Organisatie | Waddenfonds |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 5 Gemeenschappelijke Regeling Waddenfonds
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-12-2023 | Bijlage I | 15-12-2023 | |||
01-08-2023 | 23-12-2023 | artikel 1.1, 1.4, 2.6, bijlage I | 07-07-2023 | ||
01-01-2022 | 01-08-2023 | artikel 1.1, 1.7, 2.1, 2.6 | 01-10-2021 | ||
01-01-2019 | 01-01-2022 | bijlage 1 | 14-12-2018 | ||
22-07-2017 | 01-01-2019 | nieuwe regeling | 30-06-2017 | . |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Europese Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Publicatieblad van de Europese Unie van 26 juni 2014, PbEU L187/1;
Visserijvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 2022/2473 van de Commissie van 14 december 2022, waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard; Publicatieblad van de Europese Unie van 21 december 2022, PbEU L 327/82;
Landbouwvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022, waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard; Publicatieblad van de Europese Unie van 21 december 2022, PbEU L 327/1;
Artikel 1.2 Toepassingsbereik van deze verordening
Deze verordening is van toepassing op alle door het dagelijks bestuur te verstrekken subsidies, tenzij door het algemeen bestuur bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Artikel 1.4 Bevoegdheid subsidieverstrekking
Indien de te verstrekken subsidie staatssteun vormt als bedoeld in artikel 107, eerste lid, VWEU, en buiten het toepassingsbereik van bijlage I valt, kan subsidie slechts worden verleend binnen de de-minimisregelgeving, dan wel na kennisgeving aan, dan wel na goedkeuring door de Europese Commissie, in overeenstemming met de geldende staatssteunregelgeving.
Artikel 1.7 Subsidiabele kosten
Netto inkomsten die volgen uit de subsidiabele activiteiten gedurende de projectperiode kunnen in mindering worden gebracht op de subsidiabele kosten. Er wordt in elk geval geen subsidie verstrekt voor kosten:
en voorts verrekenbare kosten en belastingen, accijnzen, door de aanvrager zelf geheven leges en andere heffingen, debetrente, boetes, financiële sancties, gerechtskosten en kosten die samenhangen met bezwaar en beroep.
Artikel 1.8 Toezicht en handhaving
Het dagelijks bestuur voert een actief en consistent toezicht- en handhavingsbeleid.
Paragraaf 2.1 Het aanvragen van een subsidie
Artikel 2.1 Algemene bepalingen over het indienen van een aanvraag
Een aanvraag wordt gericht aan het dagelijks bestuur, met gebruikmaking van een daartoe door het dagelijks bestuur vastgesteld aanvraagformulier. Een subsidieaanvraag gaat vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden. Indien geen aanvraagformulier is vastgesteld, gaat de aanvraag ten minste vergezeld van:
Het dagelijks bestuur kan verlangen dat een schriftelijke verklaring wordt overgelegd van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de jaarrekening, de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag, dan wel een mededeling dat van onjuistheden niet is gebleken.
Indien de aanvraag een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient de penvoerder van het samenwerkingsverband de aanvraag in. Bij de aanvraag wordt een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat de aanvrager door de deelnemers is aangewezen als penvoerder en waarin ten minste is opgenomen de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen. Uit de aanvraag moet genoegzaam blijken welke activiteiten door elk van de deelnemers wordt uitgevoerd.
Paragraaf 2.2 De beslissing op de aanvraag
Artikel 2.4 Beslistermijn boekjaarsubsidie
Het dagelijks bestuur beslist voor 1 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Artikel 2.3, vierde lid, is van toepassing.
Indien een subsidievaststellingsbeschikking wordt gegeven zonder voorafgaande verleningsbeschikking, is artikel 4:35 Awb, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
Het dagelijks bestuur kan in het belang van een doelmatige subsidieverstrekking afwijken van het bepaalde in het tweede lid en voorts bij het verstrekken van subsidies vanaf € 25.000 de bevoorschotting afhankelijk stellen van de financiële en inhoudelijke voortgang van de gesubsidieerde activiteiten.
Paragraaf 2.3 Voorwaarden en verplichtingen
Artikel 2.8 Melding bij de Europese Commissie
Indien de subsidieverlening naar het oordeel van het dagelijks bestuur valt onder de omschrijving van een steunmaatregel als bedoeld in artikel 107, eerste lid, VWEU en een melding plaatsvindt op grond van artikel 108 VWEU, wordt de subsidie uitsluitend verleend onder de opschortende voorwaarde dat de Europese Commissie hieraan haar goedkeuring verleent.
Artikel 2.9 Meldings- en mededelingsplicht
De subsidie-ontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan het dagelijks bestuur, zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend of direct is vastgesteld niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
De subsidie-ontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan het dagelijks bestuur van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot surseance van betaling, tot faillietverklaring, het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon of van andere omstandigheden die voor de subsidieverlening van belang kunnen zijn.
Artikel 2.10 Algemene verplichtingen
De subsidie-ontvanger voert de activiteiten uit overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening en voltooit deze uiterlijk op de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen datum. Bij het ontbreken van een dergelijke termijn geldt een termijn van een jaar na de bekendmaking van het besluit tot subsidieverlening.
Het dagelijks bestuur kan in de gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, Awb bepalen dat een subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan hen een vergoeding verschuldigd is. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding worden de activa gewaardeerd op hun actuele waarde in het economisch verkeer. De waarde van een onroerende zaak wordt bepaald op basis van de waarde die hieraan is toegekend op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 2.11 Administratieve verplichtingen
Als de subsidie-ontvanger een verplichting is opgelegd met betrekking tot de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voert de subsidie-ontvanger een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de uitgaven en inkomsten kunnen worden nagegaan.
Artikel 2.12 Medewerking controle
De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan, door of vanwege het dagelijks bestuur gevorderde controle van de administratie of een ander onderzoek naar gegevens die in het kader van de subsidieverstrekking van belang worden geacht. De subsidie-ontvanger verleent daartoe inzage in de administratie en verstrekt de inlichtingen die voor de beoordeling van de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de besteding van de subsidie, dan wel anderszins van belang kunnen zijn.
Hoofdstuk 3 Subsidievaststelling
Paragraaf 3.1 Aanvraag tot subsidievaststelling
Artikel 3.1 Aanvraag tot vaststelling van een projectsubsidie
Tenzij de subsidie overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4, eerste lid, onder b, ambtshalve wordt vastgesteld, dient de subsidie-ontvanger die een subsidieverleningsbeschikking heeft ontvangen binnen 13 weken na de datum waarop de activiteit op grond van deze verordening of de subsidieverleningsbeschikking moet zijn uitgevoerd of, indien dat eerder is, 13 weken na de uitvoering van de activiteit, schriftelijk een aanvraag tot subsidievaststelling in bij het dagelijks bestuur, tenzij in het besluit tot subsidieverlening een andere termijn is opgenomen.
Artikel 3.2 Aanvraag tot vaststelling van een boekjaarsubsidie
Tenzij bij de subsidieverlening is bepaald dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld, dient de subsidie-ontvanger voor 1 mei, na afloop van het tijdvak waarop de subsidie betrekking heeft, een schriftelijke aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij het dagelijks bestuur, tenzij in het besluit tot subsidieverlening een andere termijn is opgenomen.
Paragraaf 3.3 Verantwoording van subsidies
Artikel 3.4 Verantwoording van subsidies tot € 25.000
Bij een beschikking als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt aan de subsidie-ontvanger in elk geval de verplichting opgelegd om desgevraagd, op een door het dagelijks bestuur in de beschikking aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Artikel 3.5 Verantwoording van subsidies vanaf € 25.000 tot € 125.000
Bij een subsidie van € 25.000 of meer, maar lager dan € 125.000, wordt bij de aanvraag tot vaststelling een activiteitenverslag overgelegd, waaruit genoegzaam blijkt dat de activiteit waarvoor subsidie is verleend overeenkomstig het besluit tot subsidieverlening is verricht en aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.
Artikel 3.6 Verantwoording op basis van een verklaring van werkelijke kosten en opbrengsten
In afwijking van de artikelen 3.4 en 3.5, kan het dagelijks bestuur bij de verstrekking van een boekjaarsubsidie of indien bij overige subsidieverstrekking lager dan € 125.000 de kosten en opbrengsten ter zake van de te verrichten activiteiten naar hun oordeel in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet geëist kan worden, of indien dit in verband met doelmatigheidscontrole gewenst is, in de subsidieverleningsbeschikking bepalen dat de subsidie-ontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling, op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten verantwoordt dat de activiteiten zijn verricht.
Artikel 3.7 Verantwoording van subsidies vanaf € 125.000
Artikel 3.8 Verantwoording boekjaarsubsidie
Bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat een subsidie-ontvanger van een boekjaarsubsidie van € 125.000 of meer bij zijn verzoek tot vaststelling, in plaats van of naast het financieel verslag, een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek overlegt.
Artikel 3.9 Afwijkende verantwoordingsprocedure
Het dagelijks bestuur kan afwijken van dit hoofdstuk als subsidie wordt verstrekt aan een gemeente, een waterschap of een openbaar lichaam dat is ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Artikel 3.10 Wettelijke rente bij terugvordering
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 Awb, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente, die wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de kennisgeving van de terugvorderingsverplichting aan de subsidie-ontvanger en de terugbetaling door de subsidie-ontvanger.
Bij terugvordering van subsidie ter uitvoering van een terugvorderingsbeschikking van de Europese Commissie of een onherroepelijk rechterlijke uitspraak vordert het dagelijks bestuur tevens rente. Deze rente wordt berekend overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van de Verordening (EG), nr. 659/1999, van de Raad van de Europese Unie van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-verdrag(PbEU van 27 maart 1999, L 83/6).
Artikel 4.1 Afwijkingsbevoegdheid
Tenzij anders is bepaald is het dagelijks bestuur, met het oog op een doelmatige subsidieverstrekking, bevoegd om bepalingen van de hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken indien:
Het dagelijks bestuur kan de bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige subsidieverstrekking, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Het dagelijks bestuur kan toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van aan de subsidie-ontvanger opgelegde verplichtingen.
De Subsidieverordening Waddenfonds 2014 wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 4.5, ingetrokken.
Bijlage 1 Subsidie die wordt verstrekt met toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Vrijstellingsverordening visserij of de MKB Landbouwvrijstellingsverordening
In deze bijlage wordt verstaan onder:
kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO’s): ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.
Binnen de categorie kmo's is een ‘kleine onderneming’ een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.
Binnen de categorie kmo’s is een ‘micro-onderneming’ een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt;
In het geval van een tegenstrijdigheid tussen enerzijds deze bijlage en anderzijds de Algemene groepsvrijstellingsverordening de Vrijstellingsverordening visserij of de MKB Landbouwvrijstellingsverordening, prevaleert de betreffende Europese vrijstellingsverordening.
Subsidie voor activiteiten die wordt verstrekt met toepassing van de artikelen 17, 19, 22, 25, 26, 28, 30, 36, 38, 41, 49, 53, 54, 55 en 56 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV).
In dit hoofdstuk worden verstaan onder:
exploitatiewinst: het verschil tussen de gedisconteerde inkomsten en de gedisconteerde exploitatiekosten over de economische levensduur van de investering, wanneer dit verschil positief is. De exploitatiekosten omvatten kosten zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie, doch niet afschrijvingslasten en financieringskosten indien deze zijn gedekt door investeringssteun. Door inkomsten en exploitatiekosten te disconteren tegen een passende disconteringsvoet, kan een redelijke winst worden gemaakt.
In deze titel wordt verstaan onder:
aanvang van de werkzaamheden: hetzij de aanvang van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt. De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd. Bij overnames is de aanvang van de werkzaamheden het tijdstip van de verwerving van de activa die rechtstreeks met de overgenomen vestiging verband houden;
innovatieve onderneming: een onderneming die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
zij kan aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, diensten of procedés zal ontwikkelen die nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden;
haar kosten voor onderzoek en ontwikkeling bedragen ten minste 10 % van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een start-up zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;
in de drie jaar voorafgaand aan de toekenning van de steun:
heeft zij van de Europese Innovatieraad een excellentiekeurmerk gekregen overeenkomstig het Horizon 2020-werkprogramma 2018-2020 dat is vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit C(2017) 7124 van de Commissie, of overeenkomstig artikel 2, punt 23, en artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad; of
investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen: een categorie financiering tussen eigen vermogen en vreemd vermogen in, met een hoger risico dan senior schulden en een lager risico dan gewoon aandelenkapitaal, en waarvan het rendement voor de houder ervan overwegend is gebaseerd op de winst of het verlies van de onderliggende doelonderneming en die bij wanbetaling niet gedekt is. Investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen kunnen zijn gestructureerd als schulden, die niet gegarandeerd en achtergesteld zijn, met inbegrip van mezzanineschulden, en in sommige gevallen converteerbaar zijn in eigen vermogen, dan wel als preferente aandelen;
loonkosten: het totale bedrag dat door de begunstigde van de steun ten aanzien van de desbetreffende werkgelegenheid daadwerkelijk moet worden betaald en dat het brutoloon vóór belastingen en de verplichte bijdragen (zoals sociale premies, kosten voor kinder- en ouderenzorg) over een bepaalde periode omvat;
nettotoename van het aantal werknemers: een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging ten opzichte van het gemiddelde over een bepaalde periode, na aftrek van het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen van de in die periode verdwenen arbeidsplaatsen. Het aantal personen dat voltijds, deeltijds of als seizoenarbeider in dienst is, wordt in fracties van hun jaararbeidseenheden uitgedrukt;
Subsidie voor investeringen in KMO’s
Artikel 2.3 Subsidiabele activiteit
materiële en immateriële activa ten behoeve van de oprichting van een nieuwe vestiging; de uitbreiding van een bestaande vestiging; de diversificatie van de productie van een vestiging naar producten of diensten die voordien niet in de vestiging werden vervaardigd of vanuit hier werden geleverd; of een fundamentele wijziging in het volledige productieproces van het product of de producten of van het totale aanbod van de dienst of diensten waarop de investering in de vestiging betrekking heeft; of
een verwerving van activa behorende tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen. De enkele verwerving van de aandelen van een onderneming kwalificeert niet als initiële investering. De transactie vindt op marktvoorwaarden plaats. In beginsel worden alleen de kosten voor de aankoop van de activa van derden die geen banden met de koper hebben, in aanmerking genomen. Indien echter een lid van de familie van de oorspronkelijke eigenaar, of een of meer werknemers, een kleine onderneming overneemt/overnemen, is de voorwaarde dat de activa worden verworven van derden zonder banden met de koper, niet van toepassing.
