Organisatie | Oldenzaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels voor re-integratie bij participatie Regeling re-integratie Participatiewet 2017 |
Citeertitel | Regeling re-integratie Participatiewet 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Regeling re-integratie Wet werk en bijstand 2011.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-08-2017 | nieuwe regeling | 20-06-2017 | INTB-17-03173 |
Anw’ers en niet-uitkeringsgerechtigden
Indien de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde die gebruik maakt van een voorziening, de verplichtingen zoals genoemd in het opgestelde plan van aanpak niet of onvoldoende nakomt, kan het college het door haar gefinancierde gedeelte van de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Artikel 5 Arbeidsdeskundig onderzoek
Het college kan een onderzoek (laten) doen naar de belastbaarheid van de belanghebbende ten aan-zien van het verrichten van werkzaamheden.
Het college kan een persoon plaatsen in een traject van Test & Training om informatie te verzamelen over diens mogelijkheden en beperkingen.
Indien een werkgever reeds een dienstbetrekking is aangegaan met een persoon die met voltijdse arbeid niet in staat blijkt tot het verdienen van het wettelijk minimumloon doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die in de periode van zes maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking deelnam aan:
stelt het college op diens aanvraag de loonwaarde van die persoon vast en verleent het college de loonkostensubsidie, met in achtneming van het vierde lid, aan de werkgever. De datum van aanvraag geldt als ingangsdatum bij toekenning.
De hoogte van de loonkostensubsidie is het verschil tussen het wettelijk minimumloon vermeerderd met de aanspraak op vakantietoeslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag en de loonwaarde van die persoon vermeerderd met de voor die persoon naar rato van de loonwaarde rechtens geldende vakantiebijslag.
De loonkostensubsidie bedraagt maximaal 70% van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling nader te bepalen vergoeding voor werkgeverslasten.
De hoogte van de loonkostensubsidie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bedraagt gedurende een periode van maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking 50 procent van het totale bedrag van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten. Over het tijdvak na die periode stelt het college de loonwaarde vast en verleent het college loonkostensubsidie met inachtneming van het vierde en vijfde lid.
De loonkostensubsidie moet door de werkgever worden aangevraagd uiterlijk drie maanden na de ingangsdatum van de eerste arbeidsovereenkomst, met uitzondering van hetgeen is bepaald in lid 3. Voor het aanvragen van de loonkostensubsidie dient de werkgever gebruik te maken van een formulier dat door het college is vastgesteld.
Artikel 8 Persoonlijke ondersteuning (Jobcoaching)
Om de noodzaak van jobcoaching vast te stellen, kan het college een arbeidsdeskundig advies inwinnen. Er is sprake van noodzaak wanneer de werknemer zonder de ondersteuning niet in staat is om zijn werkzaamheden in redelijkheid te verrichten. Bovendien moet er behoefte zijn aan deze ondersteuning van zowel werkgever als werknemer.
Om in aanmerking te kunnen komen voor jobcoaching dient ook aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
De noodzaak van de voorziening persoonlijke ondersteuning wordt ieder half jaar opnieuw beoordeeld. Op basis van deze herbeoordeling kan de ondersteuning steeds met een halfjaar verlengd worden tot maximaal 2 jaar in totaal. Een verlenging van deze ondersteuning na 2 jaar kan plaatsvinden tot maximaal in totaal 3 jaar. Ook dan zal de noodzaak beoordeeld worden. De mate van begeleiding wordt bepaald door de arbeidsdeskundige. Deze beoordeelt aldus de noodzaak, de duur en de omvang van de betreffende voorziening.
Het college besluit, op advies van een arbeidsdeskundige en in overleg met de werknemer, werkgever en jobcoach wat de noodzakelijke ureninvestering is. Daarbij gelden onderstaande bedragen als maximumbedragen die geïnvesteerd kunnen worden in jobcoaching. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een licht- en midden ondersteuningsregime (afhankelijk van ondersteuningsbehoefte van de werknemer).
De vergoeding bedraagt overeenkomstig het aanbod jobcoaching van het UWV:
Het betreft hier maximale bedragen per half jaar exclusief eventuele verschuldigde BTW op basis van een arbeidsovereenkomst van 24 uur of meer per week. Werkt de persoon minder dan 24 uur dan wordt het bedrag naar rato van het minder aantal uren werken vastgesteld. Mocht het begeleidingsniveau “midden” niet voldoende blijken te zijn dan zijn de extra kosten voor rekening van de werkgever.
