Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels subsidies stedelijk welzijn Rotterdam 2018 |
Citeertitel | Nadere regels subsidies stedelijk welzijn Rotterdam 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze wijziging wijzigt: Nadere regels subsidies stedelijk welzijn Rotterdam 2018, gmb-2017-125332
Subsidieverordening Rotterdam 2014: Gemeenteblad 2013, nummer 128
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-07-2018 | Wijziging artt. 3, 4, 6, Toelichting | 26-06-2018 | Rotterdams GBL nummer: 2018-87 | ||
21-07-2017 | 10-07-2018 | Nieuwe regeling | 27-06-2017 | Gemeenteblad 2017, nummer 100 |
In deze nadere regels wordt verstaan onder:
bijlage I bij deze nadere regels, waarin de criteria zijn opgenomen voor het verlenen van subsidie op grond van deze nadere regels; | ||
college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam; | ||
subsidie als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Subsidieverordening Rotterdam 2014; | ||
gebied als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Verordening op de gebiedscommissies 2014; | ||
subsidie als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de Subsidieverordening Rotterdam 2014; | ||
Kadernotitie “Nieuw Rotterdams Welzijn 2016–2019”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 4 juni 2015; | ||
activiteiten ten behoeve van het verwezenlijken van de beleidsuitgangspunten als genoemd in het NRW en die niet gebonden zijn aan een specifiek gebied. |
Deze nadere regels zijn van toepassing op het verstrekken van eenmalige en jaarlijkse subsidies ten behoeve van de uitvoering van activiteiten in het kader van stedelijk welzijn vanaf het kalenderjaar 2018.
Artikel 3 Criteria subsidie stedelijk welzijn
Aan de hand van de criteria in het afwegingskader bepaalt het college of de activiteit waarvoor een subsidie wordt aangevraagd in aanmerking komt voor een subsidie op grond van deze nadere regels. Het afwegingskader is opgenomen in bijlage I van deze regeling.
Artikel 4 Aanvullende subsidieverplichting VOG
Het college kan een ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid als het daartoe aanleiding ziet, behalve voor vrijwilligers die in contact komen met jeugdigen, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Het college handelt overeenkomstig deze nadere regels, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze nadere regels te dienen doelen.
Toelichting bij de Nadere regels subsidies stedelijk welzijn Rotterdam 2018
Op 4 juni 2015 is de Kadernotitie Nieuw Rotterdams Welzijn 2016-2019 (hierna NRW) vastgesteld. Het NRW is nog steeds het vigerende beleidskader voor het welzijn. Dit is ook aangegeven in het doorontwikkelplan Zorg voor elkaar (www.rotterdam.nl/zorgvoorelkaar). Het doorontwikkelplan is vooral gericht op de verbinding tussen zorg en welzijn en geeft ten aanzien van stedelijk welzijn aan dat dit nog steeds een belangrijke functie vervult binnen het welzijn in de wijk. De basisinfrastructuur welzijn wordt gebiedsgericht ingekocht via aanbesteding. Er wordt daarbij uitgegaan van integrale opdrachten per gebied, dit houdt in welzijn voor jeugd & volwassenen in één opdrachtbeschrijving.
Op grond van het NRW bestaat de mogelijkheid van subsidiëring van activiteiten op het gebied van stedelijk welzijn en couleur locale. Hiervoor zijn de volgende subsidieregelingen vastgesteld:
Voor een deel van de welzijnstaken geldt dat het niet efficiënt is om dit gebiedsgericht te organiseren, bijvoorbeeld omdat het maar voor een specifieke groep mensen is, of juist omdat schaalvoordeel te behalen is als het stedelijk wordt georganiseerd. Daarnaast geldt dat sommige activiteiten of specifieke dienstverlening (vanuit een wettelijke taak) juist voor alle Rotterdammers toegankelijk moeten zijn en niet ver- of gebonden zijn aan een specifiek gebied. Voor stedelijk welzijn geldt dat het complementair is aan hetgeen in het gebied gebeurt, waardoor het de gebiedsinzet versterkt. Tot slot is er binnen het stedelijk welzijn extra aandacht voor de groepen vrijwilligers, mantelzorgers en bewoners die initiatieven ontplooien.