Artikel 2.4 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
Subsidie ten behoeve van deelneming aan beurzen
Artikel 2.6 Subsidiabele activiteit
Deelneming aan beurzen door KMO’s.
Artikel 2.7 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
Artikel 2.8 Subsidiabele activiteit
Starterssubsidie ten behoeve van elke niet-beursgenoteerde kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie die aan de volgende voorwaarden voldoet:
zij heeft geen andere onderneming overgenomen of is niet uit een concentratie ontstaan, tenzij de omzet van de overgenomen onderneming minder dan 10 % van de omzet van de in aanmerking komende onderneming in het boekjaar voorafgaand aan de overname bedraagt of de omzet van de onderneming die uit een concentratie is ontstaan, minder dan 10 % hoger is dan de gezamenlijke omzet van de bij de concentratie betrokken ondernemingen in het boekjaar voorafgaand aan de concentratie.
Voor in aanmerking komende ondernemingen die zich niet hoeven te laten registreren, wordt de periode van vijf jaar om in aanmerking te komen, geacht aan te vangen hetzij op het tijdstip dat de onderneming haar economische activiteiten aanvangt, hetzij op het tijdstip dat de onderneming belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten, als dat eerder is.
In afwijking van de eerste alinea, punt c., worden ondernemingen die ontstaan uit een concentratie van op grond van dit artikel voor subsidie in aanmerking komende ondernemingen ook als in aanmerking komende ondernemingen beschouwd tot vijf jaar vanaf de registratie van de oudste onderneming die bij de concentratie betrokken is.
Artikel 2.9 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De subsidie heeft de vorm van:
leningen tegen een rente die niet marktconform is, met een looptijd van tien jaar en voor een nominaal bedrag van ten hoogste 1,1 miljoen EUR of 1,65 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU voldoen.
Voor leningen met een looptijd tussen vijf en tien jaar kunnen de maximumbedragen worden bijgesteld door bovenstaande bedragen te vermenigvuldigen met een ratio tien jaar/daadwerkelijke looptijd van de lening. Voor leningen met een looptijd van minder dan vijf jaar is het maximum bedrag hetzelfde als voor leningen met een looptijd van vijf jaar;
garanties met premies die niet marktconform zijn, met een looptijd van tien jaar en een gegarandeerd leningbedrag van ten hoogste 1,65 miljoen EUR of 2,48 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU voldoen. Voor garanties met een looptijd tussen vijf en tien jaar kan het maximaal gegarandeerde bedrag worden bijgesteld door bovenstaande bedragen te vermenigvuldigen met een ratio tien jaar/daadwerkelijke looptijd van de garantie. Voor garanties met een looptijd van minder dan vijf jaar is het maximaal gegarandeerde bedrag hetzelfde als voor leningen met een looptijd van vijf jaar. De garantie bedraagt ten hoogste 80% van de onderliggende lening;
subsidies, met inbegrip van eigenvermogens- of quasi-eigenvermogensinvesteringen, rentekortingen en kortingen op de garantiepremies tot maximaal 0,5 miljoen EUR bruto-subsidie-equivalent of 0,75 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden voldoen van artikel 107, lid 3 onder c), van het VWEU voldoen;
Een begunstigde kan subsidie ontvangen via een mix van de in lid 1 van dit artikel bedoelde subsidie-instrumenten, mits het aandeel van de via één subsidie-instrument verleende subsidie, berekend op basis van het voor dat instrument toegestane maximale subsidiebedrag, in aanmerking wordt genomen voor het bepalen van het resterende deel van het maximale subsidiebedrag dat is toegestaan voor de overige instrumenten die onderdeel vormen van dit soort gemengde instrument.
Naast de in artikel 2.9 van deze bijlage vermelde bedragen kunnen regelingen inzake starterssubsidie de vorm aannemen van een overdracht van intellectueel eigendom (IP), of een verlening van de daarmee samenhangende toegangsrechten, hetzij kosteloos, hetzij onder de marktwaarde. De overdracht of de verlening wordt verricht door een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding in de zin van artikel 2, punt 83 van de AGVV die het onderliggende intellectueel eigendom heeft ontwikkeld door middel van haar eigen onafhankelijke of in samenwerkingsverband verrichte onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteit, aan een in aanmerking komende onderneming in de zin van artikel 2.8. De overdracht of de verlening moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
de waarde van het intellectueel eigendom wordt tegen de marktprijs vastgesteld, hetgeen het geval is indien deze volgens een van de volgende methoden wordt bepaald:
in gevallen waarin de in aanmerking komende onderneming een voorkeursrecht heeft ten aanzien van het intellectueel eigendom dat in samenwerking met de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding tot stand is gekomen, indien de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding een wederzijds recht uitoefent om derde partijen om een economisch voordeliger bod te vragen zodat de samenwerkende in aanmerking komende onderneming haar bod daarmee in lijn moet brengen.
De waarde van een - zowel financiële als niet-financiële - bijdrage van de in aanmerking komende onderneming in de kosten van de activiteiten van de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding die het betrokken intellectueel eigendom hebben opgeleverd, kan op de in dit punt genoemde waarde van het intellectueel eigendom in mindering worden gebracht;
de subsidie van de overdracht van intellectueel eigendom of de verlening van de daarmee samenhangende toegangsrechten mag op grond van dit lid niet meer dan 1 miljoen EUR bedragen. Het subsidiebedrag komt overeen met de waarde van het in punt b) bedoelde intellectueel eigendom, na aftrek van de in de laatste zin van punt b) bedoelde vermindering en na aftrek van elke aan de begunstigde van dat intellectueel eigendom verschuldigde vergoeding. De waarde van het in punt b) bedoelde intellectueel eigendom kan meer dan 1 miljoen EUR bedragen, in welk geval dit extra bedrag door de in aanmerking komende onderneming met eigen middelen of met andere middelen kan worden gedekt.
Subsidie voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie
Artikel 2.10 Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
daadwerkelijke samenwerking: samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Eén of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico’s. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd;
experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten, daaronder begrepen digitale producten, processen of diensten, ongeacht domein, technologie, bedrijfstak of sector (met inbegrip van, doch niet beperkt tot digitale bedrijfstakken en technologieën, zoals supercomputers, kwantumtechnologie, blockchaintechnologie, artificiële intelligentie, cyberbeveiliging, big data en cloudtechnologie). Dit kan bijvoorbeeld ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, planning en documentering van nieuwe producten, procedés of diensten.
Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.
Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;
industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren, daaronder begrepen digitale producten, processen of diensten, ongeacht domein, technologie, bedrijfstak of sector (met inbegrip van, doch niet beperkt tot digitale bedrijfstakken en technologieën, zoals supercomputers, kwantumtechnologie, blockchaintechnologie, artificiële intelligentie, cyberbeveiliging, big data en cloudtechnologie). Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;
innovatieadviesdiensten: consulting, bijstand of opleiding op het gebied van kennisoverdracht, verwerving, bescherming of exploitatie van immateriële activa of het gebruik van normen en regels waarin deze zijn vastgelegd, alsmede consulting, bijstand of opleiding over de invoering of het gebruik van innovatieve technologieën en oplossingen (daaronder begrepen digitale technologieën en oplossingen);
innovatieondersteuningsdiensten: het verschaffen van kantoorruimte, databanken, cloud- en gegevensopslagdiensten, bibliotheken, marktonderzoek, laboratoria, diensten in verband met kwaliteitslabels, testing, experimentering en certificatie of andere daarmee samenhangende diensten, daaronder begrepen diensten verricht door organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, onderzoeksinfrastructuur, en test- en experimenteerinfrastructuur (artikel 2 onder 98 AGVV) of innovatieclusters (artikel 2 onder 92 AGVV), met het oog op de ontwikkeling van doeltreffendere of technologisch geavanceerde producten, procedés of diensten, daaronder begrepen de invoering van innovatieve technologieën en oplossingen (daaronder begrepen digitale technologieën en oplossingen);
onderzoeksinfrastructuur: faciliteiten, middelen en verwante diensten die door de wetenschappelijke gemeenschap worden gebruikt om op hun respectieve vakgebied onderzoek te verrichten. Hierbij gaat het om: wetenschappelijke uitrusting of sets wetenschappelijke instrumenten; kennisgebaseerde hulpbronnen zoals verzamelingen, archieven of gestructureerde wetenschappelijke informatie; ict-gebaseerde enabling infrastructuur zoals gridnetwerken, computers, software en communicatie, of iedere andere entiteit met een uniek karakter die onontbeerlijk is om onderzoek te kunnen verrichten. Dit soort infrastructuur kan zich op één enkele locatie bevinden (single-sited) dan wel verspreid zijn (distributed) (een georganiseerd netwerk van hulpbronnen) in de zin van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC);
op arm’s length: de voorwaarden van de transactie tussen de contractspartijen wijken niet af van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm’s length-beginsel.
Subsidie voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten
Artikel 2.11 Subsidiabele activiteit
Onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, voor zover het gesubsidieerde deel volledig valt binnen één of meer van de volgende categorieën:
Artikel 2.12 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De in aanmerking komende kosten worden bij een specifieke categorie onderzoek en ontwikkeling ingedeeld en betreffen:
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;
bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien; onverminderd artikel 7, lid 1, derde zin, van de AGVV, kunnen deze projectkosten voor onderzoek en ontwikkeling bij wijze van alternatief worden berekend op basis van een vereenvoudigde kostenbenadering in de vorm van een vast percentage tot 20 %, dat wordt toegepast op de totale in aanmerking komende projectkosten voor onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in de punten a) tot en met d). In dat geval worden de voor de berekening van de indirecte kosten gebruikte projectkosten voor onderzoek en ontwikkeling vastgesteld op basis van normale boekhoudkundige praktijken en omvatten zij uitsluitend in aanmerking komende projectkosten voor onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in de punten a. tot en met d.
De subsidies voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling kunnen als volgt worden verhoogd, tot een maximale subsidie van 80 % van de in aanmerking komende kosten overeenkomstig de volgende punten a. tot en met d, waarbij de punten b, c en d onderling niet mogen worden gecombineerd:
met 15 procentpunten indien één van de volgende voorwaarden is vervuld:
de begunstigde verbindt zich ertoe licenties voor onderzoeksresultaten van gesteunde projecten inzake onderzoek en ontwikkeling die door intellectuele-eigendomsrechten worden beschermd, tijdig tegen marktprijs en op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis beschikbaar te stellen voor gebruik door geïnteresseerde partijen in de EER; of
met 25 procentpunten indien het project inzake onderzoek en ontwikkeling:
een daadwerkelijke samenwerking inhoudt tussen ondernemingen in ten minste twee lidstaten of overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst wanneer de begunstigde een kmo is, of in ten minste drie lidstaten of overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst wanneer de begunstigde een grote onderneming is; en
indien ten minste een van de twee volgende voorwaarden is vervuld:
de begunstigde verbindt zich ertoe licenties voor onderzoeksresultaten van gesteunde projecten inzake onderzoek en ontwikkeling die door intellectuele-eigendomsrechten worden beschermd, tijdig tegen marktprijs en op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis beschikbaar te stellen voor gebruik door geïnteresseerde partijen in de EER.
Investeringssubsidie voor onderzoeksinfrastructuur
Artikel 2.13 Subsidiabele activiteit
De bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur waarmee economische activiteiten worden verricht.
Artikel 2.14 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
Wanneer met onderzoeksinfrastructuur zowel economische als niet-economische activiteiten worden verricht, wordt voor de financiering, kosten en inkomsten van elk soort activiteit een gescheiden boekhouding gevoerd, op basis van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen van kostprijsadministratie.
Toegang tot de infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld.
Wanneer onderzoeksinfrastructuur overheidsfinanciering ontvangt voor zowel economische als niet-economische activiteiten, werken lidstaten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme uit om te garanderen dat de toepasselijke steunintensiteit niet wordt overschreden door een toename van het aandeel economische activiteit en ten opzichte van de situatie waarmee op het tijdstip van de toekenning van de subsidie werd gerekend.
Artikel 2.16 Subsidiabele activiteit
het detacheren van hooggekwalificeerd personeel van een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding of een grote onderneming naar onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten in een nieuw gecreëerde functie binnen de begunstigde onderneming, zonder dat hierbij andere personeelsleden worden vervangen;
innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning, met inbegrip van de diensten die worden geleverd door organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, onderzoeksinfrastructuur, test- en experimenteerinfrastructuur (artikel 2 onder 98 bis AGVV) of innovatieclusters (artikel 2 onder 92 AGVV).
Artikel 2.17 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
In het specifieke geval van subsidie voor innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning kan de steunintensiteit worden verhoogd tot 100 % van de in aanmerking komende kosten mits het totale bedrag van de subsidie voor innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning ten hoogste 220.000 EUR bedraagt per onderneming over een periode van drie jaar.
Subsidie voor onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector
Artikel 2.18 Subsidiabele activiteit
Onderzoek- en ontwikkelingsprojecten in de visserij- en aquacultuursector.
Artikel 2.19 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De resultaten van het gesubsidieerde project worden op internet beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het gesubsidieerde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten blijven op internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesubsidieerde project.
