen waarin wordt gesteld dat de vergunninghouder jaarlijks controle verricht op de gebruikte gasflessen en leidingwerk. Enkel goedgekeurde apparatuur mag worden gebruikt.

4.4 Spoorzone & emplacement

Bij het vergunnen van een spoorwegemplacement wordt naast de in deze visie genoemde wetgeving tevens rekening gehouden met de circulaire Risicobenadering voor NS-goederenemplacementen.

 

Bij ruimtelijke plannen in de spoorzone hanteren we de algemene uitgangspunten zoals beschreven in §3.4. Omdat het accepteren van en dus het omgaan met een bepaald risiconiveau onvermijdelijk is, houden we bij besluiten nadrukkelijk rekening met de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.  

4.5 Emplacement Sas van Gent

Voor spoorwegemplacement in Sas van Gent loopt momenteel een vergunningprocedure volgens de Wet milieubeheer. Uit de vergunningaanvraag blijkt momenteel dat de PR 10-6-risicocontour momenteel binnen de inrichtingsgrens valt.

Het goederenemplacement Sas van Gent ligt ten zuiden van de woonkern van Sas van Gent op korte afstand van de woonbebouwing. In de loop der jaren hebben woonkernen zich rondom emplacementen uitgebreid en zijn activiteiten op emplacementen door de groei van het goederenvervoer per spoor toegenomen. Beide ontwikkelingen kunnen leiden tot overlastsituaties rondom emplacementen. De aandacht voor uitplaatsing of sanering van het emplacement komt voort uit de geluidhinder en onveiligheid die tot overlastsituaties leiden in de woonkern van Sas van Gent. De Voormalige gemeente Sas van Gent heeft in het kader van het ROM-project Gebiedsgerichte Benadering Kanaalzone Zeeuwsch-Vlaanderen een stedenbouwkundige visie opgesteld dat vastgesteld is door de gemeenteraad op 9 november 1995. In deze visie is de wens tot sanering van het emplacement voor uitplaatsing van het emplacement opgenomen, vanwege enerzijds de ligging ten opzichte van de woonbebouwing en anderzijds vanuit milieu-oogpunt.

 

In het kader van het project PAGE (Plan van Aanpak Goederenemplacementen) heeft ProRail in 2002 een onderzoek Verkenning maatregelen emplacement Sas van Gent verricht naar ondermeer maatregelen ter reductie van de veiligheidsrisicos. Eén van de kansrijke maatregelen die in de studie naar voren kwam, is de gedeeltelijke sanering van het emplacement Sas van Gent in combinatie met een zuidelijke verschuiving en verlenging van de noordelijke sporen. Daarnaast is een onderzoek verricht naar volledige uitplaatsing van het emplacement naar het noorden van Sas van Gent. Tot op heden is hierover nog geen beslissing genomen. De werkgroep PAGE heeft ProRail eind 2005 opdracht gegeven om een vervolgstudie te doen naar het nut en noodzaak van uitplaatsing van het emplacement ten noorden van Sas van Gent. De studie zal naar verwachting in 2006 zijn afgerond.

 

Overige emplacementen

Naast Sas van Gent, wordt er binnen de gemeente Terneuzen op 3 andere locaties wagons beladen met gevaarlijke stoffen, gerangeerd. De locaties zijn:

  • -

    het emplacement aan de Stationsweg in Terneuzen

  • -

    Terneuzen-aansluiting (zuid), parallel aan de mr. F.J. Haarmanweg te Terneuzen - Axel-aansluiting, in de Koegorspolder, naast Yara.

 

De PR-contouren bij het emplacement aan de Stationsweg vallen binnen de inrichtingsgrens. Bij Terneuzen-aansluiting en Axel-aansluiting vallen de risicocontouren net buiten de inrichtingsgrenzen. Ten aanzien van Terneuzen aansluiting is een toelichting in paragraaf 3.7 vermeld. Bij axel-aansluiting ligt er binnen de PR-contour geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object zodat dit geen problemen oplevert.  

4.6 Westerschelde en Kanaalzone

In de zone langs de Westerschelde is sprake van risicos als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen (onder andere ammoniak en LPG) over de Westerschelde. De afgelopen jaren zijn al veel bronmaatregelen genomen om de risicos terug te dringen. Het transport is verminderd, ammoniakschepen zijn veiliger geworden en de scheepvaartbegeleiding en nautische hulpmiddelen verbeterd. Daar staat tegenover dat de mogelijkheden om op te treden bij zware ongevallen de laatste jaren sterk is teruggelopen. De provincie spant zich de komende jaren in om, samen met de Nederlandse en Vlaamse overheden, de rampenbestrijding op de Westerschelde op een hoger niveau te brengen. Maar het accepteren van en dus het omgaan met een bepaald risiconiveau is onvermijdelijk. Daarom moet bij besluiten die betrekking hebben op de zone langs de Westerschelde hoge eisen worden gesteld aan de criteria beheersbaarheid en zelfredzaamheid, om de gevolgen van een ongeval met een schip met gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te beperken. Daarbij speelt communicatie een zeer belangrijke rol.

 

In samenwerking met de provincie en de andere betrokken gemeenten wordt een eenmalige afweging uitgevoerd van het GR ten behoeve van bouwplannen.

 

Binnen de kanaalzone worden buisleidingenstroken in bestemmingsplannen vastgelegd, hetgeen voortvloeit uit het IOP. Dit heeft tot gevolgen voor bebouwingsafstanden tot de leidingen. De afstandeisen die zijn opgenomen in het IOP worden daarbij aangehouden.

Voor de aanwezige spoorlijnen binnen de kanaalzone geldt geen vervoerslimiet voor transport van gevaarlijke stoffen. De gemeente heeft geen bevoegdheden om hiervoor beperkingen op te leggen. Er is momenteel geen wettelijk grondslag waarmee de vervoerscapaciteit wordt geregeld. Wel is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat een vervoersplafond in ontwikkeling waarbij ieder spoor in een categorie wordt ingedeeld. Dit heeft tot gevolg dat in de toekomst wel een vervoerslimiet per spoorlijn gaat gelden waarmee tevens een bepaalde risicoruimte per spoor wordt vastgelegd. Deze ontwikkelingen worden door de gemeente nauwlettend gevolgd.

