Organisatie | Best |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening 2017 |
Citeertitel | Financiële verordening 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, artikel 212
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | 01-01-2017 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 08-05-2017 Gemeenteblad, 2017-07-04 | IN17-00350 |
Deze verordening is verplicht op grond van artikel 212 van de Gemeentewet en wordt aangepast in verband met de gewijzigde Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV)
De VNG heeft in de modelverordening 2016 de nieuwe voorschriften in het aangepaste Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten vertaald via de afschaffing van de productenrealisatie en productenraming en via de toewijzing van de taakvelden aan de programma’s door de gemeenteraad. Ook geeft de VNG aan dat de Raad de taakvelden afzonderlijk vaststelt.
Onze wijze van invulling van de taakvelden vanaf begroting 2017:
Wij hebben er echter voor gekozen om bestaande structuren zoveel mogelijk te handhaven. De regeling bood deze ruimte. Bij ons is de koppeling van de nieuwe taakvelden op de achtergrond geregeld.
Aan elk grootboeknummer is het juiste taakveld gekoppeld (op de achtergrond), waardoor wij ook in staat zijn om aan de nieuwe regelgeving te voldoen. De regelgeving schrijft voor dat we moeten verantwoorden op taakvelden en niet op welke wijze dat gerealiseerd moet worden.
De keuze die door ons gemaakt is, heeft als grote voordeel dat bestaande structuren zoveel mogelijk in takt blijven. Dit heeft voordelen voor het inzicht in de resultaatgebieden/producten/boekingsposten en bovendien leidt deze keuze tot minder aanpassingen in het budgetbeheer/administratie.
Gevolg keuze voor deze aangepaste Financiële verordening:
De gekozen werkwijze heeft tot gevolg, dat diverse modelartikelen van de VNG gewijzigd in onze verordening worden opgenomen. Bij ons blijven taakvelden gewoon producten heten. Taakvelden worden niet direct door de raad vastgesteld, maar indirect via de programma’s en resultaatgebieden in de begroting.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Deze verordening verstaat onder:
netto schuld: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak wordt verstaan het totaal van langlopende uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en overlopende activa;
overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
De raad stelt per programma indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid. Minimaal worden de in het Bbv in artikel 25, 2e lid onder a genoemde beleidsindicatoren opgenomen.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
Bij de jaarstukken wordt op grond van artikel 20 van het Bbv een financieel overzicht van de investeringskredieten in uitvoering van groter dan € 50.000 opgenomen. Inzicht wordt gegeven per investeringskrediet in het budget, de gerealiseerde uitgaven, de resterende verplichting en het verwachte resultaat van het investeringskrediet.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad via het investeringsprogramma behorend bij de begroting aan van welke budgetten hij op een later tijdstip een specifiek voorstel voor autorisatie wil ontvangen. De overige budgetten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de begroting automatisch beschikbaar gesteld.
Voor niet in de begroting opgenomen investeringskredieten van maximaal € 100.000 en voor nieuw beleid wat leidt tot een incidentele last in de exploitatie van maximaal € 100.000 kan het college zonder voorafgaande autorisatie van de raad zelfstandig verplichtingen aangaan, als sprake is van een spoedeisend karakter of een onontkoombare uitgave.
Artikel 6. Tussentijdse rapportage – beleid
In september van het begrotingsjaar vindt op basis van een schriftelijke tussentijdse rapportage nadere besluitvorming in de raad plaats over voorstellen naar aanleiding van hetgeen in juni besproken is. Deze schriftelijke tussentijdse rapportage gaat in op de te behalen doelstellingen/ resultaten, bijbehorende budgetten, ligt e.e.a. op schema, risico’s en maatregelen.
Artikel 7 Financiële rapportages
1.In aanvulling op de tussentijdse rapportage (zie artikel 6) informeert het college de raad
in het begrotingsjaar middels 3 financiële rapportages:
a.De 1e financiële rapportage (april) behandelt enkel de budgetaanpassingen over de eerste 3 maanden
van het lopende begrotingsjaar.
b.De 2e financiële rapportage behandelt de budgetaanpassingen over de eerste 6 maanden en maakt
onderdeel uit van de schriftelijke tussentijdse rapportage in september.
c.De 3e financiële rapportage (november) behandelt enkel de budgetaanpassingen over de eerste 10
maanden van het lopende begrotingsjaar. In de voorstellen tot begrotingswijziging worden budgetten
bijgesteld die in het volgend begrotingsjaar besteed zullen gaan worden.