Titel 2.3 Subsidie voor milieubescherming
Artikel 2.21 Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
energie-efficiëntie: energie-efficiëntie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad1;
energie uit hernieuwbare bronnen of hernieuwbare energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook op conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor „achter de meter” aangesloten accumulatiesystemen (geïnstalleerd samen met of als uitbreiding van de hernieuwbare installatie), doch niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;
hoogrenderende warmtekrachtkoppeling: warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de definitie van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG;2
milieubelasting of -heffing: een belasting of een heffing die wordt toegepast op een bijzondere heffingsgrondslag of op producten of diensten die een duidelijk negatief milieueffect hebben, of die bepaalde activiteiten, goederen of diensten wil belasten zodat de milieukosten in de prijs ervan kunnen worden opgenomen of producenten en verbruikers kunnen worden toegeleid naar activiteiten die milieuvriendelijker zijn;
milieubescherming: elke maatregel of activiteit die is gericht op beperking of preventie van verontreiniging, negatieve milieueffecten of andere aantastingen van de natuurlijke omgeving (met inbegrip van lucht, water en bodem), ecosystemen of natuurlijke hulpbronnen door menselijk toedoen - onder meer met het oog op klimaatmitigatie -, op beperking van het risico op dergelijke aantastingen, op bescherming en herstel van de biodiversiteit dan wel op aanmoediging van een rationeler gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en andere technieken om broeikasgasemissies en andere verontreinigende stoffen te reduceren, alsmede om over te stappen naar circulaire economische modellen om het gebruik van grondstoffen te reduceren en efficiëntiewinsten te verhogen. Dit begrip omvat ook maatregelen om het adaptieve vermogen te versterken en de kwetsbaarheid voor klimaateffecten zoveel mogelijk te beperken;
Unienorm: een bindende Unienorm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, met uitsluiting van op Unieniveau vastgestelde normen of streefdoelen die bindend zijn voor lidstaten, maar niet voor individuele ondernemingen; of de verplichting om gebruik te maken van de beste beschikbare technieken (BBT), zoals gedefinieerd in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad en om ervoor te zorgen dat de emissieniveaus niet hoger liggen dan die welke bij toepassing van de BBT zouden worden bereikt; wanneer de met de BBT samenhangende emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU of op grond van andere toepasselijke richtlijnen zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden voor de toepassing van deze verordening; wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waarvoor de BBT voor de betrokken onderneming het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;
Subsidie voor milieubescherming, met inbegrip van decarbonisatie
Artikel 2.22 Subsidiabele activiteit
De artikelen 2.22 tot en met 2.24 zijn niet van toepassing op maatregelen waarvoor specifiekere regels in artikel 36 bis, artikel 36 ter en de artikelen 38 tot en met 48 van de AGVV zijn vastgesteld. Deze artikelen zijn evenmin van toepassing op investeringen in uitrusting, machines en industriële productiefaciliteiten die van fossiele brandstoffen gebruikmaken, met inbegrip van die welke van aardgas gebruikmaken. Dit laat de mogelijkheid onverlet subsidie te verlenen voor de installatie van uitbreidingen die het niveau van milieubescherming van bestaande uitrusting, machines en industriële productie-installaties verbeteren, in welk geval de investering niet mag leiden tot een uitbreiding van de productiecapaciteit noch tot een hoger verbruik van fossiele brandstoffen.
De artikelen 2.22 tot en met 2.24 zijn ook van toepassing op investeringen in uitrusting, machines en infrastructuur die waterstof gebruiken of vervoeren, voor zover de gebruikte of vervoerde waterstof als hernieuwbare waterstof kwalificeert. De artikelen zijn eveneens van toepassing op investeringen in uitrusting en machines die brandstoffen op basis van waterstof gebruiken waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare bronnen dan biomassa en die zijn geproduceerd overeenkomstig de methoden voor hernieuwbare vloeibare en gasvormige vervoersbrandstoffen van niet-biologische oorsprong van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen ervan.
De artikelen 2.22 tot en met 2.24 zijn tevens van toepassing op subsidie voor investeringen in installaties, uitrusting en machines die waterstof op basis van elektriciteit produceren of gebruiken, en in specifieke infrastructuur als bedoeld in artikel 2, punt 130, laatste zin, van de AGVV, voor het vervoer daarvan en die niet als hernieuwbare waterstof kwalificeert, voor zover kan worden aangetoond dat de waterstof op basis van elektriciteit die wordt geproduceerd, gebruikt of vervoerd, over de levenscyclus broeikasgasemissiereducties behaalt van ten minste 70 % in vergelijking met een fossiele referentiebrandstof van 94 g CO2eq/MJ. Om de broeikasgasemissiereducties over de levenscyclus overeenkomstig deze alinea te bepalen, worden de broeikasgasemissies in verband met de productie van elektriciteit die wordt gebruikt om waterstof te produceren, bepaald door de marginale centrale-eenheid in de biedzone waar de elektrolyse-installatie is gevestigd tijdens perioden van onbalansverrekening waarin de elektrolyse-installatie elektriciteit van het net verbruikt.
Er wordt geen subsidie verleend wanneer de investeringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen gewoonweg voldoen aan van kracht zijnde Unienormen. Subsidie aan ondernemingen om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld maar nog niet van kracht zijn, kan op grond van de artikelen 2.22 tot en met 2.24 worden verleend mits de investering waarvoor de subsidie wordt toegekend, ten minste 18 maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de betrokken norm is uitgevoerd en voltooid.
Artikel 2.23 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De in aanmerking komende kosten zijn de extra kosten voor investeringen die zijn bepaald door de investeringskosten af te zetten tegen die van een nulscenario dat zonder de subsidie zou plaatsvinden, en wel als volgt:
indien het nulscenario erin bestaat een minder milieuvriendelijke investering uit te voeren die overeenkomt met de gangbare zakelijke praktijk in de betrokken sector of voor de betrokken activiteit, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor subsidie wordt verleend en de kosten van de minder milieuvriendelijke investering;
indien het nulscenario erin bestaat dezelfde investering op een later tijdstip uit te voeren, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor subsidie wordt verleend en de netto contante waarde van de kosten van de latere investering, gedisconteerd naar het tijdstip dat de gesteunde investering zou worden verricht;
indien het nulscenario erin bestaat de bestaande installaties en uitrusting in bedrijf te houden, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor subsidie wordt verleend en de netto contante waarde van de investeringen in het onderhoud, de reparatie en de modernisering van de bestaande installaties en uitrusting, gedisconteerd naar het tijdstip dat de gesteunde investering zou worden verricht;
in het geval van uitrusting die onder leasingovereenkomsten valt, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil in netto contante waarde tussen de leasing van de uitrusting waarvoor subsidie wordt verleend en de leasing van de minder milieuvriendelijke uitrusting die zonder de subsidie zou worden geleased; de leasingkosten omvatten geen kosten met betrekking tot de exploitatie van de uitrusting of installatie (brandstofkosten, verzekering, onderhoud, andere verbruiksgoederen), ongeacht of deze deel uitmaken van het leasingcontract.
In de onder a. tot en met d. genoemde situaties komt het nulscenario overeen met een investering met een vergelijkbare outputcapaciteit en levensduur die voldoet aan reeds van kracht zijnde Unienormen. Het nulscenario is geloofwaardig in het licht van wettelijke vereisten, marktvoorwaarden en prikkels gegenereerd door het EU ETS-systeem.
Indien de investering waarvoor subsidie wordt verleend, bestaat in de installatie van een uitbreidingscomponent van een reeds bestaande faciliteit waarvoor geen minder milieuvriendelijke investering in een nulscenario bestaat, zijn de in aanmerking komende kosten de totale investeringskosten.
Indien de investering waarvoor subsidie wordt verleend, bestaat in de aanleg van specifieke infrastructuur als bedoeld in artikel 2, punt 130, laatste zin, van de AGVV, voor waterstof in de zin van artikel 2.22, lid 3 en 4, afvalwarmte of CO2 die noodzakelijk is om de in artikel 2.24, lid 1, bedoelde verhoging van het niveau van milieubescherming mogelijk te maken, zijn de in aanmerking komende kosten de totale investeringskosten.
Kosten voor het bouwen of upgraden van opslagvoorzieningen, met uitzondering van opslagvoorzieningen voor hernieuwbare waterstof en waterstof die onder artikel 2.22, lid 4, vallen, komen niet in aanmerking.
De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 40 % van de in aanmerking komende kosten. Indien de investering, met uitzondering van investeringen die berusten op het gebruik van biomassa, resulteert in een vermindering met 100 % van de directe broeikasgasemissies, kan de steunintensiteit tot 50 % bedragen.
In het geval van investeringen met betrekking tot CCS en/of CCU bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 30 % van de in aanmerking komende kosten.
De subsidie kan tot 100 % van de investeringskosten bedragen indien subsidie wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die naast de in artikel 2, punt 38, van de AGVV vastgestelde voorwaarden elk van de volgende voorwaarden vervult:
de subsidieverlening is gebaseerd op objectieve, heldere, transparante en niet-discriminerende criteria om in aanmerking te komen en selectiecriteria, die vooraf worden vastgesteld en ten minste zes weken vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van aanvragen worden bekendgemaakt, om daadwerkelijke mededinging mogelijk te maken;
tijdens de uitvoering van een regeling, in het geval van een biedprocedure waarbij alle bieders subsidie ontvangen, wordt de vormgeving van deze procedure gecorrigeerd om in de daaropvolgende biedprocedures een daadwerkelijke mededinging te herstellen, bijvoorbeeld door het budget of het volume te verlagen;
ten minste 70 % van de totale selectiecriteria die worden gehanteerd voor de rangschikking van biedingen en, uiteindelijk, voor de toewijzing van de subsidie in het kader van de concurrerende biedprocedure, wordt vastgesteld als subsidie in verhouding tot de bijdrage van het project aan de milieudoelstellingen van de maatregel, bijvoorbeeld de gevraagde subsidie per te leveren eenheid milieubescherming.
Als alternatief voor de leden 1 tot en met 5 is het subsidiebedrag niet hoger dan het verschil tussen de investeringskosten die rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt op basis van redelijke projecties vooraf in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten en wordt achteraf geverifieerd door middel van een terugvorderingsmechanisme.
In afwijking van lid 1, aanhef en punten a. tot en met d. en de leden 5 en 6 kunnen de in aanmerking komende kosten worden bepaald zonder dat het nulscenario wordt vastgesteld en zonder dat er een concurrerende biedprocedure is. In dat geval zijn de in aanmerking komende kosten de investeringskosten die rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, en worden de in de leden 2 tot en met 4 vastgestelde toepasselijke subsidie-intensiteiten en verhogingen met 50 % verlaagd.
De investering voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
zij maakt het mogelijk een project uit te voeren dat ertoe leidt dat de begunstigde in staat is het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen door verder te gaan dan de van kracht zijnde Unienormen, ongeacht of er verplichte nationale normen bestaan die strenger zijn dan de Unienormen; voor projecten die verband houden met of betrekking hebben op de in artikel 2, punt 130, laatste zin, van de AGVV bedoelde specifieke infrastructuur voor waterstof in de zin van artikel 2.22, lid 3 en 4, afvalwarmte of CO2, of die een verbinding met energie-infrastructuur voor waterstof in de zin van artikel 2.22, lid 3 en 4, afvalwarmte of CO2 omvatten, kan de toename van het niveau van milieubescherming ook het gevolg zijn van de activiteiten van een andere entiteit in de infrastructuurketen; of
zij maakt het mogelijk een project uit te voeren dat ertoe leidt dat de begunstigde in staat is om bij ontstentenis van Unienormen het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen; voor projecten die verband houden met of betrekking hebben op de in artikel 2, punt 130, laatste zin, van de AGVV bedoelde specifieke infrastructuur voor waterstof in de zin van artikel 2.22, lid 3 en 4, afvalwarmte of CO2, of die een verbinding met energie-infrastructuur voor waterstof in de zin van artikel 2.22, lid 3 en 4, afvalwarmte of CO2 omvatten, kan de toename van het niveau van milieubescherming ook het gevolg zijn van de activiteiten van een andere entiteit in de infrastructuurketen; of”;
zij maakt het mogelijk een project uit te voeren dat ertoe leidt dat de begunstigde in staat is het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen teneinde te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld maar nog niet van kracht zijn; voor projecten die verband houden met of betrekking hebben op de in artikel 2, punt 130, laatste zin, van de AGVV bedoelde specifieke infrastructuur voor waterstof in de zin van artikel 2.22, lid 3 en 4, afvalwarmte of CO2, of die een verbinding met energie-infrastructuur voor waterstof in de zin van artikel 2.22, lid 3 en 4, afvalwarmte of CO2 omvatten, kan de toename van het niveau van milieubescherming ook het gevolg zijn van de activiteiten van een andere entiteit in de infrastructuurketen.
investeringen in CO2-afvang en -vervoer moeten voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:
de in aanmerking komende kosten zijn uitsluitend de extra investeringskosten die voortvloeien uit het afvangen van CO2 uit een CO2 uitstotende installatie (industriële installatie of energiecentrale) of rechtstreeks uit de omgevingslucht, alsook uit de bufferopslag en het vervoer van afgevangen CO2-emissies.
Wanneer de subsidie gericht is op het verminderen of vermijden van directe emissies, mag hij niet louter dienen om deze emissies van de ene sector naar de andere te verschuiven, maar moet hij deze emissies in hun geheel verminderen; met name, wanneer de subsidie gericht is op het verminderen van broeikasgasemissies, mag hij niet louter dienen om de emissies van de ene sector naar de andere te verschuiven, maar moet hij deze in hun geheel verminderen
Investeringssubsidie ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen: vervallen
Artikelen 2.25 tot en met 2.27: vervallen
Investeringssubsidie voor andere energie-efficiëntiemaatregelen dan in gebouwen
Artikel 2.28 Subsidiabele activiteit
Er kan geen subsidie worden verleend voor investeringen om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld en van kracht zijn.
Op grond van dit artikel kan subsidie worden toegekend voor investeringen om te voldoen aan reeds vastgestelde maar nog niet van kracht zijnde Unienormen, mits de investering ten minste 18 maanden vóór de inwerkingtreding van de norm is uitgevoerd en voltooid.
