Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Goes

Verordening jeugdhulp gemeente Goes 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGoes
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening jeugdhulp gemeente Goes 2015
CiteertitelVerordening jeugdhulp gemeente Goes 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Jeugdwet, artt. 2.9,
  2. Jeugdwet, artikel 2.10
  3. Jeugdwet, 2.12
  4. Jeugdwet, 8.1.1, vierde lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Nieuwe regeling

27-11-2014

Onbekend.

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening jeugdhulp 2015

De raad van de gemeente Goes;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 november 2014;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede entoegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat deverantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en dejeugdige zelf ligt; en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te

verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen,

overwegende met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, ende afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en detoekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijzewaarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van hetten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmedemisbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding

tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregelof jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie eenpersoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoorttot diens sociale netwerk;

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Goes 2015.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

-algemene voorziening: voorziening op grond van de wet en op grond van deze verordening diegeen individuele voorziening is;

-andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied vanzorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

-hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- enopvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid,van de wet;

-individuele voorziening: de via een verleningsbeschikking toegankelijke op de jeugdige of zijnouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt;

  • -

    overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • -

    Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het

college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die totde individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

-Voor overige begripsbepalingen verwijzen we naar artikel 1.1.van de Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    Er wordt onderscheid gemaakt tussen vrij toegankelijk ondersteuning en niet vrij toegankelijke zorg. Onder vrij toegankelijke ondersteuning worden alle vormen van lichte opvoed- en opgroeiondersteuning ter versterking van het opvoedkundig klimaat en het bevorderen van de opvoedvaardigheden verstaan.

  • 2.

    Onder niet vrij toegankelijke zorg worden alle vormen van individuele specialistische jeugdhulp verstaan, namelijk;

     

    • -.

      diagnostiek

    • -.

      dag en deeltijdbehandeling

    • -.

      pleegzorg

    • -.

      Kort verblijf/ logeervoorzieningen

    • -.

      verzorging en begeleiding van jeugd met een lichamelijke en/of verstandelijke en/of zintuiglijke beperking

    • -.

      ambulante en residentiele jeugdhulp in het kader van opvoedondersteuning

    • -.

      ambulante en residentiele jeugdhulp voor jeugdigen met verstandelijke beperkingen

    • -.

      basis en specialistische GGZ voor jeugdigen

    • -.

      drang en dwang waaronder jeugdbescherming en jeugdreclassering en gesloten jeugdzorg

    • -.

      crisisopvang

  • 3.

    Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1.

    Het college stelt bij nadere regeling regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

  • 2.

    Het college houdt bij de boordeling welke individuele voorziening noodzakelijk is redelijkerwijs rekening met:

    • a.

      de godsdienstige gezindte levensovertuiging en culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • b.

      de persoonlijke wensen van de jeugdige en zijn ouders.

Artikel 5. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd.

  • 3.

    Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 6. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 4.

    Het college verstrekt geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

Artikel 7. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • 1.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • 2.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • 3.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • 4.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • 5.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 8. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerderskinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de

tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren

kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg en

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 9. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 10. Klachtregeling

  • 1.

    Het college hanteert de vastgestelde gemeentelijke klachtenregeling voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast ter behandeling van klachten van cliënten.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsverzoeken ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 11. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen en vertegenwoordigers van clientengroepen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede lid.

Artikel 12. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per vier jaar geëvalueerd.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Goes 2015

Aldus vastgesteld door de raad van degemeente Goes in zijn openbare

vergadering van 27 november 2014.

de griffier, de voorzitter,

drs. J.W. Scherpenzeel. mr. L.J. Verhulst.

Toelichting

Algemeen

Bestuurlijke context

Per 1 januari 2015 wordt de gemeente Goes verantwoordelijk voor het brede terrein van zorg voor dejeugd. Waar de gemeente tot nu toe de verantwoordelijkheid had voor het preventieve jeugdbeleid

(zoals jongerenwerk en opvoed- en opgroeiondersteuning) krijgt de gemeente per 1 januari 2015 ookde verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg, de uitvoering van de jeugdbescherming enjeugdreclassering, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen, de zorg voor (licht) verstandelijk

gehandicapte jeugdigen (met uitzondering van langdurige instellingszorg) en de begeleiding,kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen (voorheen AWBZ). Deze grote uitbreidingvan de gemeentelijke verantwoordelijkheden, vaak aangeduid met het begrip "de transitie van de

jeugdzorg" is wettelijk verankerd in de Jeugdwet (Wet van 1 maart 2014, Staatsblad 2014, 105).

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijkeen financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voorverstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen.

Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk rechtop zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten(voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning

(Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbijvervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeenteworden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind:

jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doelervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen vanhet gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening inieder geval regels opstelt:

-over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige

(jeugdhulp)voorzieningen;

-met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en deafwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

-over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordtafgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijkeondersteuning, werk en inkomen;

  • -

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening ofpersoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

  • -

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet en

  • -

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die wordengesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar

het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbijdient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en detoepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij ofkrachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van;

om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente.

Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, bij verordening bepaald worden onder welkevoorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstekt, de jeugdhulp kanbetrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door hetgemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoeringvan kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

 

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

 

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (nietvrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijktweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke

voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor eenverwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor

deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

 

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissingdoor de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens totstand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente

ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijnouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullenddaarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een

vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval danneemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar dejeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek

aan te pakken.

