Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Roerdalen

Nadere regels A-evenementen gemeente Roerdalen 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRoerdalen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels A-evenementen gemeente Roerdalen 2017
CiteertitelNadere regels A-evenementen gemeente Roerdalen 2017
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBIJLAGE 1 TOELICHTING BIJLAGE 2 BRANDVEILIGHEIDSVOORWAARDEN KAMPEERTERREINEN REGIO LIMBURG-NOORD 3 MAART 2009 BIJLAGE 3 MELDFORMULIER A-EVENEMENTEN BIJLAGE 4 GHOR STANDAARDVOORWAARDEN VOOR EVENEMENTEN Bijlage stroomschema berekening beveiliging Veiligheidsregio Bijlage Format Risicoclassificering Evenementen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene plaatselijke verordening Roerdalen 2016

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-06-201719-01-2019Nieuwe versie

31-05-2017

Gemeenteblad 2017, 108752

2 mei 2017

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels A-evenementen gemeente Roerdalen 2017

 

 

Apv Roerdalen 2016

Nadere regels A evenementen

Inhoud

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN 1

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen 1

Artikel 1:2 Afbakening 1

Artikel 1:3 Melding 1

Artikel 1:4 Verbodsbepaling 1

Artikel 1:5 Andere publiekrechtelijke toestemmingen en overige wet- en regelgeving 1

HOOFDSTUK 2 ALGEMENE REGELS 1

Artikel 2:1 Algemeen 1

Artikel 2:2 Overlast en schade 2

Artikel 2:3 Verkeersveiligheid 2

HOOFDSTUK 3 BRANDVEILIGHEID 3

Artikel 3 Algemeen 3

Artikel 3:1 Vrijhouden terreingedeelten 3

Artikel 3:2 Gebruik bouwwerken en terreinen 3

Artikel 3:3 Afval 4

Artikel 3:4 Tijdelijk bouwwerk (tenten, overkappingen, etc.) 4

Artikel 3:4:1 Algemeen 4

Artikel 3:4:3 Opstelling 5

Artikel 3:4:4 Uitgangen en vluchtwegen 5

Artikel 3:4:5 Versieringen inrichting 5

Artikel 3:4:7 Weersomstandigheden 6

Artikel 3:5 Verwarming 6

Artikel 3:5:1 Mobiele ruimteverwarmingstoestellen 6

Artikel 3:6 Kookdoeleinden 7

Artikel 3:6:1 Kookdoeleinden 7

Artikel 3:6:2 (Mobiele) bakkramen algemeen 7

Artikel 3:6:3 Gasinstallaties en verbruikstoestellen 8

Artikel 3:6:4 Gasleidingen en appendages 8

Artikel 3:6:5 Gasflessen en tanks De voorwaarden van de oude artikelen 3:6:5 en 3:6:6 zijn samengevoegd. 9

Artikel 3:7 Podia/standbouw/kramen, etc. 9

Artikel 3:7:1 Buitenlucht 9

Artikel 3:8:1 Overnachting in tenten minder dan 10 personen per tent 10

Artikel 3:8:2 Overnachting in tenten, meer dan 10 personen per tent. 10

Artikel 3:8:3 Indeling en constructie van de inrichting 10

Artikel 3:8:4 Overnachten in gebouwen, niet zijnde logiesgebouwen 10

Artikel 3:9 Ballonnen 11

Artikel 3:9:1 Ballonnen (niet met lucht gevuld) 11

Artikel 3:9:2 Voorwaarden luchtballonnen 11

HOOFDSTUK 4 MUZIEKGELUID 12

Artikel 4:1 Muziekgeluid 12

HOOFDSTUK 5 GENEESKUNDIGE HULPVERLENINGSORGHANISATIE IN DE REGIO 12

Artikel 5:1 Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) 12

HOOFDSTUK 6 POLITIE 13

Artikel 6:1 Beveiliging 13

HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN 13

Artikel 8:1 Overig 13

Artikel 8:2 Titel 13

Artikel 8:3 Inwerkingtreding 13

● BIJLAGE 1 TOELICHTING 14

● BIJLAGE 2 BRANDVEILIGHEIDSVOORWAARDEN KAMPEERTERREINEN REGIO LIMBURG-NOORD 3 maart 2009(BEHORENDE bij artikel 3:8:1 nadere regels A –evenementen gemeente Roerdalen 2017) 15

● BIJLAGE 3 MELDFORMULIER A-EVENEMENTEN (behorende bij artikel 1:3 Nadere regels A-evenementen gemeente Roerdalen 2017 20

● BIJLAGE 4 GHOR STANDAARDVOORWAARDEN VOOR EVENEMENTEN (behorende bij artikel 5:1 Nadere regels A-evenementen gemeente ROERDALEN 2017) 25

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

De begripsomschrijvingen zoals genoemd in artikel 2:10 Apv Roerdalen 2016 (hierna Apv) zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1:2 Afbakening

De in dit document opgenomen nadere regels zijn van toepassing op A-evenementen zoals bedoeld in artikel 2:11 Apv.

Artikel 1:3 Melding

Het organiseren en houden van een A-evenement wordt gemeld bij de burgemeester door middel van het meldformulier (zie bijlage 3).

Artikel 1:4 Verbodsbepaling

Het is verboden een A-evenement te houden tenzij wordt voldaan aan de nadere regels zoals opgenomen in hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 7 en overige geldende wet- en regelgeving.

Artikel 1:5 Andere publiekrechtelijke toestemmingen en overige wet- en regelgeving

De organisator is verantwoordelijk voor het aanvragen van de noodzakelijke publiekrechtelijke toestemmingen op basis van de geldende wet- en regelgeving benodigd om het meldingsplichtig A-evenement te realiseren.

HOOFDSTUK 2 ALGEMENE REGELS

Artikel 2:1 Algemeen

  • 1.

