Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dalfsen

Verordening Wet Kinderopvang gemeente Dalfsen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDalfsen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Wet Kinderopvang gemeente Dalfsen
CiteertitelVerordening Wet Kinderopvang gemeente Dalfsen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet Kinderopvang, artikel 25
  2. Gemeentewet, artikel 149
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-10-201001-07-2010Nieuwe regeling

27-09-2010

KernPUNTEN, 19-10-2010

29-06-2010, nummer 13

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Wet Kinderopvang gemeente Dalfsen

De raad van de gemeente Dalfsen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 juni 2010, nummer 13;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de volgende “Verordening Wet kinderopvang gemeente Dalfsen”

1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Wet Kinderopvang;

  • c.

    aanvrager: de persoon die een tegemoetkoming in de kosten in de kosten van kinderopvang vraagt. Hieronder valt ook de vreemdeling die gelijkgesteld is met een Nederlander op grond van de bepalingen van de Wet Werk en Bijstand;

  • d.

    kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang zijn: Kinderopvang in een kindercentrum (dagopvang van 0-4 jarigen of buitenschoolse opvang van 4-12 jarigen). Het aantal kinderen speelt daarbij geen rol.

    Een kindercentrum kan ook in een woning gevestigd zijn.

    Kinderopvang in een gezinssituatie die tot stand komt door tussenkomst van een gastouderbureau door een ander dan door de ouder/verzorger, waarbij sprake is van de opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft, is gastouderopvang.

  • e.

    kinderopvangtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van kinderopvang;

  • f.

    kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie: kinderopvang die noodzakelijk is als gevolg van lichamelijke, zintuiglijk, verstandelijke of psychische beperkingen of voor een goede en gezonde ontwikkeling van het kind

  • g.

    indicatie:signalering door een arts of specialistisch hulpverlener omtrent de medische of sociale toestand van aanvrager en/of het kind van aanvrager.

2. AANVRAAG TEGEMOETKOMING KINDEROPVANG

Artikel 2 Aanspraak op basis van sociaal-medische indicatie

Een aanvrager kan aanspraak maken op een tegemoetkoming:

  • a.

    als de kinderopvang voldoet aan de bepalingen genoemd in de Wet;

  • b.

    als deze naar het oordeel van het college noodzakelijk is;

  • c.

    als de kinderopvang betrekking heeft op een ten laste komend van aanvrager en/of diens partner kind;

  • d.

    als het kind op het zelfde adres als aanvrager staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Dalfsen.

Artikel 3 Procedure aanvraag sociaal-medisch advies

  • 1.

    Het college kan ten behoeve van de vaststelling van de noodzakelijkheid van kinderopvang advies inwinnen bij een onafhankelijke organisatie, die beschikt over adequate deskundigheid.

  • 2.

    De termijn waarbinnen advies uitgebracht dient te worden bedraagt 6 weken

  • 3.

    Aanvrager dient op de hoogte te worden gesteld van het feit dat er een advies bij een derde instantie wordt opgevraagd

  • 4.

    De beslistermijn wordt bij een aanvraag van een medisch advies, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, verlengd tot 13 weken, aanvrager dient hiervan schriftelijk op de hoogte te worden gesteld.

Artikel 4 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2.

    Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

  • 3.

    Het college kan in afwijking van het gestelde in het eerste lid van dit artikel, besluiten de tegemoetkoming toe te kennen vanaf een datum die ligt vóór de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen, mits de aanvraag binnen een redelijke termijn na de start van kinderopvang is ontvangen.

Artikel 5 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend tot het einde van het lopende kalenderjaar.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 6 Omvang van de kinderopvang

  • 1.

    Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang waar door de aanvrager om is verzocht.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

  • 3.

    Het college verleent de tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie voor het aantal uren dat is geïndiceerd.

Artikel 7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische gronden vast te stellen indien de aanvrager reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen.

  • 2.

    Het college weigert de tegemoetkoming indien de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k of l van de wet.

Artikel 8 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Artikel 9 Beslistermijn

  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2.

