Organisatie | Dalfsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Wet Kinderopvang gemeente Dalfsen |
Citeertitel | Verordening Wet Kinderopvang gemeente Dalfsen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-10-2010 | 01-07-2010 | Nieuwe regeling | 27-09-2010 KernPUNTEN, 19-10-2010 | 29-06-2010, nummer 13 |
De raad van de gemeente Dalfsen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 juni 2010, nummer 13;
overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;
gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;
vast te stellen de volgende “Verordening Wet kinderopvang gemeente Dalfsen”
In deze verordening wordt verstaan onder:
kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang zijn: Kinderopvang in een kindercentrum (dagopvang van 0-4 jarigen of buitenschoolse opvang van 4-12 jarigen). Het aantal kinderen speelt daarbij geen rol.
Een kindercentrum kan ook in een woning gevestigd zijn.
Kinderopvang in een gezinssituatie die tot stand komt door tussenkomst van een gastouderbureau door een ander dan door de ouder/verzorger, waarbij sprake is van de opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft, is gastouderopvang.
2. AANVRAAG TEGEMOETKOMING KINDEROPVANG
Artikel 2 Aanspraak op basis van sociaal-medische indicatie
Een aanvrager kan aanspraak maken op een tegemoetkoming:
4. VERPLICHTINGEN VAN DE AANVRAGER
De aanvrager of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn zoals vastgesteld is in artikel 28 lid 2 van de wet.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Dalfsen in zijn openbare vergadering van 27 september 2010
De raad voornoemd,
de voorzitter, de griffier,
De heer mr. W.P.M. Urlings De heer H.J. van der Woude
De Wet kinderopvang beoogt het aanvrager gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren.
Een aantal, in de wet benoemde, doelgroepen kan de gemeente verzoeken om een tegemoetkoming in een deel van de kosten van kinderopvang.
Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming.
De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager.
Op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten zijn drie regelingen van toepassing:
Deze verordening staat los van de algemene subsidieverordening van de gemeente Dalfsen.
De algemene subsidieverordening is niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen in het kader van de Wet kinderopvang.
Kinderopvang op grond van sociaal-medische gronden
In de Wet kinderopvang zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de kinderopvang vanwege sociaal-medische gronden, deze zijn echter anno 2010 nog niet in werking getreden vanwege de ontwikkelingen rond de centralisering van de indicatiestelling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) die golden ten tijde van de invoering van de Wet kinderopvang. Niet duidelijk is wanneer de artikelen wel in werking zullen treden.
De regels in deze verordening met betrekking tot de kinderopvang die uitsluitend op sociaal-medisch gronden noodzakelijk is, zijn dus niet gestoeld op de Wet kinderopvang maar alleen op deze verordening.
De gemeente Dalfsen hanteert twee uitgangspunten;
Om de gemeente in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, is in de verordening de bepaling opgenomen dat de omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van aanvragers die geen eigen bijdrage hoeven te betalen, aan beperkingen wordt gebonden. Bepaald is dat bij deze groep de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang, dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.
Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt t/m 31 december van het lopende kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt.
Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een re-integratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).
De begripsbepalingen in artikel 1 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. De begrippen die niet in de Wet kinderopvang zijn gedefinieerd zijn opgenomen in dit artikel.
In artikel 1 lid f wordt aangegeven wanneer er sprake is van een sociaal medische indicatie. Zowel vanuit de situatie van de aanvrager als vanuit kind kan er sprake zijn van een sociaal-medische indicatie. Vanuit de aanvrager kan het gaan om:
Hieronder dienen ook te worden begrepen de mantelzorgers die wegens overbelasting behoefte hebben aan kinderopvang.
Voor kinderen met een (dreigende) ontwikkelingsachterstand kan de plaatsing in een kindercentrum een stimulans geven tot het verbeteren van de ontwikkeling van het kind. Het kan hierbij gaan om:
2. Aanvraag tegemoetkoming kinderopvang
Voor de vaststelling van de noodzaak tot kinderopvang op sociaal-medische gronden moet aanvrager een schriftelijke verklaring van een verwijzer overleggen. Uit deze verklaring moeten de noodzaak en het noodzakelijk aantal uren blijken. Voor de leeftijd wordt de wettelijke leeftijd gevolgd van nul jaar tot de eerste dag dat een kind naar het voortgezet onderwijs toegaat.