    Een kopie van de melding inclusief de meldingsbevestiging wordt op verzoek van de politie, de brandweer of een daartoe bevoegd functionaris, onmiddellijk getoond.

  • 2.

    Gedurende het hele evenement moet een contactpersoon direct bereikbaar zijn voor de gemeente en hulpdiensten.

  • 3.

    Eventuele aanwijzingen van de politie, de brandweer of een daartoe bevoegd functionaris moeten stipt en onmiddellijk worden opgevolgd.

  • 4.

    Overtreding van één of meer voorschriften kan leiden tot het onmiddellijk stopzetten van het evenement en het (laten) ontruimen van de locatie(s).

  • 5.

    De politie, de brandweer of een daartoe bevoegd functionaris kan in het belang van de openbare orde en veiligheid het evenement beëindigen en de locatie(s) (laten) ontruimen. In dat geval is aanspraak op schadevergoeding niet mogelijk.

  • 6.

    De gemeente aanvaardt geen aansprakelijkheid voor derden, als gevolg van het evenement.

  • 7.

    Tijdens het evenement moet de organisatie toezien op de naleving van de Nadere regels en (brand)veiligheidsvoorzieningen.

  • 8.

    Als er zich tijdens de voorbereiding van het evenement of tijdens het evenement technische of organisatorische wijzigingen voordoen, die van belang kunnen zijn voor de (brand)veiligheid, dan moet dit onmiddellijk worden gemeld aan het bevoegd gezag.

Artikel 2:2 Overlast en schade

  • 1.

    Het is verboden om bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Direct na afloop van het evenement moet het terrein en de openbare weg worden gereinigd en vrij van afval en in de oude staat (onbeschadigd) worden opgeleverd.

  • 3.

    De organisator moet al het (redelijkerwijs) mogelijke doen om te voorkomen dat de gemeente of derden schade lijden ten gevolge van het evenement.

  • 4.

    Er moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat overlast voor de omgeving ontstaat.

  • 5.

    Werkzaamheden in en rond tijdelijke opstallen zijn vanaf een half uur na het einde van het evenement tot 07.00 uur verboden.

  • 6.

    Op zon- en feestdagen mogen de activiteiten van een evenement 13:00 uur beginnen. Opbouwen kan eerder, met respect voor de zondagsrust.

  • 7.

    Het verbod in het zesde lid geldt niet als een ontheffing op grond van de Zondagswet is verleend. In dat geval mag het evenement beginnen vanaf 09:00 uur.

Artikel 2:3 Verkeersveiligheid

  • 1.

    De doorgang voor brandweer, politie en/of ambulance moet zijn gewaarborgd. Dit betekent dat tenten, springkussens en dergelijke zo moeten worden geplaatst, dat steeds een doorgang van 4,5 meter breed en 4,2 meter hoog vrij blijft.

  • 2.

    Een verkeersbesluit is vereist voor:

    • a.

      de plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd;

    • b.

      het ontstaan of wijzigen van geboden of verboden;

    • c.

      afsluiting van weggedeelten;

    • d.

      borden om het verkeer te regelen;

    • e.

      het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderden van voorzieningen ter regeling van het verkeer en de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken; en

    • f.

      als een verkeersbesluit noodzakelijk is op grond van de Verkeerswetgeving.

  • 3.

    Als het inzetten van een verkeersregelaar is vereist zijn de voorschriften zoals opgenomen in de Regeling verkeersregels 2009 van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Er wordt een verkeersplan opgesteld als er wegen worden afgesloten, er verkeersregelaars worden ingezet of het evenement een bezoekersaantal heeft van boven 1000 bezoekers. Het verkeersplan moet 6 weken voor de aanvang van het evenement bij de gemeente, afdeling Verkeer, worden ingediend.

HOOFDSTUK 3 BRANDVEILIGHEID

Artikel 3 Algemeen

 

Artikel 3:1 Vrijhouden terreingedeelten

  • 1.

    Op het bij het evenement behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zo zijn gelegen dat bij brand het oprijden van het terrein en opstellen van voertuigen en andere hulpmiddelen mogelijk is.

  • 2.

    Hekwerken die de route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd en zijn voorzien van het opschrift “PARKEERVERBOD, DOORGANG HULPVERLENINGSDIENSTEN”.

  • 3.

    Alle (tijdelijke) bouwwerken (tent, stand, (markt)kraam, podium e.d.) voor verblijf van mensen moeten tot op 10 meter voor hulpverleningsvoertuigen bereikbaar zijn via een ten minste 4,5 meter brede route met een vrije hoogte van ten minste 4,2 meter (Bouwbesluit 2012, artikel 6.37).

  • 4.

    Elk (tijdelijk) bouwwerk moet zodanig worden geplaatst dat alle toe- en uitgangen van woningen en/of bedrijven over de volledige breedte onbelemmerd bereikbaar blijven.

  • 5.

    Rondom de bluswaterwinplaatsen (brandkranen en -putten), moet een straal van 0.75 meter vrij worden gehouden. Verder moeten bluswaterwinplaatsenpermanent voor brandweervoertuigen bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

  • 6.

    In verband met de bereikbaarheid voor hulpdiensten mogen er geen marktkramen e.d. geplaatst worden binnen 10 meter gemeten vanuit de weg as bij kruisingen e.d. dit i.v.m. de draaicirkel van de hulpverleningsvoertuigen.

Artikel 3:2 Gebruik bouwwerken en terreinen

  • 1.

    Bij de aanwezigheid van rolstoelen of bedden ten behoeve van gehandicapten of zieken, moeten de (nood-)uitgangen geschikt zijn om deze met rolstoelen of bedden te passeren. Personen in rolstoelen en bedden moeten vergezeld zijn van een of meer begeleiders.

  • 2.

    De in- en uitgangen moeten zowel aan de binnen- als buitenzijde vrij gehouden worden van obstakels.