    Wanneer het besluit niet binnen acht weken kan worden genomen, kan het college het besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

3. DEFINITIEVE VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de kinderopvangtoeslag

  • 1.

    Wanneer aanvrager zelf de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst ontvangt;

    • a.

      verstrekt aanvrager binnen vier weken na afloop van de gehele periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

    • b.

      Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten definitief vast.

  • 2.

    Wanneer het college de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst voor aanvrager ontvangt wordt de tegemoetkoming definitief vastgesteld zodra de belastingdienst de kinderopvangtoeslag definitief heeft vastgesteld.

Artikel 11 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

4. VERPLICHTINGEN VAN DE AANVRAGER

Artikel 12 Inlichtingenplicht

  • 1.

    De aanvrager of partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een gewijzigde tegemoetkoming zoals is vastgesteld in artikel 28 lid 1 van de wet.

  • 2.

    De aanvrager of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn zoals vastgesteld is in artikel 28 lid 2 van de wet.

Artikel 13 Boete

Wanneer de aanvrager de in artikel 12 van deze verordening en artikel 28 van de wet genoemde inlichtingenplicht niet nakomt kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 2.269,--.

Artikel 14 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen artikel 2 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van aanvrager leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per 1 juli 2010. De verordening Wet Kinderopvang gemeente Dalfsen, in werking getreden op 19 november 2004, wordt bij de inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken.

Artikel 16 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet kinderopvang gemeente Dalfsen.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Dalfsen in zijn openbare vergadering van 27 september 2010

De raad voornoemd,

de voorzitter, de griffier,

De heer mr. W.P.M. Urlings De heer H.J. van der Woude

Algemene toelichting  

Inleiding

De Wet kinderopvang beoogt het aanvrager gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren.

Een aantal, in de wet benoemde, doelgroepen kan de gemeente verzoeken om een tegemoetkoming in een deel van de kosten van kinderopvang.

Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager.

Op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten zijn drie regelingen van toepassing:

  • 1.

    De subsidieregels in titel 4.2 van de Awb;

  • 2.

    De Wet kinderopvang;

  • 3.

    De gemeentelijke verordening Wet kinderopvang.

Deze verordening staat los van de algemene subsidieverordening van de gemeente Dalfsen.

De algemene subsidieverordening is niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen in het kader van de Wet kinderopvang.

 

Kinderopvang op grond van sociaal-medische gronden

In de Wet kinderopvang zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de kinderopvang vanwege sociaal-medische gronden, deze zijn echter anno 2010 nog niet in werking getreden vanwege de ontwikkelingen rond de centralisering van de indicatiestelling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) die golden ten tijde van de invoering van de Wet kinderopvang. Niet duidelijk is wanneer de artikelen wel in werking zullen treden.

 

De regels in deze verordening met betrekking tot de kinderopvang die uitsluitend op sociaal-medisch gronden noodzakelijk is, zijn dus niet gestoeld op de Wet kinderopvang maar alleen op deze verordening.

 

Uitgangspunten

De gemeente Dalfsen hanteert twee uitgangspunten;

  • -

    De kosten voor zowel de aanvrager als de gemeente dienen zo beperkt mogelijk te zijn

  • -

    De gemeentelijke uitgaven, die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen, dienen zo goed mogelijk beheersbaar te zijn.

Om de gemeente in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, is in de verordening de bepaling opgenomen dat de omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van aanvragers die geen eigen bijdrage hoeven te betalen, aan beperkingen wordt gebonden. Bepaald is dat bij deze groep de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang, dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

 

Toekenning t/m 31 december

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt t/m 31 december van het lopende kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt.

Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een re-integratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

 

Toelichting per artikel

 

1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. De begrippen die niet in de Wet kinderopvang zijn gedefinieerd zijn opgenomen in dit artikel.

In artikel 1 lid f wordt aangegeven wanneer er sprake is van een sociaal medische indicatie. Zowel vanuit de situatie van de aanvrager als vanuit kind kan er sprake zijn van een sociaal-medische indicatie. Vanuit de aanvrager kan het gaan om:

  • -

    Gezondheidsproblemen

  • -

    Pedagogische onmacht

  • -

    Psychische belasting of psychische problematiek, waarbij o.a. gedacht kan worden aan:

    • ·

      Relatieproblemen, problemen rond echtscheiding

    • ·

      Financiële problemen

    • ·

      Verslaving

    • ·

      Huis- of woonomgeving.

