Organisatie | Drechtsteden |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Participatiewet Drechtsteden |
Citeertitel | Beleidsregels Participatiewet Drechtsteden |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-07-2017 | 01-06-2017 | 01-03-2018 | Nieuwe regeling | 06-07-2017 | Onbekend |
het gewenst is om een beleidsregels vast te stellen omtrent de uitvoering van de Participatiewet in de Drechtsteden, omdat hiermee inwoners ondersteund kunnen worden die niet zelfstanding het minimumloon kunnen verdienen of omdat zij niet in staat zijn gebleken zelfstandig betaald werk te vinden; de Participatiewet moet ervoor zorgen dat meer mensen werk vinden;
vast te stellen, de navolgende beleidsregels Participatiewet Drechtsteden
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Max WW-er: Inwoner die recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, waarvan de uitkering binnen drie maanden beëindigd wordt en waarvan het naar oordeel van DSB aannemelijk is dat die na beëindiging van de Ww-uitkering aanspraak maakt op de voorzieningen in het kader van de participatiewet;
Hoofdstuk 2. Werkvoorzieningen
Het DSB biedt een vervoersvoorziening aan de belanghebbende als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Het DSB biedt de meest adequate en goedkoopste oplossing, kwalitatief verantwoord. De kosten van de vervoersvoorziening dienen proportioneel te zijn. Dat wil zeggen dat de investering in de vervoersvoorziening moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:
Artikel 4 Werkplekaanpassingen
Het DSB kan een aanpassing van de werkplek aanbieden aan een belanghebbende, als dit noodzakelijk is voor de belanghebbende met een arbeidsbeperking om zijn/haar werk uit te voeren. Voorbeelden van een werkplekaanpassing zijn een rolstoeltoegankelijke werkruimte of een traplift. Er is geen limitatieve lijst van werkplekaanpassingen. In principe kan elk product als een werkplekaanpassing worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar is.
Het DSB biedt een werkplekaanpassing aan de belanghebbende als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Er is sprake van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van ten minste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Het toekennen van een werkplekaanpassing gedurende de proefplaatsing behoort tot de mogelijkheden op voorwaarde dat er zekerheid is dat na de proefplaatsing er een arbeidsovereenkomst volgt; en
Het DSB biedt de meest adequate en goedkoopste oplossing, kwalitatief verantwoord. De kosten van de werkplekaanpassing dienen proportioneel te zijn. Dat wil zeggen dat de investering in de werkplekaanpassing moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:
Artikel 5 Meeneembare voorzieningen
Het DSB kan een meeneembare voorziening toekennen, als dit nodig is voor de belanghebbende met een arbeidsbeperking om te kunnen werken. Meeneembare voorzieningen zijn bijzondere hulpmiddelen die een werkgever normaal gesproken niet in zijn bedrijf beschikbaar heeft. Denk bijvoorbeeld aan orthopedische schoenen, voorleesapparatuur, spraakversterkers of een aangepaste bureaustoel. De belanghebbende met een arbeidsbeperking kan deze meeneembare voorzieningen ook op een andere werkplek of bij een andere werkgever gebruiken.
Het DSB biedt een meeneembare voorzieningen aan de belanghebbende als aan dede volgende voorwaarden wordt voldaan:
Het DSB biedt de meest adequate en goedkoopste oplossing, kwalitatief verantwoord. De kosten van de meeneembare voorziening dienen proportioneel te zijn. Dat wil zeggen dat de investering in de werkplekaanpassing moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:
Het DSB kan jobcoaching toekennen als dit nodig is voor de belanghebbende met een arbeidsbeperking om te kunnen werken. Jobcoaching heeft tot doel de belanghebbende te begeleiden naar een situatie waarin hij/zij uiteindelijk met zo min mogelijk begeleiding bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
Het DSB besluit, op advies en in overleg met de belanghebbende, werkgever en jobcoach wat de noodzakelijke ureninvestering is om het doel te realiseren. Daarbij geldt een maximumbedrag van 4.500 euro per jaar dat geïnvesteerd kan worden in jobcoaching: dit bedrag is exclusief eventueel verschuldigde BTW.