  • 3.

    In of in de directe nabijheid van het gebouw of de inrichting moet een (mobiele)telefoon aanwezig zijn om bij calamiteiten 112 te kunnen bellen.

  • 4.

    Slangen, kabels, snoeren e.d. moeten zo zijn aangebracht, dat niemand er mee in aanraking kan komen, of erover kan struikelen.

  • 5.

    De aanleg en uitbreiding van de elektrische installatie, het aanbrengen van veiligheidsaardingen e.d. moet gebeuren in overeenstemming met de NEN 1010.

  • 6.

    Een aggregaat moet ten minste op een afstand van 5 meter van (tijdelijke) bebouwing worden geplaatst. Als de gevel waartegen het aggregaat wordt geplaatst is vervaardigd van onbrandbaar materiaal (minimaal 30 min WBDBO) en geheel blind is uitgevoerd, geldt er geen afstandseis. Dit geldt ook voor koelaggregaten (koelwagens, gekoelde containers e.d.). Brandstoftanks ten behoeve van (koel-)aggregaten moeten buiten het (tijdelijk) bouwwerk worden opgesteld en wel op een afstand van tenminste 5 meter van de betreffende aggregaat en/of enig bouwwerk, goed zichtbaar en tot op maximaal 10 meter afstand te bereiken voor een brandweervoertuig.

  • 7.

    Als op het evenemententerrein en omgeving geen of niet voldoende (openbare) verlichting aanwezig is, moeten aanvullende maatregelen worden getroffen met als doel het bevorderen van een veilige ontvluchting.

  • 8.

    De hekwerken die worden aangeduid als nooduitgang dienen met de vluchtrichting mee te draaien en dienen zonder gebruikmaking van losse voorwerpen (bijv. sleutels) geopend te kunnen worden. Aan de buitenzijde moeten de nooduitgangen zijn voorzien van het opschrift “NOODUITGANG VRIJHOUDEN”.

Artikel 3:3 Afval

  • 1.

    Afval moet dagelijks worden verzameld in veilig opgestelde en goed af te sluiten containers van moeilijk brandbaar materiaal.

  • 2.

    Asbakken moeten regelmatig, maar minstens dagelijks, worden leeg gemaakt in afsluitbare asverzamelaars van onbrandbaar materiaal.

  • 3.

    De aanwezige asbakken en/of papierbakken moeten van onbrandbaar of moeilijk brandbaar materiaal zijn vervaardigd.

  • 4.

    De afvalcontainer dient minimaal 5 meter van de tent te zijn opgesteld en verankerd.

Artikel 3:4 Tijdelijk bouwwerk (tenten, overkappingen, etc.)

 

Artikel 3:4:1 Algemeen

  • 1.

    Een tijdelijk bouwwerk heeft een verlichtingsinstallatie die een op de vloer gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux.

  • 2.

    Er is noodverlichting aanwezig in:

    • a.

      een tijdelijk bouwwerk bestemd voor meer dan 50 personen, en ;

    • b.

      een vluchtroute waar meer dan 50 personen op zijn aangewezen.

    Noodverlichting geeft binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten een op de vloer en het tredevlak gemeten verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.

  • 3.

    Een tijdelijk bouwwerk voor meer dan vijftig personen, heeft een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 6088 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838.

  • 4.

    De constructieve veiligheid van een (tijdelijke) constructie:

    • a.

      is bestand tegen de daarop werkende krachten gedurende de tijd dat de constructie in gebruik is;

    • b.

      naast het bepaalde onder a moeten tenten voldoen aan paragraaf 4.1.10 uit NEN 8020-41:2012;

    • c.

      naast het bepaalde onder a en b mogen er geen constructieve wijzigingen plaatsvinden aan de constructie die de veiligheid in gevaar brengen.

  • 5.

    Het materiaal van een tijdelijk bouwwerk moet minimaal voldoen aan het gestelde in de NEN 8020-41:2012 (of een daarmee vergelijkbare norm.

  • 6.

    Het gebouw waartegen een tijdelijk bouwwerk wordt geplaatst, moet minimaal zijn voorzien van een tweede vluchtweg. De tweede vluchtweg van het gebouw mag op geen enkele wijze nadelig worden beïnvloed. Deze tweede vluchtweg mag NIET in tijdelijk bouwwerk uitkomen.

  • 7.

    In de verblijfsruimte zijn voldoende brandblusmiddelen aanwezig om een beginnende brand te bestrijden.

  • 8.

    Tenzij op andere wijze in blusmiddelen is voorzien (bv. brandslanghaspels) dient per 150 m² een klein blusmiddel van tenminste 6 kg of liter blusstof aanwezig te zijn met een minimum van 2 kleine blusmiddelen.

  • 9.

    Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden (NEN 2659 voor verrijdbare blusapparaten). Deze blusmiddelen moeten ten minste eenmaal per twee jaar op adequate wijze worden onderhouden en gecontroleerd.

Artikel 3:4:2 Opstelling

De tuien van de tent moeten zodanig zijn aangebracht dat de vluchtwegen en (nood)uitgangen hierdoor op geen enkele wijze worden belemmerd. Onderdelen dienen zo te worden afgeschermd dat de kans op letsel minimaal is.

Artikel 3:4:3 Uitgangen en vluchtwegen

  • 1.

    De totale uitgangsbreedte moet zo zijn dat voor elke negen gelijktijdig aanwezige personen tenminste 0,1 meter vrije uitgangsbreedte beschikbaar is. Als met een berekening op basis van het Bouwbesluit 2012 een minstens gelijkwaardig alternatief kan worden aangetoond, dan mag van deze regel worden afgeweken.

  • 2.

    Een nooduitgang moet tenminste een breedte van 0,85 meter en een hoogte van 2,00 meter hebben.

  • 3.

