Organisatie | Woensdrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ |
Citeertitel | Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze beleidsregels zijn vervangen door de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 met ingangsdatum 1-1-2020 (met terugwerkende kracht)
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2017 | 01-05-2017 | 01-01-2020 | Nieuwe beleidsregels | 30-05-2017 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht;
overwegende dat invulling dient te worden gegeven aan de ons toekomende bevoegdheid om regels te stellen ten aanzien van het opschorten, herzien en intrekken van ten onrechte verstrekte uitkering alsmede de terug- en invordering hiervan;
gelet op de artikelen 54, 58 en 59 van de Participatiewet, de artikelen 17, 25 en 26 van de Wet inkomensvoor-ziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikel 17, 25 en 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ vast te stellen.
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids- ongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
a. college: college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom;
c. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
d. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
e. Awb: Algemene wet bestuursrecht;
f. uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de PW dan wel de door het college verstrekte uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ;
g. inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, lid 1, PW, artikel 13, lid 1, IOAW, artikel 13, lid 1, IOAZ en artikel 30c, lid 2 en lid 3, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
h. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;
i. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Artikel 2 Gebruik maken van wettelijke bevoegdheden
Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot:
a. het opschorten van het recht op uitkering op grond van artikel 54, lid 1, PW, artikel 17, lid 1, IOAW en artikel 17, lid 1, IOAZ;
b. het herzien of intrekken van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 54, lid 3, tweede volzin, en lid 4, PW, artikel 17, lid 3, tweede volzin, en lid 4 IOAW en artikel 17, lid 3, tweede volzin, en lid 4 IOAZ;
c. terugvordering van ten onrechte verleende uitkering als bedoeld in artikel 58, lid 2, PW, artikel 59, lid 1 t/m lid 3, PW, artikel 25, lid 2 en lid 3 IOAW, artikel 26, lid 2, IOAW, artikel 25, lid 2 en lid 3, IOAZ en artikel 26, lid 2, IOAZ;
d. verrekening van de teruggevorderde uitkering als bedoeld in artikel 60, lid 3, PW, artikel 28, lid 3, IOAW en artikel 28, lid 3, IOAZ;
e. invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60, lid 2, PW, artikel 28, lid 1, IOAW en artikel 28, lid 1, IOAZ;
f. geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van de boete bij medewerking aan een schuldregeling als bedoeld in artikel 18a, lid 13 PW, artikel 20a, lid 12, IOAW en artikel 20a, lid 12 IOAZ.
Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een periode, omdat de belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen, beperkt het college - in afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c - de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan uitkering zou zijn verstrekt, als de belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan.
Indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een periode, omdat de belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen middelen van een verzwegen partner met wie een gezamenlijke huishouding werd gevoerd en waarmee op grond van de PW, IOAW of IOAZ bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering rekening had moeten worden gehouden, beperkt het college - in afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c - de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan uitkering zou zijn verstrekt, als de belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan.
Artikel 4 Bruteren van de vordering
Indien de vordering echter betrekking heeft op het lopende kalenderjaar én de belanghebbende de vordering voldoet vóór het einde van het kalenderjaar, kan de belanghebbende volstaan met een netto betaling van de vordering. Bij uitblijven van volledige voldoening van de vordering vóór het einde van het kalenderjaar, wordt het restant van de vordering alsnog gebruteerd.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, ziet het college af van brutering, indien sprake is van een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, ziet het college eveneens af van (gedeeltelijke) brutering, indien sprake is van een vordering, waarvan het besluit daartoe te lang op zich heeft laten wachten met als gevolg dat de (gedeeltelijke) betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, ziet het college af van het nemen van een besluit tot terugvordering indien het terug te vorderen bedrag, na beëindiging van de uitkering, niet meer bedraagt dan € 50,00 (netto) tenzij:
a. er nog andere vorderingen op de belanghebbende openstaan;
Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.