Het college biedt beschut werk aan personen waarvan is vastgesteld dat die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig hebben dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie, en die personen:
Personen die door het UWV zijn geïndiceerd voor een beschutte werkplek, maar die nog geen beschutte dienstbetrekking krijgen aangeboden omdat het aantal beschikbare plekken in één jaar al is gerealiseerd, hebben voorrang op personen die later door het UWV zijn geïndiceerd voor een beschutte werkplek (first in – first out).
Vaststellen loonkostensubsidie
Jobcoaching en werkplekaanpassing
Om de noodzaak van een werkplekaanpassing vast te stellen, kan het college een arbeidsdes-kundig advies inwinnen. Er is sprake van noodzaak wanneer de werknemer zonder de aanpassing of hulpmiddel niet in staat is om zijn werkzaamheden in redelijkheid te verrichten. Werkgever en werknemer moeten het erover eens zijn dat deze aanpassing noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden en om tot een maximale prestatie te kunnen komen.
Vastgesteld in de vergadering van 20 juni 2017,
het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris, de burgemeester,
Toelichting behorende bij de Regeling re-integratie Participatiewet 2017
(vastgesteld bij besluit van college van 20 juni 2017, reg. nr. INTB-17-03173)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden omschrijvingen gegeven van begrippen die in het uitvoeringsbesluit voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. Bij het omschrijven van de begrippen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen in de Participatiewet en de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Oldenzaal 2017.
Artikel 2 Anw’ers en niet-uitkeringsgerechtigden
Niet-uitkeringsgerechtigden zijn geen prioritaire doelgroep. Op grond van deze keuze biedt het college deze doelgroep een limitatief aanbod van voorzieningen aan. Bij het aanbieden van re-integratievoorzieningen voor deze doelgroep wordt een afweging gemaakt tussen de op korte termijn te verwachten baten en kosten van de in te zetten voorziening, waarbij de goedkoopste adequate voorziening het uitgangspunt is.
Het college vindt het van belang dat instroom in de uitkering van jongere werkzoekenden afkomstig van een PRO, VSO of ROC-entree onderwijs zo veel mogelijk voorkomen moet worden. Juist voor deze groep moet worden ingezet op directe doorstroom van school naar werk. Daarom is besloten dat de beperkingen als bedoeld in lid 2 en 3 van dit artikel niet van toepassing zijn op schoolverlaten-de leerlingen afkomstig van het VSO, PRO of ROC-entree onderwijs.
Voor het aanvragen van een voorziening dient de Niet-uitkeringsgerechtigde of Anw’er gebruik te ma-ken van een formulier dat door het college is vastgesteld. Bij het aanbieden van een voorziening wordt gebruik gemaakt van een trajectovereenkomst waarin de verplichtingen over en weer zijn opge-nomen.
Artikel 3 Eigen bijdrage kosten voorziening
In aansluiting op het percentage dat landelijk veelal gehanteerd wordt in het minimabeleid heeft het college besloten om de aanvrager van een voorziening (indien dit een voorziening betreft zoals ver-meld in artikel 2 lid 3 van deze beleidsregel) met een gezinsinkomen hoger dan 110% van de bij-standsnorm een eigen bijdrage te laten voldoen. Het betreft een eigen bijdrage in de kosten van voor-zieningen die ingekocht worden ten behoeve van de aanvrager. Het beperken van drempels zal bijdra-gen tot vergroting van de arbeidsparticipatie op de regionale arbeidsmarkt. Reden waarom is gekozen voor een eigen bijdrage ter hoogte van een percentage van 10% van het inkomen voor het gedeelte waarmee het inkomen de 110% van de toepasselijke bijstandsnorm overstijgt.