    De nooduitgangen van de tent moeten zo zijn gesloten, dat deze ogenblikkelijk door een lichte druk en zonder gebruikmaking van voorwerpen over de gehele breedte kunnen worden geopend.

  • 4.

    Vanuit elke nooduitgang moet, zonder versmalling en/of belemmering, het aansluitend terrein en van daar uit de openbare weg te bereiken zijn.

  • 5.

    Hoogteverschillen groter dan 0,21m gelegen in een vluchtroute zijn niet toegestaan.

Artikel 3:4:4 Versieringen inrichting

  • 1.

    Aankleding in een besloten ruimte mag geen brandgevaar opleveren. Dit gevaar is niet aanwezig indien de aankleding:

    • a.

      een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar levert;

    • b.

      onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064;

    • c.

      voldoet aan brandklasse A1 als bedoeld in NEN-EN 13501-1;

    • d.

      voldoet aan de eisen voor constructieonderdelen als bedoeld in het Bouwbesluit 2012 afdeling 2.9, of;

    • e.

      een na vlamduur heeft van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden.

  • 2.

    Bij een besloten ruimte voor het verblijven of vluchten van meer dan 50 personen is het eerste lid, onderdeel e, niet van toepassing, indien de aankleding:

    • a.

      zich bevindt boven een gedeelte van de vloer waar zich personen kunnen bevinden;

    • b.

      de verticale vrije ruimte tussen de vloer en de aankleding minder dan 2,5 m is, en;

    • c.

      niet direct op de vloer, trap of hellingbaan is aangebracht.

  • 3.

    Materiaal ter plaatse van of nabij apparatuur en installaties die warmte ontwikkelen voldoet aan brandklasse A1, als bedoeld in NEN-EN 13501-1, of is onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064, indien:

    • a.

      op het materiaal een intensiteit van de warmtestraling kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m², of;

    • b.

      in het materiaal een temperatuur kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 90 °C.

  • 4.

    In een besloten ruimte zijn geen met brandbaar gas gevulde ballonnen aanwezig.

  • 5.

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de bijdrage aan brandgevaar van aankleding.

Artikel 3:4:5 Weersomstandigheden

Het is verboden, zonder overleg met de Ambtenaar Openbare Veiligheid van de gemeente (AOV) of de Officier van dienst Bevolkingszorg, een tent, paviljoen of ander (tijdelijk) bouwwerk in gebruik te hebben als de weersvoorspellingen en/of weersomstandigheden zo zijn of kunnen zijn dat een windsnelheid heerst of windvlagen kunnen voorkomen van windkracht zes of hoger op de schaal van Beaufort, of als door het KNMI een waarschuwing voor extreem weer (code oranje) is afgegeven. Om hierin tegemoet te komen dient de organisatie, zowel voor als tijdens het evenement, regelmatig te informeren naar de weersomstandigheden en weersvoorspellingen. De AOV is bereikbaar via de Meldkamer Brandweer, telefoon 088 061 92 50.

Artikel 3:5 Verwarming

 

Artikel 3:5:1 Mobiele ruimteverwarmingstoestellen

  • 1.

    Het is verboden een ruimteverwarmingstoestel op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik gevaar oplevert voor het ontstaan van brand en of letsel.

  • 2.

    Ruimteverwarmingstoestellen met een open verbrandingskamer, waarbij de verbrandingsgassen in een besloten ruimte (tenten, voorzettenten en bouwwerken) worden verspreidt (zgn. heteluchtkanonnen, terrasverwarmers e.d.) zijn NIET toegestaan.

  • 3.

    Een besloten ruimte mag alleen met verwarmde lucht worden verwarmd. Andere middelen voor verwarming van een besloten ruimte mogen alleen in overleg met het bevoegd gezag worden geplaatst.

  • 4.

    Ruimteverwarmingstoestellen met een open verbrandingskamer zijn alleen toegestaan in de openlucht en in een tijdelijk bouwwerk mits wordt voldaan aan:

    • a.

      het tijdelijk bouwwerk minimaal aan 2 zijde open is;

    • b.

      gemeten vanaf het verwarmingstoestel dient minimaal 2 meter te worden vrijgehouden, of er wordt vanuit de leverancier een andere veiligheidsafstand aangegeven, dit dient d.m.v. het productcertificaat te worden aangetoond;

    • c.

      het bouwwerk waartegen het tijdelijk bouwwerk is geplaatst beschikt over meer dan 1 vluchtmogelijkheid.

  • 5.

    Het gebruik van een elektrisch verwarmingstoestel is toegestaan onder de voorwaarde dat het voldoende veilig is afgeschermd voor het publiek.

  • 6.

    Gastanks, gasflessen, en brandstoftanks die direct in gebruik zijn ten behoeve van verwarmingstoestellen moeten buiten het (tijdelijk) bouwwerk worden opgesteld en wel op een afstand van tenminste 5 meter van enig bouwwerk, goed zichtbaar en tot op maximaal 10 meter afstand te bereiken voor een brandweervoertuig. Brandstoftanks ten behoeve van (koel-)aggregaten moeten buiten het (tijdelijk) bouwwerk worden opgesteld en wel op een afstand van tenminste 5 meter van de betreffende aggregaat en/of enig bouwwerk, goed zichtbaar en tot op maximaal 10 meter afstand te bereiken voor een brandweervoertuig.

Artikel 3:6 Kookdoeleinden

 

Artikel 3:6:1 Kookdoeleinden

  • 1.

