Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Geertruidenberg

Financiële verordening Gemeente Geertruidenberg 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGeertruidenberg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening Gemeente Geertruidenberg 2017
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Geertruidenberg 2017
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 212

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2017Nieuwe regeling

06-07-2017

Gemeenteblad jaargang 2017, 125172

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening Gemeente Geertruidenberg 2017

Verordening artikel 212 Gemeentewet

 

De raad van de gemeente Geertruidenberg;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 mei 2017;

 

gelet op artikel 212 van de gemeentewet:

 

Besluit:

 

Vast te stellen de Financiële verordening Gemeente Geertruidenberg 2017.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    programma: een samenhangend geheel van producten, activiteiten en geldmiddelen gericht op het bereiken van vooraf bepaalde maatschappelijke effecten, waaraan indicatoren gekoppeld zijn.

  • b.

    taakvelden: eenheden waarin de programma’s, of de eenheden in overzichten en bedragen in het programmaplan, conform het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) zijn onderverdeeld;

  • c.

    Cluster: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • d.

    overhead: alle kosten die samenhangen met de sturing en ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces;

  • e.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie voor het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • f.

    inkomsten: totaal van de baten voor onttrekking aan reserves;

  • g.

    investeringen: het vastleggen van vermogen in duurzame goederen waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt.

 

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido), het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincie en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening zijn in dit artikel gedefinieerd.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college vast:

    • a.

      een programma-indeling;

    • b.

      de taakvelden per programma;

    • c.

      over welke onderwerpen zij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen en geïnformeerd wil worden.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke doelstellingen en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid. Het voorstel bevat minimaal de verplichte indicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

     

    De indeling van de programma’s wordt bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat de taakvelden aan de programma’s worden toegewezen. Daarnaast kan de raad aanvullende onderwerpen aandragen waarover zij kaders wil stellen en geïnformeerd wil worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid. Dat geldt ook voor aanvullende indicatoren. De raad heeft de mogelijkheid om hieraan onderwerpen toe te voegen gedurende de raadsperiode.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de begrote lasten en baten weergegeven. Bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten per programma weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van het investeringsplan in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3.

    In de jaarrekening worden van de investeringen en meerjarige projecten de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

     

    Aanvullend op het BBV zijn bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Naast de W-vragen ‘Wat willen we bereiken?’ en ‘Wat gaan we er voor doen?’ is hier de derde W-vraag ‘Wat mag het kosten?’ bedoeld voor de uitwerking van de begroting en de jaarstukken. Ook is invulling gegeven aan artikel 20 van het BBV om in de jaarrekening aandacht te besteden aan de investeringen als onderdeel van de financiële positie.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt jaarlijks aan de raad een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad neemt kennis van deze nota.

     

    In de kadernota staan uitgangspunten die het college bij het opstellen van de begroting en meerjarenraming in acht moet nemen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de raad een activiteit welke onderdeel is van een programma, als prioriteit aanwijzen en daarvoor de baten en lasten apart autoriseren.

  • 3.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen zij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van het investeringsplan geautoriseerd.

  • 4.

    Het college informeert de raad als ze verwacht dat de lasten en/of baten afwijken van de door de raad vastgestelde baten en lasten per programma. Het college doet daarbij voorstellen voor bijstelling van het budget en/of voor bijstelling van het beleid ten opzichte van de vorige begroting.

  • 5.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 6.

    De door de raad beschikbaar gestelde investeringskredieten blijven in de daaropvolgende jaren beschikbaar totdat de raad anders besluit.

     

    Het budgetrecht ligt bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt voor de eerste jaarschijf. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De raad kan kiezen op welk niveau zij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s. Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Voor de autorisatie van investeringskredieten is gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (derde lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten zij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad minstens eenmaal per jaar door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van het lopende boekjaar.

  • 2.

    In de tussenrapportages wordt op programmaniveau gerapporteerd over financiële afwijkingen van de begroting. Financiële afwijkingen op lasten en/of baten van € 25.000 of hoger dienen in elk geval te worden toegelicht. Daarnaast worden de beleidsmatige afwijkingen gerapporteerd op programma- of themaniveau.

  • 3.

    Naast de beleidsmatige en financiële afwijkingen geeft de tussenrapportage ook inzicht in afwijkingen in:

    • a.

      Financiele positie (schuldpositie en reservepositie);

    • b.

      Raming van de uitputting van de investeringskredieten.

     

    Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad is de tussentijdse rapportage. Door middel van tussentijds rapporteren wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Hier wordt ook bepaald welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussentijdse rapportage moet toelichten. Afwijkingen lager dan € 25.000 maar wel politiek relevant worden ook toegelicht.

