Organisatie | Noord-Holland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Verordening van Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland houdende regels omtrent grondwaterheffing (Grondwaterheffingsverordening Noord-Holland 2010) |
Citeertitel | Grondwaterheffingsverordening Noord-Holland 2010 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | grondwaterheffing, grondwater, heffing, milieu, belasting, belastingen |
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.
Waterwet, art. 7.7
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-12-2019 | 01-01-2019 | artikel 8, 9, 10, 12a, 12b | 16-12-2019 | nr. 1271637/1271637 | |
22-12-2009 | 25-12-2019 | nieuwe regeling | 09-11-2009 Provinciaal blad, 2009, 150 | 2009-73882 |
Provinciale Staten van Noord-Holland;
gelezen de voordracht van gedeputeerde staten;
gelezen het advies van de commissie Financiën,Europa, Personeel en Organisatie (FEPO);
gelet op de artikelen 7.7 van de Waterwet en 220 van de Provinciewet;
I de Grondwaterheffingsverordening Noord-Holland 1998 met ingang van 1 januari 2010 in te trekken;
II de Grondwaterheffingsverordening Noord-Holland 2010 vast te stellen.
Artikel 1 Aard van de heffing en belastbaar feit
Onder de naam ”grondwaterheffing” wordt een directe belasting geheven wegens het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, van de Waterwet.
Heffingplichtig is de houder van een inrichting of werk, bestemd tot het onttrekken van grondwater, die gedurende het heffingsjaar of een bepaalde periode daarvan grondwater onttrekt.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 227a, tweede lid, onder b, van de Provinciewet verstrekt op verzoek of uit eigen beweging een aangiftebiljet aan de heffingplichtige.
Naast de in artikel 7.1 van het Waterbesluit genoemde onttrekkingen van grondwater die van heffing zijn vrijgesteld wordt geen heffing opgelegd indien de onttrokken hoeveelheid grondwater minder dan 25.000 kubieke meter per heffingsjaar bedraagt.
Een onjuiste heffingsaanslag kan door de ambtenaar als bedoeld in artikel 227a, tweede lid, onder b, van de Provinciewet ambtshalve worden verminderd.
Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de heffing en invordering van de grondwaterheffing
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van deze verordening mochten voordoen.
Artikel 13 Inwerkingtreding en overgangsbepaling
De Grondwaterheffingsverordening Noord-Holland 1998, laatstelijk voor wat betreft het tarief gewijzigd bij besluit van provinciale staten van 6 november 2000 (Provinciaal blad 2000/63), wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Haarlem, 9 november 2009,
Provinciale Staten voornoemd.
mr. H.C.J.L. Borghouts, voorzitter.
I.J.M. Speekenbrink, statengriffier.
Artikel 7.7 van de Waterwet verleent Provinciale Staten de bevoegdheid om bij wijze van belasting een heffing in te stellen wegens het onttrekken van grondwater, ter bestrijding van bepaalde ten laste van de provincie komende kosten van uitvoering en van het grondwaterbeleid.
Eventuele door de waterschappen te financieren maatregelen verband houdende met het grondwaterbeheer worden door de waterschappen betaald uit de, op grond van de Waterschapswet in te stellen, watersysteemheffing. In deze verordening wordt is de grondwaterheffing nader ingevuld.
Artikel 1 Aard van de belasting en belastbaar feit
De grondwaterheffing wordt als directe belasting geheven wegens het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, van de Waterwet, ter bestrijding van de ten laste van de provincie komende kosten van:
a maatregelen, direct verband houdende met het voorkomen en tegengaan van de nadelige gevolgen van onttrekkingen en infiltraties;
b in verband met voor het grondwaterbeleid noodzakelijke onderzoekingen;
c in verband met het houden van een register ter zake van onttrekkingen en infiltraties;
d in verband met de vergoeding ingevolge artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet van schade, voortvloeiend uit de uitvoering van artikel 6.4;
e in verband met de uitvoering van artikel 7.19 van de Waterwet (de zogenaamde Commissie van Deskundigen Grondwater (CDG).
Het belastbare feit is het onttrekken van grondwater.
Heffingplichtige is de houder van een inrichting of werk, bestemd tot het onttrekken van grondwater. De heffingsplicht is verbonden aan de feitelijke onttrekking van grondwater en is niet afhankelijk van inschrijving in een register of van het hebben van een vergunning.
Het register van heffingsplichtigen is geregeld in artikel 4.1 van de Waterverordening provincie Noord-Holland. In de gevallen dat een waterschap het bevoegde gezag is, zijn in de Waterverordening Rijnland, Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en in de Waterverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier ten behoeve van de registratieplicht instructiebepalingen opgenomen. In artikel 4.2 van de Waterverordening provincie Noord-Holland is tenslotte de ambtshalve inschrijving in het register door gedeputeerde staten geregeld.