Onder een verwijzer wordt verstaan een professionele hulpverlener in het kader van de jeugdzorg, de gezondheidszorg, het algemeen maatschappelijk werk, de verslavingszorg of de kinderbescherming, etc die een professionele relatie met het kind of het gezin onderhoudt en die vandaar uit zicht heeft op de omstandigheden van het kind en of de ouder(s).
De gemeente stelt zelf een onderzoek naar de noodzakelijkheid in als de verwijzer niet bereid is om een schriftelijke indicatie af te geven en/of de gemeente twijfelt aan de indicatie met betrekking tot de noodzaak en/of het aantal benodigde uren kinderopvang. Zo nodig vraagt de gemeente advies aan een derde.
Het artikel beperkt de aanspraak op een tegemoetkoming tot het kind dat ten laste komt van aanvrager en/of diens partner. Er is sprake van een ten laste komend kind als aanvrager en/of diens partner voor dat kind aanspraak op kinderbijslag kan maken.
Verder moet het kind op hetzelfde adres als aanvrager ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Dalfsen.
Artikel 3 Procedure aanvraag sociaal-medisch advies
In artikel 23, lid 3 Wet kinderopvang is gesteld dat alvorens te besluiten op een aanvraag, het college ten behoeve van de vaststelling van de noodzakelijkheid van kinderopvang advies dient in te winnen bij een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid.
Dit artikel is nog niet in werking getreden, maar wel is besloten om het aanvragen van een medisch advies in het kader van de aanvraag van een tegemoetkoming mogelijk te maken.
Wettelijk is vastgesteld dat het advies tot vaststelling van de noodzaak tot kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie in ieder geval bevat:
Indien aan de adviseur niet reeds bij wettelijk voorschrift een termijn is gesteld, kan het bestuursorgaan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag niet zodanig kort zijn dat de adviseur zijn taak niet naar behoren kan vervullen (Artikel 3:6 lid 1 Awb). Overigens staat het ontbreken van een advies wegens het niet tijdig uitbrengen daarvan, niet in de weg aan het nemen van het besluit (Artikel 3:6 lid 2 Awb).
Om een besluit te nemen binnen (maximale) de wettelijke termijn van 8 weken dienen er met de adviserende instanties afspraken vastgelegd te worden betreffende de termijnen waarin een advies dient te worden uitgebracht.
Deze termijn is in casu niet wettelijk vastgelegd, derhalve dient er een redelijke termijn te worden gesteld. 6 weken kan voor een medisch advies redelijk worden geacht.
Het college dient zich ervan te vergewissen dat het onderzoek dat door een adviseur is verricht, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden (artikel 3:9 Awb).
Advies van adviserende instantie is niet bindend
Een eventueel uitgebracht indicatieadvies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:50 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
Op grond van artikel 3:8 Awb dient in of bij het besluit de adviseur vermeld te worden die advies heeft uitgebracht.
Het besluit inzake de aanvraag van een tegemoetkoming is een beschikking in de zin van titel 4.1 Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt (artikel 6:4 lid 1 Awb) en tegen een negatieve beschikking op bezwaar, beroep kan worden aangetekend (artikel 6:4 lid 2 en 3 Awb).
In praktijk blijkt dat de aanvragen kinderopvang in de gemeente Dalfsen over het algemeen op sociaal-medische gronden zijn gestoeld. Doorgaans doet aanvrager een aanvraag in samenwerking met de hulpverlenende instantie(s). Doordat er hulpverlenende instanties bij zijn betrokken kan de noodzaak redelijk objectief worden vastgesteld en is een medisch advies in dat geval niet meer noodzakelijk.
artikel 4 ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de kinderopvang op sociaal medische grond. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:
De ingangsdatum is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang.
Dit artikel bepaalt dat in beginsel geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. In lid 3 van dit artikel is opgenomen dat het college kan afwijken van dit beginsel.
Er dient namelijk altijd gekeken te worden naar de individuele omstandigheden van de aanvrager. In uitzonderlijke omstandigheden kan er een tegemoetkoming worden toegekend met terugwerkende kracht, mits de aanvraag binnen een redelijke termijn na de start van kinderopvang is ontvangen.
Hier dienen dezelfde regels gehanteerd te worden die ook bij de bijzondere bijstand in de gemeente Dalfsen van toepassing zijn.
Beleid bijzondere bijstand; “Aanvragen voor bijzondere bijstand kunnen worden ingediend tot en met 1 jaar na het moment waarop de kosten zijn gemaakt. Het is dus mogelijk om met terugwerkende kracht bijzondere bijstand te verlenen.”
Artikel 5 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een aanvrager elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.