Het DSB beslist welk begeleidingsregime wordt toegepast, waarbij de volgende (niet-limitatieve) input kan worden benut:
de richtinggevende uitslag van het loonwaarde-instrument op de ondersteunings-/begeleidingsbehoefte (additionele kosten). Het DSB biedt de meest adequate en goedkoopste oplossing, kwalitatief verantwoord. Er zijn twee verschillende manieren waarop jobcoaching kan worden ingezet
Jobcoach in dienst van een jobcoachorganisatie (externe jobcoach).
De jobcoachorganisatie waar de jobcoach in dienst is, dient te voldoen aan het erkenningskader uitvoering persoonlijke ondersteuning van het UWV.. De jobcoachorganisatie dient door middel van een bewijsstuk aan te tonen dat de jobcoachorganisatie door het UWV erkend is als jobcoachorganisatie op basis van dit erkenningskader.
Het UWV vergoedt tijdens het dienstverband bij ziekte een groot deel van de loonkosten van de belanghebbende voor een periode van 5 jaar vanaf de eerste werkdag van de belanghebbende. Wanneer de werknemer ziek wordt binnen deze periode van 5 jaar, betaalt het UWV voor maximaal 2 jaar de Ziektewet-uitkering. In het eerste jaar ligt de uitkering tussen de 70% en 100% van het dagloon. In het tweede jaar is de uitkering 70% van het dagloon.
Het DSB biedt een proefplaatsing aan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De duur van de proefplaatsing wordt vastgesteld op basis van afstand tot de arbeidsmarkt, opleidingsniveau, uitkeringsduur, complexiteit van de functie en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende en zolang als nodig is voor de werkgever en SDD om zich een beeld te vormen van de geschiktheid van de belanghebbende;
Artikel 10 Re-integratie Werkovereenkomst (RWO)
Het DSB biedt de RWO aan onder de volgende voorwaarden:
De duur van de RWO voor belanghebbenden wordt vastgesteld op basis van afstand tot de arbeidsmarkt, opleidingsniveau, uitkeringsduur, complexiteit van de functie en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende en zolang als nodig is voor de werkgever en SDD om zich een beeld te vormen van de geschiktheid van de belanghebbende; en
Een werkgever kan maximaal twee keer voor dezelfde werknemer deze vergoeding ontvangen, indien aansluitend op het vorige arbeidscontract een nieuw arbeidscontract wordt aangeboden van tenminste 6 maanden. Wanneer in eerste instantie direct een arbeidscontract voor een jaar wordt geboden, kan de werkgever na 6 maanden in aanmerking komen voor een baanbonus van €4000,-. Er wordt dan geen tweede maal een bonus verstrekt. Wanneer achteraf blijkt dat de bonus onterecht is verstrekt, wordt deze teruggevorderd.
Artikel 12 Loonkostensubsidie en Loonwaardebepaling
Voor personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie en waarbij sprake is van een arbeidsovereenkomst of een voornemen tot een arbeidsovereenkomst met een werkgever stelt het Drechtstedenbestuur de loonwaarde vast met gebruikmaking van een door het ministerie SZW goedgekeurde methodiek voor loonwaardebepaling.
Artikel 13 Reiskostenvergoeding Woon-werkverkeer
Het Drechtstedenbestuur kan een tegemoetkoming in de reiskosten verlenen aan de meerderjarige belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die vanuit een Participatiewet-, IOAW of IOAZ-uitkering, of als niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) die door middel van een re-integratietraject ondersteund worden bij de arbeidsinschakeling zoals vastgelegd in artikel 7 lid 1 onderdeel a onder 7 Participatiewet, uitstroomt naar arbeid in loondienst, indien:
Bij uitstroming naar arbeid in loondienst via het uitzendbureau wordt de hoogte van de tegemoetkoming berekend per maand aan de hand van het werkadres van de opdrachtgever waar de belanghebbende op de eerste van de betreffende maand werkzaam is. Zolang de belanghebbende geen ander werkadres doorgeeft, wordt gerekend met het bij ons laatst bekende werkadres.
Hoofdstuk 3 Verlaging bijstandsnorm
Artikel 14 Verlagen bijstandsnorm bij ontbrekende woonkosten
De bijstandsnorm als bedoeld in artikel 20 en 21 van de Participatiewet wordt op grond van artikel 27 van de Participatiewet verlaagd met 20 procent van het wettelijk sociaal minimum indien de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden of als gevolg van het niet beschikken over een woning.
Een belanghebbende die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van een van de hierboven genoemde beleidsregels, die moet worden beëindigd op grond van deze beleidsregels Participatiewet Drechtsteden, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de betreffende beleidsregels voor de duur van de ingezette voorziening, doch niet langer 12 maanden.