 

4.7 Incidentele risico activiteiten in het buitengebied

Voor activiteiten die vanwege de daaraan verbonden risicos niet in of aansluitend aan het bebouwde gebied kunnen worden gevestigd (bijvoorbeeld munitiedepots, vuurwerkopslag, explosievenopslag) kan in uitzonderingsgevallen medewerking worden verleend aan een locatiekeuze in het buitengebied. In dat geval dient aandacht gegeven te worden aan de consequenties van de veiligheidszonering, aan landschappelijke waarden (niet gewenst in gebieden waar het provinciaal beleid gericht is op behoud van openheid) en kwetsbaarheid, en aan eventuele specifieke uitsluitingeisen. Koppeling met verenigbare andere (niet-agrarische) functies in het buitengebied wordt nagestreefd.

Bijlage 1 Afkortingen en referenties

Afkortingen

 

ALARA

As low as reasonable achievable

BEVI

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Bri

Besluit rampenbestrijding inrichtingen

BRZO

Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999

BTT

Best beschikbare technieken

CHAMP

Communicatie-, Horizon-, Anticipatie-, Motivatie- en Preparatielicht

COT

Crisis Onderzoeksteam

CPR

Commissie Preventie Rampen

EV

Externe veiligheid

GHOR

Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen

GR

Groepsrisico

GS

Gedeputeerde Staten

IPO

Interprovinciaal Overleg

IPPC

Integrated Pollution Prevention and Control

MER

Milieu-effectrapportage

PGS

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen

PMV

Provinciale milieuverordening

PR

Plaatsgebonden risico

ORA

Kwantitatieve risicoanalyse

RRGS

Risico Register Gevaarlijke Stoffen

RO

Ruimtelijke Ordening

SMB

Strategische milieubeoordeling

VER

Veiligheids-effectrapportage

V&W

Verkeer- en waterstaat

WKR

Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding

Wm

Wet milieubeheer

Wro

Wet op de Ruimtelijke Ordening

Wrzo

Wet Rampen en Zware Ongevallen

Wvgs

Wet vervoer gevaarlijke stoffen

  

 Referenties

Besluit externe veiligheid inrichtingen, Staatsblad 2004, nr. 250

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, Staatscourant 4 augustus 2004, nr. 147

Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico, VROM, augustus 2004

IPO-stramien tot formulering externe veiligheid, 2004

Hoofdlijnen voor het eerste Zeeuwse omgevingsplan, Provincie Zeeland, juli 2004

Kabinetsstandpunt Ketenstudies Ammoniak, Chloor en LPG, VROM

Toetsingskader Externe Veiligheid Spoorzone Dordrecht/Zwijndrecht, TNO, maart 2004

Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid Risico s Inzicht , mei 2004

Zelfredzaamheid van burgers bij rampen en zware ongevallen, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement

 

Bijlage 2 Begrippenlijst

 

Beperkt kwetsbaar object

Zie bijlage 5

Beheersbaarheid

De mate waarin hulpdiensten en andere betrokken instanties een risicosituatie machtig zijn. Het gaat om de mogelijkheden van deze instanties om hun taken goed uit te voeren. Denk hierbij aan de bereikbaarheid van de locatie, opstelmogelijkheden, de inzetbaarheid van materieel en personele capaciteit.

BEVI

Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van

milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit legt het plaatsgebonden risico vast en geeft een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

BRZO-inrichting

In het Besluit Risico s Zware Ongevallen (BRZO 1999) staan criteria die aangeven welke bedrijven zoveel gevaarlijke stoffen hebben, dat er een risico van een zwaar ongeval bestaat. Voor deze bedrijven gelden (nog) strengere regels dan normaal. Er wordt binnen de groep BRZObedrijven nog onderscheid gemaakt tussen een zware en een lichtere categorie. De lichtere categorie wordt ook wel PBZO (preventiebeleid zware ongevallen) bedrijven genoemd, omdat ze een preventiebeleid moeten hebben en een veiligheidsbeheersysteem (VBS). Voor bedrijven van de zware categorie geldt dit ook, maar deze moeten tevens een risicoanalyse uitvoeren en een veiligheidsrapport (VR) opstellen. Die bedrijven worden daarom ook wel VR(plichtige)-bedrijven genoemd.

Categoriale inrichtingen

Inrichtingen, zoals aangewezen in het BEVI, waarvoor het

plaatsgebonden risico wordt bepaald conform de bij ministeriële

regeling vastgestelde afstanden. Voor de bepaling van het groepsrisico

mag worden uitgegaan van de bij ministeriële regeling aangegeven

personendichtheden, maar mag het groepsrisico ook worden bepaald

met een QRA. (Kwantitatieve Risico Analyse).

CPR

CPR is een afkorting voor de Commissie Preventie van Rampen door

Gevaarlijke Stoffen. Deze commissie is destijds ingesteld door vier

ministeries (SZW, BZK, VROM en V&W) om te adviseren over

maatregelen ter voorkoming van ongevallen en rampen met gevaarlijke

stoffen. De CPR heeft diverse richtlijnen uitgegeven. Een daarvan is CPR-15 voor opslagkasten en loodsen voor gevaarlijke stoffen. De CPR is onlangs opgeheven en vervangen door de Adviesraad Gevaarlijke stoffen.

Cumulatie

Zie bijlage 5

Domino effect

Zie bijlage 5

Effect

De effecten ten gevolge van:

explosie: het ontstaan van een drukgolf en/of warmtestraling.brand.toxisch: gevaar van vergiftiging door giftige gassen of dampen.

Functiemengingszones

In- of aansluitend aan woonkernen. Kleinschalige bedrijvigheid in lage

milieucategorieën. Mengen met voorzieningen en woningen is mogelijk.