Artikel 2.29 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te behalen. Zij worden vastgesteld door de investeringskosten te vergelijken met die van het nulscenario dat zich zonder de subsidie zou voordoen, en wel als volgt:
indien het nulscenario erin bestaat een minder energie-efficiënte investering uit te voeren die overeenkomt met de gangbare zakelijke praktijk in de betrokken sector of voor de betrokken activiteit, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor subsidie wordt verleend en de kosten van de minder energie-efficiënte investering;
indien het nulscenario erin bestaat dezelfde investering op een later tijdstip uit te voeren, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor subsidie wordt verleend en de netto contante waarde van de kosten van de latere investering, gedisconteerd naar het tijdstip dat de gesteunde investering zou worden verricht;
indien het nulscenario erin bestaat de bestaande installaties en uitrusting in bedrijf te houden, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor subsidie wordt verleend en de netto contante waarde van de investering in het onderhoud, de reparatie en de modernisering van de bestaande installaties en uitrusting, gedisconteerd naar het tijdstip dat de gesteunde investering zou worden verricht;
in het geval van uitrusting die onder leasingovereenkomsten valt, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil in netto contante waarde tussen de leasing van de uitrusting waarvoor subsidie wordt verleend en de leasing van de minder energie-efficiënte uitrusting die zonder de subsidie zou worden geleased; de leasingkosten omvatten geen kosten met betrekking tot de exploitatie van de uitrusting of installatie (brandstofkosten, verzekering, onderhoud, andere verbruiksgoederen), ongeacht of deze deel uitmaken van het leasingcontract.
In de in lid 1 genoemde situaties komt het nulscenario overeen met een investering met een vergelijkbare outputcapaciteit en levensduur die voldoet aan reeds van kracht zijnde Unienormen. Het nulscenario is geloofwaardig in het licht van wettelijke vereisten, marktvoorwaarden en prikkels gegenereerd door het EU ETS-systeem.
Indien de investering bestaat in een duidelijk te identificeren investering met uitsluitend als doel het verbeteren van de energie-efficiëntie waarvoor er geen minder energie-efficiënte investering in een nulscenario is, zijn de in aanmerking komende kosten de totale investeringskosten.
De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie komen niet in aanmerking.
De steunintensiteit kan tot 100 % van de totale investeringskosten bedragen indien subsidie wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die naast de in artikel 2, punt 38, van de AGVV vastgestelde voorwaarden elk van de volgende voorwaarden vervult:
de subsidieverlening is gebaseerd op objectieve, heldere, transparante en niet-discriminerende criteria om in aanmerking te komen en selectiecriteria, die vooraf worden vastgesteld en ten minste zes weken vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van aanvragen worden bekendgemaakt, om daadwerkelijke mededinging mogelijk te maken;
tijdens de uitvoering van een regeling, in het geval van een biedprocedure waarbij alle bieders s ontvangen, wordt de vormgeving van deze procedure gecorrigeerd om in de daaropvolgende biedprocedures een daadwerkelijke mededinging te herstellen, bijvoorbeeld door het budget of het volume te verlagen;
ten minste 70 % van de totale selectiecriteria die worden gehanteerd voor de rangschikking van biedingen en, uiteindelijk, voor de toewijzing van de subsidie in het kader van de concurrerende biedprocedure, wordt vastgesteld als subsidie in verhouding tot de bijdrage van het project aan de milieudoelstellingen van de maatregel, bijvoorbeeld de gevraagde steun per eenheid bespaarde of per eenheid geproduceerde energie. Deze criteria tellen voor ten minste 70 % mee in de weging van alle selectiecriteria.
In afwijking van lid 1, punten a) tot en met d), en lid 6, kunnen de in aanmerking komende kosten worden bepaald zonder dat het nulscenario wordt vastgesteld en zonder dat er een concurrerende biedprocedure is. In dat geval zijn de in aanmerking komende kosten de totale investeringskosten die rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiënte en worden de in de leden 3, 4 en 5 vastgestelde toepasselijke steunintensiteiten en verhogingen met 50 % verlaagd.
Investeringssubsidie ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling: vervallen
Artikelen 2.30 tot en met 2.32: vervallen
Investeringssubsidie ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen, uit hernieuwbare waterstof en uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling
Artikel 2.33 Subsidiabele activiteit
Investeringssubsidie voor projecten voor elektriciteitsopslag op grond van dit artikel is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het VWEU alleen vrijgesteld voor zover deze wordt toegekend aan gecombineerde projecten voor hernieuwbare energie en opslag (achter de meter), waarbij beide elementen deel uitmaken van één investering of waarbij de opslag gekoppeld wordt aan een bestaande installatie voor de opwekking van hernieuwbare energie. De opslagcomponent haalt op jaarbasis ten minste 75 % van zijn energie uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie. Bij verificatie van de naleving van de in artikel 4 van de AGVV genoemde drempelwaarden worden alle investeringscomponenten (opwekking en opslag) als één geïntegreerd project beschouwd. Dezelfde regels zijn van toepassing op thermische opslag die rechtstreeks is aangesloten op een installatie voor de productie van hernieuwbare energie.
Investeringssubsidie voor de productie en opslag van biobrandstof, vloeibare biomassa, biogas (met inbegrip van biomethaan) en biomassabrandstof is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het VWEU alleen vrijgesteld voor zover de gesteunde brandstoffen voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereductie van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen ervan, en die worden geproduceerd uit de in bijlage IX bij die richtlijn genoemde grondstoffen. De opslagcomponent haalt op jaarbasis ten minste 75 % van zijn brandstofinhoud uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa, biogas (met inbegrip van biomethaan) en biomassabrandstoffen. Bij verificatie van de naleving van de in artikel 4 van de AGVV genoemde drempelwaarden worden alle investeringscomponenten (productie en opslag) als één geïntegreerd project beschouwd.
Investeringssubsidie voor de productie van waterstof is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het VWEU alleen vrijgesteld wat betreft installaties die uitsluitend hernieuwbare waterstof produceren. Voor projecten met hernieuwbare waterstof die bestaan uit een elektrolyse-installatie en een of meer productie-eenheden voor hernieuwbare energie achter één netaansluitpunt, bedraagt het vermogen van de elektrolyse-installatie niet meer dan het gecombineerde vermogen van de productie-eenheden voor hernieuwbare energie. De investeringssubsidie kan gaan naar specifieke infrastructuur voor de transmissie of distributie van hernieuwbare waterstof, maar ook naar opslagvoorzieningen voor hernieuwbare waterstof.
Investeringssubsidie voor hoogrenderende wkk-eenheden is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het VWEU alleen vrijgesteld voor zover deze totale besparingen van primaire energie oplevert ten opzichte van de afzonderlijke productie van warmte en elektriciteit zoals bepaald door Richtlijn 2012/27/EU of latere wetgeving die deze handeling geheel of ten dele vervangt. Subsidie voor investeringen in projecten voor elektriciteits- en warmteopslag die rechtstreeks verbonden zijn met hoogrenderende warmtekrachtkoppeling op basis van hernieuwbare energiebronnen is onder de in lid 2 vastgestelde voorwaarden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het VWEU.
Investeringssubsidie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het VWEU alleen vrijgesteld voor zover deze niet bestemd is voor wkk-installaties op fossiele brandstof, met uitzondering van aardgas indien inachtneming van de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 is gegarandeerd overeenkomstig afdeling 4.30 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie.
Artikel 2.34 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De steunintensiteit kan tot 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen indien subsidie wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die naast de in artikel 2, punt 38, van de AGVV vastgestelde voorwaarden elk van de volgende voorwaarden vervult:
de subsidieverlening is gebaseerd op objectieve, heldere, transparante en niet-discriminerende criteria om in aanmerking te komen en selectiecriteria, die vooraf worden vastgesteld en ten minste zes weken vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van aanvragen worden bekendgemaakt, om daadwerkelijke mededinging mogelijk te maken;
tijdens de uitvoering van een regeling, in het geval van een biedprocedure waarbij alle bieders subsidie ontvangen, wordt de vormgeving van deze procedure gecorrigeerd om in de daaropvolgende biedprocedures een daadwerkelijke mededinging te herstellen, bijvoorbeeld door het budget of het volume te verlagen;
ten minste 70 % van de totale selectiecriteria die worden gehanteerd voor de rangschikking van biedingen en, uiteindelijk, voor de toewijzing van de subsidie in het kader van de concurrerende biedprocedure, wordt vastgesteld als subsidie per eenheid energiecapaciteit uit hernieuwbare bronnen of hoogrenderende warmtekrachtkoppeling.
De investeringssubsidie wordt uitsluitend voor nieuw geïnstalleerd of gerenoveerd vermogen verleend. Het subsidiebedrag staat los van de output.
Subsidie voor studies of consultancydiensten inzake milieubescherming en energiethema’s
Artikel 2.36 Subsidiabele activiteit
Artikel 2.37 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
Indien de volledige studie of consultancydienst investeringen betreft die op grond van dit deel voor subsidie in aanmerking komen, zijn de in aanmerking komende diensten de kosten van de studie of consultancydienst. Indien slechts een deel van de studie of de consultancydienst betrekking heeft op investeringen die op grond van dit deel voor subsidie in aanmerking komen, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten van het deel van de studie of de consultancydienst dat met die investeringen verband houdt.
Subsidie voor cultuur en instandhouding van het erfgoed
Subsidie voor cultuur en instandhouding van het erfgoed
Artikel 2.38 Subsidiabele activiteit
Op grond van dit artikel wordt geen subsidie verleend voor kranten en tijdschriften, ongeacht of deze op papier of elektronisch worden gepubliceerd. De subsidie wordt verleend voor de volgende culturele doelstellingen en activiteiten:
musea, archieven, bibliotheken, kunstencentra en cultuurcentra of artistieke of culturele locaties, theaters, bioscopen, operahuizen, concerthallen, andere liveperformanceorganisaties, cinematografische erfgoedinstellingen, en andere vergelijkbare artistieke en culturele infrastructuurvoorzieningen, organisaties en instellingen;
materieel erfgoed, waaronder alle vormen van roerend of onroerend cultureel erfgoed en archeologische sites, monumenten, historische locaties en gebouwen; natuurerfgoed met een rechtstreekse band met cultuurerfgoed of indien dit door de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat formeel is erkend als cultuur- of natuurerfgoed;
Artikel 2.39 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
Wat investeringssubsidie betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten voor investeringen in immateriële en materiële activa, met inbegrip van:
kosten om cultureel erfgoed beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en andere nieuwe technologieën, kosten om de toegankelijk te verbeteren voor mensen met speciale behoeften (met name hellingbanen en liften voor mensen met een handicap, aanduidingen in braille en voel- en tastobjecten in musea) en kosten om de culturele diversiteit ten aanzien van presentaties, programma’s en bezoekers te bevorderen;
Wat exploitatiesubsidie betreft zijn de in aanmerking komende kosten de volgende:
exploitatiekosten die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, zoals het huren of leasen van vastgoed en culturele locaties, reiskosten, materialen en leveranties die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, architectonische structuren voor tentoonstellingen en podia, de ontlening, huur en afschrijving van werktuigen, software en uitrusting, kosten voor toegangsrechten tot auteursrechtelijk beschermde werken en andere verwante door intellectuele-eigendomsrechten beschermde content, promotiekosten en kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het project of de activiteit. Afschrijvingslasten en financieringskosten komen alleen in aanmerking indien deze niet werden gedekt door investeringssubsidie;
In het geval van investeringssubsidie is het subsidiebedrag niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme. De exploitant van de infrastructuur mag een redelijke winst behouden over de betrokken periode.
Voor de in artikel 2.38, lid 2, onder f), genoemde activiteiten is het maximale steunbedrag niet hoger dan hetzij het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de gedisconteerde inkomsten van het project, hetzij 70% van de in aanmerking komende kosten. De inkomsten worden in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf hetzij via een terugvorderingsmechanisme. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor publicatie van muziek en literatuur, met inbegrip van de auteursvergoedingen (kosten van auteursrechten), vergoedingen van vertalers, vergoedingen van redacteuren, andere publicatiekosten (proeflezen, correctie, revisie), opmaak- en prepresskosten, en kosten voor drukken en e-publishing.
Subsidie voor audiovisuele werken
Artikel 2.40 Subsidiabele activiteit
Artikel 2.41 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt in het geval van preproductie ten hoogste 100% van de in aanmerking komende kosten. Indien van het uiteindelijke script of project een audiovisueel werk zoals een film wordt gemaakt, worden de preproductiekosten opgenomen in het totale budget en wordt daarmee rekening gehouden bij het berekenen van de subsidie. De subsidie is in het geval van distributie dezelfde als de subsidie voor productie.
Subsidie voor multifunctionele recreatieve infrastructuur
Artikel 2.42 Subsidiabele activiteit
Artikel 2.43 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De subsidie is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een door het dagelijks bestuur te bepalen terugvorderingsmechanisme.
Toegang tot multifunctionele recreatieve infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 30 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden, mits die voorwaarden publiek beschikbaar worden gesteld.
Investeringssteun voor lokale infrastructuurvoorzieningen
Artikel 2.45 Subsidiabele activiteit
Artikel 2.46 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
Hoofdstuk 3 Subsidie voor activiteiten die wordt verstrekt met toepassing van de artikelen 14, 17, 24, 32, 36 en 38 van de Landbouwvrijstellingsverordening.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
afzet van landbouwproducten: het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een landbouwer aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid; verkoop door een landbouwer aan eindverbruikers wordt als afzet van landbouwproducten beschouwd indien die verkoop plaatsvindt in daarvoor bestemde afzonderlijke lokalen of ruimten;
arm's length: de situatie waarbij de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen niet afwijken van die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden worden overeengekomen en geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding behelzen. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en onvoorwaardelijke procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;
norm van de Unie: verplichte, in de wetgeving van de Unie vastgestelde norm die het niveau aangeeft dat de individuele ondernemingen moeten halen, met name wat milieu, hygiëne en dierenwelzijn betreft; op het niveau van de Unie vastgestelde normen of streefdoelen die bindend zijn voor de lidstaten, maar niet voor individuele ondernemingen, worden evenwel niet als Unienormen beschouwd;
Titel 3.2 Subsidie voor kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten.
Par. 3.1 Subsidie voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven
Artikel 3.3 Subsidiabele activiteit
De investering is gericht op ten minste één van de volgende doelstellingen:
herstellen van productiepotentieel dat schade heeft opgelopen door natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen en beschermde dieren, en voorkomen van schade als gevolg van die gebeurtenissen en factoren; als de schade kan worden gelinkt aan de klimaatverandering, nemen de begunstigden bij het herstel waar passend maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering;
Indien de investering wordt gedaan voor de productie van biobrandstoffen, mag de productiecapaciteit van de productie-installaties niet groter zijn dan de capaciteit die overeenstemt met het gemiddelde jaarlijkse brandstofverbruik van het landbouwbedrijf, en mogen de geproduceerde biobrandstoffen niet op de markt worden verkocht.
