Organisatie | Wormerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels sociale zaken Wormerland 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels sociale zaken Wormerland 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Soza |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | nieuwe regeling | 15-11-2016 Gemeenteblad 2016, 185662 | * |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze beleidsregels verstaan we onder:
Artikel 2.1.1 Commerciële verhuur
De inkomsten van een of meerdere kostganger(s), zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 van de wet, worden op de uitkering in mindering gebracht na aftrek van een forfaitair bedrag per kostganger, gebaseerd op de kosten van nutsvoorzieningen en maaltijden, zoals vastgesteld door de Recofa en afgerond op € 5 naar boven
Artikel 2.1.2 Woonkosten, uitzondering op de kostendelersnorm
De kostendelersnorm is niet van toepassing op de uitkering als de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen, niet zijnde een bloed of aanverwant in de eerste of tweede graad, in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, kan aantonen een zakelijke relatie te hebben met de verhuurder van zijn woning.
Artikel 2.1.3 Verlaging bijstandsnorm in verband met de woonsituatie
De norm, zoals bedoeld in artikel 27 van de wet, wordt in verband met lage woonlasten verlaagd met:
Artikel 2.1.4 Criteria voor co-ouderschap als leefvorm
Er is geen sprake van co-ouderschap als het kind of de kinderen incidenteel en voor een korte periode bij de andere ouder verblijven (bijvoorbeeld voor vakantie). Ook als de verdeling van het ouderschap zodanig is, dat deze niet afwijkt van een gebruikelijke omgangsregeling, is er geen sprake van co-ouderschap.
Artikel 2.1.5 Co-ouderschap en vermogen
In artikel 34, derde lid, van de wet is vastgelegd tot welke vermogensgrens het vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel b, van wet wordt vrijgelaten bij alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen. Het co-ouderschap is een niet bij wet geregelde leefvorm. Voor het vaststellen van de vermogensgrens bij co-ouders geldt de vermogensgrens voor een alleenstaande ouders, zoals bedoeld in artikel 34, derde lid, onderdeel b, van de wet
Artikel 2.1.6 Afstemming alleenstaande ouderkop
De bijstandsnorm wordt op grond van artikel 18 van de wet afgestemd door deze te verhogen met algemene bijstand als de alleenstaande ouder een fiscaal partner heeft zoals bedoeld in artikel 3 van de Awir en daardoor niet in aanmerking komt voor de alleenstaande ouderkop bovenop het kindgebonden budget.
De hoogte van de in het eerste lid genoemde afstemming van de algemene bijstand bedraagt 1/12 deel van de verhoging van het kindgebonden budget genoemd in artikel 2, zesde lid van de Wet KB per maand. Deze algemene bijstand is inclusief vakantietoeslag zoals genoemd in artikel 19, derde lid van de wet.
Hoofdstuk 3 Bijzondere bijstand
Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen
Voor de toepassing van de voorzieningen, opgenomen in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 5, wordt het sociaal minimum gesteld op 120% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet, waarbij artikel 19a en 22a van de wet buiten toepassing blijven.
Paragraaf 3.2 Duurzame gebruiksmiddelen
Artikel 3.2.1 Duurzame gebruiksgoederen
In afwijking van het eerste lid, kan wegens het niet vooraf kunnen reserveren voor genoemde kosten bijstand worden verstrekt in een vorm van een lening aan:
Personen uit de crisisopvang of uit een crisissituatie: voor zover zij een woning aangeboden krijgen en geen goederen kunnen verkrijgen uit de voormalige woning of aanspraak kunnen maken op het gezamenlijk vermogen of inkomen, waardoor zij geen mogelijkheden hebben of hebben gehad om vooraf te reserveren.
Artikel 3.2.2 Individuele inkomenstoeslag als extra inkomen
De individuele inkomenstoeslag, zoals bedoeld in de Verordening Individuele inkomens- en studietoeslag Participatiewet Wormerland 2015, wordt binnen een periode van 12 maanden na toekenning als extra inkomen beschouwd en wordt volledig gedurende deze periode als reserveringsruimte aangemerkt.