    Het bakken, braden, koken, barbecueën van voedings- en/of genotmiddelen m.b.v. elektrische energie en/of gas is toegestaan als:

    • a.

      in de directe omgeving van het verbruikstoestel goed passende deksels voor de in gebruik zijnde pannen aanwezig zijn en een goedgekeurd blusapparaat met een vulling van 6 kg of liter aanwezig is;

    • b.

      de elektrische installatie voldoet aan NEN 1010 en de eisen die het energie leverend bedrijf stelt;

    • c.

      het verbruikstoestel KEMA/CE goedgekeurd is;

    • d.

      het gebruik van frituurvet en spijsolie plaatsvindt in thermisch beveiligde toestellen;

    • e.

      snoeren, stekkers en toestellen in deugdelijke staat verkeren;

    • f.

      het verbruikstoestel vast op de vloer c.q. een tafel staat opgesteld op een zodanige wijze dat omvallen of -stoten niet mogelijk is;

    • g.

      het verbruikstoestel op tenminste 1,50 meter van brandbare materialen (versieringen, luifels, tentwanden e.d.) en belendende gebouwen is opgesteld of deze zijn bekleed met een onbrandbaar materiaal;

    • h.

      boven het toestel een vrije ruimte van tenminste 1,3 meter hebben;

    • i.

      het draagvlak onder de bak- en braadtoestellen tot tenminste 10 cm buiten de toestellen onbrandbaar is, of is bekleed met een onbrandbaar materiaal;

    • j.

      de bakinstallatie (oliebak) zo is geconstrueerd dat, bijvoorbeeld door over bruisen over de rand of door de kieren om de rand, olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen.

  • 2.

    Het bakken, braden, koken en barbecueën van voedings- en/of genotmiddelen met behulp van vaste brandstof is, in een besloten ruimte, verboden.

  • 3.

    Het gebruik van vloeibare brandstof t.b.v. kookdoeleinden is zowel binnen als buiten verboden, tenzij deze wordt gebruikt voor het warm houden.

  • 4.

    Gelbranders of gelijkwaardig, zijn toegestaan voor het warm houden van etenswaar onder de voorwaarde dat dit gebeurt onder permanent toezicht.

Artikel 3:6:2 (Mobiele) bakkramen algemeen

  • 1.

    Een (mobiele) bakkraam is een gebouwde wagen/kraam waarin voedings- en/of genotsmiddelen gebakken, gebraden, gekookt of gebarbecued worden met behulp van elektrische energie en/of gas.

  • 2.

    De (mobiele) bakkraam moet zijn opgesteld op een afstand van tenminste 5 meter vanaf elke bebouwing, of de gevel van de bebouwing moet een weerstand tegen brand doorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 30 minuten bezitten.

  • 3.

    In elke (mobiele) bakkraam dient nabij de toegangsdeur een klein blusmiddel te zijn aangebracht met een vulling van tenminste 6 kg of liter blus stof. De kleine blusmiddelen moeten te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden (NEN 2659 voor verrijdbare blusapparaten). Deze blusmiddelen moeten ten minste eenmaal per twee jaar op adequate wijze worden onderhouden en gecontroleerd.

  • 4.

    Binnen een afstand van 30 cm van de afvoerleiding voor de bakdampen en/of verbrandingsgassen mogen geen brandbare onderdelen van de mobiele bak kraam en geen brandbare goederen of stoffen aanwezig zijn, tenzij deze bekleed zijn met een onbrandbaar en slecht warmte geleidend materiaal.

  • 5.

    De verbrandingsgassen van de bak- en braadtoestellen moeten door middel van afvoerleidingen van onbrandbaar en hittebestendig materiaal worden afgevoerd. De wand- of dak doorvoeringen moeten zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbuis.

  • 6.

    Een afvoer van bak- en/of braaddampen en verbrandingsgassen in één leiding is toegestaan mits de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst geen hogere temperatuur hebben dan 200 °C.

  • 7.

    De bakdamp en verbrandingsgassen moeten, zonder dat deze zich in een besloten ruimte kunnen verspreiden, worden afgevoerd . Alle hiervoor toegepaste materialen moeten van onbrandbaar en tegen hitte bestand materiaal zijn vervaardigd.

  • 8.

    De butaan- of propaangasflessen in een mobiele bak kraam moeten zijn geplaatst in een uitsluitend daarvoor ingerichte ruimte, waarvan de binnenwanden en de afdekking een brandwerendheid bezitten van tenminste 30 minuten. Deze ruimte mag uitsluitend vanaf de buitenzijde van de bak kraam toegankelijk zijn en moet met een deur of luik zijn afgesloten.

  • 9.

    De onder het zevende lid bedoelde ruimte moet direct via de vloer of de buitenwand op de buitenlucht zijn geventileerd door middel van een of meer, zo laag mogelijk aangebracht opening (-en), met een netto vrije doorlaat van tenminste 1 dm2.

  • 10.

    De LPG-systemen ten behoeve van kook- en verwarmingsdoeleinden in bak- en frituurvoertuigen dienen te voldoen aan het gestelde in NPR 2577:2006 (Mobiele verwarmingssystemen – Eisen voor de installatie van LPG-systemen voor gebruik in vrijetijdsvoertuigen, caravans, bakwagens en andere voertuigen). Waar de richtlijn NPR 2577:2006 conflicteert met de norm NEN-EN 1949:2002 (Eisen voor de installatie van LPG-systemen voor huishoudelijk gebruik in vrijetijdsvoertuigen en andere wegvoertuigen) geldt de NEN-EN norm.

  • 11.

    Periodieke controle dient te geschieden door een erkende installateur. Voor bakwagens geldt jaarlijkse inspectie-interval (e.e.a. volgens NPR 2577:2006).

Artikel 3:6:3 Gasinstallaties en verbruikstoestellen

  • 1.

    De gasinstallatie moet voldoen aan NEN 2920 en aan de NPR 2921.

  • 2.

    Het gebruik van andere gassen dan butaan en propaan (zoals LPG) is niet toegestaan. Uitgezonderd van dit voorschrift iss de (mobiele) bakkraam , zoals bedoeld in artikel 3:6:2, lid 1.

  • 3.

    De installatie dient van twee afsluiters te zijn voorzien, een afsluiter op het verbruikstoestel en een afsluiter op de gasfles.