Als wordt geïnvesteerd voor de productie, op het landbouwbedrijf, van thermische energie en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, mogen de productie-installaties slechts voorzien in de eigen energiebehoeften van de begunstigde en mag de productiecapaciteit van die installaties niet groter zijn dan de capaciteit die overeenstemt met het gecombineerde gemiddelde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie en elektriciteit van het landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden. De verkoop van elektriciteit aan het net is slechts toegestaan binnen de jaarlijkse gemiddelde limiet van het eigen verbruik.
Het bevoegd gezag stelt overeenkomstig artikel 26 van Richtlijn (EU) 2018/2001 voor de verschillende types installaties drempelwaarden vast voor het maximale aandeel granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikergewassen en oliehoudende gewassen dat mag worden gebruikt voor de productie van bio-energie, waaronder biobrandstoffen. De subsidie voor investeringen in bio-energieprojecten blijft beperkt tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke duurzaamheidscriteria die zijn vastgelegd in de wetgeving van de Unie.
De subsidie mag niet worden verleend in strijd met de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden en beperkingen uitsluitend betrekking hebben op de subsidie van de Unie waarin die verordening voorziet. De subsidie mag niet worden beperkt tot specifieke landbouwproducten en moet dus ter beschikking worden gesteld van alle sectoren van de primaire landbouwproductie, van de hele sector plantaardige productie of van de hele sector dierlijke productie. De bevoegde autoriteiten mogen echter bepaalde producten uitsluiten wegens overcapaciteit op de interne markt of een gebrek aan afzetmogelijkheden.
Wat irrigatie betreft, wordt slechts subsidie verleend voor zover het bevoegd gezag dat met betrekking tot het stroomgebiedsdistrict waarin de investering plaatsvindt, ervoor heeft gezorgd dat de landbouwsector bijdraagt aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten overeenkomstig artikel 9, eerste lid, tweede alinea, eerste streepje, van Richtlijn 2000/60/EG, in voorkomend geval rekening houdend met de maatschappelijke, ecologische en economische effecten van de terugwinning en met de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken regio of regio’s.
Artikel 3.4 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De in aanmerking komende kosten zijn:
de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij aangekochte grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10% van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting;
de algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, duurzame energie, energie-efficiëntie en de productie en het gebruik van hernieuwbare energie, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder a) en b) worden verricht;
als het gaat om irrigatie: de kosten van investeringen die aan de volgende voorwaarden voldoen:
de Commissie is in kennis gesteld van een stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad dat is opgesteld voor het hele gebied waarin de investering plaatsvindt en voor alle andere gebieden waar de investering gevolgen voor het milieu kan hebben; de maatregelen die in het kader van het stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig artikel 11 van die richtlijn worden uitgevoerd en voor de landbouwsector van belang zijn, worden in het betrokken maatregelenprogramma omschreven;
wanneer een investering een weerslag heeft op grond- of oppervlaktewaterlichamen waarvan de toestand, om met de waterhoeveelheid verband houdende redenen, in het betrokken stroomgebiedbeheerplan is aangemerkt als minder dan goed, of als uit geavanceerde beoordelingen van de klimaatkwetsbaarheid en -risico’s blijkt dat de betrokken, in een goede toestand verkerende waterlichamen die toestand door de effecten van de klimaatverandering kunnen verliezen om met de waterhoeveelheid verband houdende redenen, moet overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2000/60/EG een daadwerkelijke vermindering van het watergebruik worden bewerkstelligd die bijdraagt tot het bereiken en het in stand houden van een goede toestand van die waterlichamen. De in de vorige zin vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing op investeringen in bestaande installaties die enkel gevolgen hebben voor de energie-efficiëntie, investeringen in de aanleg van reservoirs of investeringen in het gebruik van gerecycleerd water die geen gevolgen hebben voor grond- of oppervlaktewaterlichamen;
het bevoegd gezag stelt als voorwaarde voor de subsidie percentages voor de potentiële waterbesparing en de daadwerkelijke vermindering van het watergebruik vast, om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk minder water door de installatie stroomt dan in de periode 2014-2020 en om zo een afzwakking van de milieuambities te voorkomen:
de potentiële waterbesparing moet ten minste 5% bedragen wanneer de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur reeds een hoge mate van efficiëntie bieden (vóór de investering), en ten minste 25% wanneer de huidige efficiëntie laag is, en/of voor investeringen in gebieden waar waterbesparingen hard nodig zijn om een goede watertoestand te bereiken;
Als het gaat om investeringen met het oog op het herstel van agrarisch productiepotentieel dat beschadigd is door natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen of beschermde dieren: kosten om het agrarisch productiepotentieel te herstellen tot op het niveau van vóór de betrokken gebeurtenis.
De steunintensiteit kan tot maximaal 100% worden verhoogd voor de volgende investeringen:
investeringen voor het herstel van het in artikel 3.3, derde lid, onder d), bedoelde productiepotentieel en investeringen in verband met de preventie van schade die kan worden aangericht door natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld of beschermde dieren, en met de beperking van het risico van dergelijke schade.
Subsidie voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts verleend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de subsidie.
Par. 3.2 Subsidie voor investeringen in verband met de verwerking of de afzet van landbouwproducten
Artikel 3.6 Subsidiabele activiteit
Artikel 3.7 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De in aanmerking komende kosten zijn:
de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij de aankoop van grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10% van het totaal van de in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting;
algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs, advies over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied, met inbegrip van het uitvoeren van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder a) en b) worden verricht;
Subsidie voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts verleend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele subsidie.
Par. 3.3 Subsidie voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten
Artikel 3.9 Subsidiabele activiteit
Subsidie voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten:
Artikel 3.10 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De in aanmerking komende kosten van publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek zijn:
de kosten van publicaties in de gedrukte en elektronische media, websites en spots in de elektronische media, op radio of televisie, waarmee feitelijke informatie wordt verstrekt over begunstigden die uit een bepaald gebied afkomstig zijn of een bepaald landbouwproduct produceren, mits de informatie neutraal is en alle betrokken begunstigden gelijke kansen hebben om in de publicatie aan bod te komen;
De afzetbevorderingsmaatregelen mogen worden uitgevoerd door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hun omvang. De subsidie voor symbolische prijzen als bedoeld in artikel 3.10 lid 1 onder e, wordt slechts aan de aanbieder van de afzetbevorderingsmaatregelen betaald als de prijs werkelijk is uitgereikt en na voorlegging van een bewijs van die uitreiking.
De subsidie voor afzetbevorderingsmaatregelen is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen. Als de afzetbevorderingsmaatregel door producentengroeperingen en -organisaties wordt uitgevoerd, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde voor deelname zijn. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratiekosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie zijn beperkt tot de kosten van de uitvoering van de afzetbevorderingsmaatregelen.
Par. 3.4 Subsidie voor samenwerking in de landbouwsector
Artikel 3.12 Subsidiabele activiteit.
Subsidie ter bevordering van samenwerking die bijdraagt aan de verwezenlijking van een of meer van de doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2021/2115 waarbij ten minste twee actoren zijn betrokken, die niet noodzakelijk in de landbouwsector actief hoeven te zijn; de samenwerking moet echter vooral ten goede komen aan de landbouwsector.
De volgende vormen van samenwerking komen in aanmerking:
samenwerking tussen verschillende ondernemingen in de landbouwsector, de voedselketen en andere actoren die actief zijn in de landbouwsector, met inbegrip van producentengroeperingen, coöperaties en brancheorganisaties, die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en prioriteiten van het plattelandsontwikkelingsbeleid;
bedrijfsopvolging, met name met het oog op generatievernieuwing op het landbouwbedrijf; er wordt alleen subsidie verstrekt aan landbouwers die de pensioenleeftijd, zoals die door de betrokken lidstaat volgens zijn nationale wetgeving is bepaald, hebben bereikt of uiterlijk aan het einde van de verrichting zullen bereiken.
Artikel 3.13 Subsidiabele kosten en hoogte
De subsidie bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten, met dien verstande dat bij in lid 1 onder d bedoelde verrichtingen die uit investeringen bestaan, de subsidie beperkt blijft tot de maximale steunintensiteit voor investeringssteun, als vastgesteld in het desbetreffende artikel inzake investeringssteun.
Subsidie voor de oprichting en ontwikkeling van korte toeleveringsketens, als bedoeld in artikel 3.12, lid 3, onder d. en e. heeft slechts betrekking op toeleveringsketens waarbij er tussen de landbouwer en de consument hoogstens één intermediair is. Dit betreft samenwerking op het gebied van de productie, op het landbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen of van biobrandstoffen, mits wordt voldaan aan paragraaf 3.1.
Titel 3.3 Subsidie voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed
Par. 3.5 Investeringssubsidie voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven of in bossen.
Artikel 3.15 Subsidiabele activiteit
Investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven of in bossen. De subsidie wordt verleend voor de instandhouding van uit natuurlijke landschappen en gebouwen bestaand erfgoed, dat door het bevoegd gezag formeel als cultureel of natuurlijk erfgoed is erkend.
Artikel 3.16 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
Titel 3.4 Subsidie voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie
Par. 3.6 Subsidie voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector
Artikel 3.17 Subsidiabele activiteit
Artikel 3.18 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De in aanmerking komende kosten zijn:
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze wordt gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
De resultaten van het gesubsidieerde project worden op een openbaar toegankelijke website beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het gesubsidieerde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van een specifieke organisatie, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten blijven op internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesubsidieerde project.
Ondernemingen die invloed op de organisatie voor onderzoek en/of kennisverspreiding kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouders of leden, mogen geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van de organisatie of tot de door haar gegenereerde onderzoeksresultaten genieten.
Hoofdstuk 4 Subsidie die wordt verstrekt met toepassing van de artikelen 15, 24, 26, 28, 32, 33, 45 en 46 van de Visserijvrijstellingsverordening.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Artikel 4.3 Algemene voorwaarde
Bij de uitvoering van een project is de subsidieontvanger gehouden de regels van het Europees gemeenschappelijk visserijbeleid na te leven. Inbreuken daarop leiden tot terugvordering van de subsidie, in verhouding tot de ernst van de inbreuk.
Artikel 4.4 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 van Hoofdstuk 1, worden als subsidiabele kosten in aanmerking genomen de naar het oordeel van het dagelijks bestuur in redelijkheid gemaakte en betaalde kosten, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 53 tot en met 57 van Verordening (EU) 2021/1060 van 24 juni 2021.
Titel 4.2 Bevorderen van duurzame visserij en van het herstel en de instandhouding van aquatische biologische rijkdommen.
Artikel 4.5 Algemene voorwaarden
De subsidie in het kader van deze titel voldoet aan alle volgende algemene voorwaarden:
wanneer subsidie wordt verleend voor een vissersvaartuig van de Unie, mag dat vaartuig gedurende ten minste vijf jaar vanaf de laatste betaling voor de ondersteunde verrichting niet worden overgedragen of omgevlagd buiten de Unie. Indien een vaartuig toch binnen dat tijdsbestek wordt overgedragen of omgevlagd, worden de onverschuldigd voor de verrichting betaalde bedragen door het bevoegd gezag teruggevorderd naar rato van de periode waarin niet aan de voorwaarde van de eerste zin van dit punt is voldaan;
Paragraaf 4.1 Subsidie voor innovatie in de visserij
Artikel 4.6 Subsidiabele activiteit
Innovatie in de visserij, gericht op de ontwikkeling of invoering van nieuwe of substantieel verbeterde producten en uitrusting, nieuwe of verbeterde processen en technieken of nieuwe of verbeterde beheer- en organisatiesystemen, ook op het vlak van verwerking en afzet.
De gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd door of in samenwerking met een door het bevoegd gezag of de Europese Unie erkende wetenschappelijke of technische organisatie. Die wetenschappelijke of technische instantie valideert de resultaten van dergelijke verrichtingen. De subsidie wordt rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en/of kennisverspreiding betaald.
Artikel 4.8 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
De volgende kosten kunnen in aanmerking komen:
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze worden gebruikt voor de verrichtingen. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet gedurende de volledige levensduur ervan voor de verrichtingen worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van de verrichtingen, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
Het bedrag aan subsidie in het kader van deze paragraaf, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 50% van de in aanmerking komende kosten. De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvrijstellingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing.
Paragraaf 4.2 Subsidie voor de beperking van de impact van de visserij op het milieu en voor de aanpassing van de visserij aan de bescherming van soorten
Artikel 4.9 Subsidiabele activiteit
Beperking van de impact van de visserij op het milieu en voor de aanpassing van de visserij aan de bescherming van soorten, mits de subsidie is bedoeld om de impact van de visserij op het mariene milieu te beperken, het geleidelijk uitbannen van teruggooi te bevorderen en de overgang naar een duurzame exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 te vergemakkelijken. Uitsluitend de navolgende investeringen komen in aanmerking voor subsidie:
in uitrusting ter bescherming van het vistuig en de vangst tegen zoogdieren en vogels die beschermd zijn krachtens Richtlijn 92/43/EEG van de Raad of Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad, mits de selectiviteit van het vistuig daardoor niet wordt ondermijnd en alle passende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de predatoren fysiek letsel wordt toegebracht.
Subsidie wordt alleen verleend wanneer het vistuig of de andere in het eerste lid bedoelde uitrusting aantoonbaar beter selecteert op grootte of een aantoonbaar geringere impact op het ecosysteem en op de niet-doelsoorten heeft dan standaard-vistuig of andere uitrusting zoals toegestaan op grond van Unierecht, of op grond van toepasselijk nationaal recht in het kader van de regionalisering waarin Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.
Artikel 4.10 Kring van subsidieontvangers
Er wordt uitsluitend subsidie verstrekt aan:
In de periode tussen 1 januari 2023 en 31 december 2029 mag niet meer dan eenmaal subsidie worden verleend voor dezelfde soort uitrusting aan boord van een bepaald vissersvaartuig van de Unie.
Artikel 4.12 Hoogte van de subsidie
Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende subsidie, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 100% van de in aanmerking komende kosten.
