Organisatie | Terneuzen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsvisie externe veiligheid |
Citeertitel | Beleidsvisie Externe Veiligheid 2005 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbaar orde criteria risico bestreiding ramp situatie |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2006 | Onbekend | 13-12-2005 Onbekend | Onbekend |
2. ALGEMENE VEILIGHEIDSCRITERIA
2.1. Plaatsgebonden risico (PR)
2.6. Wanneer wegen welke criteria mee?
3.6. Integrale veiligheidscommunicatie
4.6. Westerschelde en Kanaalzone
4.7. Incidentele risico activiteiten in het buitengebied.
Bijlage 1: Afkortingen en referenties
Bijlage 3: Checklist EV in vergunningaanvraag
Bijlage 4: Checklist EV in bestemmingsplan
Bijlage 6: Relatie Risicos Inzicht en reguliere plannen/programma s/besluiten
Bijlage 7: Uitgangspunten routering gevaarlijke stoffen regionale brandweer
Bijlage 8: Relevante risicoveroorzakende bedrijven binnen de gemeente Terneuzen
Externe Veiligheid van de gemeente Terneuzen is in 2010 van zodanig niveau dat de risicos waaraan de burgers binnen de gemeente Terneuzen worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum zijn beperkt.
1.Het voorkomen van nieuwe milieuhindersituaties;
Nieuwe planologische ontwikkelingen waarbij de risico s tot een onacceptabel risiconiveau leiden, wordt voorkomen.
2.Het beheersen van bestaande geaccepteerde milieuhindersituaties;
Bestaande risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten, toetsen aan landelijke normering, vastleggen in daartoe beschikbare instrumenten en daarop handhaven.
Voor bestaande risicovolle activiteiten worden de risicos conform het Besluit Externe Veiligheid Inrichting (BEVI) en de Circulaire transport, aan de landelijke normen getoetst en vastgelegd in de Wet milieubeheervergunningen, het risicoregister, de Zeeuwse risicokaart en de daarop van kracht zijnde bestemmingsplannen. Daarbij gebruik maken van checklisten die in de visie zijn verwerkt.
Bij integrale milieucontroles wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het nieuwe externe veiligheidsbeleid dat in de vergunning is vastgelegd. Dit houdt in dat de uitgangspunten van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) worden gecontroleerd. Het bepalen van de handhavingprioriteit vindt plaats volgens het milieuhandhavingsprogramma van de gemeente Terneuzen.
3.Het opheffen van niet-acceptabele milieuhindersituaties;
Risicovolle activiteiten worden verminderd danwel beëindigd in situaties waarbij de risico s de landelijke normen overschrijden of sprake is van een onacceptabel risiconiveau zoals bepaald door middel van het groepsrisico.
Risicovolle activiteiten voldoen bij Wet voor 1 januari 2010 aan de landelijke regelgeving. Dit houdt in het aanpassen of beëindigen van de bedrijfsactiviteit welke de risicos veroorzaken. Een regeling ten aanzien van knelpunten voor risicovolle transporten (spoor, buisleidingen, weg en vaarweg) kent de wetgeving vooralsnog niet.
4.Het ontwikkelen van beleid en activiteiten ter beperking van milieubelasting op langere termijn.
Zorgvuldig omgaan met externe veiligheid bij planontwikkeling teneinde maximale mogelijkheden voor maatschappelijk gebruik van terreinen te bieden.
Algemene uitgangspunten daarin zijn:
ad c) Tot een toename van het aantal mogelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van 10% beschouwt de gemeente de toename als marginaal.
Inhoudelijke uitgangpunten daarin zijn:
Vanuit de provincie is een format aangereikt waarin bovenstaande beleidsdoelstellingen verder zijn uitgewerkt.
De gemeente wil enerzijds de kwaliteit van de woonomgeving verbeteren en anderzijds de (economische) vitaliteit versterken. Omdat bij veel activiteiten gevaarlijke stoffen worden gebruikt, is de combinatie van wonen en werken alleen mogelijk als een bepaald risiconiveau wordt geaccepteerd. Welk risiconiveau aanvaardbaar is verschilt per situatie en vraagt om een zorgvuldige afweging.
Het doel van het externe veiligheidsbeleid is het beperken van de risicos waaraan burgers worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum. Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit drie sporen:
Brongericht beleid: Daarmee pakken we de oorzaken van risicos aan, door vergunningverlening en handhaving.
Omgevingsgericht beleid: Door ruimtelijke inrichtingsmaatregelen zorgen wij voor een zo veilig mogelijke leefsituatie.
Rampenbestrijding: Hierbij gaat het om de voorbereiding op (de bestrijding van) calamiteiten.
Uitgangspunt voor het externe veiligheidsbeleid is dat altijd eerst brongerichte maatregelen worden onderzocht en daarna pas maatregelen in het kader van omgevingsgericht beleid en rampenbestrijding, voor zover nodig.
Ook als de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden vraagt de gemeente aandacht voor bronmaatregelen. Hierbij wordt gestreefd naar het beste resultaat binnen wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. Zo blijft het indirect ruimtebeslag zo klein mogelijk.
De gemeente houdt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening rekening met het beleid zoals weergegeven in deze visie. Daarnaast dient deze visie als ontwikkelingskader voor instrumenten in het externe veiligheidsbeleid (vergunningverlening en handhaving, routering, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).
De uitgangspunten uit deze visie worden toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbinnen externe veiligheid een rol speelt.
Beoordeling risicosituaties, het streefbeeld
De gemeente beoordeelt risicosituaties aan de hand van de volgende veiligheidscriteria: plaatsgebonden risico (PR), groepsrisico (GR), zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect. Deze begrippen zijn uitgewerkt in bijlage 2.
Bij de algemene motivatieplicht van het groepsrisico, zoals die in het BEVI en bij transportrisicos geldt, beperkt de gemeente zich tot relevante gevallen: indien het GR de oriënterende waarde (bijna) overschrijdt of wanneer sprake is van een aanzienlijke toename van het groepsrisico. Voor die gevallen vereist de gemeente een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Dit sluit aan bij het provinciale veiligheidsbeleid.
Motieven voor de acceptatie van (een verslechtering van) een risicosituatie kunnen zijn:
Vergunningverlening & handhaving
Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag streven we naar de beste veiligheidssituatie binnen wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. We toetsen daarbij aan de geldende regelgeving zoals het BEVI, de circulaire transportrisicos en het BRZO.
Daarnaast zorgen we voor een goede afstemming van de procedures en de inhoud van alle vergunningen waarbij externe veiligheid een rol speelt (milieuvergunning, bouwvergunning, gebruiksvergunning). Hierbij houden we rekening met het advies van de brandweer ten aanzien van de mate van zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Als gemeente zorgen we voor een actuele route gevaarlijke stoffen. Een belangrijk uitgangspunt in het ontheffingenbeleid is dat transporteurs de kortst mogelijke route moeten nemen, waarbij zich binnen de effectafstand zo weinig mogelijk personen bevinden; en bebouwde kommen dus worden gemeden.
Omgevingsgericht beleid, sturend locatiebeleid
In deze visie zijn de algemene uitgangspunten opgenomen voor het opstellen van structuurvisies, omgevingsplannen en bestemmingsplannen.
Om goed voorbereid te zijn op rampen beschikken we over een actueel gemeentelijk rampenplan dat ingebed is in het regionaal beheersplan rampenbestrijding. Daarnaast is op dit moment een inhaalslag gaande om voor de bedrijven waar nog geen rampenbestrijdingsplan voor is, te zorgen dat die er een hebben voor 1 juli 2006.
Integrale veiligheidscommunicatie
We kiezen voor een aanpak, waarbij we risicocommunicatie als onderdeel van integrale veiligheidscommunicatie beschouwen. Zo kunnen we aan de burger de volgende boodschappen overbrengen, die in samenhang een beter beeld van de werkelijkheid geven dan wanneer ze afzonderlijk worden gecommuniceerd: we bieden service (bijv. brandpreventie), veiligheid (met behulp van ondermeer het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem) en we laten zien dat we betrokken zijn en goed zijn voorbereid (risicokaart).