2.Al deze bovenstaande financiële rapportages omvatten (indien aanwezig) een voorstel tot
begrotingswijziging met toelichting en een financieel overzicht bijgewerkt tot dat moment (financiële foto).
3.De schriftelijke tussentijdse rapportage in september waar de 2e financiële rapportage onderdeel van uit
Artikel 8. Geldleningen, waarborgen en gemeentegaranties
dat de derde via een commerciële financieringsinstelling geen lening kan verkrijgen.
1.Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 10. Waardering en afschrijving vaste activa
1.Regels met betrekking tot waardering en afschrijving van activa zijn vastgelegd in bijlage 1 “ waardering, activering en afschrijving”.
Artikel 13. Kostprijsberekening
1.Voor het bepalen van de geraamde integrale kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd, wordt een systeem van extracomptabele kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten ook de indirecte kosten verwerkt, die samenhangen met de door de gemeente geleverde goederen of verrichte
6.Het opslagpercentage voor overhead (exclusief toerekening van overhead voor grondexploitaties en investeringen) wordt berekend door de totale lasten van het overheadsonderdeel te delen door de directe loonsom van de organisatie.
7.Als op grond van wettelijke grondslagen een integrale kostprijs moet worden bepaald, dan wordt aan een product een tabel toegevoegd. Via de tabel wordt de integrale kostprijs bepaald door de direct aan het product toerekenbare kosten te vermeerderen met de van toepassing zijnde opslagpercentages voor de overhead.
8.Lasten voor overhead voor grondexploitaties en investeringen worden rechtstreeks doorbelast via het toerekenen van de geldende opslagpercentages op de directe loonsom van de bij deze onderwerpen betrokken afdelingen.
Artikel 14. Prijzen economische activiteiten
1.Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het
publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd;
2.Bij het verstrekken van leningen en garanties brengt de gemeente de integrale kosten in rekening. Bij afwijking hiervan doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.
3.Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van:
Artikel 15. Vaststelling hoogte belastingen en heffingen
1.Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de tarieven van de gemeentelijke belastingen en heffingen.
1.Bij de begroting neemt het college in de financieringsparagraaf de verplichte onderdelen op grond van de wet Fido en op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Als onderdeel hiervan wordt een op de begroting gebaseerde liquiditeitsprognose opgenomen.
Opmerking bij gele tekst: het is belangrijk om vooraf aan te geven dat de prognose is gebaseerd op alle begrotingsplannen. Achteraf kan een voor financieringsdoeleinden gedetailleerdere prognose worden gemaakt (waarin op basis van ervaringscijfers uitgaven kunnen worden aangepast.
Artikel 19. Weerstandsvermogen & risicobeheersing
1.Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.
Artikel 20. Onderhoud kapitaalgoederen
Het college biedt de raad tenminste eens in de tien jaar een kwaliteitsplan beheer openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.
Artikel 22. Verbonden partijen
Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.
Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college een paragraaf subsidies op. In deze paragraaf geeft het college in ieder geval een overzicht van de verstrekte subsidies.
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
1.Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de
jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheers handelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
2.Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.
Artikel 28. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
De Financiële verordening 2015 inclusief de aanpassing daarop van 11 juli 2016, wordt ingetrokken per 1 januari 2017, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.
Regels voor activering, waardering en afschrijving.
Deze bijlage behandelt de wijze waarop wij administratief omgaan met onze bezittingen (activa).
De landelijke regels hiervoor zijn opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (Bbv). De wetgever heeft de mogelijkheid gegeven om via de financiële verordening de regels voor het waarderen, activeren en afschrijven aan te vullen. Hiermee kan de financiële huishouding voor het waarderen, activeren en afschrijven op lokaal niveau eenduidig worden geregeld.
Met behulp van de regels kan de financiële positie van onze gemeente getrouw worden gepresenteerd. Daarnaast maken de regels een transparante en efficiënte werkwijze mogelijk die eenvoudig kan worden getoetst.