Geprojecteerd object

Nog niet aanwezig object dat op grond van het vigerende bestemmingsplan toelaatbaar is.

Gevaarlijke stoffen

Gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag, risico s met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit. De gevaren zijn vaak de keerzijde van nuttige eigenschappen van die stoffen. Het zijn vaak brandstoffen, of grondstoffen voor nuttige producten zoals medicijnen, kunststoffen en kunstmest of hulpstoffen die voor allerlei doeleinden worden

gebruikt, bijvoorbeeld voor koelen, reinigen of conserveren.

Grenswaarde

Grenswaarde als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet milieubeheer. Van een grenswaarde mag niet worden afgeweken.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico geeft de kans aan dat een hele groep personen overlijdt door een ongeval met een risicovolle activiteit. In het groepsrisico

wordt rekening gehouden met het aantal mensen dat in de buurt van een ongeval aanwezig kan zijn.

Externe veiligheid

Veiligheid in de omgeving van een industriële activiteit (bedrijf entransport) met gevaarlijke stoffen.

Inrichting

Het woord inrichting komt onder andere uit de Wet milieubeheer. Het betreft bedrijven die vallen onder een AMvB ex. 8.40 van de Wet

milieubeheer of inrichtingen waarvoor een milieubeheervergunning noodzakelijk is.

Invloedsgebied

Gebied waarin dodelijke slachtoffers kunnen vallen door een ongeval met een gevaarlijk stof.

Kleinschalige bedrijventerreinen

Bestaande terreinen los van de woonkern of met hoge milieucategorieën. Uitbreiding in kavels van maximaal 0,5 ha en minimaal milieucategorie 3.

Kwetsbaar object

Zie bijlage 5

Niet-categoriale inrichting

Inrichtingen waarbij voor de bepaling van het plaatsgebonden risico en groepsrisico een risicoanalyse moet worden uitgevoerd.

Personendichtheid

De dichtheid van het aantal personen in een gebied. De wijze van bepaling van deze dichtheid is vastgelegd bij ministeriële regeling. Bij brandbaar gas wordt doorgaans geïnventariseerd met een raster van 25 bij 25 meter. Bij toxische stoffen met een raster van 100 bij 100 meter. Bij een juridisch correcte bepaling van de personendichtheid geldt het

bestemmingsplan als uitgangspunt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

In het plaatsgebonden risico zijn in het kort twee verschillende kansen verwerkt:

de kans dat een ramp, zoals het ontsnappen van een gevaarlijke stof, plaatsvindt;de kans dat een persoon daadwerkelijk overlijdt als gevolg daarvan.

Ramp

Volgens de wet is een ramp een ernstige verstoring van de algemene veiligheid, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen wordt bedreigd of grote materiële belangen in ernstige mate bedreigd of geschaad worden. Een tweede kenmerk van rampen is dat een

gecoördineerde inzet van verschillende diensten en organisaties nodig is om de dreiging weg te nemen of de gevolgen te beperken.

Regionaal industrieterrein

Industrieterreinen waar de belangrijkste groei van bedrijvigheid plaats vindt. Gedacht moet worden aan 2 à 3 terreinen per regio.

Richtwaarde

Richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet milieubeheer tenaanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico. Van een

richtwaarde mag slechts om gemotiveerde redenen worden afgeweken.

Risico

Het risico van gevaarlijke activiteiten wordt onderverdeeld in twee aspecten, namelijk in kansen en effecten:

kans: de berekende kans dat een bepaald ongeval of een ramp zich voordoet. Deze kans wordt gecombineerd met de kans dat er mensen door het ongeval overlijden. Op de risicokaart kunnen deze kansen soms in de vorm van risicocontouren worden weergegeven.effect: wanneer er een ongeval of een ramp gebeurt, heeft dat in een bepaald gebied effecten. Op de risicokaart kan dit effectgebied aangegeven worden.

Risicobron

De plaatsen waar risico's vandaan (kunnen) komen, worden risicobronnen genoemd. Het betreft hierbij:

bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden gemaakt, gebruikt of opgeslagen;routes en pijpleidingen waar gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Risicocontouren

Een risicocontour geeft aan hoe hoog in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron. Deze

contourlijnen kan men vergelijken met de gewone hoogtelijnen op een kaart: Binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner.

Risicokaart

Op een risicokaart laat zien waar risicobronnen liggen. Het gaat daarbij om risicobronnen waardoor mensen direct letsel kunnen oplopen.

Bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen en om andere relevante risico's, zoals overstromingen. In totaal kunnen de risico's van een dertiental

verschillende ramptypen op kaart worden getoond. Maar er zijn ook risicokaarten waarop alleen risicosituaties met gevaarlijke stoffen staan.

Route gevaarlijke stoffen

Gemeenten zijn bevoegd om routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen vast te stellen.

Veiligheidsrapport

De meest gevaarlijke bedrijven die vallen onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO'99), moeten een veiligheidsrapport opstellen. In het veiligheidsrapport moet onder andere worden aangetoond dat:

een preventiebeleid en een veiligheidsbeheerssysteem zijn ingevoerdgevaren zijn geïdentificeerd en doeltreffende maatregelen zijn genomen de installatie en de bedrijfsvoering voldoende veilig en betrouwbaar zijn.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin de aanwezigen (bewoners, werkenden bezoekers) zich op eigen kracht in veiligheid kunnen

brengen.

 

Bijlage 3 Checklist EV in Vergunningsaanvraag

Voor deze checklist met mogelijke aandachtspunten ten aan zien van externe veiligheid in de vergunningaanvraag is gebruik gemaakt van de standaard voor een vergunningaanvraag Wet milieubeheer van de provincie Zeeland (versie 25 maart 2004). Deze checklist moet nog worden afgestemd met project 3A Actualisatie vergunningen. De checklist bestaat uit de volgende onderdelen:

 

  • -

    Algemeen (beschrijving activiteiten & processen, uitgangssituatie - ruimtelijk)

  • -

    Stoffen (inventarisatie stoffen, tanks en opslagplaatsen)

  • -

    Richtlijnen (welke zijn van toepassing?)