Artikel 4 Maatstaf van de heffing
Volgens artikel 220a Provinciewet dient de belastingverordening onder andere de heffingsmaatstaf te vermelden. De maatstaf behoeft geen verdere toelichting.
Het tarief wordt bepaald door de bij artikel 7.7, eerste lid, van de Waterwet bepaalde ten laste van de provincie komende kosten te delen op de verwachte hoeveelheid te onttrekken netto (na aftrek wegens infiltratie)kubieke meters grondwater.
Ingevolge artikel 227c van de Provinciewet kunnen provinciale belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de belastingverordening moet worden aangegeven op welke wijze de heffing plaatsvindt. Bij grote grondwateronttrekkingen is het gebruikelijk een voorlopige aanslag op te leggen, gebaseerd op de vermoedelijke onttrekking.
Via aangifte wordt opgegeven welke hoeveelheid grondwater er binnen een heffingsjaar onttrokken is. Op basis van deze gegevens kan de definitieve aanslag worden vastgesteld. Normaliter wordt van provinciewege een aangifteformulier verstrekt.
Artikel 8 Tijdstip van betaling
De hoofdregel voor de betalingstermijnen is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet. Artikel 232a, eerste lid, van de Provinciewet bepaalt dat de belastingverordening ter zake afwijkende voorschriften kan inhouden dan de algemene termijn van twee maanden die uit de Invorderingswet voortvloeit. Via dit artikel wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Bij aanslagen van > € 10.000,– wordt de mogelijkheid geboden in termijnen te kunnen betalen. Voorlopige aanslagen zijn per definitie beduidend groter dan € 10.000,–. Daarvoor geldt evenals voor navorderingsaanslagen een aparte betalingsregeling.
In artikel 7.1 van het Waterbesluit zijn vrijstellingen opgenomen voor grondwateronttrekkingen in verband met koude- en warmteopslag, sanering van grondwater en ten behoeve van landijsbanen. Daarnaast is een vrijstelling opgenomen voor grondwateronttrekkingen door overheidslichamen in het kader van de uitoefening van hun wettelijke taken. In deze Grondwaterheffingsverordening wordt een vrijstelling opgenomen voor kleine onttrekkingen beneden de drempel van 12.000 m³ per jaar (drempel was 10.000 m³) . Dit loopt parallel met de registratieplicht, die niet vereist is voor onttrekkingen van < 1.000 m³ grondwater per maand.
De grote grondwateronttrekkers (drinkwaterleidingbedrijven en Corus) ontvangen bij aanvang van het heffingsjaar een voorlopige aanslag tot het bedrag waarop de heffing vermoedelijk voor dat jaar zal worden vastgesteld.
In sommige gevallen wordt de aanslag gebaseerd op de capaciteit van de grondwaterpomp. Indien later uit onttrekkinggegevens blijkt dat meer of minder grondwater is onttrokken kan navordering plaatsvinden dan wel ambtshalve vermindering van de opgelegde aanslag.
Bij besluit van Gedeputeerde Staten van 24 januari 2006, nummer 2005-59050, werd het ‘Attributie- en mandaatbesluit provinciale belastingen 2006’ en de daarin opgenomen ‘Beleids- en uitvoeringsregeling provinciale belastingen 2006’ vastgesteld. In dit besluit werd ondermeer onder nummer 1 de inspecteur der provinciale belastingen aangewezen als de provincieambtenaar die belast is met de heffing van provinciale belastingen, zoals bedoeld in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, van de Provinciewet.
De betreffende heffingsbevoegdheden van de inspecteur der provinciale belastingen vloeien rechtstreeks voort uit de Provinciewet in combinatie met bovengenoemd GS-besluit. Hij kan dan ook mandaat verlenen over het nemen van besluiten, zoals het namens hem vaststellen van een (voorlopige) aanslag, en machtiging verlenen over het uitvoeren van feitelijke handelingen, zoals het toezenden van een aangifteformulier.
Artikel 13 Inwerkingtreding en overgangsrecht besluiten
Het is de bedoeling dat alle centrale regelgeving (Waterwet, Invoeringswet Waterwet, Waterbesluit en Waterregeling) en alle decentrale regelgeving (provinciale waterverordeningen, wijzigingen waterschapsreglementen en keuren van waterschappen) vanwege de onderlinge samenhang eind 2009 gelijktijdig in werking treden. In verband hiermee is bepaald dat dit besluit in werking treedt op het tijdstip waarop de Waterwet in werking treedt.
Verder wordt in dit artikel het overgangsrecht geregeld voor besluiten die zijn genomen op basis van de verordeningen die worden ingetrokken. Er wordt geregeld dat belastbare feiten die zich hebben voorgedaan voor de inwerkingtreding van deze verordening onder het ‘oude’ fiscale regime kunnen worden afgehandeld.