Aldus besloten in de vergadering van het Drechtstedenbestuur van 6 juli 2017,
de secretaris, de voorzitter,
drs. M.J.A. van Bijnen MBA P.A.C.M. van der Velden
In deze toelichting worden alleen die artikelen toegelicht die een verdere toelichting behoeven.
Eén van de doelen van de Participatiewet is dat er een zo eenvoudig en eenduidig mogelijk basispakket komt van voorzieningen voor werkgevers die banen beschikbaar stellen voor mensen.
Per 2015 zijn hier ook voorzieningen bij gekomen voor de nieuwe doelgroep van gemeenten, namelijk mensen met een arbeidshandicap. Het gaat daarbij om mensen met een arbeidsbeperking die voor ondersteuning een beroep doen op de gemeente en die volgens UWV niet 100% van het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. In dat kader heeft de ministerraad besloten om de harmonisatie in het aanbod voor werkgevers van UWV en gemeenten m.b.t. mensen met een arbeidsbeperking per 1 januari 2016 verplicht te stellen en wettelijk te regelen met de Wet harmonisering instrumenten Participatiewet. Deze wet voorziet in een uniforme no-riskpolis via UWV voor gemeenten en werkgevers voor de doelgroep Banenafspraak en de doelgroep beschut werk en een gelijke mobiliteitsbonus voor de doelgroep Banenafspraak voor de periode 2016 – 2020.
De voorzieningen voor werkgevers die werk bieden aan de doelgroep van de Participatiewet worden uiteengezet in deze beleidsregels. Bij de invulling van deze voorzieningen heeft zoveel mogelijk harmonisatie plaatsgevonden met het landelijk participatiebeleid en UWV-regelingen voor mensen met een arbeidsbeperking.
Artikel 4. Werkplekaanpassingen
Voor belanghebbenden met een arbeidsbeperking kan een aanpassing van de werkplek noodzakelijk zijn. Voor de uitvoering hiervan wordt – in het kader van de harmonisering – zoveel mogelijk aangesloten bij de werkwijze van UWV.
Artikel 5. Meeneembare voorzieningen
De algemene ledenvergadering van de VNG heeft in juni 2014 besloten dat de VNG de meeneembare voorzieningen voor alle gemeenten regelt en de uitvoering organiseert. De landelijke regeling Meeneembare voorzieningen 2015 (gepubliceerd op 11 maart 2015) die met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 van kracht is, biedt het kader voor de ondersteuning via meeneembare voorzieningen. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande UWV-regeling voor meeneembare voorzieningen in het kader van de Wet WIA. De regeling wordt gemonitord op gebruik en kosten.
Indien de belanghebbende die tot de doelgroep behoort in aanmerking komt voor een meeneembare voorziening kan door het DSB een aanvraag ingediend worden bij de uitvoerder van de regeling (voor 2016 is dit UWV) middels het formulier Verzoek voorzieningen bij een visuele auditieve of motorische handicap met daarop het logo van VNG. Zowel de handtekening van de belanghebbende als van het DSB is nodig op het formulier. Het formulier dient verstuurd te worden naar ‘Aanvraag Voorzieningen Gemeenten’.
Het UWV (als uitvoerder van deze regeling) beslist binnen 8 weken nadat de aanvraag is ingediend. Dan moet het UWV wel alle noodzakelijke gegevens ontvangen hebben. Soms moet het UWV onderzoek doen. In dat geval laat het UWV dit weten.
Voor de tolkvoorziening geldt hetzelfde als voor de meeneembare voorzieningen (artikel 5). Ook hier heeft de algemene ledenvergadering van de VNG in juni 2014 besloten dat de VNG de tolkvoorziening voor alle gemeenten regelt en de uitvoering organiseert. De landelijke regeling tolkvoorziening voor mensen met een zintuiglijke beperking 2015, biedt het kader voor de ondersteuning via een tolkvoorziening. Ook hier is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande UWV-regeling voor meeneembare voorzieningen in het kader van de Wet WIA. De VNG doet het contractbeheer en de tolken declareren bij UWV.