Voor zover het inkomen van de belanghebbende hoger is dan de grens, zoals genoemd in artikel 3.3.1, wordt:
Artikel 3.3.3 Draagkrachtperiode
In afwijking van lid 1 kan de draagkrachtperiode worden vastgesteld voor een langere periode van ten hoogste 36 maanden, als vooraf vastgesteld is dat gedurende deze periode de kosten zich voor doen en blijven doen en aannemelijk is dat gedurende deze periode geen wijzigingen zullen optreden in het inkomen en of het vermogen.
Paragraaf 3.4 Aanvullende bijstand levensonderhoud
Artikel 3.4.1 Aanvullende bijstand op de jongerennormen
De bijstandsnorm, zoals bedoeld in artikel 20 van de wet, wordt verhoogd met bijzondere bijstand voor levensonderhoud, als op grond van omstandigheden van belanghebbende hogere bijstand noodzakelijk is als gevolg van zelfstandige huisvesting en sprake is van een situatie zoals in het tweede lid is aangegeven.
Paragraaf 3.5 Hoogte verstrekkingen
Artikel 3.5.1 Bijzondere bijstand voor medische kosten
De Zorgverzekeringswet wordt voor de verlening van bijstand voor medische kosten adequaat en toereikend geacht. Voor deze kosten wordt geen buitenwettelijk begunstigend beleid toegepast. Dit betekent, dat alleen nog bijzondere bijstand voor medische kosten wordt verstrekt als dit een direct gevolg is van de toepassing van artikel 35, eerste lid van de wet.
Op grond van artikel 35, derde lid van de wet wordt bij deelname aan de gemeentelijke collectieve aanvullende zorgverzekeringen een tegemoetkoming in de premie verstrekt. Deze tegemoetkoming wordt door Zilveren Kruis verrekend met de gemeente, waarna het restant van de premie door Zilveren Kruis in rekening wordt gebracht bij verzekerde.
De tegemoetkoming bedraagt per maand per betalende verzekerde voor de:
Als het inkomen gedurende het kalenderjaar stijgt tot boven het sociaal minimum blijft het recht op deelname aan de gemeentelijke collectieve zorgverzekering, inclusief de aanvullende tandarts- en zorgverzekering, ongewijzigd tot en met de laatste maand van het kalenderjaar. Belanghebbende blijft gedurende deze periode tevens recht houden op de tegemoetkoming, zoals bedoeld in het derde lid.
Paragraaf 3.6 Vergoeding kinderopvang o.g.v. sociaal medische indicatie (SMI)
Artikel 3.6.3 Weigeringsgronden
Een tegemoetkoming kinderopvang op grond van een aanvraag SMI wordt geweigerd als:
Artikel 3.6.4 Machtiging van doorbetaling
Het college kan als voorwaarde voor verlening van de tegemoetkoming stellen dat belanghebbenden akkoord gaan met het doorbetalen van de bijstand aan het kindercentrum of gastouders die de opvang van de kinderen verzorgt en daartoe een machtiging ondertekenen van doorbetaling en inleveren bij het college.
Artikel 3.6.5 Ingangsdatum tegemoetkoming
Als op de aanvraagdatum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop kinderopvang zal starten.
Hoofdstuk 4 Beheersing van de Nederlandse taal
Artikel 4.1 Aantonen beheersing Nederlandse taal.
Als belanghebbende gedurende zijn leerplichtige leeftijd tenminste acht jaar in Nederland heeft gewoond wordt ervan uitgegaan dat belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd en neemt het college geen toets af bij belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de wet.