Er zijn geen urgente saneringssituaties waarvoor de gemeente op grond van de Wet milieubeheer en BRZO het bevoegde gezag is. Er zijn vooralsnog 4 bedrijfssituaties waarbij LPG wordt verkocht waarbij in 2010 de risicos moeten zijn gesaneerd. In gevolge de circulaire transport geldt er vooralsnog geen saneringsregeling voor knelpuntsituaties.
Door nieuwe wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid hebben de verschillende betrokken partijen (zoals overheidsinstanties, bedrijven en
burgers/instellingen) behoefte aan duidelijkheid over hoe met de nieuwe regels om te gaan.
Onlangs heeft de provincie, als onderdeel van het Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid Risicos InZicht (mei 2004, project 2A), een Beleidsvisie Externe Veiligheid opgesteld. In deze gemeentelijke visie is de provinciale visie verder uitgewerkt en toegespitst op gemeentelijk niveau.
Doel en strategie externe veiligheidsbeleid
De gemeente Terneuzen wil enerzijds de kwaliteit van de woonomgeving verbeteren en anderzijds de (economische) vitaliteit versterken. Omdat bij veel activiteiten gevaarlijke stoffen worden gebruikt, is de combinatie van wonen en werken alleen mogelijk als we een bepaald risiconiveau accepteren. Welk risiconiveau aanvaardbaar is verschilt per situatie en vraagt om een zorgvuldige afweging. Deze visie biedt hiervoor een handvat.
Het doel van het externe veiligheidsbeleid is het beperken van de risicos waaraan burgers worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum. Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit drie sporen:
Brongericht beleid: Daarmee pakken we de oorzaken van risicos aan, door vergunningverlening en handhaving.
Omgevingsgericht beleid: Door ruimtelijke inrichtingsmaatregelen zorgen wij voor een zo veilig mogelijke leefsituatie.
Rampenbestrijding: Hierbij gaat het om de voorbereiding op (de bestrijding van) calamiteiten.
Uitgangspunt voor het externe veiligheidsbeleid is dat altijd eerst brongerichte maatregelen worden onderzocht en daarna pas maatregelen in het kader van omgevingsgericht beleid en rampenbestrijding, voor zover nodig.
Ook als de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden vraagt de gemeente aandacht voor bronmaatregelen. Hierbij wordt gestreefd naar het beste resultaat binnen wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. Zo blijft het indirect ruimtebeslag zo klein mogelijk.
De gemeente houdt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening rekening met het beleid zoals weergegeven in deze visie. Daarnaast dient deze visie als ontwikkelingskader voor instrumenten in het externe veiligheidsbeleid (vergunningverlening en handhaving, routering, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).
Externe veiligheid is geen geïsoleerd beleidsterrein. Bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid op andere terreinen (milieu, integrale veiligheid, ruimtelijke ordening) houden we rekening met de uitgangspunten zoals verwoord in deze visie. Dit betekent dat externe veiligheid een plek zal krijgen in de volgende gemeentelijke (toekomstige) plannen zoals: Milieubeleidsplan, Integraal Omgevingsplan, Integraal Veiligheidsplan, Rampenplan, Communicatieplan, handhavingsprogrammas, milieuvergunningen, bestemmingsplannen, de financiële beleidscyclus, etc.
Deze visie heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals lpg of ammoniak) over weg, water, spoor en door buisleidingen. Het gaat om hoeveelheden waarbij in geval van een ongeval dodelijke slachtoffers in de omgeving kunnen vallen. De visie is niet gericht op het beheersen van risicos veroorzaakt door niet-gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld hout of meel (stofexplosiegevaar). Voor deze niet-gevaarlijke stoffen worden vanuit de arbowetgeving regels gesteld om de interne veiligheid van personeel te waarborgen. Daar waar activiteiten met niet-gevaarlijke stoffen risicovolle situaties buiten de inrichting kunnen veroorzaken, kunnen de uitgangspunten uit deze visie wel als leidraad worden gebruikt bij het opstellen van (aanvullende) milieuvoorschriften en ruimtelijke plannen.
De visie besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente bevoegdheden dan wel instrumenten heeft via met name de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding.
Omdat kernenergiebeleid onder de directe verantwoordelijkheid van het rijk valt, is in deze visie geen aandacht besteed aan de specifieke risicos van de kerncentrale en de opslag van radioactief afval in de gemeente Borsele. Het omgevingsgerichte beleid en de rampenbestrijding vallen primair onder de gemeente Borsele.
De beleidskeuzes van de gemeente, zoals vastgelegd in deze visie, zijn bepaald door:
De figuur op pagina 8 geeft een toelichting op de context waarbinnen deze visie tot stand is gekomen.
De opbouw is als volgt: In hoofdstuk 2 komen de beleidskeuzes ten aanzien van de veiligheidscriteria aan bod: plaatsgebonden risico (PR), groepsrisico (GR), zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Aan de hand van deze criteria beoordeelt de gemeente veiligheidssituaties in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 3gaat in op de instrumenten waar de gemeente over beschikt om het externe veiligheidsbeleid uit te voeren: vergunningverlening, handhaving, routering, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding, risicocommunicatie en sanering.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingezoomd op uitgangspunten specifiek voor de volgende gebieden: zeehaventerreinen, bedrijventerreinen, recreatiegebied, spoorzone & emplacement, buisleidingenstrook, transport en de Westerschelde.
Bijlage 1 bevat de afkortingen en referenties, bijlage 2 een begrippenlijst.
Bijlage 3 en bijlage 4 bevatten checklisten voor respectievelijk externe veiligheid in vergunningaanvragen en bestemmingsplannen. Bijlage 5 geeft uitwerking van de risiconormen die in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn gesteld. Hierin is een uitwerking gegeven van de definities beperkt kwetsbaar en kwetsbaar object, domino effect en cumulatie gegeven. Bijlage 6 geeft een overzicht van de deelprojecten die lopen vanuit het Uitvoeringsprogramma Risicos InZicht en de reguliere plannen en programma s. Bijlage 7 geeft de uitgangspunten die de regionale brandweer gebruikt bij het vaststellen van een route voor gevaarlijke stoffen. Bijlage 8 geeft de lijst weer van risicovolle bedrijven binnen de inrichting (welke in de RRGS zijn ingevoerd).
Hoofdstuk 2. Algemene veiligheidscriteria
Algemene veiligheidscriteria voor de beoordeling van risicosituaties zijn:
plaatsgebonden risico (PR), groepsrisico (GR), zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten2. In bijlage 2 zijn deze begrippen toegelicht. Niet bij iedere beoordeling zijn alle criteria even relevant. In §2.6 wordt aangegeven wanneer welke criteria aan de orde zijn. De in dit hoofdstuk genoemde uitgangspunten zijn afgeleid van de conceptprovinciale Beleidsvisie Externe Veiligheid (mei 2005).
In de inleiding is al aangegeven dat het accepteren van risicos onvermijdelijk is. In het algemeen geldt dat een risicosituatie aanvaardbaar is als:
De beste veiligheidssituatie is gerealiseerd binnen de wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. Dus ook als voldaan is aan de wettelijke grenswaarden is gekeken naar mogelijkheden om de veiligheidssituatie verder te verbeteren.
De voorkeur is gegeven aan bronmaatregelen boven omgevingsgerichte maatregelen.
Welk veiligheidsniveau haalbaar is, hangt af van meer aspecten, zoals sociaaleconomische en ruimtelijke aspecten. Een afwegingskader wordt gevormd door het in ontwikkeling zijnde Integraal Omgevingsplan (IOP). Zodra dit van kracht is, wordt het veiligheidsniveau hieraan getoetst.