Paragraaf 4.3 Subsidie voor de bescherming en het herstel van de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen en voor regelingen in het kader van duurzame visserijactiviteiten
Artikel 4.13 Subsidiabele activiteit
Subsidie wordt uitsluitend verleend voor de volgende activiteiten:
het deelnemen aan andere acties met het oog op de instandhouding en versterking van de biodiversiteit en ecosysteemdiensten, zoals het herstel van mariene en kusthabitats ter ondersteuning van de duurzaamheid van de visbestanden, met inbegrip van de wetenschappelijke voorbereiding en evaluatie ervan. De kosten van de volgende acties komen in aanmerking voor subsidie;
Subsidie ten behoeve van activiteiten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d), wordt alleen verleend als het bevoegd gezag dergelijke regelingen of maatregelen formeel erkent. Het bevoegd gezag zorgt er tevens voor dat er geen overcompensatie plaatsvindt doordat nationale, private en Unieregelingen worden gecombineerd.
Artikel 4.14 Hoogte van de subsidie
Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende subsidie, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 100% van de in aanmerking komende kosten
Paragraaf 4.4 Subsidie voor de toegevoegde waarde, productkwaliteit en het gebruik van ongewenste vangsten
Artikel 4.15 Subsidiabele activiteit
De in het eerste lid, onderdeel b) sub ii), bedoelde subsidie wordt afhankelijk gesteld van het gebruik van selectief vistuig waarmee ongewenste vangsten tot een minimum worden beperkt, en wordt uitsluitend verleend aan eigenaren van vissersvaartuigen van de Unie die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de subsidieaanvraag gedurende ten minste zestig dagen een visserijactiviteit op zee hebben verricht.
Artikel 4.16 Hoogte van de subsidie
Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende subsidie, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 50% van de in aanmerking komende kosten. De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvijstellingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing.
Titel 4.3 Bevorderen van duurzame aquacultuuractiviteiten
Artikel 4.17 Algemene voorwaarden
Subsidie in het kader van deze titel voldoet aan de volgende algemene voorwaarden:
indien de verrichtingen bestaan in investeringen in uitrusting of infrastructuur die borg moet staan voor de inachtneming van toekomstige vereisten op het gebied van milieu, gezondheid van mens en dier, hygiëne en dierenwelzijn in het kader van het Unierecht, mag subsidie worden verleend tot de datum waarop die vereisten voor de ondernemingen verplicht worden;
de subsidie mag niet worden verleend voor aquacultuurverrichtingen in mariene beschermde gebieden, indien het bevoegd gezag op grond van een milieueffectbeoordeling heeft geconstateerd dat de desbetreffende verrichting duidelijke negatieve milieueffecten zou hebben die niet voldoende kunnen worden afgezwakt.
Subsidie voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad een milieueffectbeoordeling vereist is, wordt alleen verleend indien een dergelijke beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van toekenning van de individuele subsidie.
Paragraaf 4.5 Subsidie voor innovatie in de aquacultuur
Artikel 4.18 Subsidiabele activiteit
Activiteiten ter stimulering van innovatie in de aquacultuur gericht op:
het ontwikkelen van technische, wetenschappelijke of organisatorische kennis in aquacultuurondernemingen die in het bijzonder de gevolgen voor het milieu beperkt, de afhankelijkheid van vismeel en -olie vermindert, een duurzaam gebruik van de rijkdommen in de aquacultuur bevordert, het dierenwelzijn verbetert of nieuwe, duurzame productietechnieken faciliteert;
Artikel 4.20 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
Voor de doeleinden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b), geldt dat wanneer deze apparatuur en uitrusting niet gedurende de volledige levensduur ervan voor het project worden gebruikt, alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten worden beschouwd.
Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende subsidie, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 50% van de in aanmerking komende kosten. De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvrijstelingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing.
Paragraaf 4.6 Steun voor investeringen in de aquacultuur ter verhoging van de productiviteit of met een positief effect op het milieu
Artikel 4.21 Subsidiabele activiteiten
Investeringen in de aquacultuur ter verhoging van de productiviteit of met een positief effect op het milieu mits de subsidie bestemd is voor:
investeringen die een substantiële reductie in de impact van de aquacultuurondernemingen op waterverbruik en -kwaliteit tot gevolg hebben, in het bijzonder door de gebruikte hoeveelheid water of chemicaliën, antibiotica en andere geneesmiddelen te verminderen of de kwaliteit van de reststromen te verbeteren, onder meer door de invoering van multitrofe aquacultuursystemen;
Subsidie als bedoeld in lid 1, onder h., wordt alleen aan aquacultuurondernemingen verleend indien de aanvullende activiteiten in verband staan met de kernactiviteit van de onderneming (d.w.z. aquacultuur), met inbegrip van hengeltoerisme, aquacultuurgebonden milieudiensten of educatieve activiteiten op het gebied van aquacultuur.
In lid 1 van dit artikel bedoelde subsidie kan worden verleend voor investeringen die de productie verhogen en/of in het moderniseren van bestaande aquacultuurondernemingen, of voor de bouw van nieuwe productiecapaciteit, mits dit strookt met het in artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde plan voor de ontwikkeling van de aquacultuur.
In lid 1, onder e, bedoelde investeringen omvatten investeringen in het gebruik van duurzamer voeder, het beperken en beheren van de nutriëntenafgifte en van afvalwater, het beperken van het aantal ontsnappingen, het gebruik van chemische stoffen en geneesmiddelen met minder gevolgen voor het milieu, het volgen van een circulaire benadering bij het beheer van afval, de verwijdering van aquacultuurtuig of het gebruik van biologisch afbreekbaar aquacultuurtuig om zwerfvuil op zee te vermijden, het beheer van predatoren, en investeringen die meetbaar bijdragen tot het herstel van de biodiversiteit of de ecologische continuïteit.
Artikel 4.22 Hoogte van de subsidie
Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende steun, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 50 % van de in aanmerking komende kosten. De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvrijstellingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing. Voor verrichtingen met een positief effect op het milieu bedraagt de maximale steunintensiteit 80 % tenzij een hogere steunintensiteit van toepassing is in het kader van bijlage IV.
Titel 4.4 Maatregelen in verband met afzet en verwerking
Paragraaf 4.7 Subsidie voor afzetmaatregelen
Artikel 4.23 Subsidiabele activiteit
Artikel 4.24 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
Het bedrag van de in het kader van deze paragraaf toegekende subsidie, uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 50% van de in aanmerking komende kosten. De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvrijstellingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing.
Paragraaf 4.8 Subsidie voor de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten
Artikel 4.25 Subsidiabele activiteit
Activiteiten ten behoeve van investeringen in de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten, die:
Artikel 4.26 Subsidiabele kosten en hoogte van de subsidie
Het bedrag aan subsidie voor de preventie, bestrijding en uitroeiing van de ziekten in het kader van artikel 4.23, onder g), uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 100% van de in aanmerking komende kosten.
Subsidie voor investeringen voor de preventie en beperking van de schade in het kader van artikel 4.23. onder h), uitgedrukt in brutosubsidie-equivalent, mag niet hoger zijn dan een maximale steunintensiteit van 65% van de in aanmerking komende kosten.
De specifieke maximale steunintensiteiten zijn vermeld in bijlage IV van de Visserijvrijstellingsverordening. Wanneer een verrichting onder verschillende van de rijen 1 tot en met 11 van bijlage IV valt, is de hoogste maximale steunintensiteit van toepassing.
Op 9 juli 2007 is de (inmiddels ingetrokken) Wet op het Waddenfonds in werking getreden. Het fonds strekt ter financiering van additionele investeringen in het Waddengebied. Het kabinet Rutte heeft in 2010 aangegeven het Waddenfonds te willen decentraliseren naar de Waddenprovincies. De Tweede Kamer heeft hier op 27 april 2011 mee ingestemd. Op 14 september 2011 hebben het Rijk en de Waddenprovincies het Bestuursakkoord decentralisatie Waddenfonds ondertekend, op grond waarvan het fonds per 1 januari 2012 is gedecentraliseerd. De drie provincies hebben daarmee de autonome bevoegdheid om in gezamenlijkheid de middelen van het Waddenfonds te besteden en daarmee een belangrijk instrument in handen om invulling te geven aan het beleid voor de Waddenzee en het Waddengebied.
In voormeld bestuursakkoord is uitdrukkelijk bepaald dat de Waddenprovincies in gezamenlijkheid beschikken over de gelden van het Waddenfonds en daartoe voorzien in een professionele uitvoeringsorganisatie. Dat is van belang vanwege de herkenbaarheid van het Waddenfonds en onafhankelijke aansturing en besluitvorming ten opzichte van de provinciale organisatie en middelen. Het fonds is aldus niet opgesplitst over de Waddenprovincies, maar in de decentralisatie ligt juist een opdracht aan deze provincies besloten om middels het fonds gezamenlijk de belangen van de Waddenzee en het Waddengebied te behartigen. Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen hebben de drie provincies een gemeenschappelijke regeling getroffen, waarbij aan het bestuur verordende bevoegdheid is overgedragen. Op basis van deze bevoegdheid heeft het algemeen bestuur deze subsidieverordening vastgesteld.
De subsidieverordening kan niet los worden gezien van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarin bepalingen over subsidieverstrekking zijn opgenomen. De bepalingen in de verordening kunnen deels als een aanvulling, deels als een uitwerking van deze subsidietitel worden gezien.
Onverkort geldt dat de verordening voorziet in het verstrekken van subsidie voor projecten die gericht zijn op of bijdragen aan één of meerdere van de volgende doelstellingen:
Op grond van artikel 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en diverse Verordeningen, Communautaire kaderregelingen en richtsnoeren van de Commissie van de Europese Gemeenschappen gelden er beperkingen voor subsidies die ondernemingen mogen ontvangen. Bij het verlenen van subsidies moet rekening gehouden worden met de Europeesrechtelijke kaders omtrent staatssteun. Op basis van het Europees recht worden, ter voorkoming van oneerlijke concurrentie, grenzen gesteld aan de maximaal te verlenen steun aan ondernemingen. Alleen wanneer een subsidie steun aan een onderneming in de zin van het Europese recht betreft, is er mogelijk sprake van ongeoorloofde staatssteun. Het begrip ‘onderneming’ dient in het EG-recht ruim opgevat te worden. In de jurisprudentie van het Europese Hof is het begrip ‘onderneming’ als volgt omschreven:
‘iedere eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd’. Onder een ‘economische activiteit’ moet men verstaan: ‘het aanbieden van goederen of diensten op de markt.’
‘Ongeacht haar rechtsvorm’ houdt in dat bijvoorbeeld ook stichtingen ‘ondernemingen’ in de zin van het EG-recht kunnen zijn. Het feit dat het om een eenheid zonder winstoogmerk gaat, vormt geen garantie dat het niet om een ‘onderneming’ in de zin van het EG-recht gaat.
Onder subsidie wordt op grond van artikel 4:21, eerste lid, van de Awb verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
Voldoende is dat een aanspraak op financiële middelen wordt verstrekt. Dit is allereerst van belang, omdat bij subsidies het tijdstip waarop de aanspraak op financiële middelen wordt gevestigd, en het tijdstip waarop die middelen daadwerkelijk worden verstrekt, ver uit elkaar kunnen liggen. Het cruciale moment in het proces van subsidiëring is in zo'n geval niet de daadwerkelijke verstrekking, maar de beslissing dat de voorgenomen activiteit gesubsidieerd zal worden indien zij inderdaad plaatsvindt.
Met de term aanspraak wordt voorts benadrukt dat de beslissing om subsidie te verstrekken niet vrijblijvend is. Ook de verlening van een subsidie voorafgaand aan de gesubsidieerde activiteit vestigt een rechtens afdwingbare, zij het voorwaardelijke, aanspraak op financiële middelen. De subsidieverlening is voor het bestuursorgaan bindend. Indien de subsidie-ontvanger de gesubsidieerde activiteiten verricht en zijn overige verplichtingen nakomt, is het bestuursorgaan gehouden tot nakoming van de subsidieverlening, dat wil zeggen tot het overeenkomstig de verlening vaststellen van de subsidie en het uitbetalen van het subsidiebedrag.
De clausule “anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten” houdt commerciële transacties waarbij de overheid partij is buiten het subsidiebegrip. Onder betaling dient te worden verstaan het leveren van een tegenprestatie die is afgestemd op de waarde van de verkregen goederen of diensten in het economisch verkeer. Dat wil vanzelfsprekend niet zeggen dat iedere betaling die, gelet op de geldende marktprijs, wellicht aan de hoge kant is, nu ineens als een subsidie moet worden aangemerkt. De waarde in het economisch verkeer is immers lang niet altijd exact vast te stellen, zodat ook de overheid een zekere vrijheid bij het bepalen van de prijs die zij wil betalen niet kan worden ontzegd. Slechts wanneer die prijs onmiskenbaar zozeer boven de marktprijs ligt, dat redelijkerwijs niet meer van betaling kan worden gesproken is, indien aan de overige elementen van de definitie is voldaan, sprake van een subsidie.
Subsidieverlening en betaling voor goederen of diensten kunnen in de praktijk soms dicht tegen elkaar liggen. Wanneer een bestuursorgaan gelden verstrekt ten behoeve van het verrichten van een bepaald onderzoek, zal soms sprake zijn van subsidiëring, soms van een commerciële transactie waarbij de overheid eenvoudig een noodzakelijk geacht onderzoek uitbesteedt. De aard van de rechtsverhouding moet dan aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval worden vastgesteld.
Administratieve lasten voor burgers, bedrijven en instellingen worden veroorzaakt door informatieverplichtingen die de overheid oplegt. Vermindering van administratieve lasten en vereenvoudiging van regelgeving wordt als een voortdurende opgave van het openbaar bestuur gezien. In deze verordening is aansluiting gezocht bij de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009, nr. 3086451, houdende vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking). Dit is een ministeriële regeling die beoogt het verstrekken van subsidies, - en met name de verantwoording daarover - te vereenvoudigen.