  • -

    Inventarisatie (mogelijke) maatregelen & beoordeling risicosituatie per criterium

 

Algemeen

Activiteiten

Besteed bij de beschrijving van de activiteiten en processen in de inrichting aandacht aan de beveiliging in en veiligheidssystemen.

 

Milieuzorg

Is er een bedrijfsintern milieuzorgsysteem?

Is er voor de inrichting een: milieujaarplan, jaarverslag, bedrijfsmilieuplan Is een meet- en registratiesysteem geïmplementeerd?

 

Uitgangssituatie (ruimtelijk)

Breng de uitgangssituatie in kaart (bestaande & nieuwe situatie, binnen de terreingrenzen en in aangrenzend gebied):

  • -

    Kwetsbare objecten, beperkt kwetsbare objecten - PR-contouren en GR als gevolg van:

    • .

      inrichtingen waarin mede verwerking of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;

    • .

      transportroutes (aan/afvoer), waarmee of waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd (weg, water, spoor en buisleidingen).

Zie voor de risicokaart de provinciale website (nog in ontwikkeling). Beoordeel of een nader onderzoek naar het groepsrisico (en dus de criteria beheersbaarheid en zelfredzaamheid) nodig is (zie §2.6)

 

Stoffen

Inventarisatie stoffen

Geef een omschrijving van de maximale hoeveelheid opslag en aard van grondstoffen, hulpstoffen, halffabrikaten en eindproducten die naar redelijke verwachting aanwezig kunnen zijn in een hoeveelheid van 100 kilogram of meer (stof, cas-nummer, hoeveelheid maximaal aanwezig).

 

Verder dient van de betreffende stoffen te worden aangegeven:

  • -

    wijze van aan- en afvoer (spoor, schip, tankwagen, pijpleiding e.d.);

  • -

    maximale doorzet per jaar

  • -

    maximaal aantal overslaghandelingen per jaar

 

Bepaald welke gegevens moeten worden overgelegd:

naam van de stoffen plus de structuurformule, dichtheid, dampspanning, ontledingstemperatuur, zelfontbrandingstemperatuur, smeltpunt, kookpunt, vlampunt, explosiegrenzen, giftigheid, reukgrens; overige gegevens (hier kan ondermeer worden opgenomen bijzondere eigenschappen mbt brand/explosiegevaar bij verwerking en eventuele ontledingsprodukten bij brand/explosie).

 

Maatregelen, preventie

Welke maatregelen zijn of worden genomen om het verbruik van de grond- of hulpstoffen te beperken?

 

Opslagtanks  

Geef een omschrijving van opslagtanks en procesvaten:

  • 1.

    de tank (tanknummer; eventueel tanknaam);

  • 2.

    de maximale inhoud van de tank (m3);- de functie van de tank

(opslagtank, procestank, );

  • 1.

    de opgeslagen stof(fen);

  • 2.

    de stofcategorie (volgens WMS of BRZO)

  • 3.

    de werkdruk in de tank (bar absoluut)

  • 4.

    de opslagtemperatuur (graden C)

  • 5.

    aggegatietoestand (vloeibaar, gasvormig)

 

Opslagplaatsen

Geef van de opslagplaatsen en opslaggebouwen de volgende informatie: -  aanduiding opslaggebouw / opslagplaats; - is er sprake van een CPR15 opslag?

  • 1.

    de opgeslagen stof(fen);

  • 2.

    de stofcategorie (volgens WMS of BRZO)

  • 3.

    het opslagmedium (vat, multibox, big-bag etc)

  • 4.

    maximale opslagcapaciteit (ton)

  • 5.

    aggregatietoestand (vloeibaar; gasvormig; vast).

 

Welke richtlijnen zijn van toepassing?

Nummer Titel Aandachtspunten (niet limitatief)

 

CPR 1

Nitraathoudende Indeling meststoffen in gevarenklassen Meststoffen, opslag en Indeling in typen opslaggebouwen vervoer van toepassing Product in verpakking (ook in open lucht)

Constructieve eisen aan opslaggebouwen

Eisen aan intern transport

Voorschriften m.b.t. omgaan met meststoffen binnen de inrichting

De maximumhoeveelheid die mag worden opgeslagen

Bepalingsmethoden voor nitraathoudende meststoffen

Minimumafstanden tussen opslaggebouwen en woonhuizen

CPR 3

Opslag van Organische

Peroxiden

Eisen voor opslag, opslagvoorzieningen, tanks en vaten: Temperatuurbeheersing: koeling, monitoring, restrictieve verwarming, ventilatie

- Nooddrukontlasting

Brandwerendheid materialen in nabijheid van de opslag

Opvangbassin bluswater

Brandbestrijdingsmiddelen en installaties

Afscherming elektrische installatie

Aanduidingen en gevaarsborden - Onderhoud en reparatie

Noodplan en E.H.B.O.

CPR 5

Vloeibare zuurstof,

opslag van 0,45 100 m3

- Uitvoering van de installatie en keuringen

Beperking van vrije toegang tot de installatie

Roken en open vuur verboden in de nabijheid van de installatie

Eisen aan ventilatie en brandwerendheid bij inpandige installatie

Aan te houden afstanden tussen de installatie en

Brandbare gassen, vloeistoffen en vaste stoffen

Gebouwen met of van brandbare stoffen

Terreingedeelten waar tegelijkertijd veel mensen aanwezig zijn, kelderopeningen, plaatsen waar vuur aanwezig kan zijn, erfafscheidingen, aanzuigopeningen van ventilatiesystemen, parkeerterreinen, openbare wegen, paden;

Bijzondere veiligheidsmaatregelen die de afstanden verminderen.

CPR 6

Vloeibaar

- Uitvoering en constructie van de installatie en keuringen

 

Welke richtlijnen zijn van toepassing?