Artikel 7. Informatieplicht

  • 1.

    Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen voor zover het betreft niet bij begroting en investeringsprogramma vastgestelde afzonderlijke verplichtingen inzake:

    • a.

      aankoop van goederen, werken en diensten groter dan € 25.000;

    • b.

      het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 25.000;

    • c.

      Aankoop en verkoop van onroerende zaken waarvan de (ver)koopsom groter dan € 25.000

  • 2.

    In gevallen waarbij sprake is van niet in de begroting opgenomen spoedeisende uitgaven wordt melding gedaan aan de raad waarna alsnog bekrachtiging via raadsvoorstel plaatsvindt.

     

    Het artikel schept duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken. Van belang hierbij is de afspraken zodanig te formuleren dat college én raad beide hun rol kunnen vervullen.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het Economische Monetaire Unie (EMU)-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt door vertaald. Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    In bijlage 1 Afschrijvingsbeleid bij deze verordening is het afschrijvingsbeleid ten aanzien van materiële vaste activa opgenomen.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften vaststellen, binnen de wettelijke kaders, voor de waardering en afschrijving van activa. De voorschriften worden voor kennisneming aan de raad aangeboden.

     

    In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in bijlage 1 invulling gegeven. In de bijlage zijn de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën van materiële vaste activa met economisch en maatschappelijk nut opgenomen. Daarbij is gekozen voor een huidige en maximale termijn. Bij vaststelling van de verordening worden de afschrijvingstermijnen in de kolom “huidig” gehanteerd. Het college heeft de mogelijkheid om de termijnen te verhogen naar de termijnen die in de kolom “maximaal” zijn opgenomen. Reden hiervoor is dat door technologische ontwikkelingen de economische levensduur van nieuwe activa langer kan zijn dan die van oudere activa. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan in een dergelijk geval voor nieuwe activa een langere afschrijvingstermijn worden toegepast zonder dat deze in strijd is met de verordening.

    Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op oninbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

In bijlage 2 Beleidskader reserves en voorzieningen is het kader voor reserves en voorzieningen opgenomen. Dit kader geeft inzicht in wettelijke voorschriften, begrippen en bevoegdheidsverdeling. Daarnaast worden kaders over de periodieke actualisatie weergegeven en wordt ingegaan op resultaatbestemmingen.

 

De richtlijnen ten aanzien van reserves en voorzieningen zijn vastgelegd in het Beleidskader Reserves en voorzieningen en als bijlage 2 bij deze verordening opgenomen. Een aparte nota over de reserves en voorzieningen is daardoor niet meer nodig.

Artikel 12. Tariefberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van het tarief van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan- en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de berekening van de tarieven voor de leges, afvalstoffenheffing, rioolheffing en lijkbezorgingsrechten wordt er rekening gehouden met de toerekening van overheadkosten. De overhead wordt toegerekend op basis van de personele omvang, welke zich bezig houden met het verstrekken van het desbetreffende producten.

  • 4.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende en kortlopende geldleningen.

     

    Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs. Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze (soort) activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

     

    Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

    Van deze verplichting uit de Wet Markt en Overheid kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep.

    Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen zijn in het vierde lid opgesomd.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de tarieven voor de gemeentelijke belastingen, rechten en heffingen.

  • 2.

    Het college biedt de raad jaarlijks in de paragraaf lokale heffingen van de programmabegroting voorstellen aan voor beleid dan wel aanpassingen daarvan op het gebied van lokale heffingen.

     

    Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). De raad stelt de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen, afvalstoffenheffing, rechten en leges jaarlijks vast. Met uitzondering van de OZB-belasting, vindt deze vaststelling plaats bij de begroting.

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1.

    Uitvoering van beleid inzake de financieringsfunctie vindt plaats conform de criteria en richtlijnen zoals opgenomen in het ‘treasurystatuut’ - welke door de raad wordt vastgesteld.

  • 2.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      het beperken van risico’s en behalen van een voldoende rendement op uitzettingen.

     

    Nadere richtlijnen voor de financieringsfunctie zijn opgenomen in het Treasurystatuut.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 16. Paragrafen

In de paragrafen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college ten minste de op grond van artikel 16 tot en met 21 verplichte onderdelen uit het BBV op.

 

Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten geeft in de artikelen 16 tot en met 21 aan wat er in de paragrafen moet staan. De verplichte paragrafen zijn momenteel:

a) Lokale heffingen

b) Weerstandsvermogen en risicobeheersing

c) Onderhoud kapitaalgoederen

d) Financiering

e) Bedrijfsvoering

f) Verbonden partijen

g) Grondbeleid

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 17. Administratie

  • 1.