De verantwoordingssystematiek van subsidie is, geheel in lijn met de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, gebaseerd op de uitgangspunten:
Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in de volgende met elkaar samenhangende maatregelen:
De verordening gaat uit van proportionaliteit tussen het subsidiebedrag en de administratieve lasten. Hoe lager het subsidiebedrag, hoe eenvoudiger de aanvraagprocedure en de verantwoording is ingericht. Aan dit proportionaliteitsbeginsel is invulling gegeven door drie standaard uitvoerings- en verantwoordingsarrangementen waarvan de toepassing wordt bepaald door de hoogte van het subsidiebedrag:
Voor kleine subsidiebedragen wordt uitgegaan van een meer risicogerichte aanpak, waarbij wordt uitgegaan van vertrouwen. Dit betekent dat bij kleine subsidies niet standaard om een verantwoording zal worden gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidie-ontvanger bij het niet nakoming van de verplichtingen. Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidie-ontvanger. Een meer risicogeoriënteerde aanpak betekent ook een zekere risicoacceptatie. Belangrijk hierbij is dat incidenten niet gelijk tot een systeemaanpassing zouden moeten leiden. De verantwoordingsfocus bij kleine subsidies ligt op het leveren van de prestatie in plaats van op de kosten. Hierdoor kan zich de situatie voordoen dat de werkelijke kosten uiteindelijk lager zijn dan het verstrekte subsidiebedrag.
Sturing op prestaties en hoofdlijnen
Verantwoording van de meeste subsidies was in het verleden vaak gericht op een verantwoording over de kosten. Hierbij werd zekerheid gezocht in complexe administratieve verplichtingen waarmee hoge administratieve en uitvoeringslasten gepaard gaan. Voorbeelden hiervan zijn gedetailleerde kostenverantwoordingen en verplichtingen met betrekking tot het bijhouden van een urenadministratie. Door het afrekenen op basis van prestaties en het vervallen van de gedetailleerde financiële verantwoording bij kleine subsidies worden de administratieve lasten fors verminderd. Bij deze wijze van subsidiëren wordt geaccepteerd dat – zolang de subsidie-ontvanger de prestatie/activiteit verricht – het subsidiebedrag hoger kan zijn dan de werkelijke kosten. Een dergelijke situatie leidt niet tot terugvordering.
Uniformering en vereenvoudiging
In de verordening zijn processtappen, begrippen en verplichtingen die bij iedere subsidie terugkeren geüniformeerd. Het gaat hierbij om gestandaardiseerde termijnen conform het Rijkssubsidiekader, die betrekking hebben op zowel de subsidie-ontvanger als de subsidieverlener. Daarnaast zijn de informatieverplichtingen voor de subsidie-ontvangers beperkt.
Verantwoord vertrouwen en risicoacceptatie
Het vierde uitgangspunt is het werken vanuit vertrouwen in plaats van wantrouwen. Aan dit vertrouwensprincipe is vormgegeven door niet meer alle subsidie-ontvangers in alle gevallen te belasten met verantwoordingen, rapportages en controles. De focus ligt op de risicogebieden en -groepen. Dit betekent ook meer eigen verantwoordelijkheid van de subsidie-ontvanger. Zo zal de subsidie-ontvanger direct schriftelijk moeten melden wanneer de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet zullen worden verricht, of dat niet aan subsidieverplichtingen zal worden voldaan.
Werken vanuit vertrouwen betekent dat een zeker risico dat de prestatie niet of niet geheel conform de aan de subsidie verbonden verplichtingen wordt uitgevoerd wordt geaccepteerd. Om op verantwoorde wijze een deel van de sturing los te kunnen laten, moet aan randvoorwaarden worden voldaan om misbruik te voorkomen. Deze randvoorwaarden worden verankerd in beleid waar risicomanagement, strikt toezicht en consequente handhaving deel van uitmaken. Risicomanagement houdt in dat mogelijke risico’s voorafgaand aan de subsidieverlening in beeld worden gebracht, goed worden afgewogen en dat hierop wordt geanticipeerd, met name bij het inrichten van een steekproefsgewijze verantwoording of controle. Bij de risicoanalyse kunnen onder meer de doelgroep van subsidie-ontvangers, het type regeling en de hoogte van het subsidiebedrag in beschouwing worden genomen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Het activiteitenverslag is in feite het spiegelbeeld van het activiteitenplan, overigens niet te verwarren met het financieel verslag. Uit het verslag moet genoegzaam blijken dat de gesubsidieerde activiteit is uitgevoerd en aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan. Dat kan ook door bepaalde bewijsstukken aan het activiteitenverslag toe te voegen. Het begrip aantonen houdt in dat meer gevraagd wordt dan aannemelijk maken. Het dagelijks bestuur dient ervan overtuigd te zijn dat daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de activiteiten en dat is voldaan aan de verplichtingen.
Een projectsubsidie is een subsidie voor een eenmalig project, die naar zijn aard tijdelijk is, ter onderscheiding van subsidies voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten.
Artikel 1.4 Bevoegdheid subsidieverstrekking
De verordening kent de bevoegdheid tot subsidieverstrekking toe aan het dagelijks bestuur. Het begrip subsidieverstrekking omvat alle besluiten en handelingen in de subsidieketen, van subsidieverlening tot subsidievaststelling, met inbegrip van onder andere weigering, wijziging, intrekking, bevoorschotting, betaling en terugvordering.
De bevoegdheid tot subsidieverstrekking geldt niet onverkort. Met het vaststellen van de verordening bakent het algemeen bestuur de buitengrenzen van deze bevoegdheid af. In de eerste plaats wordt die begrenzing gevonden in de doelstelling van het Waddenfonds. In de tweede plaats wordt de bevoegdheid begrensd door het exclusieve budgetrecht van het algemeen bestuur. Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt indien het algemeen bestuur daarvoor middelen beschikbaar heeft gesteld. Ten slotte zijn de door provinciale staten van Fryslân, Groningen of Noord-Holland en het algemeen bestuur vastgestelde beleids- en uitvoeringskaders, voor zover die betrekking hebben op het werkingsgebied van het Waddenfonds, een belangrijke toetsingsmaatstaf voor te verstrekken subsidies.
Het dagelijks bestuur is bevoegd om subsidieregelingen vast te stellen voor nader te bepalen subsidiabele activiteiten. Op die manier is sturing op subsidiabele activiteiten mogelijk, in het licht van de doelstelling van het fonds. Ook bijlage I mag het dagelijks bestuur gewijzigd vaststellen. Die bijlage is een catalogus van subsidiabele activiteiten die zijn ontleend aan de door de Europese Commissie vastgestelde Algemene groepsvrijstellingsverordening, de MKB Landbouwvrijstellingsverordening en de Vrijstellingsverordening visserij.
Onder subsidieplafond wordt, op grond van het tweede lid van artikel 4:25 Awb, verstaan:
“het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift”.
Bij de uitvoering van subsidieregelingen doet zich soms het probleem voor dat enerzijds de begroting waaraan het betrokken bestuursorgaan gebonden is geen ruimte biedt om een subsidie te verstrekken of voort te zetten, terwijl anderzijds de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur weigering of intrekking van de subsidie niet zonder meer toelaten.
Vooral bij projectsubsidies kan zich het probleem voordoen dat het aantal aanvragen niet vooraf bekend is. Bij een onverwacht hoog aantal voor toewijzing vatbare aanvragen kan dan blijken dat het op basis van ramingen beschikbaar gestelde bedrag niet toereikend is. Er kan zich dan een spanning voordoen tussen enerzijds de noodzaak de aanvragers van de subsidie zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden en anderzijds de evenzeer noodzakelijke begrotingsdiscipline.
Naar Nederlands recht ontslaat het enkele ontbreken van een toereikende begrotingspost de overheid nog niet van haar plicht haar financiële verplichtingen jegens burgers na te komen (vgl. reeds HR 4-11-1849, W. 1058 (De Bourbon/Naundorff)). Bij een zogenaamde open-einde-regeling kan dit tot onaanvaardbare overschrijdingen van de begroting leiden.
Het subsidieplafond moet hetzij in een wettelijk voorschrift zelf zijn opgenomen, hetzij zijn vastgesteld door een bestuursorgaan dat de bevoegdheid daartoe aan een wettelijk voorschrift ontleent. Daarom wordt het dagelijks bestuur aangewezen als bestuursorgaan dat het subsidieplafond kan vaststellen. De Awb bepaalt dat, indien bij of krachtens wettelijk voorschrift een subsidieplafond is vastgesteld (hetgeen impliceert dat het subsidieplafond ook is bekendgemaakt!), de subsidie bij overschrijding van dat plafond moet worden geweigerd. Een wettelijke verplichting tot weigering ontslaat het dagelijks bestuur van de verplichting telkens in concreto te motiveren waarom het belang van begrotingsdiscipline zwaarder moet wegen dan de belangen van de aanvrager.
artikel 1.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie uit het Waddenfonds bedraagt in beginsel nooit meer dan 90% van de subsidiabele kosten. Voor zgn. begrotingssubsidies kan een hoger subsidiepercentage worden bepaald. Dat hangt samen met het gegeven dat deze categorie van subsidies aan het algemeen bestuur wordt voorgelegd, nu immers in dat geval de begroting de naam van de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt. De subsidie voor economische activiteiten kan nooit hoger zijn dan hetgeen binnen de staatssteun-regelgeving is toegestaan.
Artikel 1.7 Subsidiabele kosten
De hier opgenomen bepalingen met betrekking tot de subsidiabele kosten zijn van toepassing op alle soorten projecten. Welke categorieën kosten tot de subsidiabele kosten gerekend worden, zal echter kunnen verschillen per type project. Het is mogelijk dat voor specifieke activiteiten specifieke bepalingen of beperkingen gelden.
Artikel 1.8 Toezicht en handhaving
In dit artikel wordt het dagelijks bestuur opgedragen een actief beleid te voeren met betrekking tot toezicht en handhaving. Dit beleid vormt een belangrijk onderdeel van de subsidiesystematiek waarin risicoanalyses vooraf, steekproefsgewijze controles (achter het bureau en in het veld), een actieve en consistente handhaving en de periodieke evaluatie van de subsidieregeling belangrijke elementen zijn.
In artikel 4:24 Awb staat dat tenminste éénmaal per vijf jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk wordt gepubliceerd. In de verordening is bepaald dat het dagelijks bestuur éénmaal in de vier jaar aan het algemeen bestuur verslag doet van de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. Een regelmatige evaluatie van beleid en regelgeving kan bijdragen aan de beheersing van overheidsuitgaven. Als uit de evaluatie blijkt dat subsidiëring niet doelmatig is, of het doel van de subsidie is bereikt, kan het subsidiebeleid worden aangepast.
Paragraaf 2.1 Het aanvragen van een subsidie
Artikel 2.1 Het indienen van een aanvraag
Subsidieaanvragen worden ingediend binnen een door het dagelijks bestuur vastgestelde aanvraagperiode, die wordt vastgelegd in nadere regels die het dagelijks bestuur vaststelt. Overigens sluit dat niet uit dat het dagelijks bestuur in voorkomende gevallen een subsidie verstrekt die niet op een specifiek wettelijk voorschrift is gebaseerd. Aanvragen mogen worden ingediend per reguliere post of per e-mail, op het aangegeven e-mailadres. Een aanvraag gaat ten minste vergezeld van een activiteitenplan, een (meerjaren)begroting met toelichting en een dekkingsplan. In het aanvraagformulier kunnen nadere eisen worden gesteld aan de aanvraag.
Voor samenwerkingsverbanden geldt de eis dat één van de samenwerkende partners de aanvraag als penvoerder indient. De penvoerder is in beginsel voor het Waddenfonds het aanspreekpunt voor de aanvraag en de uitvoering van het project. Partijen moeten onderling afspreken hoe de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen worden verdeeld en dat vastleggen in een samenwerkingsovereenkomst. Daarbij is van belang dat wordt aangeven welke activiteiten elk van de deelnemers gaat uitvoeren.
Artikel 2.2 Ontvangst van de aanvraag
Als de beschikbare middelen worden verdeeld op volgorde van binnenkomst, dan is de dag waarop de aanvraag is ontvangen, ongeacht of dit per reguliere post of per e-mail is, bepalend.
Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb is de aanvrager verplicht gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het dagelijks bestuur op grond van artikel 4:5, eerste lid, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Hierbij geldt uiteraard dat die bevoegdheid wordt begrensd door het hiervoor genoemde artikel 4:2, tweede lid, Awb.
Paragraaf 2.2 De beslissing op de aanvraag
Artikel 2.6 Algemeen beoordelingskader
Op grond van artikel 4:25 Awb moet een subsidie worden geweigerd als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond wordt overschreden. Op grond van artikel 4:35 Awb kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:
Naast de weigeringsgronden die voortvloeien uit de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb kent de verordening ook een aantal aanvullende algemene weigeringsgronden.
Voor de toepassing van het tweede lid zal een onderzoek op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur uitgevoerd moeten worden.
Bij directe vaststelling van de subsidie vindt de betaling van het subsidiebedrag in één keer plaats. Bij ambtshalve vaststelling wordt in beginsel 100% van het subsidiebedrag bevoorschot. In de overige gevallen bedraagt het voorschot in beginsel nooit meer dan 80% van het verleende subsidiebedrag, op aanvraag van de subsidie-ontvanger. Het dagelijks bestuur kan in het belang van een doelmatige subsidieverstrekking afwijken van de genoemde percentages.
De subsidie-ontvanger moet op grond van artikel 2.9 melding doen van omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van het verleende bedrag. Het dagelijks bestuur kan zo nodig het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten), betaald aan de subsidie-ontvanger.
Paragraaf 2.3 Voorwaarden en verplichtingen
Artikel 2.8 Melding Europese Commissie
Een meldingsprocedure bij de Europese Commissie kan lang duren. Uit oogpunt van een effectieve subsidieverstrekking is het niet altijd wenselijk om zolang te wachten met subsidieverstrekking. Met dit artikel wordt mogelijk gemaakt de subsidie te kunnen verstrekken, onder de opschortende voorwaarde dat de Commissie de melding goedkeurt. De subsidie-ontvanger kan desgewenst op eigen risico een aanvang maken met de subsidiabele activiteiten.