2 Deze criteria worden gehanteerd in het Toetsingskader Externe Veiligheid Spoorzone Dordrecht/Zwijndrecht (2004) en zijn overgenomen in het IPO-stramien tot formulering externe veiligheid (2004).
2.1 Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die permanent op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk. Dit risico wordt uitgedrukt in de overlijdenskans per jaar. Er zijn verschillende normen voor risicos als gevolg van risicovolle activiteiten bij bedrijven en het transport van gevaarlijke stoffen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten én in bestaande en in nieuwe situaties. De begrippen zijn in bijlage 5 uitgewerkt. Daarnaast is in deze bijlage, per situatie en object, aangegeven welke norm volgens het BEVI en de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet worden gehanteerd.
We hanteren de hiervoor genoemde grens- en streefwaarden uit het BEVI en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen èn de bijbehorende definities voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
De provincie staat op zeehavenindustriegebieden die bestemd zijn voor zware industrie, toe dat bepaalde inrichtingen worden toegelaten binnen de PR 10-6 en 10-5 contour. Een nadere uitwerking is opgenomen in §4.1.
Voor het landelijk gebied gelden de PR-normen als ondergrens. Uitgangspunt is dat wat schoon is, schoon moet blijven ; oftewel dat de risicosituatie niet mag
verslechteren. Alleen bij zeer zwaarwegende motieven staan we een verslechtering toe; denk aan: een voor de specifieke locatie zeer belangrijke ontwikkeling
een situatie waarbij door het niet toestaan van een risicobron in het landelijk gebied
de externe veiligheidsproblematiek elders (sterk) toeneemt (bijv. verplaatsing LPG stations buiten woonkernen).
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval worden getroffen. Voor het groepsrisico gelden oriënterende waarden (zie onderstaande grafiek). Over elke overschrijding van de oriënterende waarde én bij een zekere toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd.
Figuur: Normlijn groepsrisico (oriënterende waarden)
* Voor transport is de frequentie uitgedrukt per kmvak per jaar
In §2.6 is aangegeven in welke situaties de gemeente een nader onderzoek naar (de toename van) het groepsrisico eist. Het gaat bijvoorbeeld om de realisatie van meer dan 50 woningen nabij een spoorlijn. Bij een nader onderzoek moet eerst worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om het groepsrisico te reduceren. Dit kan door het treffen van bronmaatregelen en door het schuiven met personendichtheden (hogere bebouwingsdichtheden verder van de risicobron af). Als dit niet mogelijk is, is een motivatie nodig waarbij wordt aangegeven waarom de ontwikkeling toch gewenst is (motieven t.a.v. economische, ruimtelijke, stedelijke ontwikkeling) en waarom alternatieven niet mogelijk zijn. Ook moet worden aangegeven hoe de veiligheidssituatie zoveel mogelijk wordt verbeterd.
Motieven voor de overschrijding van de oriënterende waarde of een acceptatie van de verslechtering van de risicosituatie kunnen zijn:
Bij de verantwoording van het groepsrisico worden de veiligheidscriteria
zelfredzaamheid (§2.3), beheersbaarheid (§2.4) en resteffecten (§2.5) meegewogen. De
verantwoording wordt vastgelegd in een besluit, zoals bestemmingsplannen, art 19 WRO procedures en/of milieuvergunningen.
Voor de beoordeling van het GR in het landelijk gebied geldt hetzelfde uitgangspunt als voor het PR, nl. dat de risicosituatie in principe niet mag verslechteren (zie §2.1).
Zelfredzaamheid is de mate waarin de aanwezigen (bewoners, werkenden, bezoekers) zich op eigen kracht in veiligheid kunnen brengen. Aspecten die de zelfredzaamheid beïnvloeden zijn:
Hieraan wordt extra aandacht besteed indien dit een (beperkt) kwetsbaar object is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De regulering hiervan vindt deels plaats via de gebruiksvergunning of via bijvoorbeeld een ruimtelijke onderbouwing bij aanpassing/herziening bestemmingsplannen waarin het verplichte advies van de regionale brandweer is opgenomen.
De beheersbaarheid wordt bepaald door de mogelijkheden van de hulpdiensten en andere betrokken instanties om hun taken goed uit te voeren. Denk hierbij aan de bereikbaarheid van de locatie, opstelmogelijkheden, de beschikbaarheid en inzetbaarheid van materieel en personele capaciteit.
Het resteffect betreft de inschatting van het aantal doden, gewonden en de materiële schade die als gevolg van een ongeval kan ontstaan in een nieuwe situatie.
De effectafstanden maken onderdeel uit van de verantwoording van het groepsrisico, zeker daar waar het invloedsgebied een woongebied overlapt. Hierbij moet rekening worden gehouden met domino-effecten en cumulatie (zie bijlage 5).
2.6 Wanneer wegen welke criteria mee?
Voor het plaatsgebonden risico gelden wettelijke grenswaarden, waarop de provincie en gemeente in alle gevallen toetst (zie §2.1). Voor het groepsrisico gelden oriënterende waarden. Niet in alle gevallen wordt een nader onderzoek naar het groepsrisico vereist (zie onderstaand beslisschema).
De gemeente vereist geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico als3:
ad b) Tot een factor 10 onder de oriënterende waarde wordt geen uitgebreid onderzoek naar het groepsrisico vereist.
ad c) Tot een toename van het aantal mogelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van 10% beschouwt de gemeente de toename als marginaal.
Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b en c, vereist de gemeente een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. In het schema op de volgende pagina is de samenhang tussen de criteria schematisch weergegeven.
3 Zie Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico, VROM, augustus 2004
De gemeente heeft de volgende instrumenten tot haar beschikking om het externe veiligheidsbeleid uit te voeren: vergunningverlening, handhaving, routering, ruimtelijke plannen, rampenbestrijding en risicocommunicatie (§3.1 t/m 3.6).
Welk instrument wordt ingezet hangt af van de risicosituatie. De inzet van een mix van instrumenten levert het beste resultaat. Brongerichte maatregelen gaan altijd boven omgevingsgerichte maatregelen. Voorbeelden van brongerichte maatregelen zijn: maatregelen aan installaties, gebouwen of transportroutes, het wijzigen van productieprocedures, andere transporttijden of het verlagen van de snelheid van transport, het opheffen of verplaatsen van een inrichting of transportroute.
Omgevingsgerichte maatregelen zijn bijvoorbeeld:
Via de intergemeentelijke projecten uit het Uitvoeringsprogramma Risicos InZicht (25 mei 2004) wordt uitvoering gegeven aan de landelijke wetgeving op het gebied van externe veiligheid. In bijlage 6 is de relatie weergegeven tussen het project Risicos InZicht en de reguliere plannen, programmas en besluiten.
In bijlage 8 zijn de relevante risicoveroorzakende bedrijven die binnen de gemeente Terneuzen aanwezig zijn, benoemd. De gemeente kiest voor een meer stringent brongericht beleid. Dit betekent dat we in het vergunningentraject van een bedrijf dat risicos voor zijn omgeving veroorzaakt de volgende uitgangspunten hanteren:
De vergunningaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om alle belangen, waar onder de veiligheidsbelangen, af te wegen. Het betreft in ieder geval de maximaal aanwezige stoffen en de richtlijnen die van toepassing zijn. In bijlage 3 is hiervoor een checklist met mogelijke aandachtspunten opgenomen. Dit sluit aan bij de handleiding externe veiligheid in de milieuvergunning die door het IPO is opgesteld.
In onderstaande tabel staat wanneer we een QRA eisen en wanneer we de standaardafstanden (zoals opgenomen in de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen) hanteren.
Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag streven we naar de beste veiligheidssituatie binnen wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. We toetsen daarbij aan de geldende regelgeving zoals het BEVI en het BRZO. Eventuele domino-effecten worden in dit kader mee beoordeeld.
