Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling bijdrage excessieve opgravingskosten archeologische monumentenzorg gemeente Zaanstad |
Citeertitel | Regeling bijdrage excessieve opgravingskosten |
Vastgesteld door | College van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | excessieve opgravingskosten bij archeologische monumentenzorg |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-07-2017 | 06-10-2010 | Nieuwe regeling | 13-10-2009 Gemeenteblad 2010, nr. 39 | 2009/78346 |
Artikel 2: Het recht op bijdrage excessieve opgravingskosten
Een aanvrager heeft recht op een bijdrage voor excessieve opgravingskosten wanneer:
Hij een aanvraag heeft ingediend bij de gemeente voor een sloopvergunning ex artikel 37 eerste lid, Monumentenwet 1988, een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder c, 3.22 of 3.23 van die wet of een project besluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet of van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet;
Op basis van een aanvraag stelt het college gelet op het bepaalde in deze regeling een ‘bijdrage excessieve opgravingskosten’ vast.
Artikel 7: Eigen bijdrage opgravingskosten
De aanvrager is een eigen bijdrage voor archeologie verschuldigd ter hoogte van 5% van de totale bouwkosten.
Indien het college de bijdrage voor de excessieve opgravingskosten vaststelt, vindt uitbetaling plaats op een door de aanvrager aangegeven rekening direct na het onherroepelijk worden van deze beschikking.
Het college kan, in bijzondere gevallen, artikelen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Deze regeling zal worden bekendgemaakt door het plaatsen van de regeling in het Gemeenteblad. Tevens zal de tekst van de regeling worden geplaatst op de website van de gemeente.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van:
Bekendgemaakt op 5 oktober 2010 door plaatsing van de regeling in het Gemeenteblad nr. 39.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad
Artikel 42 van de Monumentenwet 1988 luidt als volgt:
“Voor zover blijkt dat de aanvrager van een sloopvergunning als bedoeld in artikel 37 eerste lid, Monumentenwet 1988, een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder c, 3.22 of 3.23 van die wet of een project besluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van die wet of van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet ten gevolge van de weigering daarvan in het belang van de archeologische monumentenzorg of ten gevolge van voorschriften die in het belang van de archeologische monumentenzorg aan het desbetreffende besluit zijn verbonden, schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.”
In de gemeente Zaanstad worden in principe geen vergunningen geweigerd vanwege de aanwezigheid van archeologie in de bodem. Er zullen dus ook geen verzoeken tot schadevergoeding vanwege het weigeren van een vergunning worden ingediend. Deze regeling handelt daarom alleen over die gevallen waarin een aanvrager ten gevolge van voorschriften die in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een (bouw/aanleg e.d.)vergunning zijn verbonden schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven.
Een vergoeding zal niet in alle gevallen worden verleend. Blijkens de parlementaire geschiedenis dient er sprake te zijn van bijzondere omstandigheden, alvorens een verzoek om schadevergoeding op grond van dit artikel wordt gehonoreerd. De minister denkt met name aan de excessieve kosten van opgravingen, indien blijkt dat het treffen van maatregelen om de bodemschatten in de bodem te houden niet volstaat. Of kosten als excessief kunnen worden aangemerkt zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. De minister heeft in dit kader opgemerkt dat zulks sterk afhankelijk is van – onder meer – het (financiële) belang van de aanvrager, diens draagkracht, en de mogelijkheden om naar een andere locatie om te zien. Het ligt voor de hand dat beleid wordt ontwikkeld, zoals ook door de minister is opgemerkt.
Ter uitwerking van artikel 42 Monumentenwet 1988 is door het college de “Regeling bijdrage excessieve opgravingskosten archeologische monumentenzorg gemeente Zaanstad” opgesteld. Deze (nadeelcompensatie) regeling maakt onderdeel uit van de vastgesteld Archeologienota Zaanstad 2009.
De voor deze regeling meest relevante specifieke begrippen zijn gedefinieerd. Onder d. en e. wordt beschreven wat wordt verstaan onder een opgraving en opgravingskosten.
Wanneer een aanvrager van een (bouw)vergunning doelbewust een perceel koopt waarvan wordt verwacht dat er een archeologische vindplaats in de bodem zit (kan bijvoorbeeld blijken uit het bestemmingsplan), neemt hij doelbewust het risico dat er een archeologische vindplaats moet worden beschermd of opgegraven. Vanwege deze voorzienbaarheid is er geen recht op een bijdrage.
Alleen in die gevallen dat een aanvrager van een (bouw)vergunning geen keus heeft en wel moet bouwen in een gebied van archeologische waarde en wanneer hij geen maatregelen kan treffen om archeologische vindplaatsen in de bodem te ontzien komt hij in aanmerking voor een bijdrage voor excessieve opgravingskosten.
De regeling bevat een drempelbedrag. Pas wanneer de opgravingskosten meer bedragen dan 5% van de totale bouwkosten komt de aanvrager in aanmerking voor een bijdrage voor excessieve opgravingskosten. Zie ook artikel 7 waarin wordt bepaald dat de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd is van 5% van de totale bouwkosten.
De bijdrage wordt schriftelijk aangevraagd. In artikel 3 staan de gegevens en bescheiden genoemd die bij de aanvraag moeten worden overlegd.
Uit lid 2 van dit artikel blijkt dat er een eindafrekening van de kosten van de opgraving en de totale bouwkosten moet worden overlegd. Dit betekent dat er pas na de voltooiing van het bouwplan kan worden beschikt op de aanvraag voor een bijdrage in de excessieve opgravingskosten op basis van deze regeling. De opgravingskosten zullen derhalve door de aanvrager zelf vooraf moeten worden betaald.
Dit artikel is een nadere uitwerking van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Een aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om een verzuim bij de aanvraag (zie artikel 3) binnen vier weken, na melding hiervan door de gemeente, aan te vullen.
Dit artikel noemt de weigeringsgronden en vormt samen met artikel 2 de basis van deze regeling.
Het college stelt per aanvraag de bijdrage excessieve opgravingskosten vast. Gelet op artikel 3, kan de aanvraag pas worden ingediend indien het bouwplan is uitgevoerd en er inzicht is in de totale bouwkosten en de opgravingskosten.
De aanvrager is een eigen bijdrage verschuldigd bij de opgravingskosten. Deze eigen bijdrage bedraagt 5% van de totale bouwkosten. Deze regeling is opgenomen om nog enigszins recht te doen aan het uitgangspunt dat de verstoorder van de grond een eigen verantwoordelijkheid heeft (de verstoorder betaalt).
De uitbetaling vindt plaats nadat de beschikking bijdrage excessieve opgravingskosten onherroepelijk is geworden. De aanvrager zal de opgravingskosten dus vooraf moeten betalen.
Het is denkbaar dat in uitzonderlijke situaties de toepassing van deze regeling tot onbillijke situaties leidt. In dergelijke gevallen kan het college afwijken van deze regeling.