  • 4.

    Elk gebruikstoestel t.b.v. gasvormige brandstof moet GIVEG - goedgekeurd zijn tot 1996, na deze datum dient elk gebruikstoestel voorzien te zijn van een CE keurmerk.

Artikel 3:6:4 Gasleidingen en appendages

  • 1.

    Elke verbindingsslang tussen een drukhouder en een verbruikstoestel moet:

    • a.

      voorzien zijn van een keurmerk;

    • b.

      zijn bevestigd door middel van slangklemmen op slangpilaren;

    • c.

      vrij en ongespannen zijn aangelegd;

    • d.

      zodanig zijn aangebracht, dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuur invloeden wordt voorkomen;

    • e.

      zo kort mogelijk zijn (maximaal 1,5 meter);

    • f.

      gaaf en niet ouder zijn dan twee jaar (fabricage volgens EN5684 of EN564);

    • g.

      gaaf en niet ouder zijn dan vijf jaar (fabricage volgens NEN-EN 1763).

  • 2.

    Reduceerventielen mogen niet ouder zijn dan 5 jaar, uitgaande van het jaartal dat staat vermeld op het reduceerventiel of op de aan koopbon. Het reduceerventiel mag geen roestvorming vertonen.

  • 3.

    Tussen de gasfles(sen) en het verbruikstoestel moet gebruik worden gemaakt van vaste metalen leidingen, waarbij maximaal de laatste 1,5 meter uit goedgekeurde gas- bestendige slang (volgens NEN-EN 1763) moet bestaan.

  • 4.

    Elke leiding moet zodanig zijn vastgezet, dat doorbuigen niet mogelijk is. De afstand tussen de bevestigingen mag daarom maximaal 1,5 meter zijn. Verder moet op maximaal 0,3 meter afstand van elke zijde van een afsluiter, bocht of verbinding een bevestiging aanwezig zijn.

  • 5.

    Slangen, leidingen, koppelingen, klemmen, drukhouders en toestellen t.b.v. gasvormige brandstof, moeten deugdelijk zijn aangebracht en in deugdelijke_ staat verkeren. Waar nodig moeten leidingen zijn beschermd tegen beschadiging (bijv. met een brugconstructie over een leiding door een looproute).

Artikel 3:6:5 Gasflessen en tanks

  • 1.

    Drukhouders die niet direct in gebruik zijn dienen buiten de (tijdelijke-) bebouwing en op een afstand van tenminste vijf meter van omringende bebouwing te zijn op gesteld (niet van toepassing op muren met een WBDBO van 30 minuten en zonder enige opening) en voorzien zijn van een opschrift "ROKEN EN OPEN VUUR VERBODEN".

  • 2.

    Elke drukhouder moet buiten bereik van onbevoegden, goed geventileerd, in de buitenlucht en beschermd tegen opwarming door zonnestraling zijn opgesteld.

  • 3.

    Gastanks, gasflessen, en brandstoftanks die direct in gebruik zijn ten behoeve van verwarmingstoestellen moeten buiten het (tijdelijk) bouwwerk worden opgesteld en wel op een afstand van tenminste 5 meter van enig bouwwerk, goed zichtbaar en tot op maximaal 10 meter afstand te bereiken voor een brandweervoertuig. Brandstoftanks ten behoeve van (koel-)aggregaten moeten buiten het (tijdelijk) bouwwerk worden opgesteld en wel op een afstand van tenminste 5 meter van de betreffende aggregaat en/of enig bouwwerk, goed zichtbaar en tot op maximaal 10 meter afstand te bereiken voor een brandweervoertuig.

Bij de opstelling van tanks dient te worden voldaan aan de afstands- en brandwerendheidseisen, als gesteld in tabel 6.1 van de PGS 15.

 

Artikel 3:7 Podia/standbouw/kramen, etc.

 

Artikel 3:7:1 Buitenlucht

  • 1.

    Als stands, (markt)kramen, podiums e.d. worden gebruikt met een bovenbouw, dan mag die bovenbouw de voor de straat waarin ze staan gestelde doorrijbreedte niet vernauwen.

  • 2.

    Tussen de achterzijde van stands, (markt)kramen, podiums e.d. en de achterliggende bebouwing moet een strook van tenminste 1,1 meter breed worden vrijgehouden.

  • 3.

    Paden tussen stands, kramen, schappen, podia en andere inrichtingselementen in een voor publiek toegankelijke inrichting zijn ten minste 1,1 m breed.

  • 4.

    Elk(e) stand, (markt)kraam, podium, e.d. waarbij sprake is van enige vorm van open vuur moet voorzien zijn van een klein blusmiddel met een vulling van minimaal 6 kg of liter blus stof. Het kleine blusmiddel moet permanent bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

  • 5.

    Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden (NEN 2659 voor verrijdbare blusapparaten). Deze blusmiddelen moeten ten minste eenmaal per twee jaar op adequate wijze worden onderhouden en gecontroleerd.

  • 6.

    Verlichtingsarmaturen en alle andere warm wordende installaties moeten zodanig zijn aangebracht dat zij onder geen enkele omstandigheid met brandbare materialen in aanraking kunnen komen of op een andere wijze aanleiding kunnen geven tot brand.

Artikel 3:8 Overnachting tijdelijke campings

 

Artikel 3:8:1 Overnachting in tenten minder dan 10 personen per tent

Voor overnachting in tenten zijn de voorwaarden zoals die in "brandveiligheidsvoorwaarden

kampeerterreinen Regio Limburg-Noord van 3 maart 2009" zijn opgenomen,

onverkort van toepassing. (Zie bijlage 2).

Artikel 3:8:2 Overnachting in tenten, meer dan 10 personen per tent.