Artikel 4.2 Beheersing taalniveau 1F
Belanghebbende wordt geacht de Nederlandse taal in voldoende mate te beheersen op taalniveau 1F, als belanghebbende een van de volgende opleidingen heeft gevolgd en dit met bewijsstukken kan aantonen:
het certificaat op grond van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) alsmede de verklaring van het regionaal opleidingscentrum (ROC) op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald;
Belanghebbende wordt geacht in voldoende mate de Nederlandse taal te beheersen, noodzakelijke voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, zoals bedoeld in artikel 18b, eerste lid van de wet, waardoor geen toets wordt afgenomen, als:
zowel belanghebbende als het college van mening zijn dat belanghebbende de Nederlandse taal niet of niet in voldoende mate beheerst, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en belanghebbende zich bereid verklaart zich te willen inspannen om het vereiste niveau te behalen, zoals bedoeld in artikel 18b, zesde lid, onderdeel a van de wet.
Artikel 4.4 Ontbreken verwijtbaarheid
Een inspanningsverplichting om de Nederlandse taal te leren wordt niet opgelegd als elke vorm van verwijtbaarheid bij belanghebbende ontbreekt, zoals bedoeld in artikel 18b, zesde lid, onderdeel b van de wet. Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt:
van wie om persoonlijke redenen blijvend niet verlangd kan worden dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst of zal beheersen, onder meer als belanghebbende om medische en/of psychosociale redenen niet leerbaar wordt geacht en/of een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als er sprake is van: dyslexie, analfabetisme, cognitieve problemen, audio-visuele beperkingen, doofheid, leerproblemen, medische gronden en andere in de persoon gelegen factoren.
Artikel 4.5 Beoordelen en voortgang
Hoofdstuk 5 Individuele inkomens- en studietoeslag
Paragraaf 5.1 Individuele inkomenstoeslag
In aanvulling op het vorig lid onder b. moet ten minste zestien sollicitaties worden overgelegd aan het college die in overeenstemming zijn met het opleidingsniveau en arbeidsverleden van de belanghebbende. De sollicitaties hebben plaatsgevonden in een periode van twee maanden voorafgaande aan de aanvraag.
Paragraaf 5.2 Individuele studietoeslag
Artikel 5.2.1 Medische beoordeling
De omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 8 van de Verordening individuele inkomens- en studietoeslag Wormerland 2015, worden vastgesteld op basis van een door de consulent uitgevoerd onderzoek, waar een advies van een arbeidsdeskundige onderdeel van kan uitmaken.
Als sprake is van omstandigheden die alleen beoordeeld kunnen worden door een arts, wordt zo nodig het oordeel gevraagd van een medicus.
Hoofdstuk 6 Kinderparticipatiefonds en seniorenfonds
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Voor de voorziening op grond van deze paragraaf komt in aanmerking de alleenstaande ouder, het gezin of oudere, die aan de voorwaarden van artikel 6.1.2 heeft voldaan en die in de maand voorafgaande aan de maand waarop de aanvraag betrekking heeft, een inkomen heeft dat niet hoger is dan het van toepassing zijnde sociaal minimum, zoals bedoeld in artikel 3.1.1.
Artikel 6.1.2 Voorwaarden kinderparticipatiefonds
Als het ten laste komende kind in de maand voorafgaand aan de maand van aanvraag geen onderwijs of beroepsopleiding volgt, maar wel valt onder de leer- of kwalificatieplicht, zoals bedoeld in de Leerplichtwet, wordt dit kind voor de toepassing van deze beleidsregels geacht te voldoen aan de voorwaarde genoemd in het vorige lid.
Hoofdstuk 7 Zekerheidsstellingen
Paragraaf 7.2 Krediethypotheek
Artikel 7.2.1 Vaststelling waarde woning
De hoogte van de geldlening wordt bepaald op de waarde van de eigen woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering. Voor de vaststelling van deze waarde wordt in eerste instantie uitgegaan van de waarde, zoals deze is vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ-waarde), onder aftrek van op de woning rustende zekerheidsstellingen en de vrijlatingen, zoals bedoeld in artikel 34 van de wet.
Artikel 7.2.2 Vaststelling waarde woonboot of woonwagen
De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, evenals de bijkomende kosten, komen ten laste van de hypotheekgever of pandgever.De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als bijzondere bijstand en wordt ten laste van de te vestigen krediethypotheek of het pandrecht gebracht.