Artikel 2.9 Meldings- en mededelingsplicht
In het eerste lid is voorzien in een meldingsplicht van de subsidie-ontvanger. Zodra het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteiten niet geheel, niet tijdig of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zullen worden verricht, moet de subsidie-ontvanger dit zo snel mogelijk melden bij het dagelijks bestuur. In dat geval kan de subsidieverlening worden gewijzigd of de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidie worden ingetrokken omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de meldingsplicht uiteraard niet geldt voor wijzigingen waarmee de subsidieverlener op verzoek van de subsidie-ontvanger eerder schriftelijk heeft ingestemd.
Wanneer er sprake is van aanmerkelijke verschillen, waarvan mededeling gedaan moet worden, is niet in algemene zin aan te geven.
Artikel 2.10 Algemene verplichtingen
Het tweede lid geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid om doelgebonden verplichtingen aan de subsidie te stellen. Artikel 4:38 Awb stelt allereerst buiten twijfel dat aan de subsidie ook andere dan de in artikel 4:37 Awb bedoelde verplichtingen kunnen worden verbonden. In de tweede plaats behelst de bepaling de norm, dat de verplichtingen moeten strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Alleen die verplichtingen kunnen worden opgelegd, die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken.
Naar hun inhoud kunnen de verplichtingen sterk variëren. Zij kunnen rechtstreeks betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten, maar ook een meer afgeleid en ondersteunend karakter hebben. Dat is bijvoorbeeld het geval bij verplichtingen met betrekking tot de wijze, waarop de subsidie-ontvanger haar administratie moet voeren of de wijze, waarop aan de subsidieverlener moet worden gerapporteerd over de verrichte activiteiten.
Uitgangspunt van het vijfde en zesde lid is dat de subsidie-ontvanger binnen twee maanden na de bekendmaking van het besluit tot subsidieverlening een aanvang maakt met de uitvoering van de activiteit en binnen een jaar na de bekendmaking van het besluit tot subsidieverlening de activiteit afrond. In de beschikking tot subsidieverlening kan een andere termijn zijn opgenomen
Het zevende lid geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om, indien sprake is van vermogensvorming door de subsidie-ontvanger als gevolg van de verstrekte subsidie, te bepalen dat de subsidie-ontvanger een vergoeding is verschuldigd, zoals is bedoeld in artikel 4:41 Awb. Deze vergoeding is alleen verschuldigd indien zich een geval voordoet als genoemd in het tweede lid van artikel 4:41 Awb. In al deze gevallen komt de subsidie niet meer ten goede aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt. De waardering van de onroerende zaak wordt vastgesteld aan de hand van de actuele WOZ-waarde van de onroerende zaak.
Artikel 2.11 Administratieve verplichtingen
Bij een subsidie tot € 125.000, behalve in het geval er moet worden verantwoord op basis van een verklaring van werkelijke kosten en opbrengsten, wordt niet de verplichting opgelegd om een administratie bij te houden van aan de activiteiten verbonden kosten en opbrengsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onderdeel b, van de Awb. Ook wordt niet de verplichting opgelegd om rekening en verantwoording af te leggen omtrent de met de verrichte activiteiten samenhangende uitgaven en inkomsten. De focus ligt immers op de prestatie. De administratieve lasten worden hierdoor beperkt.
Het niet opnemen van deze in de Awb geregelde ‘facultatieve’ verplichtingen laat overigens de algemene administratieverplichting van het Burgerlijk Wetboek voor rechtspersonen en voor ondernemingen en vrije beroepsbeoefenaren en de daaraan gekoppelde algemene bewaarplicht onverlet.
Indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt en voorts in de gevallen als bedoeld in artikel 3.6, voert de subsidie-ontvanger een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de uitgaven en inkomsten kunnen worden nagegaan.
Tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, bewaart de subsidie-ontvanger de in het eerste lid genoemde gegevens tenminste 5 jaar na vaststelling van de subsidie.
Artikel 2.12 Medewerking controle
Als logische aanvulling op de meldingsplicht bevat dit artikel de verplichting voor de subsidie-ontvanger om desgevraagd kosteloos medewerking te verlenen aan een door of vanwege het dagelijks bestuur gevorderde controle van de administratie of een ander onderzoek naar gegevens die in het kader van de subsidieverstrekking van belang kunnen worden geacht. Deze controle behelst mede de controle die in het kader van een steekproef wordt gehouden.
Artikel 2.13 Voortgangsrapportage
Vanwege de administratieve lasten wordt de mogelijkheid voor het dagelijks bestuur om een voortgangsverslag te vragen beperkt. Indien met de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten meer dan 12 maanden is gemoeid, mag, anders dan bij subsidies lager dan € 25.000, een tussentijds voortgangsverslag worden gevraagd, maar niet vaker dan één keer per periode van 12 maanden. Bij een uitvoeringsduur van subsidiabele activiteiten van bijvoorbeeld 19 maanden mag dan maximaal één maal een voortgangsverslag worden gevraagd (bij voorbeeld over de eerste 12 maanden). Daarnaast is er dan alleen nog ruimte voor de eindverantwoording, inhoudende dat de subsidie-ontvanger dient aan te tonen dat de activiteiten zijn uitgevoerd. Uitsluitend in het belang van een doelmatige subsidieverstrekking mag het dagelijks bestuur een hogere frequentie van voortgangsrapportages verlangen.
Hoofdstuk 3 Subsidievaststelling
Paragraaf 3.1 Aanvraag tot subsidievaststelling
Artikel 3.1 Aanvraag tot vaststelling van een projectsubsidie
De subsidie-ontvanger dient binnen 13 weken na de datum waarop de activiteit op grond van de verordening of de subsidieverleningsbeschikking moet zijn uitgevoerd of, indien dat eerder is, 13 weken na de uitvoering van de activiteit, schriftelijk een aanvraag tot subsidievaststelling in bij het dagelijks bestuur. In het besluit tot subsidieverlening kan een andere termijn zijn opgenomen. Uiteraard geldt de verplichting om een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen niet als in de subsidieverleningsbeschikking is opgenomen dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.
Paragraaf 3.2 Beslissing op de aanvraag
De termijn waarbinnen het dagelijks bestuur gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidievaststelling is bepaald op 22 weken. Indien door de subsidieaanvrager niet alle gegevens zijn overgelegd om op de aanvraag te kunnen beslissen, wordt de termijn met toepassing van artikel 4:15 Awb opgeschort tot alle noodzakelijke gegevens door de subsidie-ontvanger zijn overgelegd. Het tweede lid ziet op het ambtshalve vaststellen. Gelet op het bepaalde in artikel 4:47 Awb is de termijn waarbinnen het dagelijks bestuur de subsidie ambtshalve vaststelt bepaald op 22 weken.
Paragraaf 3.3 Verantwoording van subsidies
Artikel 3.4 Verantwoording van subsidies tot € 25.000
Subsidies lager dan € 25.000 worden vastgesteld zonder dat daar een verleningsbeschikking aan vooraf gaat dan wel ambtshalve vastgesteld, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 3.6. De keuze voor directe of ambtshalve vaststelling hangt af van de aard van de activiteiten en de risico’s die hieraan zijn verbonden. Het tweede lid ziet er op dat de gewenste bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden in de verleningsbeschikking worden opgenomen. De mogelijkheid bestaat om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.
Artikel 3.5 Verantwoording van subsidies van € 25.000 tot € 125.000
De ontvanger van een beschikking tot subsidieverlening vanaf € 25.000 tot € 125.000 hoeft, als geen toepassing wordt gegeven aan artikel 3.6, geen financiële verantwoording af te leggen, maar kan volstaan met een activiteitenverslag. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen andere middelen worden aangewezen waarmee kan worden aangetoond dat de activiteiten zijn verricht en dat aan de verplichtingen is voldaan.
Artikel 3.6 Verantwoording op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten
Soms blijkt het niet mogelijk om vooraf de kosten en opbrengsten van de prestatie realistisch te begroten. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij innovatieve activiteiten, als er nog geen standaard voor de daarmee samenhangende uitgaven en inkomsten voorhanden is, maar ook indien de kosten en opbrengsten ter zake van de te verrichten activiteiten onvoldoende in te schatten zijn. Daarnaast kan het bij boekjaarsubsidies van minder dan € 125.000 wenselijk zijn om zicht te houden op de werkelijke kosten die met een activiteit gemoeid zijn. In dergelijke gevallen is het mogelijk om vast te stellen op basis van een opgave van de totale werkelijke kosten en opbrengsten. De vaststelling vindt plaats op basis van een verklaring van de subsidie-ontvanger over de totaal gerealiseerde kosten en opbrengsten. Bij toepassing van deze variant komt een afzonderlijke prestatieverantwoording te vervallen. Tevens kan een verklaring inzake werkelijke kosten gevraagd worden in het kader van een uit te voeren doelmatigheidscontrole.
De opgave van de gerealiseerde kosten en opbrengsten vormt de grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies over onderliggende financiële posten voorkomen. Indien de subsidiabele kosten, na aftrek van de gerealiseerde opbrengsten (inclusief gerealiseerde bijdragen van derden) en de gerealiseerde eigen bijdrage, lager zijn dan begroot wordt de subsidie lager vastgesteld. Als de subsidiabele kosten hoger uitvallen dan begroot, wordt ten hoogste het verleende subsidiebedrag uitgekeerd. Steekproefsgewijs kan het dagelijks bestuur de opgegeven totalen controleren.
Artikel 3.7 Verantwoording van subsidie vanaf € 125.000
Bij een subsidieverlening vanaf € 125.000 wordt bij een verzoek tot vaststelling naast een activiteitenverslag ook een financieel verslag gevraagd. Het dagelijks bestuur heeft wel de mogelijkheid hiervan af te wijken. Dit kan bijvoorbeeld als op grond van een risico-analyse de keuze voor een ander lichter verantwoordingsarrangement kan worden gemaakt. Zo kan het dagelijks bestuur er voor kiezen dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling geen accountantsverklaring wordt overgelegd.
Artikel 4.1 Afwijkingsbevoegdheid
Deze bepaling beschrijft een vijftal situaties waarin het dagelijks bestuur bepalingen van de verordening buiten toepassing mag laten of daarvan mag afwijken. Onderdeel a betreft de situatie waarin ook andere bestuursorganen subsidie verstrekken. In dat geval kan zich de situatie voordoen dat een subsidie-ontvanger te maken krijgt met voorwaarden of verplichtingen die strijdig aan elkaar zijn dan wel leiden tot onaanvaardbare administratieve lasten vanwege stapeling van verplichtingen. Voor dergelijke niet voorzienbare gevallen kan een afwijkingsbevoegdheid niet worden gemist. Onderdeel b ziet op situaties waarin het Waddenfonds ten behoeve van een doelmatige subsidieverstrekking de besluitvorming daaromtrent heeft opgedragen aan een ander bestuursorgaan. Die situatie doet zich bijvoorbeeld voor indien de subsidieverstrekking specifieke kennis en vaardigheden vereist en de samenwerkingspartner daaromtrent specifieke subsidiespelregels heeft vastgesteld, waaraan redelijkerwijs voorrang moet worden gegeven. Onderdeel c ziet op het voorkomen van strijdigheid tussen bepalingen van de subsidieverordening en Europese regelgeving, in die gevallen waarin de subsidieverstrekking, vanwege het voorkomen van ongeoorloofde staatssteun, een kennisgeving of een melding aan de Europese Commissie vereist. Onderdeel d ziet op niet reguliere vormen van subsidieverstrekking, waarbij maatwerk, bijvoorbeeld omtrent verantwoording, vereist kan zijn. Onderdeel e ten slotte betreft subsidieverstrekking in die gevallen waarin geen specifiek wettelijk voorschrift is vereist, zoals subsidie in incidentele gevallen of in het geval waarin de subsidieontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste wordt vastgesteld in de begroting is opgenomen. In die gevallen neemt het algemeen bestuur via de weg van de begroting kennis van de voorgenomen subsidieverstrekking.
De subsidieverordening legt rechten en verplichtingen vast ten behoeve van de subsidieverstrekking. Het geeft daarmee houvast, zowel aan het dagelijks bestuur als subsidieverlener als aan de aanvragers van subsidie. Het is echter niet doenlijk om alle denkbare omstandigheden die zich gedurende het proces van subsidieverstrekking kunnen openbaren te voorzien. De (rechts)zekerheid die met het codificeren van de subsidiespelregels is beoogd, zou in een voorkomend geval tot onbillijke resultaten kunnen leiden. De hardheidsclausule kan in die gevallen de onbillijkheid redresseren. Niet elke onbillijkheid kan met toepassing van de hardheidsclausule worden ondervangen. Er moet sprake zijn van zwaarwegende redenen. Het dagelijks bestuur zal toepassing van de hardheidsclausule uitdrukkelijk en steeds in voldoende mate voor ieder concreet geval moeten motiveren. Er valt daarom niet in algemene termen aan te geven wanneer er sprake is van zwaarwegende redenen.
Onder toezichthouder wordt in de Awb verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. In de tekst van artikel 5:11 van de Awb is tot uitdrukking gebracht dat het toezicht niet alleen betrekking heeft op de naleving van wettelijke voorschriften, maar ook op de naleving van hetgeen krachtens wettelijk voorschrift anderszins is bepaald. Daarbij valt met name te denken aan in een subsidiebeschikking opgenomen verplichtingen. De Awb bevat enkele bepalingen over legitimatie. De Awb bepaalt ook dat een toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik maakt voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Zo wordt buiten twijfel gesteld dat de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit gelden ten aanzien van de uitoefening van alle aan een toezichthouder toekomende bevoegdheden.
Het evenredigheidsbeginsel brengt in ieder geval met zich mee dat een bevoegdheid slechts mag worden uitgeoefend jegens de personen die betrokken zijn bij activiteiten waarop moet worden toegezien ingevolge de wettelijke regeling op grond waarvan de toezichthouder met toezicht is belast. Hetzelfde geldt voor het object van de uitoefening van een bevoegdheid. Het is een eis van zorgvuldigheid dat een toezichthouder bij de uitoefening van een hem verleende bevoegdheid aan de betrokkene de reden meedeelt waarom hij van zijn bevoegdheid gebruik zal maken.
Op subsidies die al zijn verstrekt voor de inwerkingtreding van deze verordening en op ingediende aanvragen waarop voor de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, blijft de Subsidieverordening Waddenfonds 2014 van toepassing.