Hieronder dienen ook te worden begrepen de mantelzorgers die wegens overbelasting behoefte hebben aan kinderopvang.

 

Voor kinderen met een (dreigende) ontwikkelingsachterstand kan de plaatsing in een kindercentrum een stimulans geven tot het verbeteren van de ontwikkeling van het kind. Het kan hierbij gaan om:

  • -

    Sociaal-emotionele ontwikkeling

  • -

    Verstandelijke ontwikkeling

  • -

    Lichamelijke ontwikkeling

  • -

    Zintuiglijke ontwikkeling

  • -

    Taalachterstanden

  • -

    Aanvulling op de opvoeding thuis.

 

2. Aanvraag tegemoetkoming kinderopvang

Artikel 2 Aanspraak

Voor de vaststelling van de noodzaak tot kinderopvang op sociaal-medische gronden moet aanvrager een schriftelijke verklaring van een verwijzer overleggen. Uit deze verklaring moeten de noodzaak en het noodzakelijk aantal uren blijken. Voor de leeftijd wordt de wettelijke leeftijd gevolgd van nul jaar tot de eerste dag dat een kind naar het voortgezet onderwijs toegaat.

Onder een verwijzer wordt verstaan een professionele hulpverlener in het kader van de jeugdzorg, de gezondheidszorg, het algemeen maatschappelijk werk, de verslavingszorg of de kinderbescherming, etc die een professionele relatie met het kind of het gezin onderhoudt en die vandaar uit zicht heeft op de omstandigheden van het kind en of de ouder(s).

De gemeente stelt zelf een onderzoek naar de noodzakelijkheid in als de verwijzer niet bereid is om een schriftelijke indicatie af te geven en/of de gemeente twijfelt aan de indicatie met betrekking tot de noodzaak en/of het aantal benodigde uren kinderopvang. Zo nodig vraagt de gemeente advies aan een derde.

Ten last komend

Het artikel beperkt de aanspraak op een tegemoetkoming tot het kind dat ten laste komt van aanvrager en/of diens partner. Er is sprake van een ten laste komend kind als aanvrager en/of diens partner voor dat kind aanspraak op kinderbijslag kan maken.

Verder moet het kind op hetzelfde adres als aanvrager ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Dalfsen.

 

Artikel 3 Procedure aanvraag sociaal-medisch advies

In artikel 23, lid 3 Wet kinderopvang is gesteld dat alvorens te besluiten op een aanvraag, het college ten behoeve van de vaststelling van de noodzakelijkheid van kinderopvang advies dient in te winnen bij een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid.

Dit artikel is nog niet in werking getreden, maar wel is besloten om het aanvragen van een medisch advies in het kader van de aanvraag van een tegemoetkoming mogelijk te maken.

Wettelijk is vastgesteld dat het advies tot vaststelling van de noodzaak tot kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie in ieder geval bevat:

  • a.

    de ingangsdatum en de geldigheidsduur van de indicatie;

  • b.

    de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht;

  • c.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de indicatie betrekking heeft.

Indien aan de adviseur niet reeds bij wettelijk voorschrift een termijn is gesteld, kan het bestuursorgaan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag niet zodanig kort zijn dat de adviseur zijn taak niet naar behoren kan vervullen (Artikel 3:6 lid 1 Awb). Overigens staat het ontbreken van een advies wegens het niet tijdig uitbrengen daarvan, niet in de weg aan het nemen van het besluit (Artikel 3:6 lid 2 Awb).

Om een besluit te nemen binnen (maximale) de wettelijke termijn van 8 weken dienen er met de adviserende instanties afspraken vastgelegd te worden betreffende de termijnen waarin een advies dient te worden uitgebracht.

Deze termijn is in casu niet wettelijk vastgelegd, derhalve dient er een redelijke termijn te worden gesteld. 6 weken kan voor een medisch advies redelijk worden geacht.