Indien de belanghebbende die tot de doelgroep behoort in aanmerking komt voor een tolkvoorziening kan door het DSB een aanvraag ingediend worden bij de uitvoerder van de regeling (voor 2016 is dit UWV) middels het formulier Verzoek voorzieningen bij een visuele auditieve of motorische handicap met daarop het logo van VNG. Zowel de handtekening van de belanghebbende als van het DSB is nodig op het formulier. Het formulier dient verstuurd te worden naar ‘Aanvraag Voorzieningen Gemeenten’.
Het UWV (als uitvoerder van deze regeling) beslist binnen 8 weken nadat de aanvraag is ingediend. Dan moet het UWV wel alle noodzakelijke gegevens ontvangen hebben. Soms moet het UWV onderzoek doen. In dat geval laat het UWV dit weten.
Tolken die een tolkopdracht hebben uitgevoerd voor klanten van het DSB, kunnen hun kosten declareren met het formulier Declaratie kosten tolk gebarentaal of schrijftolk.
Een tolk kan alleen de getolkte tijd declareren. De maximale tijdsduur die gedeclareerd kan worden is de tijdsduur waarvoor de belanghebbende toestemming heeft verkregen. Deze tijdsduur staat in de brief met de beslissing die naar de belanghebbende is gestuurd.
Artikel 7. Jobcoaching (begeleiding op de werkplek)
De regering heeft er niet voor gekozen om het instrument jobcoaching te harmoniseren. De Participatiewet geeft gemeenten beleidsvrijheid bij het inzetten van re-integratie-instrumenten en voorzieningen. Gemeenten kunnen desgewenst de protocollen van UWV volgen bij de keuze voor inzet van het instrument jobcoaching.
Steeds meer gemeenten hebben eigen (gecertificeerde) jobcoaches in dienst en anderen zijn deels van plan dit te doen. Het instrument jobcoaching is daarmee sterk verbonden met de gemeentelijke (en regionale) processen. Gezien de pluriformiteit van uitvoering door gemeenten, zo stelt de VNG, is het niet mogelijk om hier een landelijke afspraak over te maken.
Zoals in de regels is opgenomen, dient er voor de inzet van een jobcoach, sprake te zijn van noodzakelijkheid. Dit houdt in dat de belanghebbende zonder de begeleiding van een jobcoach, de werkzaamheden op het werk niet of onvoldoende kan uitvoeren door bijvoorbeeld een lichamelijke handicap. Een arbeidsbeperking is echter geen noodzakelijke voorwaarde voor het inzetten van dit instrument. In elke situatie waarin de inzet van jobcoaching een gunstig effect heeft op duurzame uitstroom naar regulier werk, kan hier beroep op worden gedaan.
Voor 2016 heeft de VNG namens gemeenten de No-riskpolis van het UWV ingekocht voor de doelgroep van de Baanafspraak (doelgroepregister) en voor mensen in een dienstbetrekking beschut werk op grond van artikel 10b van de Participatiewet. Gemeenten hadden in 2015 de ruimte om zelf een no-riskpolis in het leven te roepen voor de overige doelgroepen van de Participatiewet. Hiertoe had het DSB de Achmea No-riskpolis die door Achmea per 1 oktober 2015 is beëindigd.
Vanaf 2016 is de situatie anders. Middels het wetsvoorstel Harmonisatie instrumenten wordt vanaf 2016 een meer permanente oplossing voor de No-riskpolis geregeld. Zoals het er nu naar uitziet, houdt deze oplossing in dat alleen nog voor de werknemers die behoren tot de doelgroep Banenafspraak de No-riskpolis van UWV beschikbaar is. De bevoegdheid van gemeenten om voor de overige doelgroepen van de P-wet een No-riskpolis vorm te geven vervalt dan.
In principe is dit bedoeld voor de periode 2016 tot 2021. Met ingang van 1 januari 2021 zal de uniforme no-riskpolis voor de gemeentelijke doelgroep dan vervallen en de oude bepalingen van de Participatiewet met betrekking tot de no-riskpolis door gemeenten weer gaan gelden. Echter, op basis van een evaluatie na drie jaar zal het ministerie SZW in overleg met gemeenten en sociale partners bezien of er aanleiding is de uniforme no-riskpolis via UWV voort te zetten of niet. In het eerste geval zal de regering het initiatief nemen tot een nieuw wetsvoorstel. In het tweede geval keert de regeling terug uit de Participatiewet en zijn gemeenten verplicht om bij verordening te voorzien in een gemeentelijke no-riskpolis.
