Organisatie | Uithoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet Uithoorn 2017 |
Citeertitel | Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet Uithoorn 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Participatiewet, art. 6, tweede lid
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-06-2017 | Nieuwe regeling | 01-06-2017 | 2017-015716 |
De raad van de gemeente Uithoorn;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 1 juni 2017 nr. 2017-015716;
gelet op artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet;
gezien het advies van het Participatieplatform Sociaal Domein Uithoorn;
besluit vast te stellen de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Uithoorn 2017.
Artikel 1. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort
Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:
een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet, die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen en die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie; of
een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet.
Deze verordening geeft uitvoering aan artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet. Overeenkomstig deze bepaling dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde. De regels dienen in ieder geval te bepalen:
Het college kan op verzoek of ambtshalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 10c van de Participatiewet). Personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. Ook personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).
Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college in beginsel de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet). Het college kan ook in overleg met de werkgever vaststellen dat de vaststelling van de loonwaarde gedurende maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking achterwege kan blijven (artikel 10d, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet en artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet). Als deze periode is verstreken, dan moet de loonwaarde worden vastgesteld. Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.
De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het wettelijk minimumloon voor de door een persoon -die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie -verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Participatiewet).
In deze verordening gaat het om een andere vorm van loonkostensubsidie dan de vorm van loonkostensubsidie zoals omschreven in de [citeertitel re-integratieverordening. De loonkostensubsidie zoals beschreven in deze verordening kan uitsluitend worden ingezet als de persoon in kwestie behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet: mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 60).
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze verordening. Hiervan zijn in deze verordening daarom geen begripsomschrijvingen opgenomen. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.
doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, Participatiewet): personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, alsmede personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid;
loonwaarde (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, Participatiewet): vastgesteld percentage van het wettelijk minimumloon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort;
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Artikel 1. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort
In artikel 10c van de Participatiewet is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve. Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:
personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;
In artikel 10c van de Participatiewet is ook bepaald dat het aan college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 62).
In artikel 1, tweede lid, is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze criteria zijn ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd. Onderdeel a ziet op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen die nog geen dienstbetrekking hebben. Onderdeel b ziet op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen met een reeds bestaande dienstbetrekking en die in de periode van 6 maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking hebben deelgenomen aan praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of de entreeopleiding.
Bij de vaststelling op iemand behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie kan het college zich laten adviseren door de een externe organisatie. Het college draagt personen voor die zouden kunnen behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie, de externe organisatie adviseert en neemt daarbij eveneens de in het tweede lid neergelegde criteria in acht. Op basis van het advies beslist het college of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies, kan besloten worden het advies niet te volgen.
Artikel 2. Vaststelling loonwaarde
In artikel 10d, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt met inachtneming van artikel 10d, vierde lid, van de Participatiewet. Hiervoor is geen aanvraag vereist. Het college kan tevens in overleg met de werkgever vaststellen dat de vaststelling van de loonwaarde gedurende maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking achterwege kan blijven (artikel 10d, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet en artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet). Als deze periode is verstreken, dan moet de loonwaarde worden vastgesteld.
De gemeente Amsterdam adviseert het college met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon (artikel 2, tweede lid, van deze verordening).] De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.
In de bijlage bij artikel 2 wordt de methode die het college gebruikt om de loonwaarde van die persoon te bepalen omschreven.
Als een dienstbetrekking tot stand komt, verleent het college loonkostensubsidie aan de werkgever met inachtneming van artikel 10d van de Participatiewet.
In de arbeidsmarktregio Groot-Amsterdam werken de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, De Ronde Venen, Diemen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn en het UWV Werkbedrijf nauw samen in het Werkgeversservicepunt Groot-Amsterdam (WSP). Binnen de arbeidsmarktregio dienen alle partners dezelfde methodiek voor loonwaarde te hanteren. Na een zorgvuldige vergelijking van methodieken is gekozen voor de methodiek Vaststelling van de Tegemoetkoming voor Arbeidsinspanningen (VTA) van de gemeente Amsterdam. Het voorgaande overwegende is de dienstverlening rondom loonwaardemeting dan ook vastgelegd in een dienstverleningsovereenkomst (dvo) met de gemeente Amsterdam.
De gemeenteraad heeft ervoor gekozen om VTA te gebruiken om de loonwaarde van een persoon vast te stellen. Deze methodiek is zowel van toepassing als het gaat om toepassing van artikel 10d, vierde lid, van de Participatiewet als om toepassing van artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet.
BIJLAGE BIJ ARTIKEL 2 – WIJZE WAAROP LOONWAARDE WORDT VASTGESTELD
Het college maakt gebruik van Vaststelling van de Tegemoetkoming voor Arbeidsinspanningen (VTA) om de loonwaarde van een persoon te bepalen. Hierna wordt de werkwijze van deze methode omschreven.