Het college dient zich ervan te vergewissen dat het onderzoek dat door een adviseur is verricht, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden (artikel 3:9 Awb).

Advies van adviserende instantie is niet bindend

Een eventueel uitgebracht indicatieadvies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:50 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Op grond van artikel 3:8 Awb dient in of bij het besluit de adviseur vermeld te worden die advies heeft uitgebracht.

Het besluit inzake de aanvraag van een tegemoetkoming is een beschikking in de zin van titel 4.1 Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt (artikel 6:4 lid 1 Awb) en tegen een negatieve beschikking op bezwaar, beroep kan worden aangetekend (artikel 6:4 lid 2 en 3 Awb).

In praktijk blijkt dat de aanvragen kinderopvang in de gemeente Dalfsen over het algemeen op sociaal-medische gronden zijn gestoeld. Doorgaans doet aanvrager een aanvraag in samenwerking met de hulpverlenende instantie(s). Doordat er hulpverlenende instanties bij zijn betrokken kan de noodzaak redelijk objectief worden vastgesteld en is een medisch advies in dat geval niet meer noodzakelijk.

 

artikel 4 ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de kinderopvang op sociaal medische grond. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de aanvrager op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

De ingangsdatum is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang.

Terugwerkende kracht

Dit artikel bepaalt dat in beginsel geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. In lid 3 van dit artikel is opgenomen dat het college kan afwijken van dit beginsel.

Er dient namelijk altijd gekeken te worden naar de individuele omstandigheden van de aanvrager. In uitzonderlijke omstandigheden kan er een tegemoetkoming worden toegekend met terugwerkende kracht, mits de aanvraag binnen een redelijke termijn na de start van kinderopvang is ontvangen.

Hier dienen dezelfde regels gehanteerd te worden die ook bij de bijzondere bijstand in de gemeente Dalfsen van toepassing zijn.

Beleid bijzondere bijstand; “Aanvragen voor bijzondere bijstand kunnen worden ingediend tot en met 1 jaar na het moment waarop de kosten zijn gemaakt. Het is dus mogelijk om met terugwerkende kracht bijzondere bijstand te verlenen.”

 

Artikel 5 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een aanvrager elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

De aanvraag kan overigens ook ambtshalve in behandeling worden genomen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Vaak zal dit gebeuren in overleg met de hulpverlenende instantie. Zij zullen in het algemeen aangeven hoelang de kinderopvang noodzakelijk zal zijn in een bepaald geval.

 

Artikel 6 Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van aanvrager op (een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van) kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak.

Wanneer een aanvrager op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming.

De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt.

De omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht op sociaal-medische gronden, in overleg met de hulpverlenende instantie worden vastgesteld. Zij zullen in het algemeen in staat zijn om aan te geven voor hoeveel uur de kinderopvang noodzakelijk zal zijn in een bepaald geval.

Wanneer de hulpverlenende instantie hier niet toe in staat is, of er geen sprake is van een instantie die aanvrager ondersteunt, kan er een medisch advies worden opgevraagd bij een onafhankelijke medisch adviserende instantie. Zij kunnen op verzoek een eventuele (sociaal-) medische indicatie noodzaak van kinderopvang vaststellen en de daaraan verbonden omvang van die opvang.

De aanspraak op een tegemoetkoming voor wie de eigen bijdrage door gemeente wordt gecompenseerd via de bijzondere bijstand, is aan beperkingen gebonden. Bij deze groep wordt de tegemoetkoming verstrekt voor het aantal uren kinderopvang, dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koakopje’*, zie artikel 24 lid 1 sub a en lid 2 sub a Wet kinderopvang).

* KOA= Kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders

In tegenstelling tot aanvragers die wel een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang, is dit bij de bovengenoemde groep (van wie de eigen bijdrage gecompenseerd wordt door de gemeente) niet het geval.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de aanvrager of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

 

Vergoeding eigen bijdrage

Aanvragers dienen een eigen bijdrage te betalen voor de kosten van kinderopvang.