De aanvraag kan overigens ook ambtshalve in behandeling worden genomen.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Vaak zal dit gebeuren in overleg met de hulpverlenende instantie. Zij zullen in het algemeen aangeven hoelang de kinderopvang noodzakelijk zal zijn in een bepaald geval.
Artikel 6 Omvang van de kinderopvang
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van aanvrager op (een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van) kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak.
Wanneer een aanvrager op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming.
De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt.
De omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht op sociaal-medische gronden, in overleg met de hulpverlenende instantie worden vastgesteld. Zij zullen in het algemeen in staat zijn om aan te geven voor hoeveel uur de kinderopvang noodzakelijk zal zijn in een bepaald geval.
Wanneer de hulpverlenende instantie hier niet toe in staat is, of er geen sprake is van een instantie die aanvrager ondersteunt, kan er een medisch advies worden opgevraagd bij een onafhankelijke medisch adviserende instantie. Zij kunnen op verzoek een eventuele (sociaal-) medische indicatie noodzaak van kinderopvang vaststellen en de daaraan verbonden omvang van die opvang.
De aanspraak op een tegemoetkoming voor wie de eigen bijdrage door gemeente wordt gecompenseerd via de bijzondere bijstand, is aan beperkingen gebonden. Bij deze groep wordt de tegemoetkoming verstrekt voor het aantal uren kinderopvang, dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.
Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koakopje’*, zie artikel 24 lid 1 sub a en lid 2 sub a Wet kinderopvang).
* KOA= Kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders
In tegenstelling tot aanvragers die wel een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang, is dit bij de bovengenoemde groep (van wie de eigen bijdrage gecompenseerd wordt door de gemeente) niet het geval.
Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de aanvrager of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.
Aanvragers dienen een eigen bijdrage te betalen voor de kosten van kinderopvang.
De gemeente Dalfsen heeft besloten deze kosten (ambtshalve) aan aanvragers te vergoeden middels bijzondere bijstand. Hierbij is ook de draagkrachtberekening van toepassing.
Er is gekozen voor bijzondere bijstand omdat alle doelgroepen hieronder vallen (wat bij vergoeding vanuit het participatie-budget niet het geval is).
Ook is de mogelijkheid om de vergoeding van de eigen bijdrage, aan het inkomen van aanvrager aan te passen middels de toepassing van een draagkrachtberekening.
De weigeringsgrond onder a geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen wanneer er geen aanspraak kan worden gemaakt op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang, kan een aanvraag worden gedaan van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.
Artikel 7 lid 2. De artikelen van de Wet kinderopvang met betrekking tot sociaal-medisch geïndiceerden treden (vooralsnog) niet in werking. Het betreft artikel 6 lid 1 onderdelen k en l, lid 6 en artikel 23, alsmede de artikelen 22 en 24 voor zover deze betrekking hebben op artikel 6 lid 1 onderdelen k en l. Wel volgen wij de reeds voorgestelde tekst in de wet.
Naast de weigeringsgrond in lid 2 van dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing.
Artikel 4:35 lid 1 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.
Het gestelde onder artikel 4:35 lid 2 sub b dat de subsidieverlening in ieder geval kan worden geweigerd wanneer aanvrager "failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend" is in tegenspraak met artikel 41 Wet kinderopvang.
Dit artikel zegt namelijk dat de tegemoetkomingen van de gemeente niet vatbaar zijn voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tenzij het betreft de inning van:
Het gestelde in artikel 4:35 lid 2 sub b Awb is bij deze verordening Wet kinderopvang derhalve niet van toepassing. Dus beslaglegging etc is niet mogelijk.
Artikel 8 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De termijn om een beslissing te nemen op de aanvraag van een tegemoetkoming in het kader van de Wet kinderopvang, is niet in de Wet kinderopvang vastgelegd. Derhalve is de termijn 8 weken op grond van artikel 4:13 lid 2 Awb;
"De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan."
Lid 1. Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.
Tegemoetkomingen worden in beginsel toegekend t/m 31 december van het lopende kalenderjaar. Aanvrager hoeft geen nieuwe aanvraag in te dienen voor een tegemoetkoming vanaf 1 januari, dit wordt ambtshalve behandeld.
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.
Per 1 oktober 2009 is de ‘Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen’ in werking getreden;
In artikel 4:17 Awb staat beschreven wanneer een dwangsom is verschuldigd door het bestuursorgaan en de hoogte dwangsom.
3. DEFINITIEVE VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de kinderopvangtoeslag
Er wordt een overzicht ingeleverd door de kinderopvangbedrijven, waarop is te zien hoeveel uren er daadwerkelijk kinderopvang is verzorgd, per kind.