Artikel 7.2.4 Vaststelling aflossing
De aflossing van de geldlening vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld in overeenstemming met de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand, zoals vastgelegd in Paragraaf 3.3 van deze beleidsregels.
Als belanghebbende tijdens de aflossingsperiode in verzuim is met het voldoen van de vastgestelde aflossingen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening direct opeisbaar. Tevens is rente verschuldigd over de achterstallige aflossingstermijnen gedurende de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.
Artikel 7.2.5 Verkoop van de woning
Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende, dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
Artikel 7.2.6 Herleving recht op bijstand
Bij een hernieuwde aanvraag voor bijstand onder verband van krediethypotheek vindt een nieuwe waardebepaling plaats, als de periode tussen de beëindigde bijstand en de ingangsdatum van de daarop volgende bijstand meer dan twee jaar is. Als deze periode korter dan twee jaar is, dan wordt de bijstand verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek.
Paragraaf 7.3 Hypotheek voor bedrijfskapitaal
Artikel 7.3.3 Vaststelling aflossing
Als belanghebbende tijdens de aflossingsperiode in verzuim is met het voldoen van de vastgestelde aflossingen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening direct opeisbaar. Tevens is rente verschuldigd over de achterstallige aflossingstermijnen gedurende de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.
Artikel 7.3.4 Verkoop van de woning
Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende, dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het eerst lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
Artikel 7.4.4 Rente uit pandrecht
Tenzij anders is bedongen, strekt het pandrecht van een of meer bepaalde vorderingen tevens tot zekerheid voor drie jaren rente, die over deze vorderingen krachtens overeenkomst of wet verschuldigd is.
Artikel 8.1.3 Intrekking kwijtscheldingsbesluit
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering, zoals bedoeld in artikel 8.1.2 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd als:
Artikel 8.1.4 Kwijtschelding restant vordering
Het college besluit van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, als de belanghebbende:
Paragraaf 8.2 Invordering van teruggevorderde bijstand
Artikel 8.2.2 Hoogte aflossingsbedrag
Als en voor zolang ten aanzien van een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt ten laste van de gemeente een betalingsregeling wordt toegestaan, wordt de maandelijkse betalingsverplichting bepaald in overleg met de klant. Dit gebeurt minimaal met in achtneming van artikel 475d, vijfde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierbij wordt uitgegaan van een aflossingsbedrag ter hoogte van 10% van de bijstandsnorm.
Als ten aanzien van een belanghebbende, die geen algemene bijstand ontvangt, een betalingsregeling wordt toegestaan, wordt de maandelijkse betalingsverplichting bepaald naar draagkracht, berekend aan de hand van de draagkrachtnormen voor alimentatie gepubliceerd in het Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht.
Hoofdstuk 9 Arbeidsinschakeling
Paragraaf 9.2 Instrumenten ter bevordering van arbeidsinschakeling
De bepalingen met betrekking tot de jongerenvoucher zijn nader uitgewerkt in de "Subsidieregeling Jongerenvoucher Wormerland 2015".
Artikel 9.2.4. Scholingsvoucher
De bepalingen met betrekking tot de scholingsvoucher zijn nader uitgewerkt in de "subsidieregeling scholings-begeleidingsvoucher Wormerland 2015".