Daarnaast zorgen we voor een goede afstemming van de procedures en de inhoud van alle vergunningen waarbij externe veiligheid een rol speelt (milieuvergunning, bouwvergunning, gebruiksvergunning). Hierbij houden we rekening met het advies van de brandweer ten aanzien van de mate van zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect.
In de considerans moet worden aangegeven op welke manier aan de uitgangspunten zoals genoemd in deze visie is voldaan. Daarnaast wordt hierin een uitwerking gegeven van de beoordeling van de risicos en de toetsing in het kader van het BEVI.
Als uit de aanvraag blijkt dat maatregelen moeten worden getroffen om bijvoorbeeld aan de normen van het BEVI te voldoen4, is het zinvol deze in de voorschriften op te nemen. De voorschriften hebben met name betrekking op concrete activiteiten binnen de inrichting, zoals opslag, verbruik, gebruik, intern transport en het productieproces. Daarnaast kunnen registratieverplichtingen of meldingsverplichting worden opgenomen. Dit om de controle op de naleving van de voorschriften mogelijk te maken.
Propaantanks (welke niet onder het Besluit voorzieningen en installaties vallen) Met name ten aanzien propaantanks (in het buitengebied) hanteren we de volgende uitgangspunten:
We zorgen er in de eerste plaats voor dat afstand van de tanks tot kwetsbare objecten zo groot mogelijk is. In de tweede plaats onderzoeken we mogelijkheden om de risicobron beter af te schermen door bijvoorbeeld het realiseren van een stenen muur of ondergrondse opslag.
Propaantanks moeten indien mogelijk zodanig worden geplaatst, dat ze voor het vullen bereikbaar zijn zonder dat daarvoor gebieden met kwetsbare objecten (zoals bungalows en tenten) moeten worden doorkruist (aan de rand van een terrein).
Specifiek voor LPG tankstations gelden de volgende uitgangspunten:
Een nieuw LPG tankstation moet zo ver mogelijk van (beperkt) kwetsbare objecten zoals woonbebouwing worden geplaatst.
In de Wm-vergunningen nemen we indien mogelijk een doorzet van maximaal 1000 m³ per jaar op (hiervoor gelden afstandseisen voor de PR 10-6 contour van 45 meter).
Het groepsrisico binnen het invloedsgebied wordt bepaald aan de hand van de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico.
We zorgen voor een goede afstemming van de procedures en de inhoud van alle vergunningen waarbij externe veiligheid een rol speelt (milieuvergunning, bouwvergunning, gebruiksvergunning). Hierbij houden we rekening met het advies van de brandweer ten aanzien van de mate van zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
In het project 3A Actualisatie vergunningen van het Uitvoeringsprogramma Risico s Inzicht worden vergunningen geactualiseerd volgens de hiervoor genoemde uitgangspunten.
4 Als dit het geval is moet de QRA opnieuw worden uitgevoerd, om te bepalen of met de voorgestelde maatregelen de gewenste veiligheidssituatie daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
De gemeente ziet toe op het naleefgedrag van inrichtingen voor wat betreft veiligheidsvoorschriften. Dit doen we door tijdens de integrale milieucontroles nadrukkelijk rekening te houden met het nieuwe externe veiligheidsbeleid, dat overeenkomstig de hiervoor genoemde uitgangspunten is vastgelegd in vergunningvoorschriften. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de uitgangspunten van de risicoberekeningen (QRAs) en de berekeningen zelf, getoetst worden. We volgen de prioritering die in het kader van de professionalisering van de handhaving is vastgesteld.
Verder zetten we ons op regionaal niveau in voor een verdere intensivering van de samenwerking tussen de verschillende handhavende partijen.
De BRZO-bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is, worden gecontroleerd overeenkomstig het inspectieprogramma dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld. Voor het BRZO-bedrijf waarvoor de gemeente bevoegd gezag is, is momenteel geen inspectieprogramma aanwezig. Er wordt 2 maal per jaar een controlebezoek verricht vanuit de Wet milieubeheer. Een nieuw inspectieprogramma in het kader van het BRZO wordt opgesteld zodra het veiligheidsrapport van 2002 is
geactualiseerd. Met het bedrijf is afgesproken dat het veiligheidsrapport voor 1 juli 2006 is geactualiseerd.
Op dit moment zijn op rijksniveau kwaliteitseisen voor de handhaving in ontwikkeling (voor BRZO-bedrijven). Als deze gaan gelden voldoen wij aan deze eisen.
Eind jaren 90 is door de Zeeuwse gemeenten gezamenlijk een route gevaarlijke stoffen opgesteld. Sindsdien zijn nieuwe wegen aangelegd, snelheidsbeperkende maatregelen genomen, toegestane hoeveelheden gewijzigd: tijd voor een actualisatie van de route gevaarlijk stoffen. Deze actualisatie wordt uitgevoerd in het project 1B van het Uitvoeringsprogramma Risicos InZicht (werkgroep routering).
Het verlenen van ontheffingen dus voor het afwijken van de route is gemandateerd aan de Regionale Brandweer Zeeland. Uitgangspunten voor het verlenen van ontheffingen is opgenomen in bijlage 7.
Handhaving, parkeermogelijkheden
De gemeente maakt in overleg met de brandweer en politie afspraken over handhavingactiviteiten met betrekking tot de route gevaarlijke stoffen. Een aandachtspunt hierbij is hoe om te gaan met omleidingen.
Daarnaast moeten met de brandweer en politie afspraken worden gemaakt over (de handhaving van) de parkeermogelijkheden voor vrachtwagens met gevaarlijke stoffen.
Ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen) vormen een belangrijk instrument om het externe veiligheidsbeleid te verankeren. De gemeente werkt vanuit een gebiedsgerichte aanpak aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit als geheel, waarbij voldaan wordt aan de veiligheidscriteria zoals in hoofdstuk 2 beschreven.
Algemene uitgangspunten bij het opstellen van structuurvisies, omgevingsplannen en bestemmingsplannen zijn de volgende:
Leg risicocontouren en de gewenste veiligheidssituatie ruimtelijk vast. In bijlage 4 worden hiervoor verschillende mogelijkheden voor bestemmingsplannen toegelicht, waaronder het weergeven van risicocontouren op de plankaart, het vastleggen van tussenbestemmingen en het opnemen van de normen in voorschriften. Welke optie het beste is hangt af van het plan (vereiste flexibiliteit, betreft het een bestaande of een nieuwe situatie, is er ruimte voor tussenbestemmingen).
Inhoudelijke uitgangspunten in het ruimtelijk veiligheidsbeleid zijn de volgende:
Net als de provincie voert de gemeente een meer sturend locatiebeleid. Het doel is de risicos te concentreren6 om zoveel mogelijk Zeeuwse ruimte vrij van risico s te houden. De provincie vraagt daarom bij wijziging van bestemmingsplannen van bedrijventerreinen waar risicovolle activiteiten worden toegestaan - vast te leggen welke bedrijfscategorieën worden toegelaten (categorieën risicovolle bedrijven) en welke bedrijfscategorieën dus niet. Daarbij gaat het om bedrijven die leiden tot de aanwezigheid van veel personen, zoals arbeidsintensieve bedrijven of publiekstrekkers. Het betreft in ieder geval bedrijven die ook aangemerkt kunnen worden als een kwetsbaar object zoals omschreven in het BEVI: detailhandel, opleidingsinstituten, kantoorgebouwen en hotels.
Zo kan worden voorkomen dat bij industrieterreinen die mede bestemd zijn voor de vestiging van risicovolle bedrijven, uitbreiding van deze activiteiten wordt belemmerd door de vestiging van bedrijven die veel personen aantrekken en die qua categorie ook elders geplaatst kunnen worden.
Voorts willen wij er voor zorgdragen dat bij nieuwe bedrijven of bedrijfsterreinen tot clustering van bedrijfssegmenten wordt overgegaan (bijv. geclusterde vestiging van chemische industrie).