Voor de uitvoering van de No-riskpolis door UWV zal in de periode van 2016 t/m 2020 een bedrag van € 8 miljoen oplopend tot € 23 miljoen terugvloeien van de Integratie-uitkering Sociaal Domein naar het Rijk (cijfers uit VNG ledenbrief d.d. 20 januari 2015).
N.B. Werkgevers die in 2015 op grond van de Participatiewet in aanmerking kwamen voor een gemeentelijke no-riskpolis worden ook na 1 januari 2016 gevrijwaard van hogere WGA-lasten voor die werknemers.
Om de technische uitvoerbaarheid van de verrekening no-riskpolis met loonkostensubsidie te vergroten, zullen gemeenten van UWV een signaal gaan krijgen wanneer UWV de claim van een werkgever op een no-riskpolis honoreert. De gemeente kan dan de loonkostensubsidie stop zetten gedurende de ziekteperiode. De werkgever hoeft geen dubbele melding te doen bij ziekte.
Een proefplaatsing kan ingezet worden voor belanghebbenden mét en zónder arbeidsbeperking. Voor belanghebbenden met een arbeidsbeperking vindt gedurende de proefplaatsing de loonwaardemeting plaats, op de werkvloer bij de werkgever en evt. de aanvraag indicatie Banenafspraak.
Een van de voorwaarden voor de inzet van een proefplaatsing is dat de werkgever bij aanvang van de proefplaatsing de intentie uitspreekt om bij gebleken geschiktheid en voldoende werkzaamheden de belanghebbende een arbeidsovereenkomst aanbiedt van minimaal een half jaar. Het is een intentieverklaring, dus de proefplaatsing wordt niet altijd gevolgd door een arbeidsovereenkomst. Het kan zijn dat er geheel geen dienstverband tot stand komt of dat de werkgever kiest voor detachering.
De periode van maximaal 3 maanden is genoeg om een realistische loonwaardemeting te kunnen doen. Bij een proefplaatsing van belanghebbenden met een arbeidsbeperking kunnen instrumenten ingezet worden die specifiek gelden voor personen met een arbeidsbeperking. Denk hierbij vooral aan jobcoaching en (in mindere mate) vergoeding van noodzakelijke werkvoorzieningen.
Wanneer een proefplaatsing wordt ingezet, ontvangt de belanghebbende van het DSB een brief als bevestiging van de start van de proefplaatsing met daarin de benodigde informatie.
Aan de proefplaatsing is de Praktijkervaringplek Polis van Achmea gekoppeld. De Praktijkervaringplek Polis bestaat uit een ongevallenverzekering, een aansprakelijkheidsverzekering en een werkgeversaansprakelijkheidsverzekering voor bestuurders van motorrijtuigen.
Artikel 10. Re-integratie Werkovereenkomst (RWO)
Voor kandidaten uit de doelgroep 80-100% loonwaarde kan de Re-integratie Werkovereenkomst (RWO) ingezet worden. Hierbij wordt een belanghebbende uitgeleend aan een werkgever tegen een laag tarief. Het doel van de inzet van de RWO is uitstroom naar regulier betaald werk.
De baanbonus kan worden verstrekt voor personen uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 1 lid d van deze beleidsregels. Hierin wordt verwezen naar de doelgroep participatiewet. Binnen die omschrijving vallen ook de niet-uitkeringsgerechtigden. De baanbonus is niet voor deze doelgroep bestemd. Wel is de voorziening beschikbaar voor de doelgroep max WW. Dit zijn inwoners die recht hebben op uitkering uit de Werkloosheidswet, waarvan de uitkering binnen drie maanden beëindigd wordt en die na beëindiging van de ww-uitkering aanspraak maakt op de voorzieningen in het kader van de participatiewet. Het DSB bepaalt wie tot de doelgroep behoort.
De persoon die in dienst genomen wordt door de werkgever, moet door het dienstverband uitkeringsonafhankelijk worden om in aanmerking te komen voor de baanbonus door de werkgever. In het geval van een detacherings- of uitzendovereenkomst, dient de werknemer na afloop van deze overeenkomst uitkeringsonafhankelijk te zijn, terwijl deze werknemer ervoor in een uitkeringsafhankelijke situatie verkeerde. In dit geval, is de exclusie van niet-uitkeringsgerechtigden, zoals geregeld in artikel 1, lid d, niet van toepassing. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de boonbonus niet bedoeld is voor uitzend- en detacheringsbureaus, maar enkel voor de werkgever die de belanghebbende in dienst neemt. Uitzondering hierop is een situatie waarin een detacheerder een belanghebbende in dienst neemt, waarna deze belanghebbende bij werkgevers wordt geplaatst. Voorwaarde hierbij, is dat de detacheerder ook bij geen werk loon doorbetaalt. De arbeidsovereenkomst moet voor minimaal 6 maanden worden aangegaan. Of iemand onafhankelijk wordt van de uitkering wordt bepaald door de Sociale dienst Drechtsteden.