 

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, dejeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welkespecifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder

precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die degemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijnprofessionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de

behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij dezebeoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met degemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoede gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullenverder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijnvan de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de

gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2).

Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt in de toegang via de huisarts, de jeugdartsen de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zieartikel 3). Artikel 9 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.

 

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of

de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via eenkinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en dedirecteur of de selectiefunctionaris van de justitiele jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling isverplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechteropgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente.

Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurtvervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van dekinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit

voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd omrechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerdeinstelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als dekinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeeindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de

beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juistomdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft overwelke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de

Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met degemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. DeRaad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Dezetoegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

 

Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies oververmoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig opbasis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot

accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al inde Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

 

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onder het begrip andere voorziening wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet opgrond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning,

onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuelevoorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2. Hoe individuele voorzieningenverkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 3 e.v..

De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer isingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ookbindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen

in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig deJeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de

jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘dejeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig,de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend

ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt enopvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders

namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

 

In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:

1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij hetverminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychischeproblemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke

beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandigfunctioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking,

een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaarnog niet hebben bereikt, en

3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijkeverzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met eenverstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of

beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat deleeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor dezeverordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’

(artikel 1:2 van de Awb).

 

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college teverlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van

toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger rechtheeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan eendefinitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffenvoorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele

voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg.

De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijkevormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 4) of door de huisarts, medisch specialist ofjeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijnouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie vanjeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum vanverschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de

wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van devoorzieningen in het kader van jeugdhulp.

 

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijkgeorganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts,medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor devrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Meteen dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In depraktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of

orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Dezebepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duurvan de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoudvan de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen enrichtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene

toelichting.

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen of in het uitzonderlijke geval dat het college een besluitneemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenenindividuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn

ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden enwordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen

de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

 

Artikel 5. Inhoud beschikking

Als er overeenkomstig artikel 3, tweede lid, een beschikking afgegeven wordt, dient het college eenschriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnenindienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen.

Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen vaneen pgb.

Het eerste lid bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de Jeugdwet en de Awb en is hieropgenomen in het belang van burgers om hen in de verordening een zo compleet mogelijk beeld tegeven van hun rechten en plichten. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en

ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt inbeginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep. In de beschikking wordt alleen ter informatie opgenomen dat een ouderbijdrage is verschuldigd (derde lid). De vaststelling en inning geschiedt door het bestuursorgaan dat namens de gemeente met de inning is belast.

 

Artikel 6. Regels pgb

Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel8.1.1 van de wet voor het pgb aangepast (“gestandaardiseerd”) aan de verwante regelgeving metbetrekking tot de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), In deze regeling stond dat een pgbslechts wordt verstrekt indien aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan. Bijamendement Bergkamp/Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord ‘slechts’

geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een pgb leek tesuggereren. Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is hetvijfde lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen

wanneer de voorziening bij afname van de door hen gewenste aanbieder hoger is dan de in debetreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura.

Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het collegete bieden individuele voorziening in natura.

In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid isopgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de cliёnt tegeven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb kanverstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting vanhet college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn

ouders dit wensen …”). Voor gemeenten is ondermeer van belang dat een pgb slechts wordt verstrektindien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening diedoor een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b).

Het tweede tot en met vierde lid berusten op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepalingstaat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordtvastgesteld.

In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een pgb kan weigerenvoor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de

individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veelpersonen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen ookgoedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De

maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffendesituatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.

 

Artikel 7. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr.11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij isbepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte

ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaarverwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Zie ook de toelichting

onder artikel 10.

In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijkeverantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig,

op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten.

Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De artikelen8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van

wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.

Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen vanartikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik enoneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en

met 8.1.4 is veelal beperkt tot het pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van dedelegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuelevoorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting opartikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting alsuitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of eendaaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingenverstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuelevoorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn oudersredelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen,zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraangekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uiteigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft

dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kanniet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de

belanghebbende vragen.

Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte vanartikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot deindividuele voorziening in natura.

 

Artikel 8. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechtenen plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid,

van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp,kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels wordengesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp ofde uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden

gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekeninggehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijkearbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in ditartikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven

(naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat vande reele kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is datde aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereistevaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en dearbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hunwerkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 9. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is datjeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met devertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de

jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijkevereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling opte stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang omin de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal een nadere uitwerkingworden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

 

Artikel 10. Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in hetalgemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten overgedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrentklachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht debevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een

enkele bepaling worden volstaan.

In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling.

De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Paswanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen vangemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

 

Artikel 11. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. Demogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4e.v. van de wet.

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet insamenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 (in de redactie van de Notavan wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35)

worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijksclientervaringsonderzoek) van de Wmo 2015van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dientbij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering vandeze wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgesteldeinspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voorhet jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is

uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan rakenop ondersteuning.

Met het derde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van demedezeggenschap vorm te geven.

 

Artikel 12. Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden, maar kan welde daarin verzamelde gegevens benutten.

Na aanvaarding van het amendement Bergkamp (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 30) is in artikel12.2 van de wet opgenomen dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding een evaluatie moetplaatsvinden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.