In de lokale regels voor het omgaan met onze bezittingen die in 2015 zijn vastgesteld via de Financiële verordening 2015 (in de bijlage “waardering, activering en afschrijving”) , waren ook regels overgenomen uit het Bbv. Het is niet nodig om regels op 2 plekken vast te leggen. Daarom is er in deze versie voor gekozen om alleen het lokaal beleid vast te leggen.
Voordat op de inhoud van de lokale wordt ingegaan, worden eerst enkele belangrijke financiële termen uitgelegd:
Vermogensbestanddelen: onderdelen van het bezit met een nuttige gebruiksduur van minimaal 2 jaar;
Activa: op de balans opgenomen vermogensbestanddelen (bezittingen);
Activeren: opnemen van vermogensbestanddelen op de balans;
Immateriële vaste activa: vermogensbestanddelen die niet concreet waardeerbaar zijn of waarover niet rechtstreeks kan worden beschikt (voorbeelden hiervan zijn goodwill, bestedingen in activa van derden);
Materiele vaste activa: vermogensbestanddelen die kunnen worden aangeduid als (on)roerende zaken (voorbeelden hier van zijn gebouwen, voertuigen en inventaris)
Financiële vaste activa: in geld waardeerbare vermogensbestanddelen waarover kan worden beschikt.
Omgaan met activa met een meerjarig nut in Best
De bijlage is ingedeeld op basis van artikel 33 van het Bbv. Achtereenvolgens worden regels gesteld voor::
Bijdragen in activa van derden worden niet geactiveerd.
Het Bbv heeft bijdragen in activa van derden aangemerkt als immateriële activa. Het Bbv biedt de mogelijkheid om deze activa te activeren. Wij kiezen hier niet voor omdat we geen beschikkingsmacht over deze activa hebben en omdat ze geen onderdeel zijn van ons vermogen.
Kosten van het sluiten van geldleningen en kosten van (dis)agio worden niet geactiveerd.
Het Bbv heeft deze kosten aangemerkt als immateriële activa. Het Bbv biedt de mogelijkheid om deze activa te activeren. De commissie Bbv adviseert om deze kosten niet te activeren.
Kosten van onderzoek en ontwikkeling die niet rechtstreeks samenhangen met een actief worden niet geactiveerd.
Voor dit soort kosten is een nuttige gebruiksduur van 2 jaar of langer niet objectief vast te stellen. Om deze reden worden deze kosten niet geactiveerd.
Immateriële vaste activa met een historische kostprijs tot € 10.000 worden niet geactiveerd.
De commissie Bbv (wettelijk adviesorgaan voor de uitvoering van de Bbv regels) adviseert om een drempel te stellen bij het activeren van bezittingen. Redenen hiervoor zijn dat het activeren van kleine bezittingen niet bijdraagt aan een getrouwere presentatie van onze vermogenspositie. Ook speelt beperking van de administratieve lasten een rol.
Er wordt lineair (jaarlijks met gelijke bedragen) afgeschreven vanaf het jaar volgend op activering
Deze methode doet recht aan de actuele waardeontwikkeling van een actief en is eenvoudig uit te leggen.
Voor het overige wordt aangesloten wordt aangesloten bij de regels in het Bbv.
2.1 Materiele vaste activa, regels voor activeren
Materiele vaste activa met een historische aanschafprijs tot € 10.000 worden niet geactiveerd.
De commissie Bbv (wettelijk adviesorgaan voor de uitvoering van de Bbv regels) adviseert om een drempel te stellen bij het activeren van bezittingen. Redenen hiervoor zijn dat het activeren van kleine bezittingen niet bijdraagt aan een significant getrouwere presentatie van onze vermogenspositie. Ook speelt beperking van de administratieve lasten een rol.
Software wordt aangemerkt als een materieel vast actief en overeenkomstig verwerkt.
Door dit soort activa te behandelen als een materieel vast actief, kan een getrouwe vermogenspositie worden gepresenteerd.
Gebruiksrechten van software worden niet geactiveerd.
Het Bbv biedt de mogelijkheid om deze kosten te activeren, maar deze kosten worden doorgaans al per jaar in rekening gebracht. Er wordt standaard voor gekozen om deze kosten niet te activeren.
Op grond* wordt niet afgeschreven.
De waarde van grond verminderd niet ten gevolge van normaal gebruik en daarom wordt er niet op afgeschreven.