Artikel 9.2.5. Vervoersvoorziening
Bij de gemeente kan een vervoersvoorziening worden aangevraagd als de werkzoekende/werknemer met arbeidsbeperking een baan vindt en aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
er geldt een inkomensafhankelijke bijdrage voor persoonlijke voorzieningen. Dit betreft bijvoorbeeld aanpassingen aan eigen auto, bijv. aangepaste stoel of hand-gas i.p.v. voet-gas bediening, een aangepaste auto, een aanpaste fiets bijvoorbeeld een driewielfiets en een scootmobiel. In het WMO “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wormerland” is dit wettelijke onderdeel uitgewerkt;
de gemeente biedt de meest adequate en goedkoopste oplossing, kwalitatief verantwoord. De kosten van de vervoersvoorziening dienen proportioneel te zijn, dat wil zeggen dat de investering in de vervoersvoorziening moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:
Artikel 9.2.6. Werplekaanpassingen
Bij de gemeente kan een aanpassing van de werkplek worden aangevraagd als de werkzoekende/werknemer met arbeidsbeperking een baan vindt en als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Bij de aanvraag dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:
er sprake is van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van ten minste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Het toekennen van een werkplekaanpassing gedurende de proefplaatsing behoort tot de mogelijkheden op voorwaarde dat er zekerheid is dat na de proefplaatsing een arbeidsovereenkomst volgt;
de gemeente biedt de meest adequate en goedkoopste oplossing, kwalitatief verantwoord. De kosten van de werkplekaanpassing dienen proportioneel zijn, dat wil zeggen dat de investering in de werkplekaanpassing moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:
de opbrengsten in termen van besparing op de uitkeringslasten en eventuele andere lasten (bijvoorbeeld in het kader van de WMO) in relatie tot de kosten van de werkplekaanpassing.
De werkplekaanpassing wordt in principe in bruikleen beschikbaar gesteld aan de werkgever. In specifieke gevallen kan besloten worden de werkplekaanpassing in eigendom te verstrekken.
Hoofdstuk 11 Schulddienstverlening
Artikel 11.1 Doel schulddienstverlening en beoordelingsrichtlijnen
Schulddienstverlening heeft tot doel waar mogelijk de schuldenaar met problematische schulden te ondersteunen om met behulp van een schuldregeling met alle schuldeisers, een duurzame schuldenvrije situatie te creëren. Er is sprake van een problematische schuld als de som van de geëiste maandelijkse aflossingen hoger is dan door de Recofa vastgestelde rekenmethode gecalculeerde aflossingscapaciteit.
Alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het traject van schulddienstverlening worden door de schuldenaar direct gemeld. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
Artikel 11.5 Geen toegang tot een schuldregelingstraject
Toelating tot een schuldregelingstraject kan geweigerd worden als er zich onder de schulden zogenoemde niet regelbare schulden bevinden. Dat wil zeggen schulden die op grond van wet en regelgeving niet saneer-, of bemiddelbaar zijn waaronder tevens wordt begrepen het bepaalde in artikel 288 lid 2 onder c van de Faillissementswet.
Hoofdstuk 12 Bestuurlijke boete
Artikel 12.1 Boete bij schending inlichtingenplicht
De hoogte van de boete, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, wordt als volgt vastgesteld:
er wordt een boete van 100% van het benadelingsbedrag opgelegd indien sprake is van opzet. Van opzet is sprake indien de belanghebbende de inlichtingenplicht willens en wetens heeft geschonden met de bedoeling een hogere uitkering te verkrijgen of te behouden dan waar recht op bestaat. Dat willens en wetens gehandeld is, is aan de orde bijvoorbeeld indien de belanghebbende de feiten en omstandigheden anders heeft voorgedaan dan ze in werkelijkheid zijn;
er wordt een boete van 75% van het benadelingsbedrag opgelegd indien van grove schuld sprake is. Van grove schuld is sprake indien de belanghebbende heeft nagelaten bepaalde feiten en omstandigheden tijdig, juist en op de voorgeschreven wijze te melden. Tevens moet hierbij vaststaan vast dat de belanghebbende:
i. redelijkerwijs had moeten weten dat van een nalatigheid sprake was en dat deze nalatigheid zou leiden of heeft geleid tot het behouden of verkrijgen van een hogere uitkering dan waar recht op bestaat, en
ii. in staat geweest is deze nalatigheid te voorkomen of te herstellen en heeft verzuimd dit uit zichzelf te doen.