In artikel 1 worden begrippen gedefinieerd die worden gebruikt in de nadere regels. Het gaat in enkele gevallen om begrippen die in de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (hierna SvR 2014) op dezelfde wijze zijn gedefinieerd. Ten behoeve van de leesbaarheid en duidelijkheid is er voor gekozen om deze begrippen ook in de begripsbepalingen van de nadere regels op te nemen.
Dit afwegingskader is een bijlage van de nadere regels en is een nadere uitwerking van de criteria opgenomen in artikel 3 en de weigeringsgronden opgenomen in artikel 6 van de nadere regels.
Voor een toelichting op dit begrip wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 1 van de SvR 2014.
De gemeente Rotterdam kent 14 gebieden. Deze zijn opgenomen in artikel 2 van de Verordening op de gebiedscommissies 2014.
Voor een toelichting op dit begrip wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 1 van de SvR 2014.
Het NRW richt zich op vrij toegankelijke, of met een zeer beperkte toegangstoets beschikbare algemene voorzieningen in de stad. Kijk voor meer informatie op www.rotterdam.nl/nieuwrotterdamswelzijn. De volgende doelstellingen staan centraal in het nieuwe welzijnsdomein:
Het vergroten van de zelfredzaamheid van Rotterdammers betekent dat bewoners zo lang mogelijk met inzet van hun directe omgeving en niet-geïndiceerde wijkvoorzieningen in hun eigen omgeving actief zijn, daar blijven wonen en zo laat mogelijk een beroep doen op geïndiceerde professionele zorg en jeugdhulp. De inzet van welzijn is gericht op het ontlasten van mantelzorgers, de ondersteuning van vrijwilligers, het organiseren van en toeleiden naar gebruik van collectieve wijkvoorzieningen, langer thuis blijven wonen, inzet/scholing/training van Rotterdammers met een uitkering;
Stedelijk welzijn houdt in dat de activiteiten niet ver- of gebonden zijn aan een specifiek gebied en het ook niet efficiënt, niet wenselijk of wettelijk niet mogelijk is om deze taken gebiedsgericht te organiseren. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met schaalvoordelen, specifieke doelgroepen etc.
Zo geldt voor ondersteuningsstructuren voor bewonersinitiatieven, mantelzorgers en vrijwilligers dat zij in ieder gebied op dezelfde wijze beschikbaar moeten zijn voor burgers en het bovendien efficiënter is om de structuren stedelijk te organiseren. De aard en samenstelling van het gebied is hierbij minder van belang.
De bevoegdheid van het college om nadere regels vast te stellen is opgenomen in artikel 3, derde lid van de SvR 2014. De nadere regels zijn van toepassing op activiteiten die vanaf 1 januari 2018 plaatsvinden.
Artikel 3. Criteria subsidie stedelijk welzijn
In het afwegingskader zijn vijf criteria opgenomen op grond waarvan het college toetst of een activiteit waarvoor een subsidie wordt aangevraagd kan worden gesubsidieerd op grond van de nadere regels. Indien de activiteit op grond van het afwegingskader minimaal vier punten behaalt kan subsidie worden verstrekt. Daarbij geldt dat de criteria opgenomen onder 1, 2 en 3 uitsluitingsgronden zijn om voor subsidiëring in aanmerking te komen (zie hiervoor het afwegingskader). Het afwegingskader is een onderdeel van de nadere regels.
Artikel 4. Aanvullende subsidieverplichting VOG
In artikel 4 is de Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna VOG) opgenomen als een aanvullende subsidievoorwaarde. Er zijn twee uitzonderingsmogelijkheden op deze VOG verplichting:
indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een risico, bijvoorbeeld omdat de vrijwilliger niet één op één in contact komt met een (kwetsbare) burger. Denk aan de vrijwilliger die iedere maand het buurtkrantje bezorgt. In deze gevallen biedt lid 2 de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de VOG verplichting. Deze uitzondering kan niet worden gemaakt voor de vrijwilliger die met jeugdigen in aanraking komt (zie artikel 4.1.6 Jeugdwet). In artikel 1.1 van de Jeugdwet wordt het begrip “jeugdige” gedefinieerd;
indien de subsidieaanvrager gemotiveerd kan onderbouwen dat een vrijwilliger die geen VOG kan krijgen wel als een vrijwilliger moet kunnen werken vanwege een specifieke deskundigheid. In deze gevallen biedt lid 3 de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de VOG verplichting. Voor de subsidieontvanger geldt dan hetgeen in bijlage II van de nadere regels is opgenomen. Bijlage II is een onderdeel van de nadere regels.