Gemeente betaalt 1/6 van de kosten, maar vergoedt ook de eigen bijdrage uit de bijzondere bijstand voor bepaalde doelgroepen. De hoogte van de eigen bijdrage hangt af van de hoogte van de vergoeding van de belastingdienst. Er wordt gewacht op de definitieve beschikking van belastingdienst zodat alles tegelijk kan worden afgehandeld en uitbetaald.
Op grond van artikel 4:47 Awb kan het college een subsidie (dus ook een
tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen kan vaststellen.
De aanvrager is wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na de beëindiging van de tegemoetkoming bij het college te worden ingediend.
Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen.
In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de aanvrager te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de aanvrager, die de tegemoetkoming heeft aangevraagd, recht op heeft.
De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren.
In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal. Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen (lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen).
Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46 lid 2 Awb, wanneer de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, aanvrager niet heeft voldaan aan de verplichtingen/ onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt (en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid) of de subsidieverlening anderszins onjuist was en aanvrager dit wist of behoorde te weten.
Artikel 11 Verrekening met de voorschotten
De maandelijkse voorschotten worden verrekend met het totaal bedrag aan kosten kinderopvang, na de definitieve vaststelling van dat bedrag.
Het te weinig betaalde zal alsnog aan aanvrager of rechtstreeks aan de kinderopvang worden betaald.
Als de gemeente aanvrager een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 22).
4. VERPLICHTINGEN VAN DE AANVRAGER
Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Op grond van artikel 13 van deze verordening kan het college een boete opleggen wanneer de aanvrager niet de genoemde verplichtingen nakomt.
Als een aanvrager de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende aanvrager op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.
Als de aanvrager en/of diens partner onvoldoende of in het geheel niet meewerkt aan het onderzoek naar de noodzaak wordt de aanvraag afgewezen, op grond van het feit dat de noodzaak niet is vast te stellen.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (hier; een tegemoetkoming) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking
Uit artikel 4:48 Awb lid 1 blijkt dat zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld, het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming kan intrekken of ten nadele van aanvrager wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de tegemoetkoming is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot Subsidievaststelling.
Ingevolge artikel 4:49 Awb lid 1 blijkt dat als de tegemoetkoming is vastgesteld, het college in bepaalde gevallen bevoegd is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de tegemoetkoming is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
De vaststelling van de tegemoetkoming kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van aanvrager worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Opschorten van de bevoorschotting
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de aanvrager schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de aanvrager is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de aanvrager terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden artikel 58 t/m 60 WWB (bepalingen over terugvordering van bijstand) van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming Wet kinderopvang.
Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in artikel 72 de Wet kinderopvang.
Het college dient de overtreder in kennis te stellen van het voornemen om een boete op te leggen onder de vermelding van de gronden waarop het voornemen berust en overlegging van het rapport (artikel 80 Wet kinderopvang).
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een aanvrager zijn inlichtingenplicht ex artikel 28 Wet kinderopvang niet nakomt.
De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269,- (artikel 72 lid 1 onder c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete dient het college de individuele omstandigheden van de aanvrager in aanmerking te nemen.
Wanneer er sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden, dat het niet redelijk is te achten om de bepalingen in de artikelen 2 en 3 van deze verordening te handhaven, dient hierop een uitzondering te worden gemaakt.
De persoonlijke omstandigheden van aanvrager dienen hierbij in ogenschouw genomen te worden.
Artikel 23 van de Wet kinderopvang is nog niet in werking getreden.
In de Wet kinderopvang heeft de minister de bevoegdheid gekregen om de inwerkingtreding van deze wet bij Koninklijk Besluit te regelen, waarbij hij al dan niet onderdelen op verschillende tijdstippen kan vaststellen.
Het besluit om artikel 23 niet in werking te laten treden heeft tot gevolg dat de in de wet gedefinieerde sociaal-medische doelgroep geen aanspraak heeft op tegemoetkomingen op grond van de Wet kinderopvang. Tevens kan de gemeente niet op basis van (artikel 23 van) de Wet kinderopvang besluiten afgeven waarin ouders tot deze doelgroep worden gerekend.
Voor het aanvragen van laatstgenoemde besluiten is in paragraaf 2 van deze verordening een aanvraagprocedure vastgesteld. De wettelijke grondslag voor deze besluiten kan vooralsnog niet worden gevonden in de Wet kinderopvang maar slechts in het in de aanhef van deze verordening genoemde artikel 149 van de Gemeentewet.