Daarnaast dient bij planontwikkeling rekening te worden gehouden met bestaande transportroutes voor gevaarlijke stoffen en evt. toename van transportrisicos als gevolg van nieuwe bedrijfsactiviteiten in een gebied. In het provinciaal beleid (IOP) is aangegeven om het transport door (ondergrondse) buisleidingen te bevorderen.
Leidingstroken en hun omgeving moeten gevrijwaard blijven van bebouwing. Dit voorkomt problemen met de aanleg van leidingen voor gevaarlijke stoffen. Het borgen
van buisleidingenstroken is van belang zodat sneller en eenvoudiger nieuwe leidingen kunnen worden aangelegd. Voor transportleidingen met gevaarlijke stoffen zullen buisleidingenstroken worden aangewezen welke zullen worden vastgelegd in bestemmingsplannen.
Deze uitgangspunten moeten op dusdanige wijze worden toegepast dat binnen een plan een optimale flexibiliteit van bedrijfsvestiging wordt gerealiseerd en een bijdrage wordt geleverd aan een duurzame economische ontwikkeling van de gemeente.
5 De concentratie van risicobronnen moet wel dusdanig plaats vinden dat, bijvoorbeeld door dominoeffecten en cumulatie, geen onverantwoorde situaties ontstaan.
Bouwvergunning: afstemming & weigering
We zorgen voor een goede afstemming van de procedure en de inhoud van de bouwvergunning met andere vergunningen waarbij externe veiligheid een rol speelt (milieuvergunning, gebruiksvergunning). Hierbij houden we rekening met het advies van de brandweer ten aanzien van de mate van zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
De gemeente wil voorkomen dat nieuwe saneringssituaties ontstaan. We willen dus niet dat ergens gebouwd wordt waardoor volgens het BEVI of de Circulaire transport een saneringssituatie ontstaat, ook al staat het bestemmingsplan dit toe. Dit betekent dat ofwel een bouwvergunning moet worden geweigerd6, ofwel dat de risicocontouren moeten worden teruggedrongen. De eerste oplossingsrichting kan leiden tot planschade. Deze kosten zullen in de regel echter aanzienlijk lager zijn dan de saneringskosten in een later stadium. Als de saneringssituatie redelijkerwijs voorkomen had kunnen worden, worden de saneringskosten namelijk niet door VROM betaald7. Onder redelijkerwijs wordt verstaan dat de gemeente binnen anderhalf jaar na inwerkingtreding van het BEVI een voorbereidingsbesluit8 had kunnen nemen op welke gronden de bouwvergunning geweigerd had kunnen worden. Bij de afweging of een voorbereidingsbesluit nodig was, wordt gekeken of bronmaatregelen mogelijk waren.
Binnen onze gemeente zijn de volgende bedrijven op grond van het Besluit rampenbestrijding inrichtingen (Bri) verplicht een rampenbestrijdingsplan op te stellen: YARA, DOW, Zuidchemie, Broomchemie, de Rijke en Oiltanking.
Een rampenbestrijdingsplan is een in detail uitgewerkt multidisciplinair plan waarmee de hulpdiensten een specifiek omschreven scenario kunnen bestrijden. De Commissaris van de Koningin toetst de rampenbestrijdingsplannen aan de hand van een interprovinciaal vastgesteld toetsingskader.
6 Dit kan alleen als de risicocontouren zijn vastgelegd in het bestemmingsplan (zie bijlage 4)
7 Voor LPG-stations kent VROM een financiële regeling; voor overige BEVI-categorieën is een regeling in de maak.
8 Dat is een besluit waarbij de gemeente verklaart dat voor een bepaald gebied een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid. Dit besluit heeft een werkingsduur van een of twee jaar. Het voorbereidingsbesluit heeft tot gevolg dat het college van Burgemeester en Wethouders bouwvergunningen nog niet kan afgeven. Deze zogeheten aanhoudingsplicht kunnen B en W onder bepaalde voorwaarden doorbreken. Als binnen de werkingsduur van een voorbereidingsbesluit een nieuw bestemmingsplan in procedure wordt gebracht, kan de aanhoudingsplicht doorlopen totdat het bestemmingsplan in werking is getreden. De aanhoudingsplicht vervalt eerder, wanneer de gemeente de termijnen in de bestemmingsplanprocedure overschrijdt. Tegen een voorbereidingsbesluit kan bezwaar en beroep worden gemaakt.
3.6 Integrale veiligheidscommunicatie
Bij iedere risicosituatie, maar zeker daar waar risiconormen worden overschreden, moeten de burgers op adequate wijze geïnformeerd worden over de risicos.
We kiezen voor een aanpak, waarbij we risicocommunicatie als onderdeel van integrale veiligheidscommunicatie beschouwen. Zo kunnen we aan de burger de volgende boodschappen overbrengen, die in samenhang een beter beeld van de werkelijkheid geven dan wanneer ze afzonderlijk worden gecommuniceerd:
Project 2B uit het Uitvoeringsprogramma Risicos Inzicht betreft het opstellen van een plan met concrete communicatie-instrumenten. In project 2B is de ambitie verwoord dat een actieve communicatiestrategie wordt gevolgd waarbij, de verschillende zenders van informatie een eenduidige boodschap uitdragen; een samenhangend pakket van communicatiemiddelen wordt ingezet dat (lokaal/regionaal en grensoverschrijdend) is afgestemd op de uitgangssituatie en de behoeften van zowel de zenders als de ontvangers. De planning is dit project nog in 2005 uit te voeren.
We zorgen hierbij voor een goede afstemming met de communicatieactiviteiten, zoals opgenomen in het rampenbestrijdingsplan (zie §3.5).
De gemeente heeft het voortouw in de risicocommunicatie; de provincie faciliteert, bijvoorbeeld door het beheren van de risicokaart.
Binnen de gemeente Terneuzen zijn voor zover bekend 4 bedrijfssituaties die voor sanering in aanmerking komen. Het betreffen de volgende situaties waar het bestemmingsplan kwetsbare bestemmingen binnen de 10-6 contour toelaat:
Het gaat om niet urgente saneringssituaties. De saneringssituatie moet volgens het BEVI uiterlijk in 1 januari 2010 zijn opgeheven. In overleg met de bedrijven wordt vanuit de Wet milieubeheer gezocht naar een oplossing. Door middel van de Wet milieubeheer vergunning moet de saneringsituatie worden beëindigd.
Binnen de PR 10-6 contour van het spoorwegemplacement aan de mr. F.J. Haarmanweg is het toegestaan om bedrijfswoningen te realiseren. Dit zal bij de actualisatie van het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden.
Volgens de planning worden alle bestemmingsplannen van de gemeente Terneuzen tussen nu en 2008 geactualiseerd. Het is zeer wel mogelijk dat het op grond van bestaande bestemmingsplannen is toegestaan op een bedrijventerrein een Beviinrichting (bedrijf met risicocontour) te vestigen waardoor een mogelijk knelpunt zou ontstaan (neem alleen aan dat dan de milieuvergunning niet verleend kan worden). Voor zover aanwezig (blijkend uit de inventarisatie) worden deze situaties bij de uitvoering van de actualiseringoperatie (wel) uit de plannen gehaald.
Voor de zeehaventerreinen sluiten we aan bij de uitgangspunten die de provincie in de provinciale visie op externe veiligheid voor zeehaventerreinen heeft opgenomen:
Het zeehaventerrein is een locatie bij uitstek voor de vestiging van grootschalige industrie, ook als dat gepaard gaat met risicos voor de omgeving. Die omgeving is er namelijk zoveel mogelijk voor ingericht. Om de vestiging van dit type bedrijven ook in de toekomst te kunnen garanderen, wil de provincie dat in ruimtelijke plannen voor het toelaten van bedrijfscategorieën naast de gebruikelijke bovengrens ook een ondergrens wordt opgenomen, zoals in §3.4 is genoemd.