De gemeente Dalfsen heeft besloten deze kosten (ambtshalve) aan aanvragers te vergoeden middels bijzondere bijstand. Hierbij is ook de draagkrachtberekening van toepassing.

Er is gekozen voor bijzondere bijstand omdat alle doelgroepen hieronder vallen (wat bij vergoeding vanuit het participatie-budget niet het geval is).

Ook is de mogelijkheid om de vergoeding van de eigen bijdrage, aan het inkomen van aanvrager aan te passen middels de toepassing van een draagkrachtberekening.

 

Artikel 7 Weigeringsgronden

De weigeringsgrond onder a geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen wanneer er geen aanspraak kan worden gemaakt op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang, kan een aanvraag worden gedaan van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.

Artikel 7 lid 2. De artikelen van de Wet kinderopvang met betrekking tot sociaal-medisch geïndiceerden treden (vooralsnog) niet in werking. Het betreft artikel 6 lid 1 onderdelen k en l, lid 6 en artikel 23, alsmede de artikelen 22 en 24 voor zover deze betrekking hebben op artikel 6 lid 1 onderdelen k en l. Wel volgen wij de reeds voorgestelde tekst in de wet.

Naast de weigeringsgrond in lid 2 van dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing.

Artikel 4:35 lid 1 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • 1.

    1de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • 2.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • 3.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.

Het gestelde onder artikel 4:35 lid 2 sub b dat de subsidieverlening in ieder geval kan worden geweigerd wanneer aanvrager "failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend" is in tegenspraak met artikel 41 Wet kinderopvang.

Dit artikel zegt namelijk dat de tegemoetkomingen van de gemeente niet vatbaar zijn voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tenzij het betreft de inning van:

  • a.

    vorderingen van houders of gastouders ter zake van verleende kinderopvang;

  • b.

    vorderingen van de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Het gestelde in artikel 4:35 lid 2 sub b Awb is bij deze verordening Wet kinderopvang derhalve niet van toepassing. Dus beslaglegging etc is niet mogelijk.

 

Artikel 8 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

Geen toelichting

 

Artikel 9 Beslistermijn

De termijn om een beslissing te nemen op de aanvraag van een tegemoetkoming in het kader van de Wet kinderopvang, is niet in de Wet kinderopvang vastgelegd. Derhalve is de termijn 8 weken op grond van artikel 4:13 lid 2 Awb;

"De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan."

Artikel 4:14 Awb

Lid 1. Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

Tegemoetkomingen worden in beginsel toegekend t/m 31 december van het lopende kalenderjaar. Aanvrager hoeft geen nieuwe aanvraag in te dienen voor een tegemoetkoming vanaf 1 januari, dit wordt ambtshalve behandeld.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

Per 1 oktober 2009 is de ‘Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen’ in werking getreden;

In artikel 4:17 Awb staat beschreven wanneer een dwangsom is verschuldigd door het bestuursorgaan en de hoogte dwangsom.

 

3. DEFINITIEVE VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de kinderopvangtoeslag

Er wordt een overzicht ingeleverd door de kinderopvangbedrijven, waarop is te zien hoeveel uren er daadwerkelijk kinderopvang is verzorgd, per kind.

Gemeente betaalt 1/6 van de kosten, maar vergoedt ook de eigen bijdrage uit de bijzondere bijstand voor bepaalde doelgroepen. De hoogte van de eigen bijdrage hangt af van de hoogte van de vergoeding van de belastingdienst. Er wordt gewacht op de definitieve beschikking van belastingdienst zodat alles tegelijk kan worden afgehandeld en uitbetaald.

Op grond van artikel 4:47 Awb kan het college een subsidie (dus ook een

tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen kan vaststellen.

De aanvrager is wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na de beëindiging van de tegemoetkoming bij het college te worden ingediend.

Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen.

In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de aanvrager te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de aanvrager, die de tegemoetkoming heeft aangevraagd, recht op heeft.

De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren.

In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal. Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen (lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen).

Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46 lid 2 Awb, wanneer de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, aanvrager niet heeft voldaan aan de verplichtingen/ onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt (en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid) of de subsidieverlening anderszins onjuist was en aanvrager dit wist of behoorde te weten.