De Baanbonus kan door een werkgever worden aangevraagd wanneer er een arbeidsovereenkomst is en de werknemer minimaal drie maanden aan het werk is volgens de arbeidsovereenkomst. De baanbonus wordt pas uitbetaald wanneer de ondertekende arbeidsovereenkomst is overlegd.
De bonus kan voor dezelfde werknemer door dezelfde werkgever maximaal twee keer worden verstrekt bij een nieuwe arbeidsovereenkomst. Wanneer er direct een arbeidsovereenkomst voor een jaar wordt geboden, kan na 6 maanden een eenmalige bonus van €4000,- worden uitgekeerd. Een tweede bonus door dezelfde werkgever voor dezelfde werknemer is dan niet mogelijk.
De baanbonus wordt na drie maanden na de start van de arbeidsovereenkomst aangevraagd en uitbetaald. Hierdoor wordt voorkomen dat de bonus uitbetaald wordt zonder dat de persoon daadwerkelijk is gestart op de arbeidsbetrekking.
Artikel 12 Loonkostensubsidie en Loonwaardebepaling
Het college stelt ambtshalve dan wel op aanvraag, conform het gestelde in artikel 10c van de Participatiewet vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Hierbij worden de volgende criteria in acht genomen:
De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt maximaal 70% van het WML, vermeerderd met een bedrag voor vergoeding van werkgeverslasten, waarbij gedacht moet worden aan premies werknemersverzekeringen, inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en pensioenpremie. Het bedrag voor deze vergoeding wordt bij ministeriële regeling vastgesteld, omdat dit bedrag fluctueert door jaarlijkse aanpassingen in de premies en bijdragen
Loonkostensubsidie is voor mensen met een beperkte loonwaarde bij uitstek het middel om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Zonder dit middel neemt die kans voor hen aanzienlijk af.
Wanneer de arbeidsovereenkomst tussentijds wordt beëindigd, vindt de uitbetaling van de loonkostensubsidie plaats tot en met de laatste dag van loonbetaling.
Artikel 13. Reiskosten woon-werkverkeer
Dit artikel voorziet in een tegemoetkoming in de reiskosten voor burgers die uitstromen naar arbeid in loondienst, en is tot stand gekomen als gevolg van de notitie “evaluatie minimabeleid in Drechtsteden” waarbij is geconstateerd dat het minimabeleid op bepaalde vlakken aanpassing behoeft, zodat de meest kwetsbare groepen gecompenseerd worden. Ook vanuit het minimabeleid worden belanghebbenden enerzijds gestimuleerd om aan het werk te gaan en anderzijds worden belanghebbenden die dat niet kunnen of niet meer hoeven extra financieel ondersteund. De tegemoetkoming is bedoeld om een eventuele terugval in inkomen (door het aanvaarden van arbeid in loondienst) te voorkomen.
Dit artikel bakent de doelgroep af en geeft specifiek aan hoe e.e.a. is geregeld. Specifiek wordt 1 groep uitgesloten, te weten de belanghebbenden die nog een reiskostenvergoeding via BBD ontvangen (in welke vorm dan ook, waaronder bijvoorbeeld een financiële vergoeding bij een RWO of een verstrekte OV chipkaart met saldo). Na deze vergoeding is er eventueel wel recht op de tegemoetkoming (als aan alle andere voorwaarden wordt voldaan).
Degene die als zelfstandige aan de slag is, is automatisch uitgesloten van de regel. Het moet immers gaan om arbeid in loondienst. Zelfstandige inkomsten zijn dit niet. Het inkomen mag niet meer zijn dan 110% van het wettelijk sociaal minimum dat voor de belanghebbende geldt.
De tegemoetkoming wordt voor de duur van het arbeidscontract toegekend. Het moet dan altijd gaan om het arbeidscontract waarop de belanghebbende is uitgestroomd. Daarmee voorkom je dat de regeling oneindig kan voortduren. Voor een ieder die een contract voor onbepaald tijd heeft, geldt een maximum van 24 maanden. Langer recht op de tegemoetkoming is niet mogelijk.