    De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de clusters;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over de indicatoren;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan te ontlenen informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

     

    Onder artikel 17 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

Artikel 18. Financiële organisatie

  • 1.

    Opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan draagt het college zorg voor:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de clusters;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden en mandaten;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      de te maken afspraken met de clusters over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

    • f.

      de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

    • g.

      het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

    • h.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

    • i.

      het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

     

    Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie aan en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat het college een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt.

    Bij het beleid en interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

    Bij het beleid en interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.

    In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

    De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.

Artikel 19. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de vier jaar worden gecontroleerd. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

  • 3.

    Het college kan nadere richtlijnen vaststellen in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Deze richtlijnen worden voor kennisneming aan de raad aangeboden.

     

    De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die daaraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Het college treft maatregelen zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen en of de bezittingen van de gemeente correct zijn geregistreerd

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 20. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiële verordening gemeente Geertruidenberg 2015, de “Beleids- en Beheersnotitie reserves en voorzieningen 2008” en de door gemeenteraad van Geertruidenberg op 24 september 2009 vastgestelde “Nota waarderen en afschrijven 2009 gemeente Geertruidenberg” worden ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Geertruidenberg 2017.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 6 juli 2017.

De burgemeester, de griffier,

W. van Hees, K.M.C. Millenaar-Rammelaere

Bijlage 1 Afschrijvingsbeleid (bij artikel 9)  

 

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa

 

  • 1.

    Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd. Wanneer investeringen verzameld plaatsvinden, bepaalt het totaalbedrag het al dan niet activeren.

 

  • 2.

    De methode van lineaire afschrijving wordt toegepast. Met afschrijven wordt gestart in het jaar volgend op het jaar waarin de investering gereed komt/wordt verworven /gedaan.

 

  • 3.

    Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

 

  • 4.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

 

  • 5.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio worden lineair in 5 jaar afgeschreven.

 

  • 6.

    Bij raadsbesluit is afwijking van de gehanteerde lineaire afschrijvingsmethode en afschrijvingsduur mogelijk.

 

  • 7.

    Bij raadsbesluit is afwijking mogelijk van de bepaling dat bij de bepaling van de hoogte van de afschrijvingen geen rekening wordt gehouden met een eventuele restwaarde.

 

  • 8.

    Bij raadsbesluit is afwijking mogelijk van de bepaling dat de componentenbenadering voor de bepaling van de afschrijvingen niet wordt toegepast.

 

In onderstaande tabel staan de afschrijvingstermijnen genoemd. In de kolom “huidig” is de termijn opgenomen die maximaal geldt bij vaststelling van deze verordening. De kolom “maximaal” betreft de termijn die maximaal gehanteerd kan worden gedurende de looptijd van deze verordening.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 2 Beleidskader Reserves en voorzieningen (bij artikel 11) 

 

1. Wettelijk kader

In de financiële verordening is vastgelegd dat een Beleidskader Reserves en voorzieningen wordt vastgesteld. Aan die bepaling wordt hierbij invulling gegeven.

 

2. Begrippen

 

2.1 Reserves

Reserves zijn vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken en die vrij te besteden zijn. Reserves vallen uiteen in algemene reserves en bestemmingsreserves.

 

2.1.1 Functies reserves

De reserves hebben verschillende functies. Waaronder een bufferfunctie voor het opvangen van onverwachte tegenvallers en risico’s (weerstandscapaciteit). Een bestedingsfunctie voor het reserveren van middelen voor specifiek doel of activiteit. Een egalisatiefunctie voor het egaliseren van tarieven over meerdere jaren. Ook kunnen jaarlijks terugkerende en (sterk) fluctuerende lasten met een reserve daarbij worden verrekend. Daarnaast kennen de reserves een financierings- en dekkingsfunctie.

 

2.2 Voorzieningen

Bij voorzieningen gaat het om (on)zekere verplichtingen die tot schulden en/of lasten kunnen leiden en ter egalisatie van kosten. Voorzieningen worden gerekend tot het vreemd vermogen en er kan alleen over beschikt worden voor het doel waarvoor de voorziening is ingesteld.

 

2.2.1. Vorming voorziening

In het BBV is in artikel 44 bepaald wanneer voorzieningen gevormd worden:

  • 1.

    Verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs in te schatten (bv. garantieverplichtingen);

  • 2.

    Op de balansdatum bestaande risico’s ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten (bv. schadeclaims van derden en risico’s die samenhangen met de bedrijfsvoering, zoals reorganisaties);

  • 3.

    Kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren (bv. kosten voor groot onderhoud);

  • 4.

    Bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvoor een heffing wordt geheven;

  • 5.

    Van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden.

 

2.2.2 Soorten voorzieningen

De volgende soorten voorzieningen komen (met name) in Geertruidenberg voor:

  • 1.

    Onderhoudsvoorzieningen; dit betreffen middelen voor groot onderhoud zoals gebouwen, sportvoorzieningen en openbare ruimte;

  • 2.

    Grondexploitatie; als het resultaat van een grondexploitatie negatief is wordt voor dit bedrag een verliesvoorziening getroffen. Dit is een waarde correctie op de activazijde van de balans;

  • 3.

    Personele voorzieningen; voor onder andere wethouders pensioenen en wachtgeld;

  • 4.

    Dubieuze debiteuren; voor vorderingen op derden wordt een voorziening gevormd voor oninbaarheid. Dit is een waarde correctie op de activazijde van de balans;

  • 5.

    Van derden verkregen middelen met een specifiek bestedingsdoel; dit betreft bijvoorbeeld rioolheffingen. Middelen van derden die niet gebruikt zijn blijven gereserveerd om aan dat doel (riolering) te besteden.

 

2.3 Bevoegdheden

In onderstaande tabel staan de bevoegdheden voor de reserves en voorzieningen uitgewerkt voor het college en de gemeenteraad.

 

3. Uitgangspunten

Onderstaand worden de uitgangspunten (beleidskader) voor reserves en voorzieningen weergegeven.

 

3.1 Algemeen

  • 1.

    Er wordt terughoudend omgegaan met het vormen van reserves en voorzieningen. Deze worden alleen ingesteld als ze leiden tot het beter realiseren van beleidsdoelen dan via een reguliere begrotingspost;

  • 2.

    Instellen van een reserve kan alleen door middel van een raadsbesluit;

  • 3.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve;

    • d.

      de maximale looptijd.

  • 4.

    Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

  • 5.

    Periodiek worden de reserves en voorzieningen geactualiseerd. Hierbij wordt per reserve en voorziening inzicht gegeven in:

    • a.

      Het doel/bestemming/grondslag waarvoor de reserve is ingesteld;

    • b.

      De wijze waarop de reserve/voorziening wordt gevormd;

    • c.

      Wijze van besteding / aanwending;

    • d.

      Informatie over minimale / maximale omvang en duur;

    • e.

      Bestedingsraming voor de komende jaren;

    • f.

      Opheffen van reserve / voorziening.

 

3.2 Nadere uitgangspunten reserves

  • 1.

    Er wordt geen rente toegerekend aan reserves;

  • 2.

    Onttrekking aan een reserve kan alleen plaatsvinden op basis van een raadsbesluit.

 

3.3 Nadere uitgangspunten voorzieningen

  • 1.

    Aan elke onderhoudsvoorziening dient een meerjarig beheer- of onderhoudsplan ten grondslag te liggen om de omvang te bepalen;

  • 2.

    Voor de bepaling van de toereikendheid van een onderhoudsvoorziening wordt een periode van minimaal 10 jaar van het onderliggende plan gehanteerd, met daarbij een doorkijk naar de totale levensduur van de betreffende activa.

 

3.4 Nadere uitgangspunten resultaatbestemming

Het rekeningresultaat van een jaar wordt in de balans afzonderlijk opgenomen als onderdeel van het eigen vermogen. Dit resultaat kan tot stand zijn gekomen doordat werkzaamheden niet zijn uitgevoerd maar in het volgende jaar alsnog uitgevoerd gaan worden. Om financiële middelen daarvoor beschikbaar te hebben dient het rekeningresultaat “bestemd” te worden.

Voor deze bestemming gelden de volgende uitgangspunten:

 

  • 1.

    Hoofdregel is dat het resultaat wordt toegevoegd aan de algemene reserves (i.c. Algemene risicoreserve);

  • 2.

    Als bestemmingsvoorstellen voldoen aan de onderstaande criteria in lid a tot en met c, of lid d, kan het college starten met de werkzaamheden, vooruitlopend op besluitvorming door de raad. Aanpassing van de begroting vindt dan achteraf plaats door de gemeenteraad:

    a. De prestatie was begroot in het rekeningsjaar (jaar t) en,

    b. Het budget dat voor de prestatie was begroot ook over blijft in het rekeningsjaar en,

    c. Voor de te leveren prestatie is een (contract)verplichting aangegaan, die voort vloeit uit wet- en regelgeving of die voortvloeit uit een eerder genomen raadsbesluit.

    d. De prestatie/ het budget strekt zich uit over meerdere jaren. Het verschil in jaar t wordt verrekend met het bedrag in jaar t+1.