er wordt een boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd indien de belanghebbende heeft nagelaten om een of meer wijzigingen van feiten en omstandigheden waarvan de belanghebbende weet of redelijkerwijs kan en behoort te weten dat deze van belang zijn voor de uitkering, tijdig en op de voorgeschreven wijze te melden;
Van herhaald zoals genoemd in het zesde lid is sprake indien de belanghebbende binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie opgelegd heeft gekregen wegens een eerdere schending van de inlichtingenplicht, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
Indien er geen sprake is van een benadelingsbedrag worden bij schending van de inlichtingenplicht de volgende situaties onderscheiden:
er wordt een waarschuwing gegeven in plaats van een boete indien de vereiste inlichtingen alsnog uit eigen beweging verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk 60 dagen gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voor belanghebbende beschikbaar zijn en vóórdat de schending van de inlichtingenplicht is geconstateerd
Artikel 12.2 Criteria verminderde verwijtbaarheid
Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
de belanghebbende is feitelijk in staat geweest om aan de inlichtingenplicht te voldoen. Tevens heeft de belanghebbende aangetoond dat deze is geconfronteerd met onvoorziene en ongewenste omstandigheden die zo ontwrichtend waren dat het de belanghebbende niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
door de belanghebbende is met bewijsstukken aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat in verband met diens geestelijke toestand het niet volledig valt aan te rekenen dat niet tijdig en/of volledig aan de inlichtingenplicht is voldaan. Tevens is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat diens geestelijke toestand het in de weg stond een andere persoon in te schakelen om namens de belanghebbende aan de verplichting te voldoen;
Artikel 12.4 Afstemming van de boete op de omstandigheden
Indien belanghebbende de op grond van de artikelen 12.1, 12.2 en 12.3 van deze beleidsregels berekende boete wegens financiële omstandigheden niet in één keer kan betalen, wordt de maximale hoogte van de op te leggen boete als volgt bepaald:
bij recidive zoals omschreven in artikel 12.1, zesde en zevende lid, bedraagt de maximale boete een bedrag van 150% van de uitkomsten, voorafgaand aan afronding, van de op grond van het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel gemaakte berekeningen waarbij de uitkomsten naar beneden worden afgerond op een veelvoud van €10,–;
indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en bekend is hoe hoog deze inkomsten zijn, dan wordt de hoogte van de boete vastgesteld door 90% van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering te brengen op het netto besteedbare inkomen en het verschil bij opzet met 24 te vermenigvuldigen, bij grove schuld met 18, bij normale verwijtbaarheid met 12 en bij verminderde verwijtbaarheid met 6;
indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en géén medewerking verleent om inzicht te bieden in de hoogte van de inkomsten, dan wordt de boete vastgesteld op basis van een geschat inkomen, waarbij onder andere gebruik gemaakt kan worden van de informatie die de gemeente kan verkrijgen uit Suwinet-Inkijk.
Indien in Suwinet-Inkijk aanwezig wordt bij voorkeur uitgegaan van het Sociaal Verzekeringsloon, anders het nabij gelegen hogere bedrag. Indien in Suwinet-Inkijk geen of geen betrouwbare gegevens opgenomen zijn, wordt de boete uitsluitend op grond van de artikelen 12.1, 12.2 en 12.3 vastgesteld;
indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete een uitkering heeft op grond van de IOAW of de IOAZ, dan wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de bijstandsnorm die op belanghebbende van toepassing zou zijn indien belanghebbende een uitkering op grond van de wet zou ontvangen;
Artikel 12.5 Dringende redenen
Van dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 18a, zevende lid, onderdeel b, van de wet is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Zeker bij opzet dan wel bij grove schuld, moet zeer terughoudend worden omgegaan met het aannemen van dringende redenen. Slechts in zeer ex-ceptionele omstandigheden kan daarvan sprake zijn.
Als er wordt afgezien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen, kan deze schending van de inlichtingenplicht wel gevolgen hebben bij het opleggen van een boete in geval van een toekomstige schending van de inlichtingenplicht (recidive).
Artikel 12.6 Matiging wegens inspannings-verplichting tot gedragsverandering
Bij het voornemen tot het opleggen van een boete wegens normale verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid kan belanghebbende in de gelegenheid gesteld worden om binnen het kader van de maatwerkgedachte hulp te aanvaarden gericht op het wegnemen van de omstandigheden die geleid hebben tot de informatiefraude.