Beschrijving van de methodiek Vaststelling van de Tegemoetkoming voor Arbeidsinspanningen (VTA)
De VTA-methodiek is indertijd ontwikkeld bij Pantar Amsterdam en later doorontwikkeld door het Re-integratiebedrijf Amsterdam, onderdeel van de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam. Als externe adviseurs zijn de heer L.J. Kooyman, arbeidskundige en voorzitter van de beroepsvereniging Inovat, en mevrouw M. van Hooff, socioloog en arbeidskundige, nauw betrokken geweest. Met het oog op de invoering van de Participatiewet is verder nauw samengewerkt met het Arbeidskundig Kenniscentrum.
In dit document wordt de werking van de VTA-methodiek beschreven. Dit gebeurt aan de hand van de volgende onderwerpen:
1. Algemene werking van de VTA-methodiek
VTA staat voor Vaststelling van de Tegemoetkoming voor Arbeidsinspanningen. De methode houdt grotendeels de stappen aan van het stappenplan zoals opgenomen in de Regeling loonkostensubsidie Participatiewet. De VTA-methodiek is ontwikkeld voor uitvoering door een jobcoach/consulent die reeds bekend is met de werknemer. Dit neemt niet weg dat de VTA-methodiek ook gebruikt kan worden door een uitvoerder die verder van de werknemer af staat. De methode doorloopt de volgende stappen:
Stap 1: Het vaststellen van de taken die de werknemer verricht en het aandeel van de taken in het totale takenpakket. VTA beperkt het aantal taken tot maximaal vijf.
Stap 2: Vaststellen van de normfunctie van een werknemer zonder beperkingen en het functieloon daarbij.
Stap 3: Vaststellen van de normen voor de prestaties op de bestanddelen inspanning, vaardigheden, kwaliteit en inzetbaarheid (zie voor een toelichting op deze bestanddelen onderstaand kader over het theoretische model van VTA).
Stap 4: Vaststellen van de afzonderlijke prestaties (in percentages van de onder stap 3 vastgestelde normen) van de werknemer op de bestanddelen inspanning, vaardigheden, kwaliteit en inzetbaarheid.
Naast de loonwaarde benoemt de VTA-methodiek nog verschillende andere factoren die kunnen leiden tot compensatie van de werkgever. Welke factoren dit zijn en welke worden opgenomen in de rapportage is afhankelijk van het gemeentelijk beleid om de plaatsing van werknemers met verminderde capaciteiten te bevorderen.
Het proces van de loonwaardebepaling bestaat uit drie stappen:
Bij de VTA-methodiek is de uitvoerder van de methodiek de jobcoach/consulent van de werknemer. De uitvoerder stelt bij het tot stand komen van de plaatsing met de werkgever vast wat de normfunctie, functieloon en de hoofdtaken zijn. Bij de toetsing wordt vervolgens de werkelijke functie in hoofdtaken uitgeschreven.
Stap 3: Opstellen van de rapportage en berekenen van de loonwaarde en de loonkostensubsidie.
VTA werkt niet met een vragenlijst maar met een gesprekspuntenlijst die het stappenplan van de Regeling Loonkostensubsidie Participatiewet volgt (behalve dat tempo wordt onderverdeeld in Inspanning en vaardigheden). De uitvoerder wordt geacht de wijze waarop hij de vragen formuleert aan te passen aan de behoeften van zijn gesprekspartner.
De berekening van de loonwaarde verloopt conform het stappenplan opgenomen in de Regeling loonkostensubsidie Participatiewet.
De VTA-methodiek werkt met een rapportageformat. Het format bestaat uit de volgende onderdelen:
Prestatie van de werknemer op de vier bestanddelen inspanning, vaardigheid, kwaliteit en inzetbaarheid: per bestanddeel wordt de prestatie van de werknemer op de taken (maximaal vijf) weergegeven. Indien de werknemer niet de gewenste prestatie levert moet de uitvoeder dit toelichten (invullen van dat veld van het format is verplicht bij een score van minder dan 100%).
Uit de rapportage blijkt hoe de loonwaarde is opgebouwd. In de rapportage wordt per hoofdtaak het oordeel op tempo kwaliteit en inzetbaarheid onderbouwd.
De VTA-methodiek is ontwikkeld als methodiek die te gebruiken is door de jobcoach/consulent van de werknemer. Doordat de jobcoach/consulent al bekend is met de klant hoeft deze niet alle informatie uit te vragen. Hij weet immers al veel op grond van kennis van het dossier, gesprekken met werkgever en werknemer en observaties. Dit wil echter niet zeggen dat de methode niet toepasbaar is voor een uitvoerder die verder van de werknemer af staat. Uitvragen vergt in dat geval wel meer tijd.
De VTA-methodiek kan uitgevoerd worden door HBO-geschoolde consulenten, jobcoaches of arbeidsdeskundigen. Uitvoerders volgens een opleiding van drie dagen. Zodra men de training heeft gevolgd gaat men meelopen met een ervaren collega. Iedere VTA-bepaling wordt getoetst door een deskundige; wanneer er geen opmerkingen meer zijn over de uitvoering kan de medewerker het zelfstandig uitvoeren.
Hulpmiddelen voor de uitvoerder
De VTA-methodiek kent de volgende eigenschappen die goed toepassen van de methodiek gemakkelijker maken:
5. Inbedding in de ICT rond het re-integratieproces
De VTA-methodiek kan niet aan het cliëntvolgsysteem worden gekoppeld.