Nummer

Titel

Aandachtspunten (niet limitatief)

zwaveldioxide, opslag en gebruik

Beperking van vrije toegang tot de installatie Aan te houden afstanden tussen de installatie en o Brandbare vloeistoffen en vaste stoffen o Gebouwen met of van brandbare stoffen o Objecten in de omgeving Bijzondere veiligheidsmaatregelen die de afstanden verminderen Veiligheidsmaatregelen Alarmering en detectie Noodplan Werkinstructies en persoonlijke bescherming Ongewone voorvallen

Opleidingsniveau bedieningspersoneel

CPR 8-2

LPG Tankwagens

Procedurevoorschriften:

laden en lossen van tankwagens ontgassen en ingassen van tankwagens EHBO en noodplan

CPR 8-3

Distributiedepots voor

LPG

Inrichtings- en constructie-eisen o Terreinafscheiding en toegang o Waterafvoer en opvangputten o Vullingsgraad, Druk, Temperatuur

o Materiaal

Afstanden van het reservoir tot brandbare objecten of objecten met brandbare stoffen

Situering en uitvoering van laad- en losplaatsen voor: Tankwagens,

Spoorwegketelwagens, Tankschepen

Situering van bedrijfsgebouwen Voorzieningen met betrekking tot elektrisch materieel:

Gevarenzone-indeling, Uitvoeringseisen, Noodverlichting

Bedrijfsvoering en procedures: Laden en lossen, Ontgassen en ingassen, EHBO en noodplan

Inspectie en onderhoud

CPR 9-1

Vloeibare aardolieproducten

Constructie- en inrichtingseisen aan installaties o Tanks, Leidingen

o Kathodische bescherming en elektrische installatie o Opvangvoorzieningen o Plaatsing

Controle- en meetvoorzieningen

Aflevertoestellen

Situering van de installatie: Toegang en afscherming , Afstanden tot brandbare gebouwen

Bodemonderzoek (bij nieuwbouw)

Gebruiksvoorschriften: Brandgevaar en noodplan , Levering en laad- en losvoorschriften, Lekkage-procedure

Keuringen en controles

Aanvullende voorschriften voor grondwaterbeschermingsgebieden

CPR 9-2

Vloeibare aardolieproducten,

bovengrondse opslag kleine installaties

Voorzieningen voor kleine installaties:

Toegang en afscherming

Opvangvoorzieningen lekkage

Situering en opstelling

Afstanden tussen tanks, leidingen, laad- en losplaatsen, transportmiddelen erfafscheidingen en waterkanten

Constructie-eisen: fundering, materiaalgebruik , uitvoering Aarding en elektrische installatie

 

Welke richtlijnen zijn van toepassing?

Nummer

Titel

Aandachtspunten (niet limitatief)

 

Controle, keuring, certificering en onderhoud

Laad- en losvoorschriften Veiligheidsmaatregelen

CPR 9-3

Vloeibare aardolieproducten,

bovengrondse opslag grote installaties

Voorzieningen voor grote installaties:

Toegang en afscherming

Opvangvoorzieningen lekkage

Situering en opstelling

Afstanden tussen tanks, leidingen, laad- en losplaatsen, transportmiddelen erfafscheidingen en waterkanten

Constructie-eisen: fundering, materiaalgebruik, uitvoering

Aarding en elektrische installatie

Controle, keuring, certificering en onderhoud

Laad- en losvoorschriften Veiligheidsmaatregelen

CPR 9-6

Vloeibare

aardolieproducten, Opslag tot 150 m3 van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 tot 100 oC in bovengrondse tanks

Constructie-eisen voor tanks, leidingen en appendages:

Kathodische bescherming

Lekdetectiesysteem

Toegang en afscherming

Laad- en losvoorschriften

Inspectie, keuring onderhoud en reparatie Aanvullende voorschriften voor:

Milieubeschermingsgebieden voor grondwater

Inpandige opslag

Tijdelijke, niet stationaire opslag en afleveringsinstallaties

CPR 10

Chloor, opslag en gebruik

Afstanden van het reservoir tot Brandbare en/of ontploffingsgevaarlijke objecten, Omgeving

Afscherming en toegankelijkheid

Voorschriften met betrekking tot transportreservoirs

Opslagplaatsen voor transportreservoirs o Inrichting opstelplaats en afstanden

Voorschriften met betrekking tot tank- en ketelwagens

Inrichtring laad- en losplaats en afstanden o Laad- en losinstallatie en methoden

Voorschriften met betrekking tot stationaire reservoirs: Constructie en uitvoering, Opstelling en opstelplaats, Detectie- en alarmering,

Vullingsgraad

Voorschriften met betrekking tot opslaggebouwen: Brandwerendheid,

Opvang en ventilatie, Detectie en alarmering

Bediening, inspectie, onderhoud en veiligheidsmaatregelen

Persoonlijke bescherming

Maatregelen bij ontsnapping van chloor en brand EHBO

CPR 11-

2

Propaan, de opslag van Constructie en uitvoering van reservoirs, leidingen en toebehoren:

propaan en butaan in  Materialen, Corrosiebescherming stationaire Bereikbaarheid en afscherming

bovengrondse  Elektrische installatie en kathodische bescherming reservoirs met een Afstanden tot objecten

 inhoud groter dan 0,15 o Opslag van brandbare (vloei)stoffen

 m3 en ten hoogste 5 o Gebouwen en brandbare opslagen

 m3 o Erfafscheiding

Bedrijfswoningen, werkplaatsen, kantoren Opstelplaats propaantankwagen

Keuringen, onderhoud en inspectie

 

Welke richtlijnen zijn van toepassing?

Nummer

Titel

Aandachtspunten (niet limitatief)

 

EHBO en noodplan

CPR 11-

3

Propaan, Opslag van propaan en butaan in

stationaire bovengrondse-, ondergrondse- en terpreservoirs met een inhoud groter dan 5 m3 en ten hoogste 150 m3.