Bij de indeling van een zeehaventerrein moeten de risicovolle activiteiten zoveel mogelijk worden gescheiden van de meer arbeidsintensieve bedrijvigheid (clustering). De provincie zal met Zeeland Seaports overleggen hoe dit verwezenlijkt kan worden.
Omdat dit echter leidt tot een beperking in uitgifte mogelijkheden, wordt het gebied zo klein mogelijk gehouden. Het is derhalve wenselijk om de zeehaventerreinen te definiëren.
Op grond van het BEVI is elk bedrijf een beperkt kwetsbaar object en moet gemotiveerd worden waarom dit wordt toegelaten binnen een 10-6 contour (zie ook §2.1). De gemeente staat op zeehavenindustriegebieden die (mede) bestemd zijn voor risicobedrijven, toe dat bedrijven worden toegelaten binnen de PR 10-6-contour die een relatie hebben met een bedrijf op het zeehaventerrein of met de haven zelf.
Of en onder welke voorwaarden op deze industrieterreinen ook bedrijven (bijvoorbeeld chemische industrie) binnen de PR 10-5-contour worden toegelaten, is een locatiespecifieke afweging.
Vanuit het oogpunt van beheersbaarheid verdient de bereikbaarheid van de aanwezige risicobronnen (vanaf twee kanten) speciale aandacht. Hetzelfde geldt voor dominoeffecten (ook als gevolg van windmolens).
Om te anticiperen op mogelijke spanningvelden tussen de zeehaventerreinen en (oprukkende) woonwijken doet de Provincie Zeeland onderzoek naar de mogelijkheid om veiligheidscontouren rond het zeehaventerrein in het Sloegebied vast te stellen, zoals bedoeld in art. 14 uit het BEVI. Ook bij de gemeente Terneuzen is het wenselijk om met veiligheidscontouren te werken. De zeehaventerreinen in Terneuzen zullen na overleg met de Provincie Zeeland en Zeeland Seaports worden aangewezen zodra de resultaten en bevindingen van de studie in het Sloegebied bekend zijn.
Uitgangspunt voor nieuwe bedrijvigheid of uitbreiding van bestaande bedrijvigheid op bedrijventerreinen is dat binnen de wettelijk vastgelegde risicocontouren geen saneringssituaties ontstaan.
Op nieuwe en bestaande terreinen met gemengde functies mogen geen bedrijven met externe veiligheidscontouren worden gevestigd die een saneringssituatie veroorzaken.
Voor bestaande situaties, waarbij wettelijke normen worden overschreden geldt: saneren. Als geen sprake is van de overschrijding van wettelijke normen, maar wel van een risicosituatie die niet voldoet aan het provinciale streefbeeld zoals beschreven in hoofdstuk 2, zet de gemeente zich in om in overleg met de diverse betrokken partijen te zoeken naar mogelijkheden om de risicosituatie te verbeteren.
Dit vraagt ten behoeve van bestaande situaties maatwerk per geval. Voor uitbreidingen van bestaande situaties wordt de systematiek voor nieuwe bedrijvigheid aangehouden. Daar waar dit vanuit locatiespecifiek oogpunt niet mogelijk is, wordt volstaan met maatwerk per geval.
Kenmerkend voor de gemeente is in dit verband het recreatiegebied De Braakman.
Voor dergelijke gebieden hanteren wij de volgende (veelal reeds eerdergenoemde) uitgangspunten:
Bij het vergunnen van een spoorwegemplacement wordt naast de in deze visie genoemde wetgeving tevens rekening gehouden met de circulaire Risicobenadering voor NS-goederenemplacementen.
Bij ruimtelijke plannen in de spoorzone hanteren we de algemene uitgangspunten zoals beschreven in §3.4. Omdat het accepteren van en dus het omgaan met een bepaald risiconiveau onvermijdelijk is, houden we bij besluiten nadrukkelijk rekening met de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Voor spoorwegemplacement in Sas van Gent loopt momenteel een vergunningprocedure volgens de Wet milieubeheer. Uit de vergunningaanvraag blijkt momenteel dat de PR 10-6-risicocontour momenteel binnen de inrichtingsgrens valt.
Het goederenemplacement Sas van Gent ligt ten zuiden van de woonkern van Sas van Gent op korte afstand van de woonbebouwing. In de loop der jaren hebben woonkernen zich rondom emplacementen uitgebreid en zijn activiteiten op emplacementen door de groei van het goederenvervoer per spoor toegenomen. Beide ontwikkelingen kunnen leiden tot overlastsituaties rondom emplacementen. De aandacht voor uitplaatsing of sanering van het emplacement komt voort uit de geluidhinder en onveiligheid die tot overlastsituaties leiden in de woonkern van Sas van Gent. De Voormalige gemeente Sas van Gent heeft in het kader van het ROM-project Gebiedsgerichte Benadering Kanaalzone Zeeuwsch-Vlaanderen een stedenbouwkundige visie opgesteld dat vastgesteld is door de gemeenteraad op 9 november 1995. In deze visie is de wens tot sanering van het emplacement voor uitplaatsing van het emplacement opgenomen, vanwege enerzijds de ligging ten opzichte van de woonbebouwing en anderzijds vanuit milieu-oogpunt.
In het kader van het project PAGE (Plan van Aanpak Goederenemplacementen) heeft ProRail in 2002 een onderzoek Verkenning maatregelen emplacement Sas van Gent verricht naar ondermeer maatregelen ter reductie van de veiligheidsrisicos. Eén van de kansrijke maatregelen die in de studie naar voren kwam, is de gedeeltelijke sanering van het emplacement Sas van Gent in combinatie met een zuidelijke verschuiving en verlenging van de noordelijke sporen. Daarnaast is een onderzoek verricht naar volledige uitplaatsing van het emplacement naar het noorden van Sas van Gent. Tot op heden is hierover nog geen beslissing genomen. De werkgroep PAGE heeft ProRail eind 2005 opdracht gegeven om een vervolgstudie te doen naar het nut en noodzaak van uitplaatsing van het emplacement ten noorden van Sas van Gent. De studie zal naar verwachting in 2006 zijn afgerond.
Naast Sas van Gent, wordt er binnen de gemeente Terneuzen op 3 andere locaties wagons beladen met gevaarlijke stoffen, gerangeerd. De locaties zijn:
De PR-contouren bij het emplacement aan de Stationsweg vallen binnen de inrichtingsgrens. Bij Terneuzen-aansluiting en Axel-aansluiting vallen de risicocontouren net buiten de inrichtingsgrenzen. Ten aanzien van Terneuzen aansluiting is een toelichting in paragraaf 3.7 vermeld. Bij axel-aansluiting ligt er binnen de PR-contour geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object zodat dit geen problemen oplevert.
4.6 Westerschelde en Kanaalzone
In de zone langs de Westerschelde is sprake van risicos als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen (onder andere ammoniak en LPG) over de Westerschelde. De afgelopen jaren zijn al veel bronmaatregelen genomen om de risicos terug te dringen. Het transport is verminderd, ammoniakschepen zijn veiliger geworden en de scheepvaartbegeleiding en nautische hulpmiddelen verbeterd. Daar staat tegenover dat de mogelijkheden om op te treden bij zware ongevallen de laatste jaren sterk is teruggelopen. De provincie spant zich de komende jaren in om, samen met de Nederlandse en Vlaamse overheden, de rampenbestrijding op de Westerschelde op een hoger niveau te brengen. Maar het accepteren van en dus het omgaan met een bepaald risiconiveau is onvermijdelijk. Daarom moet bij besluiten die betrekking hebben op de zone langs de Westerschelde hoge eisen worden gesteld aan de criteria beheersbaarheid en zelfredzaamheid, om de gevolgen van een ongeval met een schip met gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te beperken. Daarbij speelt communicatie een zeer belangrijke rol.
In samenwerking met de provincie en de andere betrokken gemeenten wordt een eenmalige afweging uitgevoerd van het GR ten behoeve van bouwplannen.