Van anw’ers en niet-uitkeringsgerechtigden kan verwacht worden dat zij gebruik maken van een voor-ziening om hiermee hun mogelijkheden tot inschakeling in de arbeidsmarkt te vergroten. Het college maakt kosten ter financiering van de voorziening. Van de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde mag dan ook een actieve houding worden verwacht. Tevens mag van de anw’er of niet-uitkerings-gerechtigde verwacht worden zich te houden aan de verplichtingen. Wanneer de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde deze verplichtingen verwijtbaar niet of onvoldoende nakomt, kan het college het door haar gefinancierde gedeelte van de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorde-ren. Geen terugvordering vindt plaats als alle verwijtbaarheid ontbreekt of als geen of te weinig actie ondernomen wordt de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde te houden aan zijn trajectverplichtingen. Kosten van de voorziening behoudens voor zover het betreft de vastgestelde eigen bijdrage die door de gemeente gemaakt zijn op grond van door de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde verstrekte on-juiste of onvolledige inlichtingen kunnen te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. Om rechtsgelijkheid te bevorderen stelt het college de hoogte van het terug te vorderen bedrag gelijk aan de hoogte van de maatregel die zou zijn opgelegd aan een uitkeringsgerechtigde in vergelijkbare situatie. Indien dit bedrag hoger is dan de kosten van de voorziening behoudens voor zover het be-treft de vastgestelde eigen bijdrage wordt hiervan afgeweken. Indien de anw’er of niet-uitkeringsgerechtigde niet tijdig het terugvorderingsbedrag betaalt zal met betrekking tot de invorde-ringskosten worden aangesloten bij de werkwijze die wordt gehanteerd bij de terugvordering van kos-ten van bijstand.
Artikel 5 Arbeidsdeskundig onderzoek
Een arbeidsdeskundig onderzoek kan gestart worden op verzoek van de belanghebbende, als hij/zij zelf aangeeft beperkingen te hebben, maar ook op initiatief van het college, als er daar een vermoe-den is van beperkingen voor de arbeidsinschakeling. Een arbeidsdeskundig onderzoek kan bestaan uit een medisch onderzoek en een psychodiagnostisch onderzoek. Het doel van het onderzoek is om enerzijds vast te stellen of er inderdaad sprake is van dergelijke beperkingen. Anderzijds wordt een advies gegeven op welke wijze arbeidsinschakeling misschien wel (in deeltijd) tot de mogelijkheden behoort.
Alvorens een persoon een re-integratievoorziening wordt aangeboden, waaronder Beschut werk als bedoeld in artikel 9, kan door middel van een praktijkdiagnose inzicht worden verkregen over diens mogelijkheden en onmogelijkheden.
Een praktijkdiagnose is een periode van test & training waarin de persoon met behoud van uitkering gedurende 3 maanden wordt geplaatst en begeleid in een werkomgeving. Het resultaat is een verslag waarin een beeld wordt gegeven ten aanzien van motivatie, uitstroomrichting, belastbaarheid / inzet-baarheid en begeleidingsbehoefte.
Artikel 14 van de re-integratieverordening Participatiewet 2015 beschrijft de nieuwe vorm van loonkos-tensubsidie voor de doelgroep loonkostensubsidie. Als aanvulling op artikel 14 van de re-integratieverordening Participatiewet 2015 zijn de uitvoeringsregels in dit artikel opgesteld. Hierbij is het van belang dat ook onderzoek plaats vindt naar een mogelijke aanspraak op mobiliteitsbonus.
Van de werkgever die een aanvraag om loonkostensubsidie doet, wordt verwacht dat de werkzoeken-de een arbeidsovereenkomst wordt aangeboden.
Tot de doelgroep voor de loonkostensubsidie behoren personen die:
Personen hebben mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wanneer zij niet volledig zijn ontheven van de verplichtingen tot het vinden van betaalde arbeid.
Werkgevers die al een dienstbetrekking zijn aangegaan met een schoolverlater van het praktijkonder-wijs, voortgezet speciaal onderwijs of entreeonderwijs kunnen eveneens aanspraak maken op een loonkostensubsidie, mits:
De hoogte van de loonkostensubsidie wordt gebaseerd op de resultaten uit een loonwaarde meting.
Het is ook mogelijk dat het college en de werkgever overeenkomen dat de loonwaarde voor de eerste 6 maanden van het dienstverband zonder meting wordt vastgesteld op 50%. Deze forfaitaire loonkos-tensubsidie maakt de start van een dienstverband met iemand met een beperking gemakkelijker voor een werkgever. Bovendien kan in het eerste half jaar een goed beeld worden verkregen van de capaci-teiten van de werknemer. De loonkostensubsidie voor de periode na 6 maanden wordt door het
college vastgesteld op basis van een loonwaardemeting.
De werkgever wordt door middel van loonkostensubsidie gecompenseerd in de ontbrekende loon-waarde van de werkzoekende. De wetgever heeft bepaald dat de maximale loonkostensubsidie niet meer mag bedragen dan 70% van het bruto wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling nader te bepalen vergoeding voor werkgeverslasten.