Constructie en uitvoering van reservoirs, leidingen en toebehoren:

Materialen, Corrosiebescherming

Bereikbaarheid en afscherming

Elektrische installatie en kathodische bescherming

Afstanden tot objecten o Opslag van brandbare (vloei)stoffen o Gebouwen en brandbare opslagen o Erfafscheiding

o Bedrijfswoningen, werkplaatsen, kantoren o Opstelplaats propaantankwagen

Keuringen, onderhoud en inspectie

EHBO en noodplan

CPR 13-

1

Ammoniak, opslag en verlading

Constructie en uitvoering voor reservoirs en toebehoren o Materialen en uitvoering

o Opstelling: afscherming en bereikbaarheid

Keuring, inspectie en onderhoud

Laad- en losplaats en installaties

Alarmering en detectie

Persoonlijke bescherming

Afstanden o opslagen van brandbare vloeistoffen

 

 

o

gebouwen en brandbare opslagen

 

 

o

erfscheiding, wegen gebouwen en installaties

 

 

o

EHBO en n

woonkernen, openbare gebouwen en instellingen van openbaar belang oodplan

CPR 13-

2

Ammoniak, toepassing als koudemiddel voor

koelinstallaties en warmtepompen

Indeling van categorieën verblijfsruimten (A-C)

Indeling van categorieën opstellingen (a-c)

Indeling van categorieën koelsystemen (direct of indirect systeem) Maximaal toegestane hoeveelheid Ammoniak in relatie tot de

verblijfsruimte, opstelling en het type koelsysteem

Constructie en uitvoering van de koelinstallatie en de onderdelen: o Materialen o Detectie

Noodstopsysteem en alarmering Ontlastvoorzieningen  

Keuring, inspectie en onderhoud

EHBO en noodplan, persoonlijke bescherming

Afstanden: maatwerk, Objecten binnen de inrichting, Omgevingsobjecten

CPR 15-

1

Opslag gevaarlijke Indeling in soorten opslagplaatsen (I-V): stoffen in emballage, Losse kast opslag van vloeistoffen Bouwkundige kast

 en vaste stoffen (0-10  a. Kluis in een gebouw met verdiepingen

 ton) b. Kluis in een gebouw zonder verdiepingen

Opslaggebouw

Vatenpark

Per soort opslagplaats: ligging, compartimentering, constructie

Onverenigbare combinaties stoffen

Veiligheidssignalering

Voorzieningen: Blusmiddelen, elektrische installatie

EHBO en persoonlijke bescherming

 Welke richtlijnen zijn van toepassing?

Nummer Titel Aandachtspunten (niet limitatief)

CPR 15-

2

Opslag gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen en bestrijdingsmiddelen in emballage, opslag van grote hoeveelheden

(vanaf 10 ton)

Toegang en afscherming opslagplaatsen

Constructie en uitvoering

Compartimentering en scheiding

Elektrische installatie

Maximale opgeslagen hoeveelheid

Blusvoorzieningen

Opvang van bluswater

Opvang van product

EHBO en persoonlijke bescherming

NPR

79101:2001

Gevarenzone-indeling mbt. ontploffingsgevaar (stofontploffingsgevaar)

Een procedure voor het vaststellen 3 klassen van gevarenzones

(Benodigde gegevens voor gevarenzone-indeling

Aanduiding van gevarenbronnen en de ventilatie daarvan

Procedure voor het vaststellen van de afmeting en begrenzing van een Gevarenzone

Gevarenzones bij enkele specifieke installaties:

Mijnbouwwerken

Acculaadruimten

Analyseruimten

Tankstations voor motorvoertuigen

NPR

79102:2001

Gevarenzone-indeling Procedure voor het vaststellen 3 klassen van gevarenzones mbt ontploffingsgevaar Een identificatie van gevarenbronnen en omstandigheden in de

(gasontploffingsgevaar omgeving daarvan

) Een procedure voor de vaststelling van afmetingen, klassen en vorm van de gevarenzone

Aanduiding van ontstekingsbronnen

Onderstaande tabel bevat voor een milieuvergunning een checklist voor de inventarisatie (mogelijke) maatregelen en de beoordeling van de risicosituatie per criterium.

Plaatsgebonden risico & groepsrisico

Bronmaatregelen

Onderzoek mogelijke bronmaatregelen: zoals: technische maatregelen aan installaties, gebouwen of transportroutes

organisatorische maatregelen zoals het wijzigen van productieprocedures, andere transporttijden

Omgevingsgerichte maatregelen

Onderzoek omgevingsgerichte maatregelen (bij gri, zoals: het concentreren van risicobronnen

risicobronnen zover mogelijk van kwetsbare bestemmingen zoals woningen realiseren.

Plaatsgebonden

Risico

Zorg ervoor dat als gevolg van de vergunde activiteiten (beperkt) kwestbare objecten, zoals woningen, in gebieden komen te liggen waar niet aan de grens- en streefwaarden uit het BEVI wordt voldaan (op basis van de QRA, zie § 3.1).

Realiseer geen (beperkt) kwetsbare objecten, zoals kantoren, in gebieden waar niet aan de grens- en streefwaarden uit het BEVI en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt voldaan (op basis van de QRA, zie § 3.1).

Groepsrisico

Zorg ervoor dat ook als gevolg van de vergunde activiteiten wordt voldaan aan de uitgangspunten voor het groepsrisico (op basis van de QRA, zie § 3.1).

Zelfredzaamheid

 

Communiceren, alarmeren & informeren

Neem maatregelen voor het alarmeren en informeren van bewoners (met behulp van het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem WAS- dat wordt aangestuurd vanuit de Gemeenschappelijke Meldkamer Zeeland).

Onderstaande tabel bevat voor een milieuvergunning een checklist voor de inventarisatie (mogelijke) maatregelen en de beoordeling van de risicosituatie per criterium.