1.Naast de "brandveiligheidsvoorwaarden kampeerterreinen Regio Limburg-Noord versie 1.1 van 3 maart 2009" gelden de volgende aanvullende regels:

  • a.

    rondom de tent (tenten) moet een vrije ruimte van tenminste 5 meter aanwezig zijn. Gedurende de nacht moeten op het terrein twee wakende wachten aanwezig zijn, die op de hoogte zijn van te nemen maatregelen bij een eventuele calamiteit.

  • b.

    in de tent (tenten) moet noodverlichting aanwezig zijn. De noodverlichting (lichtsterkte minimaal 1 lux) moet bij spanningsuitval tenminste 60 minuten blijven branden.

  • c.

    per tent moet een blusapparaat met een inhoud van tenminste 6 kilo of liter aanwezig zijn. Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden (NEN 2659 voor verrijdbare blusapparaten). Dit houdt in dat elk draagbaar en/of verrijdbaar blusapparaat minder dan twee jaar geleden door een daartoe opgeleid persoon moet zijn goedgekeurd en van een geldig keurmerk moet zijn voorzien.

  • d.

    voor verwarming van tenten is artikel 3:5:1 van toepassing.

  • e.

    voor tenten groter dan 100 m² zijn verder de artikelen 3:4:1 tot en met 3:4:7 van toepassing.

Artikel 3:8:3 Indeling en constructie van de inrichting

1.In afwijking van het Regionale kampeerbeleid mogen de kampeertenten dichter op elkaar liggen wanneer er een indeling is gemaakt in compartimenten. Een compartiment mag:

  • a.

    niet groter zijn dan 500 m²;

  • b.

    rondom het compartiment moet een vrij ruimte aanwezig zijn van minimaal 4,5 meter;

  • c.

    in het compartiment mogen zich geen caravans of campers bevinden;

  • d.

    per compartiment moet een blusapparaat met een inhoud van tenminste 6 kilo of liter aanwezig zijn. Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden (NEN 2659 voor verrijdbare blusapparaten). Dit houdt in dat elk draagbaar en/of verrijdbaar blusapparaat minder dan twee jaar geleden door een daartoe opgeleid persoon moet zijn goedgekeurd en van een geldig keurmerk moet zijn voorzien.

Artikel 3:8:4 Overnachten in gebouwen, niet zijnde logiesgebouwen

  • 1.

    Als wordt overnacht in een gebouw dat hier niet toe is ingericht (geen logiesgebouw conform Bouwbesluit), dan dient er een melding brandveilig gebruik te worden ingediend via www.omgevingsloket.nl.

  • 2.

    Het is niet toegestaan om niet-zelfredzame personen te laten overnachten in een gebouw dat daar niet toe is ingericht.

  • 3.

    Per slaapplek dient er een vloeroppervlakte van tenminste 4m2 beschikbaar te zijn.

  • 4.

    In het gehele gebouw dient een rookverbod te gelden, of er dienen specifieke rookplekken te worden aangewezen.

  • 5.

    Het is verboden om te koken of open vuur te hebben in de slaapvertrekken.

  • 6.

    Aanwezige papier- en/of afvalbakken dienen zelfdovend te zijn uitgevoerd.

  • 7.

    De veiligheid dient te worden gewaarborgd door hulpverleners in een permanente wachtdienst. De betreffende personen dienen hiervoor goed te worden geïnstrueerd en tenminste in het bezit te zijn van een BHV-diploma of een gelijkgesteld diploma Het aantal personen in wachtdienst is afhankelijk van de mate van zelfredzaamheid van de groep zoals bedoeld in lid 2 en dient te worden bepaald in overleg met de gemeente.

  • 8.

    Er dient een lijst aanwezig te zijn van het daadwerkelijk aantal aanwezige personen.

  • 9.

    Er dienen kleine blusmiddelen te zijn aangebracht met een vulling van minimaal 6 kg of liter blusstof. De kleine blusmiddelen moeten permanent bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

    • a.

      Tenzij op andere wijze in blusmiddelen is voorzien (b.v. brandslanghaspels) dient per 150m² en per etage een klein blusmiddel van tenminste 6 kg of liter blusstof aanwezig te zijn met een minimum van 2 kleine blusmiddelen;

    • b.

      Elk klein blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden (NEN 2659 voor verrijdbare blusapparaten). Deze blusmiddelen moeten ten minste eenmaal per twee jaar op adequate wijze worden onderhouden en gecontroleerd.

Artikel 3:9 Ballonnen

 

Artikel 3:9:1 Ballonnen (niet met lucht gevuld)

  • 1.

    De ballonnen mogen alleen worden gevuld met helium.

  • 2.

    Het vullen van de ballonnen mag alleen in de buitenlucht gebeuren. Dit in verband met ophoping van gas en het verstikkingsgevaar wat daaruit volgt.

  • 3.

    Gevulde ballonnen mogen alleen in de buitenlucht worden opgeslagen, onder een net.

  • 4.

    Bij het vullen moet gebruik worden gemaakt van een reduceerventiel.

  • 5.

    De cilinders met helium moeten tegen opwarmen door zonnestraling en tegen omvallen zijn beschermd en rechtop zijn opgesteld.

  • 6.

    Op niet in gebruik zijnde cilinders moet de beschermkap aanwezig zijn.

  • 7.

    Na het vullen van de ballonnen moeten de daarvoor gebruikte cilinders worden afgevoerd.

  • 8.

    Indien het meer dan 1000 ballonnen betreft en deze binnen een straal van 8 km van een vliegveld worden opgelaten dient vooraf (2 weken ervoor) aan de Lucht Verkeersleiding Nederland te Schiphol (020-4062000) worden medegedeeld met vermelding van het juiste tijdstip en locatie waarop de ballonnen worden opgelaten.

Artikel 3:9:2 Voorwaarden luchtballonnen

  • 1.

    Van de eigenaar of zakelijk gerechtigde(n) van het ballonterrein moet toestemming zijn verkregen.

  • 2.