De in dit artikel genoemde loonkostensubsidie betreft een generieke regeling omdat ieder bedrijf of iedere onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstel-ling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een werkzoe-kende uit de doelgroep loonkostensubsidie uit de gemeente Oldenzaal in dienst neemt.
Indien een persoon, met een dienstbetrekking waarbij loonkostensubsidie door de gemeente Olden-zaal wordt verstrekt, verhuist naar een andere gemeente dan wordt de loonkostensubsidie voortgezet door de gemeente Oldenzaal. Dit zolang er recht op loonkostensubsidie bestaat.
Artikel 8 Persoonlijke ondersteuning (jobcoaching)
Een jobcoach begeleidt een persoon (werknemer 1 ) met een structurele functionele beperking 2 of beho-rende tot de doelgroep loonkostensubsidie gedurende een maximale periode bij het verrichten van zijn taken op de werkplek. Verder is van belang dat de ondersteuning noodzakelijk is in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden kan verrichten. De job-coach begeleidt naast de werknemer ook zijn werkgever.
De voorziening persoonlijke ondersteuning (jobcoaching) heeft ten doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
Aan het einde van een geslaagde jobcoaching kan de werknemer zelfstandig zijn werk uitvoeren en/of is de werkgever zelf in staat de werknemer te begeleiden op zijn werkplek. Jobcoaching heeft tot doel om de werknemer te ondersteunen bij het verrichten van de aan de persoon opgedragen taken. De bedoeling is om mensen met beperkingen te ondersteunen bij het behouden van werk.
Doelgroep(en) waarvoor jobcoaching kan worden ingezet
Jobcoaching kan worden ingezet voor de volgende twee doelgroepen:
Personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, lid1, sub e van de Participatiewet 3 .
Behoort een persoon tot de doelgroep, dan dient de dienstbetrekking aan de volgende voorwaarden te voldoen alvorens jobcoaching kan worden ingezet:
de duur van de dienstbetrekking bedraagt ten minste 6 maanden. Indien er aan de dienstbetrek-king een werkstage of proefplaatsing voorafgaat, kan jobcoaching ook al worden ingezet op voorwaarde dat er de intentie is om na de werkstage of proefplaatsing een dienstbetrekking van ten minste 6 maanden aan te gaan met betreffende persoon; en
De jobcoach wordt ingezet vanaf moment van plaatsing op regulier werk (vanaf de eerste dag dat het arbeidscontract inwerking treedt). Het is uiteraard toegestaan dat de jobcoach vooraf, ter voorberei-ding van de eerste werkdag, contact heeft met de werknemer om zaken af te stemmen, eventueel een begeleidingsplan op te stellen en kennis te maken.
Aanvullend op bovenstaande is het ook mogelijk, indien van toepassing, de jobcoach in te zetten bij een werkstage of proefplaatsing. Dit wordt ook aangeraden vanuit de ervaring dat hierdoor de kans op succes en daarmee doorstroming naar regulier werk toeneemt.
Duur en intensiteit van de inzet & wijze van inzet
Voor de inzet van de jobcoach wordt aangesloten bij de begeleidingsniveau‘s “licht” en “midden” die het UWV hanteert. Het begeleidingsniveau kan bepaald worden via een loonwaarde meting (of afzon-derlijke meting door een externe). De bedragen zoals opgenomen in onderstaand tabel betreffen het maximumbedrag dat kan worden ingezet voor jobcoaching. De begeleidingsniveaus worden toege-past ongeacht of jobcoaching geregeld wordt door de gemeente of door de werkgever.
Het instrument Jobcoaching kan voor maximaal vier keer een half jaar toegekend worden (maximaal 2 jaar). Uitgangspunt is dat de werknemer binnen maximaal 2 jaar na indiensttreding en/of na start van de Jobcoaching geacht wordt om zijn werk zelfstandig te kunnen uitvoeren. Ieder half jaar wordt ge-evalueerd of Jobcoaching nog langer noodzakelijk is.
Mocht het begeleidingsniveau “midden” niet voldoende blijken te zijn dan zijn de extra kosten voor eigen rekening van de werkgever. Ook zijn de kosten van jobcoaching voor eigen rekening van de werkgever indien jobcoaching na 2 jaar nodig blijft.