De tegemoetkoming wordt per persoon verstrekt. Wanneer een echtpaar beiden arbeid in loondienst verrichten en beiden aan de voorwaarden voldoen, kan men dan ook allebei de tegemoetkoming aanvragen en ontvangen. Daarbij geldt wel dat naar het gezamenlijke inkomen wordt gekeken.
De tegemoetkoming wordt gebaseerd op de reiskostenregeling re-integratietrajecten, waarbij geldt dat in het eerste jaar 100% per maand wordt verstrekt van de genoemde bedragen bij 5 dagen in deze regeling (waarvoor de belanghebbende in aanmerking komt). In het tweede jaar wordt nog 50% per maand verstrekt van de genoemde bedragen bij 5 dagen in deze regeling (waarvoor de belanghebbende in aanmerking komt). Gekozen is voor de bedragen bij 5 dagen omdat uitstroom veelal minimaal 4 dagen werk betekent. Om de uitvoering te vereenvoudigen wordt standaard uitgegaan van de bedragen bij 5 dagen. De maximalisering tot 24 maanden en de afbouw in twee jaar heeft als reden dat nog altijd gestimuleerd wordt dat belanghebbenden hun eigen inkomenspositie verbeteren. Door de tegemoetkoming te beperken tot een periode en in die periode af te bouwen, blijven belanghebbenden zelf verantwoordelijk om de inkomenspositie na uitstroom verder te verbeteren.
Om te beoordelen of belanghebbenden gedurende de 24 maanden nog wel in aanmerking komen wordt automatisch na 12 maanden een vragenlijst naar de klant gestuurd. De belanghebbende dient deze in te vullen en terug te sturen. Op basis daarvan wordt beoordeeld of belanghebbenden nog aan de voorwaarden voldoen. Is dit niet het geval of wordt het formulier niet teruggestuurd, dan stopt de tegemoetkoming na deze 12 maanden.
Dit artikel geeft een omschrijving van wat onder reiskosten wordt verstaan. Het gaat daarbij specifiek om het woon-werkverkeer. Eventuele reiskosten onder werktijd worden hiermee uitgesloten. Door het werkadres te benoemen wordt geregeld dat ook de belanghebbende die via een uitzendbureau aan de slag is een tegemoetkoming kan krijgen (het werkadres is dan namelijk het adres waar de belanghebbende het werk daadwerkelijk uitvoert).
Probleem bij de groep die uitstroomt via werk bij het uitzendbureau geldt dat zij regelmatig kunnen wisselen van opdrachtgever. Op het moment dat dit elke keer gemeld moet worden en opnieuw beoordeeld moet worden, wordt een behoorlijk grote informatie- en administratiestroom van de belanghebbende naar de Sociale Dienst Drechtsteden en vice versa gecreëerd. Daarom geldt voor deze belanghebbenden dat de hoogte van de tegemoetkoming wordt berekend per maand aan de hand van het werkadres van de opdrachtgever waar de belanghebbende op de eerste van de betreffende maand werkzaam is.
Indien een belanghebbende zoals in de vorige alinea aangeeft in een maand meer dan 1 opdrachtgever te hebben met diverse reisafstanden wordt het gemiddelde aantal kilometers berekend van de opdrachtgevers tezamen en aan de hand daarvan de hoogte van de tegemoetkoming bepaald. De belanghebbende is zelf verantwoordelijk om deze informatie door te geven en aan te geven voor welke opdrachtgevers allemaal wordt gewerkt. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een verklaring van het uitzendbureau.
Omdat het hier om een extra tegemoetkoming in de reiskosten gaat (het gaat ook niet om de vergoeding van de gehele reiskosten die eventueel gemaakt worden) wordt geen rekening gehouden met eventuele andere vergoedingen die men reeds ontvangt of zou kunnen ontvangen voor reiskosten (bv via de werkgever zelf of van de belastingdienst).
Alle inlichtingen en gegevens die van belang zijn voor de aanvraag en de eventuele toekenning dient de belanghebbende onverwijld uit eigen beweging te melden. Dan kan gedacht worden aan wijzigingen in de woonsituatie, het inkomen, het vermogen of een wijziging qua werkgever. In de beschikking tot toekenning zal dit expliciet worden opgenomen.