 

Artikel 11 Verrekening met de voorschotten

De maandelijkse voorschotten worden verrekend met het totaal bedrag aan kosten kinderopvang, na de definitieve vaststelling van dat bedrag.

Het te weinig betaalde zal alsnog aan aanvrager of rechtstreeks aan de kinderopvang worden betaald.

Als de gemeente aanvrager een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 22).

 

4. VERPLICHTINGEN VAN DE AANVRAGER

Artikel 12 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de aanvrager heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij of zij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Op grond van artikel 13 van deze verordening kan het college een boete opleggen wanneer de aanvrager niet de genoemde verplichtingen nakomt.

Als een aanvrager de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende aanvrager op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Als de aanvrager en/of diens partner onvoldoende of in het geheel niet meewerkt aan het onderzoek naar de noodzaak wordt de aanvraag afgewezen, op grond van het feit dat de noodzaak niet is vast te stellen.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (hier; een tegemoetkoming) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld

  • b.

    de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking

Uit artikel 4:48 Awb lid 1 blijkt dat zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld, het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming kan intrekken of ten nadele van aanvrager wijzigen, indien:

  • -

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • -

    aanvrager niet heeft voldaan aan de verplichtingen;

  • -

    aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

  • -

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en aanvrager dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de tegemoetkoming is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot Subsidievaststelling.

Ingevolge artikel 4:49 Awb lid 1 blijkt dat als de tegemoetkoming is vastgesteld, het college in bepaalde gevallen bevoegd is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • -

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • -

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en aanvrager wist dit of behoorde dit te weten;

  • -

    aanvrager heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de verplichtingen.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de tegemoetkoming is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Verjaringstermijn

De vaststelling van de tegemoetkoming kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van aanvrager worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Opschorten van de bevoorschotting

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de aanvrager schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Terugvordering

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de aanvrager is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de aanvrager terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden artikel 58 t/m 60 WWB (bepalingen over terugvordering van bijstand) van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming Wet kinderopvang.

 

Artikel 13 Boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in artikel 72 de Wet kinderopvang.

Het college dient de overtreder in kennis te stellen van het voornemen om een boete op te leggen onder de vermelding van de gronden waarop het voornemen berust en overlegging van het rapport (artikel 80 Wet kinderopvang).

Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een aanvrager zijn inlichtingenplicht ex artikel 28 Wet kinderopvang niet nakomt.

De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269,- (artikel 72 lid 1 onder c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete dient het college de individuele omstandigheden van de aanvrager in aanmerking te nemen.

 

Artikel 14 Hardheidsclausule

Wanneer er sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden, dat het niet redelijk is te achten om de bepalingen in de artikelen 2 en 3 van deze verordening te handhaven, dient hierop een uitzondering te worden gemaakt.

De persoonlijke omstandigheden van aanvrager dienen hierbij in ogenschouw genomen te worden.

 

5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 15 Inwerkingtreding

Artikel 23 van de Wet kinderopvang is nog niet in werking getreden.

In de Wet kinderopvang heeft de minister de bevoegdheid gekregen om de inwerkingtreding van deze wet bij Koninklijk Besluit te regelen, waarbij hij al dan niet onderdelen op verschillende tijdstippen kan vaststellen.

Het besluit om artikel 23 niet in werking te laten treden heeft tot gevolg dat de in de wet gedefinieerde sociaal-medische doelgroep geen aanspraak heeft op tegemoetkomingen op grond van de Wet kinderopvang. Tevens kan de gemeente niet op basis van (artikel 23 van) de Wet kinderopvang besluiten afgeven waarin ouders tot deze doelgroep worden gerekend.

Voor het aanvragen van laatstgenoemde besluiten is in paragraaf 2 van deze verordening een aanvraagprocedure vastgesteld. De wettelijke grondslag voor deze besluiten kan vooralsnog niet worden gevonden in de Wet kinderopvang maar slechts in het in de aanhef van deze verordening genoemde artikel 149 van de Gemeentewet.

 

Artikel 16 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.