* Gronden die onderdeel uitmaken van Bouwgronden In Exploitatie (BIE’s) vallen hier niet onder. Deze gronden worden onder voorraden op de balans verwerkt.
Tot materiele vaste activa worden gerekend: de verwervings-/vervaardigingskosten en kosten die daar rechtstreeks mee samenhangen zoals de kosten voor onderzoek en ontwikkeling en kosten van toezicht tijdens de vervaardiging.
Al de genoemde kosten dragen aan het meerjarig gebruiksnut van het materieel actief. Hierdoor kunnen de bijkomende lasten over de volledige gebruiksduur worden verdeeld.
2.2. Materiele vaste activa, regels voor waarderen
Met uitzondering van materiele vaste activa courant vastgoed, wordt geen rekening gehouden met een restwaarde.
Voorzichtigheidsbeginsel. Vooraf is de restwaarde vaak moeilijk in te schatten. Als de voorspelde restwaarde bij verkoop niet wordt gerealiseerd ontstaat een onvoorziene last in de exploitatie.
Materiele vaste activa courant vastgoed worden afgeschreven tot 75% van de historische aanschafwaarde/vervaardigingsprijs.
Courante onroerende zaken kan in normale markomstandigheden eenvoudig worden verkocht. Bovendien worden onroerende zaken doorgaans goed onderhouden, waardoor het waardevast blijft. Uitgangspunt is daarom dat courante onroerende zaken worden afgeschreven tot 75% van de historische aanschafwaarde/ vervaardigingsprijs. Als de waarde van een courante onroerende zaak lager per balansdatum is dan 75%, dan zal overeenkomstig de regelgeving in het Bbv het courante onroerend goed worden afgewaardeerd tot de actuele marktwaarde.
2.3. Materiele vaste activa, regels voor afschrijven
Er wordt lineair (jaarlijks gelijke bedragen) afgeschreven vanaf het jaar volgend op activering
Deze methode is eenvoudig te volgen en biedt een goede indicatie van de actuele waardeontwikkeling van een actief.
Bij vastgoed kan de componentenmethode worden toegepast. Uitsplitsing vindt in dat geval plaats naar vastgoed en installaties. Elk component wordt op basis van de verwachte nuttige gebruiksduur afgeschreven.
Installaties gaan doorgaans korter mee dan het vastgoed. Voor een realistische bepaling van de vermogenspositie adviseert de commissie Bbv daarom om per onderdeel een afzonderlijke afschrijvingstermijn toe te passen.
De volgende afschrijftermijnen worden gehanteerd voor nieuwe materiële vaste activa:
Vastgoed levensduur verlengende aanpassingen 20-50 jaar
Vastgoed, installaties 10-25 jaar
Grond- weg- en waterbouw (10 – 40 jaar):
Wegen, fietspaden en terreinverhardingen toplaag asfalt 15-20 jaar
Wegen, fietspaden en terreinverhardingen onderlaag 30-40 jaar
Wegen, fietspaden en terreinverhardingen elementen 20-30 jaar
Kunstvelden sport toplaag 15 jaar
Kunstvelden sport onderlaag 30 jaar
Verkeersregelinstallaties 15 jaar
Vervoermiddelen (8 – 20 jaar):
Overige transportmiddelen 8-20 jaar
Machines, apparaten en installaties(3 – 30 jaar) 5-20 jaar
Overige materiële vaste activa (5 – 25 jaar)
Voor niet genoemde materiële vaste activa is de verwachte economische levensduur bepalend voor de afschrijftermijn.
3.1. Financiële vaste activa, regels voor activeren, waarderen en aflossen
Er worden geen aanvullende regels voor het activeren en waarderen van financiële vaste activa gesteld. Aangesloten wordt bij de regels in het Bbv.
3.2. Financiële vaste activa, regels voor aflossen*
Bij leningen: De gehanteerde aflossing (en rente) sluit aan bij het aflossingsschema.
Door deze keuze sluit onze administratie aan met de administratie van de leningverstrekker / leningontvanger.
* Bij financiële vaste activa is geen sprake van afschrijven (tot uitdrukking brengen van een waarde-
vermindering) maar is sprake van aflossing (verlaging van de schuldpositie). Aflossingen leiden in tegenstelling tot afschrijvingen niet tot een exploitatielast.