Artikel 8 Afzien van terugvordering of verdere terugvordering na het geruime tijd voldoen aan de betalingsverplichting
In afwijking van artikel 2, onder c, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien:
a. de belanghebbende gedurende 60 maanden volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
b. de belanghebbende gedurende 60 maanden niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met reeds gemaakte invorderingskosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
c. gedurende 60 maanden door de belanghebbende geen betalingen zijn verricht en belanghebbende voor de daadwerkelijke invordering niet (meer) is te traceren dan wel bij verblijf in het buitenland door buitenlandse instanties niet aan de benodigde invorderingsmaatregelen wordt meegewerkt en voorts niet valt te verwachten, dat hierin nog wijziging komt.
De in lid 1, onder a, b en c, genoemde termijn van 60 maanden bedraagt 120 maanden, alsmede ten minste 90% van de hoofdsom van de vordering moet zijn voldaan, bij een vordering als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht en de vordering betrekking heeft op een tijdvak gelegen vóór 1 januari 2013.
Artikel 10 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schuldregeling
Onverminderd het bepaalde in artikel 60c PW, artikel 29a IOAW en artikel 29a IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en
c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
Het vorige lid is niet van toepassing indien:
a. de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in
artikel 48, lid 2, aanhef en onder b, PW;
b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.
Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:
a. niet binnen 18 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen als bedoeld in lid 1;
b. de belanghebbende zijn verplichtingen uit de schuldregeling niet nakomt; dan wel
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 11 Kwijtschelding boete bij schuldregeling
Het college verleent op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, geheel of gedeeltelijke kwijtschelding na het succesvol doorlopen van een schuldregeling als bedoeld in artikel 18a, lid 13 PW, artikel 20a, lid 12, IOAW en artikel 20a, lid 12 IOAZ voor zover:
- er is geen sprake geweest van opzet of grove schuld bij de opgelegde boete;
- belanghebbende binnen een jaar na het opleggen van de boete niet nogmaals de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting
Het gelijktijdig met het terugvorderingbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij het volgende:
a. de hoogte van (het saldo van) de vordering;
b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;
c. de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;
d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 Awb een betalingsregeling te treffen;
e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en afdeling 4.4.4 Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel;
f. de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bij bijzondere onvoorziene omstandigheden.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, lid 4, PW, artikel 28, lid 2, IOAW, artikel 28, lid 2, IOAZ en ongeacht de in artikel 12 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.
Artikel 14 Uitstel van betaling
Onverminderd het bepaalde in het vorige lid verbindt het college bij een fraudevordering aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde, dat de belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm – aanwendt ter aflossing van deze openstaande schuld.
Artikel 15 Hoogte van de aflossing bij een uitkering
Indien de belanghebbende een uitkering als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder f, ontvangt, bedraagt de maandelijkse aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag met een maximum van het bedrag dat ingevolge artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Artikel 16 Hoogte van de aflossing na beëindiging van de uitkering of bij geen uitkering
Na afloop van de termijn van zes maanden als bedoeld in het vorige lid, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossing vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 15, lid 1, vermeerderd met de helft van het netto inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de PW, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte
van de maandelijkse aflossing vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 15, lid 1, vermeerderd met de helft van het netto inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Artikel 17 Volgorde van invordering
Het college vordert de vorderingen op volgorde van boete, fraudevordering, overige vorderingen en geldlening in zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, lid 2 van de Awb. Bij vorderingen van gelijke strekking geldt als uitgangspunt, dat de oudste vordering als eerste wordt afgelost.
Van het gestelde in het vorige lid wordt afgeweken:
a. bij beslaglegging door een derde schuldeiser wegens wettelijk preferente vordering, dan wordt eerst de (fraude)vordering ingevorderd;
b. als brutering van de (fraude)vordering voorkomen kan worden door eerst de (fraude)vordering in te vorderen;
c. als het restant van de (fraude)vordering(en) in minder dan 6 maandelijkse termijnen vanaf de datum van boeteoplegging zal zijn voldaan.
Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting
Artikel 19 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door de belanghebbende
Onder overlegging van de benodigde informatie en bewijsstukken kan de belanghebbende verzoeken tot:
a. wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of
b. tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.
Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Artikel 20 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.
Door of namens het college kan met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.