De subsidieaanvrager en de accounthouder kunnen over de uitzonderings-mogelijkheden het gesprek aangaan en een eventuele ontheffing wordt vastgelegd in de verleningsbeschikking. De VOG mag bij de eerste aanvang van de werkzaamheden op grond van deze nadere regels of eerdere nadere regels voor stedelijk welzijn niet ouder zijn dan 3 maanden en heeft een geldigheid tot 5 jaar na afgifte. De subsidieontvanger draagt zorg voor de geldigheid van de VOG gedurende de subsidieperiode. Er worden geen extra eisen gesteld aan het accountantsproduct dat bij het verzoek tot vaststelling dient te worden ingediend. Wel dienen de kosten voor de aanschaf van VOG’s in de jaarrekening apart zichtbaar te worden gemaakt. Bij twijfel over de correcte uitvoering kan altijd nadere informatie worden opgevraagd op grond van de SVR 2014 en desgewenst steekproefsgewijs worden gecontroleerd.
De subsidieontvanger dient in de subsidieverantwoording het aantal aangekochte VOG’s in het subsidiejaar zichtbaar te maken. Zie voor meer informatie over de de VOG-plicht: https://www.rotterdam.nl/apps/rotterdam.nl/werken-leren/vog-vrijwilligers-verplicht/
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid die zij heeft om op grond van artikel 6, vierde lid van de SvR 2014 een andere indieningstermijn te stellen. De aanvraagtermijn voor de jaarlijkse subsidies is 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de activiteiten worden uitgevoerd.
Zodoende hebben potentiële subsidieaanvragers voldoende tijd om kennis te nemen van de nadere regels en op basis hiervan een subsidieaanvraag in te dienen.
Op grond van artikel 4:5 Awb, eerste lid, onderdeel c, krijgt de aanvrager de gelegenheid om de aanvraag binnen een bepaalde termijn aan te vullen. De subsidieaanvraag wordt online ingediend via de portal www.rotterdam.nl/subsidie.
In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen. Naast deze weigeringsgronden gelden uiteraard de weigeringsgronden opgenomen in artikel 8 van de SvR 2014 en de weigeringsgronden opgenomen in de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht (hoofdstuk 4, titel 4.2 van de Awb). Hieronder een opsomming van de weigeringsgronden met toelichting. Het gaat hierbij om activiteiten die:
Onder criterium 1 van het afwegingskader (zie bijlage I) zijn de relevante doelstellingen van het NRW overgenomen. De NRW doelstelling “Het creëren van een kansrijke, veilige buurt en opvoedomgeving voor kinderen en jongeren” is in dit afwegingskader niet opgenomen, aangezien deze doelstelling buiten de reikwijdte van deze nadere regels valt. Het niet voldoen aan tenminste één van de doelstellingen uit het eerste criterium resulteert in een weigering van de subsidieaanvraag.
Deze weigeringsgrond is opgenomen onder criterium 3 van het afwegingskader. Om te beoordelen of het efficiënter is om de activiteiten op stedelijk niveau te organiseren, wordt rekening gehouden met een viertal aspecten:
Aard van de activiteit: wanneer de activiteit sterk plaatsgebonden is, ligt het niet voor de hand om deze stedelijk te organiseren, tenzij de bedoeling is dat de activiteit gericht is op alle inwoners van Rotterdam.
Een voorbeeld hiervan is het gebruik van een therapiebad (extra verwarmd zwembad) voor de activiteit, waarover niet elk gebied beschikt. Deze activiteit wordt stedelijk georganiseerd.
Expertise: wanneer de uitvoering van de activiteit(en) om een zeer specifieke expertise vraagt, ligt het niet voor de hand om die voor elk gebied apart te organiseren, maar is het (gezien de kosten en moeite die gemoeid zijn met organisatie) efficiënter zijn om de activiteit stedelijk te organiseren.
Bij het beoordelen van een aanvraag moet bij minimaal één van deze aspecten duidelijk worden dat organisatie op stedelijk niveau efficiënter is dan op lokaal niveau. Voor alle vier de genoemde aspecten zijn ook andere voorbeelden te bedenken. Het is aan de beleidsadviseur om bij de beoordeling van de aanvraag goed te motiveren waarom het wel of niet efficiënt is de activiteit op stedelijk niveau te organiseren.