Binnen de kanaalzone worden buisleidingenstroken in bestemmingsplannen vastgelegd, hetgeen voortvloeit uit het IOP. Dit heeft tot gevolgen voor bebouwingsafstanden tot de leidingen. De afstandeisen die zijn opgenomen in het IOP worden daarbij aangehouden.
Voor de aanwezige spoorlijnen binnen de kanaalzone geldt geen vervoerslimiet voor transport van gevaarlijke stoffen. De gemeente heeft geen bevoegdheden om hiervoor beperkingen op te leggen. Er is momenteel geen wettelijk grondslag waarmee de vervoerscapaciteit wordt geregeld. Wel is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat een vervoersplafond in ontwikkeling waarbij ieder spoor in een categorie wordt ingedeeld. Dit heeft tot gevolg dat in de toekomst wel een vervoerslimiet per spoorlijn gaat gelden waarmee tevens een bepaalde risicoruimte per spoor wordt vastgelegd. Deze ontwikkelingen worden door de gemeente nauwlettend gevolgd.
4.7 Incidentele risico activiteiten in het buitengebied
Voor activiteiten die vanwege de daaraan verbonden risicos niet in of aansluitend aan het bebouwde gebied kunnen worden gevestigd (bijvoorbeeld munitiedepots, vuurwerkopslag, explosievenopslag) kan in uitzonderingsgevallen medewerking worden verleend aan een locatiekeuze in het buitengebied. In dat geval dient aandacht gegeven te worden aan de consequenties van de veiligheidszonering, aan landschappelijke waarden (niet gewenst in gebieden waar het provinciaal beleid gericht is op behoud van openheid) en kwetsbaarheid, en aan eventuele specifieke uitsluitingeisen. Koppeling met verenigbare andere (niet-agrarische) functies in het buitengebied wordt nagestreefd.
Bijlage 1 Afkortingen en referenties
Besluit externe veiligheid inrichtingen, Staatsblad 2004, nr. 250
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, Staatscourant 4 augustus 2004, nr. 147
Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico, VROM, augustus 2004
IPO-stramien tot formulering externe veiligheid, 2004
Hoofdlijnen voor het eerste Zeeuwse omgevingsplan, Provincie Zeeland, juli 2004
Kabinetsstandpunt Ketenstudies Ammoniak, Chloor en LPG, VROM
Toetsingskader Externe Veiligheid Spoorzone Dordrecht/Zwijndrecht, TNO, maart 2004
Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid Risico s Inzicht , mei 2004
Zelfredzaamheid van burgers bij rampen en zware ongevallen, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement
Bijlage 3 Checklist EV in Vergunningsaanvraag
Voor deze checklist met mogelijke aandachtspunten ten aan zien van externe veiligheid in de vergunningaanvraag is gebruik gemaakt van de standaard voor een vergunningaanvraag Wet milieubeheer van de provincie Zeeland (versie 25 maart 2004). Deze checklist moet nog worden afgestemd met project 3A Actualisatie vergunningen. De checklist bestaat uit de volgende onderdelen:
Besteed bij de beschrijving van de activiteiten en processen in de inrichting aandacht aan de beveiliging in en veiligheidssystemen.
Is er een bedrijfsintern milieuzorgsysteem?
Is er voor de inrichting een: milieujaarplan, jaarverslag, bedrijfsmilieuplan Is een meet- en registratiesysteem geïmplementeerd?
Breng de uitgangssituatie in kaart (bestaande & nieuwe situatie, binnen de terreingrenzen en in aangrenzend gebied):
Zie voor de risicokaart de provinciale website (nog in ontwikkeling). Beoordeel of een nader onderzoek naar het groepsrisico (en dus de criteria beheersbaarheid en zelfredzaamheid) nodig is (zie §2.6)
Geef een omschrijving van de maximale hoeveelheid opslag en aard van grondstoffen, hulpstoffen, halffabrikaten en eindproducten die naar redelijke verwachting aanwezig kunnen zijn in een hoeveelheid van 100 kilogram of meer (stof, cas-nummer, hoeveelheid maximaal aanwezig).
Verder dient van de betreffende stoffen te worden aangegeven:
Bepaald welke gegevens moeten worden overgelegd:
naam van de stoffen plus de structuurformule, dichtheid, dampspanning, ontledingstemperatuur, zelfontbrandingstemperatuur, smeltpunt, kookpunt, vlampunt, explosiegrenzen, giftigheid, reukgrens; overige gegevens (hier kan ondermeer worden opgenomen bijzondere eigenschappen mbt brand/explosiegevaar bij verwerking en eventuele ontledingsprodukten bij brand/explosie).
Welke maatregelen zijn of worden genomen om het verbruik van de grond- of hulpstoffen te beperken?
Geef een omschrijving van opslagtanks en procesvaten:
Geef van de opslagplaatsen en opslaggebouwen de volgende informatie: - aanduiding opslaggebouw / opslagplaats; - is er sprake van een CPR15 opslag?
Welke richtlijnen zijn van toepassing?
Nummer Titel Aandachtspunten (niet limitatief)
Welke richtlijnen zijn van toepassing?
Nummer Titel Aandachtspunten (niet limitatief)
Onderstaande tabel bevat voor een milieuvergunning een checklist voor de inventarisatie (mogelijke) maatregelen en de beoordeling van de risicosituatie per criterium.
Onderstaande tabel bevat voor een milieuvergunning een checklist voor de inventarisatie (mogelijke) maatregelen en de beoordeling van de risicosituatie per criterium.
Bijlage 4 Checklist EV bestemmingsplan
In het project 3B Bestemmingsplannen wordt een checklist ontwikkeld voor externe veiligheid in bestemmingsplannen. De checklist in deze visie loopt hierop vooruit (en moet nog worden afgestemd). Deze bijlage bevat een lijst van mogelijke aandachtspunten ten aanzien van externe veiligheid in bestemmingsplannen. Ieder plan kent zijn eigen schaalniveau, (milieu-)problematiek en fasering. Daarom is het van groot belang per plan in overleg met de milieu-medewerkers en de brandweer- de veiligheidsdoelen op maat te bepalen. De uitgangspunten, zoals beschreven in deze visie zijn hiervoor richtinggevend.
De lijst bevat ook aandachtspunten die niet-ruimtelijk relevant zijn, maar wel aan de orde zijn bij de onderbouwing van het GR (dus alleen aan de orde als EV ook daadwerkelijk een knelpunt vormt).
Voor deze checklist is gebruik gemaakt van het Toetsformulier Brandweer Gemeente Schouwen Duiveland, maart 2005.
Vastleggen van risiconormen in het bestemmingsplan
Bron: Handleiding externe veiligheid inrichtingen, Infomil, juni 2004
Het vastleggen van risiconormen in het bestemmingsplan kan op verschillende wijzen plaatsvinden. Hierna worden de volgende mogelijkheden geschetst:
Weergeven risicocontouren en afstanden op plankaart
Op de plankaart kunnen risicocontouren en veiligheidsafstanden worden weergegeven. De voorschriften moeten vervolgens het doel van deze contouren en afstanden weergeven.
Voor de gebieden binnen deze contouren dient het plan tevens voorschriften te bevatten.
Benadrukt wordt dat deze voorschriften wel bestemmingsoverschrijdend dienen te zijn. Dit betekent dat de voorschriften gelden, onafhankelijk van de bestemming die op de gronden binnen de contouren rust. Op deze wijze werken de contouren door bij de vestiging van zowel (beperkt) kwetsbare objecten als risicovolle inrichtingen. Deze bestemmingoverschrijding is slechts mogelijk door middel van een zogenaamde medebestemming voor veiligheidszone. Vanuit deze medebestemming worden aanvullende voorschriften gesteld aan het gebruik en de bebouwing van gronden.
Een nadeel van het opnemen van risicocontouren in een bestemmingsplan is dat het plan flexibiliteit verliest: afwijking of wijziging van de risicocontour is slechts mogelijk na vrijstelling of bestemmingsplanherziening11.