 

Bijlage 4 Checklist EV bestemmingsplan

In het project 3B Bestemmingsplannen wordt een checklist ontwikkeld voor externe veiligheid in bestemmingsplannen. De checklist in deze visie loopt hierop vooruit (en moet nog worden afgestemd). Deze bijlage bevat een lijst van mogelijke aandachtspunten ten aanzien van externe veiligheid in bestemmingsplannen. Ieder plan kent zijn eigen schaalniveau, (milieu-)problematiek en fasering. Daarom is het van groot belang per plan in overleg met de milieu-medewerkers en de brandweer- de veiligheidsdoelen op maat te bepalen. De uitgangspunten, zoals beschreven in deze visie zijn hiervoor richtinggevend.

 

De lijst bevat ook aandachtspunten die niet-ruimtelijk relevant zijn, maar wel aan de orde zijn bij de onderbouwing van het GR (dus alleen aan de orde als EV ook daadwerkelijk een knelpunt vormt).

 

Voor deze checklist is gebruik gemaakt van het Toetsformulier Brandweer Gemeente Schouwen Duiveland, maart 2005.

Vastleggen van risiconormen in het bestemmingsplan

Bron: Handleiding externe veiligheid inrichtingen, Infomil, juni 2004

Het vastleggen van risiconormen in het bestemmingsplan kan op verschillende wijzen plaatsvinden. Hierna worden de volgende mogelijkheden geschetst:

  • -

    weergeven van risicocontouren op de plankaart

  • -

    vastleggen tussenbestemmingen

  • -

    categorieën bedrijven toekennen aan (gedeelten van) bestemmingsvlakken

  • -

    vastleggen plaatsing objecten en inrichtingen - opnemen van de normen in voorschriften - opnemen uitwerkingsbepalingen.

 

Weergeven risicocontouren en afstanden op plankaart

Op de plankaart kunnen risicocontouren en veiligheidsafstanden worden weergegeven. De voorschriften moeten vervolgens het doel van deze contouren en afstanden weergeven.

Voor de gebieden binnen deze contouren dient het plan tevens voorschriften te bevatten.

Benadrukt wordt dat deze voorschriften wel bestemmingsoverschrijdend dienen te zijn. Dit betekent dat de voorschriften gelden, onafhankelijk van de bestemming die op de gronden binnen de contouren rust. Op deze wijze werken de contouren door bij de vestiging van zowel (beperkt) kwetsbare objecten als risicovolle inrichtingen. Deze bestemmingoverschrijding is slechts mogelijk door middel van een zogenaamde medebestemming voor veiligheidszone. Vanuit deze medebestemming worden aanvullende voorschriften gesteld aan het gebruik en de bebouwing van gronden.

Een nadeel van het opnemen van risicocontouren in een bestemmingsplan is dat het plan flexibiliteit verliest: afwijking of wijziging van de risicocontour is slechts mogelijk na vrijstelling of bestemmingsplanherziening11.

Op grond van het besluit mag bij het vaststellen van de risicocontour rekening worden gehouden met redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen bij het risicovolle bedrijf die van belang zijn met het oog op externe veiligheid. Tevens kan mogelijke cumulatie van het plaatsgebonden risico in verband met de aanwezigheid van andere inrichtingen worden meegenomen.

Het vastleggen van risicocontouren op de plankaart is zinvol indien de feitelijke situatie moet worden vastgelegd en een wijziging van deze situatie in de nabije toekomst niet wordt verwacht of wanneer er voor de toekomst een claim op het gebied wordt gelegd.

 

Vastleggen tussenbestemmingen/ bufferzones

Bij de keuzes van bestemmingen en bestemmingsvlakken kan afstand worden gecreëerd tussen de bestemmingen, door daar een derde tussenbestemming neer te leggen. Zo kan bijvoorbeeld tussen de bestemming Bedrijven (risicovolle inrichting) en

Woningen (kwetsbaar object) de bestemming Groenvoorzieningen (zonder bebouwing) worden geplaatst.

Dit is slechts mogelijk indien de ruimte voor de bebouwingsvrije bestemming daadwerkelijk aanwezig is. Door middel van de bestemmingskeuze kan deze ruimte vrij worden gehouden. Deze mogelijkheid leent zich vooral voor nieuwe situaties.

 

Categorieën bedrijven toekennen aan (gedeelten van) bestemmingsvlakken Binnen de bestemming Bedrijven kan (op de plankaart) worden aangegeven dat op bepaalde gedeelten van het bestemmingsvlak slechts met name genoemde categorieën bedrijven of activiteiten die met die categorieën overeenkomen, zijn toegestaan. Op deze wijze ontstaat een bedrijventerrein met zones. De zones worden dan zo vastgesteld dat de categorie meest risicovolle bedrijven op de grootste afstand conform de afstanden uit het besluit van de kwetsbare objecten wordt geplaatst. Bij het bestemmingsplan wordt vervolgens een bedrijvenstaat opgenomen, waarin de verschillende bedrijfscategorieën en typen activiteiten zijn genoemd. Deze bedrijfscategorieën en activiteiten dienen aan te sluiten bij de inrichtingen die in het besluit worden opgesomd, om doorwerking van het besluit te verzekeren. Op deze wijze kan afstand tussen risicovolle inrichtingen en (beperkt) kwetsbare objecten worden aangehouden, in gevallen waarin onvoldoende ruimte is om een tussenbestemming vast te leggen. Deze optie is in lijn met het uitgangspunt van het concentreren van risicobronnen zoals beschreven in § 3.4.

 

Vastleggen plaatsing objecten en inrichtingen

Binnen de bestemmingen kan eveneens afstand worden gecreëerd door bepalingen op te nemen aangaande de plaatsing van (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle inrichtingen binnen bestemmingsvlakken. Op deze wijze kan ruimtelijke scheiding worden bereikt.

 

Voor (beperkt) kwetsbare objecten kan bijvoorbeeld een bebouwingsvlak worden aangegeven. Slechts binnen dat vlak is realisatie van dat object mogelijk.

Voor risicovolle inrichtingen kan bijvoorbeeld worden bepaald dat bij de plaatsing van de inrichting of onderdelen daarvan, deze zo ver mogelijk van het (beperkt) kwetsbare object worden geplaatst. Deze mogelijkheid biedt eveneens uitkomst in gevallen waarin onvoldoende ruimte is om een tussenbestemming vast te leggen.