In deze nadere regels is om redenen van volledigheid een met de SVR 2014 overeenstemmende hardheidsclausule opgenomen om in gevallen waarin onverkorte toepassing van de regeling - gegeven de doelstelling en de strekking van die regeling - ‘onbillijkheden van overwegende aard’ zouden optreden, artikelen of onderdelen daarvan buiten toepassing te kunnen laten of daarvan te kunnen afwijken.
Met andere woorden: de hardheidsclausule heeft betrekking op situaties die niet voorzien zijn bij het vaststellen van de nadere regels en waarin het niet redelijk zou zijn om geen subsidie te verstrekken, ook al wordt niet geheel voldaan aan het bepaalde in de nadere regels (en de SVR 2014).
De nadere regels treden in werking op de dag na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij worden geplaatst en zijn van toepassing op activiteiten die vanaf 1 januari 2018 plaatsvinden.
Bijlage I: Afwegingskader Nadere regels subsidies stedelijk welzijn Rotterdam 2018
Indien de activiteit op grond van onderstaand afwegingskader minimaal 4 punten behaalt, is er in beginsel sprake van subsidiëring op grond van de Nadere regels stedelijk welzijn Rotterdam, mits er geen sprake is van uitsluiting op grond van criteria 1, 2 of 3.
Draagt de activiteit direct bij aan één van de te behalen maatschappelijke resultaten, zoals die in het document NRW 1 zijn beschreven, te weten: -het vergroten van de samenredzaamheid van Rotterdammers (een sterke civil society): meer vrijwillige inzet, meer bewonersinitiatief; toename van sociale cohesie, -vergroten van zelfredzaamheid: ontlasten van mantelzorgers, kleiner beroep op formele zorg, meer gebruik van collectieve wijkdiensten, langer thuis blijven wonen, grotere inzet/scholing/training van Rotterdammers met een uitkering. | ||||
Armoedebeleid en/of schulddienstverlening: Is er sprake van taken en/of activiteiten in het kader van armoedebeleid en/of schulddienstverlening? | ||||
Is het wenselijk, mogelijk of efficiënter om de dienst/activiteit op stedelijk niveau te organiseren dan op lokaal, gebiedsniveau? Om dit te beoordelen wordt rekening gehouden met een viertal aspecten (zie ook de toelichting op artikel 6, onderdeel c van de nadere regels): Indien aan 1 van de 4 hierboven genoemde aspecten wordt voldaan, wordt voldaan aan criterium 3 (dus wordt deze vraag met “ja” beantwoord). | ||||
Specifieke dienstverlening, expertise en kennis en/of een wettelijke taak: Is er sprake van specifieke dienstverlening, expertise en kennis en/of een wettelijke taak die door een andere partij reeds wordt uitgevoerd? | ||||
Ondersteuning van vrijwilligers(organisaties), mantelzorgers of bewonersinitiatieven: Is de dienst/activiteit gericht op de ondersteuning van vrijwilligers(-organisaties), mantelzorgers of bewonersinitiatieven? |
Bijlage II: Uitzonderingen op verplichte VOG voor vrijwilligers bij welzijn
Bij het maken van uitzonderingen op de VOG-verplichting gelden de volgende uitgangspunten en verplichtingen.
Subsidieontvanger is verplicht om het risico voor de samenleving op aantoonbare wijze te minimaliseren. Subsidieontvanger is in dit kader verplicht om een goede analyse te maken van het risico voor de samenleving en het herhalingsgevaar, gelet op de functie waarin (en de locatie waarop) medewerker wordt ingezet.
Verwerken in incidentenrapportage
Subsidieontvanger verwerkt de informatie over de genomen maatregelen op geanonimiseerde wijze in de periodieke incidentenrapportages. Uit de periodieke incidentenrapportage moet blijken:
Het verwerken in een periodieke incidentrapportage laat onverlet de verplichting voor subsidieontvanger om, indien er sprake is van een calamiteit in de zin van de Wmo, deze onverwijld aan de toezichthouder te melden. In het kader van eventuele calamiteiten zal de toezichthouder mogelijk de persoonsgebonden registratie van de VOG-uitzonderingen bij de aanbieder opvragen, indien dit voor onderzoek van de calamiteit proportioneel en noodzakelijk is.
Dit gemeenteblad 2017, nummer 100, is uitgegeven op 30 juni 2017 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halve Maanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)