Op grond van het besluit mag bij het vaststellen van de risicocontour rekening worden gehouden met redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen bij het risicovolle bedrijf die van belang zijn met het oog op externe veiligheid. Tevens kan mogelijke cumulatie van het plaatsgebonden risico in verband met de aanwezigheid van andere inrichtingen worden meegenomen.
Het vastleggen van risicocontouren op de plankaart is zinvol indien de feitelijke situatie moet worden vastgelegd en een wijziging van deze situatie in de nabije toekomst niet wordt verwacht of wanneer er voor de toekomst een claim op het gebied wordt gelegd.
Vastleggen tussenbestemmingen/ bufferzones
Bij de keuzes van bestemmingen en bestemmingsvlakken kan afstand worden gecreëerd tussen de bestemmingen, door daar een derde tussenbestemming neer te leggen. Zo kan bijvoorbeeld tussen de bestemming Bedrijven (risicovolle inrichting) en
Woningen (kwetsbaar object) de bestemming Groenvoorzieningen (zonder bebouwing) worden geplaatst.
Dit is slechts mogelijk indien de ruimte voor de bebouwingsvrije bestemming daadwerkelijk aanwezig is. Door middel van de bestemmingskeuze kan deze ruimte vrij worden gehouden. Deze mogelijkheid leent zich vooral voor nieuwe situaties.
Categorieën bedrijven toekennen aan (gedeelten van) bestemmingsvlakken Binnen de bestemming Bedrijven kan (op de plankaart) worden aangegeven dat op bepaalde gedeelten van het bestemmingsvlak slechts met name genoemde categorieën bedrijven of activiteiten die met die categorieën overeenkomen, zijn toegestaan. Op deze wijze ontstaat een bedrijventerrein met zones. De zones worden dan zo vastgesteld dat de categorie meest risicovolle bedrijven op de grootste afstand conform de afstanden uit het besluit van de kwetsbare objecten wordt geplaatst. Bij het bestemmingsplan wordt vervolgens een bedrijvenstaat opgenomen, waarin de verschillende bedrijfscategorieën en typen activiteiten zijn genoemd. Deze bedrijfscategorieën en activiteiten dienen aan te sluiten bij de inrichtingen die in het besluit worden opgesomd, om doorwerking van het besluit te verzekeren. Op deze wijze kan afstand tussen risicovolle inrichtingen en (beperkt) kwetsbare objecten worden aangehouden, in gevallen waarin onvoldoende ruimte is om een tussenbestemming vast te leggen. Deze optie is in lijn met het uitgangspunt van het concentreren van risicobronnen zoals beschreven in § 3.4.
Vastleggen plaatsing objecten en inrichtingen
Binnen de bestemmingen kan eveneens afstand worden gecreëerd door bepalingen op te nemen aangaande de plaatsing van (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle inrichtingen binnen bestemmingsvlakken. Op deze wijze kan ruimtelijke scheiding worden bereikt.
Voor (beperkt) kwetsbare objecten kan bijvoorbeeld een bebouwingsvlak worden aangegeven. Slechts binnen dat vlak is realisatie van dat object mogelijk.
Voor risicovolle inrichtingen kan bijvoorbeeld worden bepaald dat bij de plaatsing van de inrichting of onderdelen daarvan, deze zo ver mogelijk van het (beperkt) kwetsbare object worden geplaatst. Deze mogelijkheid biedt eveneens uitkomst in gevallen waarin onvoldoende ruimte is om een tussenbestemming vast te leggen.
Opnemen van de normen in voorschriften
Op grond van jurisprudentie is directe doorwerking van risiconormen in het bestemmingsplan (opnemen van normen in de voorschriften) niet toegestaan. Het belangrijkste bezwaar is dat opname van risiconormen impliceert dat besluitvorming ten aanzien van die normen wordt uitgesteld tot op het moment van de verlening van de bouwvergunning. Dit is in strijd met het systeem van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In een recente uitspraak lijkt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een specifiek geval directe doorwerking wel toe te staan. In hoeverre de Afdeling deze lijn in de toekomst in algemene zin zal volgen, is niet geheel zeker. Indien directe doorwerking mogelijk wordt, dient deze wel bestemmingsoverschrijdend te zijn, zodat de risiconormen onafhankelijk van de bestemming gelden. Op deze wijze
wordt voorkomen dat de normen bijvoorbeeld slechts naar bedrijven werken en
oprukkende woonbebouwing niet kan worden tegengegaan. Directe doorwerking kan echter niet los worden gezien van indirecte doorwerking. Door het toekennen van bestemmingen aan gronden wordt vastgelegd welke activiteiten gewenst zijn en kunnen risiconormen ruimtelijk worden vertaald.
Voor sommige gebieden is het nog niet duidelijk wat de precieze inrichting zal zijn. In die gevallen kan de gemeenteraad een globaal bestemmingsplan vaststellen, waarin een globale visie op de inrichting van het plangebied wordt neergelegd door middel van bijvoorbeeld het aangeven van bestemmingsvlekken of het opnemen van een risiconormstelling. De gemeenteraad verbindt vervolgens aan het globale plan een uitwerkingsplicht voor burgemeester en wethouders. Door het opnemen van een uitwerkingsbepaling in dat plan wordt bewerkstelligd dat de beslissing omtrent de definitieve inrichting wordt uitgesteld12.
De uitwerkingsbepaling bevat een programma van eisen waaraan het uitwerkingsplan moet voldoen (bouwhoogtes, woningdichtheden, bedrijfsoppervlakten, etc.).
Burgemeester en wethouders werken het globale plan uit door een uitwerkingsplan vast te stellen. In het uitwerkingsplan zelf vindt de definitieve inrichting van het gebied plaats. Bij de totstandkoming van het uitwerkingsplan moeten de toepasselijke grenswaarden in acht worden genomen en moet met de toepasselijke richtwaarden rekening worden gehouden.
11 Het verdient aanbeveling in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor het wijzigen van een bestemming als de risicocontouren veranderen (CHECK). Voor gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, moet een aparte procedure worden gevolgd, die eenvoudiger en korter is dan de volledige bestemmingsplanprocedure.
12 Om het gebrek aan rechtszekerheid te compenseren het globale bestemmingsplan geeft immers niet exact aan wat wel en niet is toegestaan is de totstandkoming van het uitwerkingsplan aan de procedurele waarborgen uit artikel 11 van de WRO onderworpen.
Vuistregels voor het bevorderen van zelfredzaamheid
Er is sprake van domino effecten als bijv. een explosie of brand binnen een bedrijf, een tweede explosie of brand bij een aangrenzend bedrijf veroorzaakt. In Zeeland zijn Dow en de nabijgelegen luchtscheidingsfabrieken in Terneuzen en ThermPhos en Arkema Vlissingen aangewezen als domino-bedrijf volgens het BRZO. Daarnaast zijn er nog
tal van andere situaties waar sprake kan zijn van domino effecten, maar waar geen wettelijke regels voor gelden.
Er is sprake van cumulatie als binnen de invloedssfeer van een risicobron een tweede of meer risicobronnen liggen. Het landelijk beleid inzake de omgang met cumulatie bij externe veiligheid is in ontwikkeling. Vast staat dat cumulatie moet worden betrokken bij de invulling van de verantwoordingsplicht. Zowel de positieve als negatieve aspecten moeten worden beschouwd, waaronder:
Bijlage 7 Uitgangspunten routering gevaarlijke stoffen regionale brandweer
Het risicoprofiel van de routering wordt vastgesteld op basis van effectafstanden. Een routering is acceptabel als zich binnen de effectafstand geen concentratie(s) van personen bevinden zoals scholen, verzorgingstehuizen, bejaardentehuizen, en recreatie-inrichtingen etc. waardoor een onevenredig groot risico ontstaat voor de openbare veiligheid. Hierbij wordt de beschikbare hulpverleningscapaciteit binnen de regio of een gedeelte hiervan in acht genomen.