Opnemen van de normen in voorschriften

Op grond van jurisprudentie is directe doorwerking van risiconormen in het bestemmingsplan (opnemen van normen in de voorschriften) niet toegestaan. Het belangrijkste bezwaar is dat opname van risiconormen impliceert dat besluitvorming ten aanzien van die normen wordt uitgesteld tot op het moment van de verlening van de bouwvergunning. Dit is in strijd met het systeem van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In een recente uitspraak lijkt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een specifiek geval directe doorwerking wel toe te staan. In hoeverre de Afdeling deze lijn in de toekomst in algemene zin zal volgen, is niet geheel zeker. Indien directe doorwerking mogelijk wordt, dient deze wel bestemmingsoverschrijdend te zijn, zodat de risiconormen onafhankelijk van de bestemming gelden. Op deze wijze

 wordt voorkomen dat de normen bijvoorbeeld slechts naar bedrijven werken en

oprukkende woonbebouwing niet kan worden tegengegaan. Directe doorwerking kan echter niet los worden gezien van indirecte doorwerking. Door het toekennen van bestemmingen aan gronden wordt vastgelegd welke activiteiten gewenst zijn en kunnen risiconormen ruimtelijk worden vertaald.

Opnemen uitwerkingsbepalingen

Voor sommige gebieden is het nog niet duidelijk wat de precieze inrichting zal zijn. In die gevallen kan de gemeenteraad een globaal bestemmingsplan vaststellen, waarin een globale visie op de inrichting van het plangebied wordt neergelegd door middel van bijvoorbeeld het aangeven van bestemmingsvlekken of het opnemen van een risiconormstelling. De gemeenteraad verbindt vervolgens aan het globale plan een uitwerkingsplicht voor burgemeester en wethouders. Door het opnemen van een uitwerkingsbepaling in dat plan wordt bewerkstelligd dat de beslissing omtrent de definitieve inrichting wordt uitgesteld12.

De uitwerkingsbepaling bevat een programma van eisen waaraan het uitwerkingsplan moet voldoen (bouwhoogtes, woningdichtheden, bedrijfsoppervlakten, etc.).

Burgemeester en wethouders werken het globale plan uit door een uitwerkingsplan vast te stellen. In het uitwerkingsplan zelf vindt de definitieve inrichting van het gebied plaats. Bij de totstandkoming van het uitwerkingsplan moeten de toepasselijke grenswaarden in acht worden genomen en moet met de toepasselijke richtwaarden rekening worden gehouden.

 

11 Het verdient aanbeveling in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor het wijzigen van een bestemming als de risicocontouren veranderen (CHECK). Voor gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, moet een aparte procedure worden gevolgd, die eenvoudiger en korter is dan de volledige bestemmingsplanprocedure.  

 

12 Om het gebrek aan rechtszekerheid te compenseren het globale bestemmingsplan geeft immers niet exact aan wat wel en niet is toegestaan is de totstandkoming van het uitwerkingsplan aan de procedurele waarborgen uit artikel 11 van de WRO onderworpen.

 

Bijlage 5 Toelichting BEVI

Plaatsgebonden risico (PR)

 

Domino effecten en cumulatie

Vuistregels voor het bevorderen van zelfredzaamheid

Er is sprake van domino effecten als bijv. een explosie of brand binnen een bedrijf, een tweede explosie of brand bij een aangrenzend bedrijf veroorzaakt. In Zeeland zijn Dow en de nabijgelegen luchtscheidingsfabrieken in Terneuzen en ThermPhos en Arkema  Vlissingen aangewezen als domino-bedrijf volgens het BRZO. Daarnaast zijn er nog

tal van andere situaties waar sprake kan zijn van domino effecten, maar waar geen wettelijke regels voor gelden.

Er is sprake van cumulatie als binnen de invloedssfeer van een risicobron een tweede of meer risicobronnen liggen. Het landelijk beleid inzake de omgang met cumulatie bij externe veiligheid is in ontwikkeling. Vast staat dat cumulatie moet worden betrokken bij de invulling van de verantwoordingsplicht. Zowel de positieve als negatieve aspecten moeten worden beschouwd, waaronder:

  • -

    het situeren van meer risicovolle bedrijven in elkaars directe omgeving leidt tot minder gebruik van risicoruimte;

  • -

    bij domino-effecten moet de capaciteit van hulpdiensten hierop worden getoetst,

  • -

    als meer risicobronnen dicht bij elkaar zijn gelegen zijn veiligheidsvoorzieningen relatief goedkoper te realiseren.

 

 

Bijlage 6 Relatie risico's Inzicht en reguliere plannen, programma's en besluiten

Bijlage 7 Uitgangspunten routering gevaarlijke stoffen regionale brandweer

  • -

    De route dient te lopen via de kortst mogelijke route, rekening houdend met onderstaande kaders.

  • -

    Er moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van het ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen aangewezen:

    • .

      landelijke of provinciale wegennet;

    • .

      de door de gemeente aangewezen wegen als bedoeld in artikel 18, lid 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

    • .

      Bebouwde kommen dienen zoveel mogelijk te worden vermeden.

  • -

    Het risicoprofiel van de routering wordt vastgesteld op basis van effectafstanden. Een routering is acceptabel als zich binnen de effectafstand geen concentratie(s) van personen bevinden zoals scholen, verzorgingstehuizen, bejaardentehuizen, en recreatie-inrichtingen etc. waardoor een onevenredig groot risico ontstaat voor de openbare veiligheid. Hierbij wordt de beschikbare hulpverleningscapaciteit binnen de regio of een gedeelte hiervan in acht genomen.

  • -

    De ontheffing wordt verleend voor de duur van maximaal 2 jaar.

  • -

    Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden waaronder een voorschrift dat het vervoer beperkt tot nader aan te geven tijdstippen per etmaal.

 

Bijlage 8 Relevante risicoveroorzakende bedrijven binnen de gemeente Terneuzen