    De toestemming die op grond van de luchtvaartwet en de regeling toezicht luchtvaartwet vereist is, moet aanwezig zijn.

  • 3.

    De opstel- en opstijgplaats van de ballon moet bij incidentele vluchten tot op 10 meter vrijgehouden worden van toeschouwers. Indien er sprake is van een evenement, dient de opstel- en opstijgplaats zodanig te zijn afgezet, dat toeschouwers op een minimale afstand van minsten 25 meter worden gehouden.

  • 4.

    Als meerdere luchtballonnen worden gevuld en opgelaten, moet de onderlinge afstand tussen de ballonnen tenminste 5 meter bedragen.

  • 5.

    De hindernissituatie rond het ballonterrein moet zodanig zijn, dat in de richting van de opstijging hindernissen door de vrije ballon met een hoogteverschil van tenminste 15 meter kunnen worden overvaren.

  • 6.

    Het vullen van de luchtballon dient te geschieden onder leiding van een gebrevetteerd piloot.

  • 7.

    Bij het verwarmen van lucht voor het opstijgen, moet per ballon een klein blusmiddel met een vulling van tenminste 6 kg of liter blusstof aanwezig zijn; Het kleine blusmiddel moet te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Elk kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden (NEN 2659 voor verrijdbare blusapparaten). Dit houdt in dat elk draagbaar en/of verrijdbaar blusapparaat minder dan twee jaar geleden door een daartoe opgeleid persoon moet zijn goedgekeurd en van een geldig keurmerk moet zijn voorzien.

  • 8.

    De te gebruiken gasflessen moeten buiten bereik van onbevoegden en goed geventileerd worden opgesteld op een veilige plaats. Voorts moeten deze gasflessen tegen verhitting worden beschermd.

  • 9.

    De plaats van de opstijging op het ballonterrein moet zodanig worden gekozen dat zich over de eerste 50 meter van de projectie van de vermoedelijke richting van de opstijging en in een strook met een breedte van 10 meter aan weerszijden van deze projectie, geen publiek bevindt.

  • 10.

    Een opstijging van een vrije ballon die door middel van een kabel tijdelijk is bevestigd aan het aardoppervlak, mag alleen worden uitgevoerd bij windsnelheden van minder dan 3 m/s, de vrije ballon mag daarbij niet hoger stijgen dan 50 meter boven het aardoppervlak.

  • 11.

    Het juiste tijdstip en locatie waarop de ballon worden opgelaten, moet vooraf (2 weken ervoor) aan de Lucht Verkeersleiding Nederland te Schiphol (020-4062000) worden medegedeeld. Hiervoor is de ballonvaarder verantwoordelijk.

HOOFDSTUK 4 MUZIEKGELUID

Artikel 4:1 Muziekgeluid

  • 1.

    Geluidsboxen moeten zodanig opgesteld worden dat deze bij voorkeur niet direct op woningen of objecten met een gevoelige bestemming zijn gericht en dus van gevels van gevoelige objecten afstralen.

  • 2.

    Toegestane begintijd geluidproductie: niet eerder dan 09.00 uur. Voor zon - en nationaal erkende feestdagen geldt dat als vóór 13:00 uur muziek ten gehore wordt gebracht er voor het houden van het evenement een ontheffing op grond van de Zondagswet moet zijn verleend.

  • 3.

    De begintijd genoemd onder het tweede lid geldt ook voor een eventuele soundcheck en mag - indien van toepassing - eventuele kerkdiensten niet verstoren.

  • 4.

    Uiterste eindtijd geluidproductie:

    • a.

      01:30 uur in de nacht van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag;

    • b.

      00:30 uur op dinsdag, woensdag en donderdag;

    • c.

      23:30 uur op zondag en/of nationaal erkende feestdagen.

  • 5.

    De genoemde eindtijd in het vierde lid, onderdeel c, is niet van toepassing op de aangewezen collectieve festiviteiten, als bedoeld in artikel 4:2 Algemene plaatselijke verordening Roerdalen, die op een zondag of op een nationaal erkende feestdag plaatsvinden. In dat geval betreft de uiterste eindtijd van de geluidsproductie 00:30 uur.

  • 6.

    Het geluidsniveau voor versterkte muziek van de geluidboxen mag niet meer bedragen dan 70 dB(A) LAmax op de gevel van de omliggende woningen.

  • 7.

    De omwonenden van de evenementenlocatie worden tenminste vijf werkdagen voorafgaand aan het evenement op de hoogte gesteld door de organisator, met name over het feit dat muziek ten gehore wordt gebracht alsmede de begin- en- eindtijd.

HOOFDSTUK 5 GENEESKUNDIGE HULPVERLENINGSORGHANISATIE IN DE REGIO

Artikel 5:1 Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR)

Bij het organiseren en houden van een evenement dienen de bijgevoegde regels van de GHOR in acht te worden genomen (zie bijlage 4).

HOOFDSTUK 6 POLITIE

Artikel 6:1 Beveiliging

  • 1.

    Met betrekking tot de inzet van gecertificeerde (event)beveiligers geldt dat bij de eerste 2000 bezoekers 4 beveiligers worden ingezet en vervolgens een opschaling van 1 beveiliger per 750 extra bezoekers.

  • 2.

    Van het genoemde onder 1 kan worden afgeweken als maatwerk moet worden geleverd door de politie.

  • 3.

    Voor het inzetten van het totaal aantal beveiligers, verkeersregelaars en servicemedewerkers, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende taken die de beveiliging moet uitvoeren, wordt gebruik gemaakt van de hulptool “berekening beveiligers”. Zie (bijlage).

HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 7:1 Overig

De bij dit document behorende bijlagen maken onlosmakelijk deel uit van de Nadere regels.

Artikel 7:2 Titel

Dit document wordt aangehaald als “Nadere regels A-evenementen gemeente Roerdalen 2017”.