Optioneel kan in specifieke gevallen (hierbij is dus sprake van maatwerk, bijvoorbeeld bij langdurige ziekte) de mogelijkheid geboden worden de inzet van het instrument Jobcoaching met nog een twee keer een half jaar (tot maximaal 3 jaar) te verlengen. Hiermee wordt aangesloten op het aanbod job-coaching vanuit het UWV.
De voorziening Beschut Werk is bedoeld voor mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding en aanpassing van de werkplek nodig hebben, dat van een reguliere werkgever niet mag worden verwacht dat hij/zij deze mensen in dienst neemt. Met de voorziening beschut werk kan de gemeente deze mensen ondanks de grote afstand tot de arbeidsmarkt, toch in een dienstbetrekking laten werken.
Vanwege de beperkte financiële middelen is het noodzakelijk dat de gemeente ieder jaar vaststelt hoeveel plekken er in het komende jaar worden gerealiseerd. Vanwege de beperkte financiële midde-len komen niet-uitkeringsgerechtigden ook niet in aanmerking voor Beschut werk.
Voor het onderscheid tussen Beschut werk en dagbesteding wordt het vermogen tot loonvormende arbeid gehanteerd. De ondergrens voor beschut werk is bepaald op 20% loonwaarde. Dit kan indica-tief gemeten worden tijdens de praktijkdiagnose.
Om een indicatie te krijgen of een persoon in aanmerking komt voor Beschut werk, wordt een beoor-deling arbeidsvermogen (ABA) aangevraagd bij het UWV.
De beoordeling arbeidsvermogen kan leiden tot vijf verschillende uitkomsten:
Een indeling in categorie 3 kan gezien worden als een pre-indicatie voor Nieuw beschut.
Wanneer de beoordeling arbeidsvermogen uitwijst dat iemand tot categorie 3 behoort, dan vindt een individuele beoordeling plaats door de gemeente aan de hand van de selectiecriteria die door de ver-antwoordelijke portefeuillehouders zijn benoemd in de regionale werkconferentie Nieuw beschut op 26 januari 2015:
Is de beoordeling positief, dan volgt een praktijkdiagnose waarin moet blijken of de persoon in kwes-tie in staat is om (beschut) arbeidsmatige inspanning te leveren. Ook kan blijken dat iemand wellicht meer in zijn mars heeft c.q. mogelijk nog in aanmerking kan komen voor een garantiebaan.
Als ook de Praktijkdiagnose uitwijst dat iemand is aangewezen op beschut werk, dan kan de persoon in kwestie worden voorgedragen bij het UWV voor een advies beschut werk. Als het UWV eenmaal het advies beschut werk heeft gegeven, dan is de gemeente ook verplicht om een beschutte dienst-betrekking aan te bieden.
Een persoon die Beschut werkt, doet dat op basis van een dienstverband.
In eerste instantie moet worden getracht om de werkgever die de beschutte werkplek ter beschikking stelt bereid te vinden om het dienstverband aan te gaan. Wanneer dat niet mogelijk is dan komt de persoon in dienst van Larcom.
Bij het aanbieden van een dienstverband voor Beschut werk wordt uitgegaan van in principe
maximaal 32 uur per week op basis van het wettelijk minimumloon. Doel is dat het inkomen uit het dienstverband voldoende is om de bijstandsuitkering van de persoon te beëindigen, tenzij dat door aanwezige beperkingen niet mogelijk is.
Het dienstverband wordt in eerste instantie aangegaan voor een periode van 12 maanden. In de 10e maand van het dienstverband moet worden beoordeeld of het dienstverband na afloop van de periode van 12 maanden wordt verlengd (rekening houdend met de Wet werk en zekerheid) of niet.
Als de werknemer die behoort tot de doelgroep Participatiewet vanwege ziekte of handicap hulpmid-delen of ondersteuning nodig heeft op de werkplek, dan kan de werknemer voor de aanschaf daarvan aanspraak maken op de voorziening werkplekaanpassing. Hierbij is het van belang dat de aanpassing of het hulpmiddel noodzakelijk is in die zin, dat de werknemer zonder die aanpassing of het hulpmid-del in redelijkheid niet zijn werkzaamheden kan verrichten.
In dit artikel zijn de voorwaarden gesteld die verband houden met de aanspraak op de voorzieningen gericht op aanpassing van de werkplek. Deze voorzieningen zullen normaal gesproken door de werk-gever worden aangevraagd, dan wel bij plaatsing van de werkzoekende worden ingezet.
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.