Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Terneuzen

Notitie peuterspeelzaalwerkbeleid en beleid voorschoolse educatie 2010 tot en met 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTerneuzen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNotitie peuterspeelzaalwerkbeleid en beleid voorschoolse educatie 2010 tot en met 2013
CiteertitelNotitie peuterspeelzaalwerkbeleid en beleid voorschoolse educatie 2010 tot en met 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpkinderen baby opvang kwaliteit veilig

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-02-2010Onbekend

25-02-2010

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Notitie peuterspeelzaalwerkbeleid en beleid voorschoolse educatie 2010 tot en met 2013

Op het terrein van de VVE beoogt onze gemeente niet alleen het behoud van de reeds opgebouwde deskundigheid maar ook een verdere implementatie. Gelet op de verwevenheid met het peuterspeelzaalwerk is er voor gekozen in deze notitie het beleid op het gebied van de voorschoolse educatie en het peuterspeelzaalwerk te combineren.

 

In 2007 is in onze gemeente begonnen met een onderzoek naar hoe het beleid op het terrein van het peuterspeelzaalwerk aangepast diende te worden. Bij dat onderzoek is zeer nadrukkelijk het werkveld betrokken. Hoewel het op één lijn brengen van de verschillende partijen langer heeft geduurd dan tevoren verwacht, heeft het intensieve overleg met het werkveld wel tot gevolg gehad dat er draagvlak bestaat voor het nieuwe beleid van onze gemeente voor de periode 2010 tot en met 2013, dat ook past binnen het rijksbeleid op dit terrein.

1 Inleiding

Landelijke ontwikkelingen die zich sinds enkele jaren voordoen op het terrein van het peuterspeelzaalwerk (en de kinderopvang) en die ook aan onze gemeente niet voorbij zijn gegaan, hebben tot gevolg dat het voortbestaan van deze werksoort in de huidige vorm onder druk is komen te staan.

 

Het beleid op het terrein van het peuterspeelzaalwerk van onze gemeente voor de komende periode zoals geformuleerd in deze notitie is niet zozeer gericht op het behoud van de peuterspeelzalen op zich als wel op het behoud van de functie peuterspeelzaalwerk en de daarbinnen opgebouwde deskundigheid op het terrein van de VVE. Die afkorting staat voor Voor- en Vroegschoolse Educatie. Hoewel het op het terrein van het peuterspeelzaalwerk (en de kinderopvang) slechts gaat om voorschoolse educatie, wordt in deze notitie toch gemakshalve de term VVE gehanteerd.

 

Op het terrein van de VVE beoogt onze gemeente niet alleen het behoud van de reeds opgebouwde deskundigheid maar ook een verdere implementatie. Gelet op de verwevenheid met het peuterspeelzaalwerk is er voor gekozen in deze notitie het beleid op het gebied van de voorschoolse educatie en het peuterspeelzaalwerk te combineren.

 

In 2007 is in onze gemeente begonnen met een onderzoek naar hoe het beleid op het terrein van het peuterspeelzaalwerk aangepast diende te worden. Bij dat onderzoek is zeer nadrukkelijk het werkveld betrokken. Hoewel het op één lijn brengen van de verschillende partijen langer heeft geduurd dan tevoren verwacht, heeft het intensieve overleg met het werkveld wel tot gevolg gehad dat er draagvlak bestaat voor het nieuwe beleid van onze gemeente voor de periode 2010 tot en met 2013, dat ook past binnen het rijksbeleid op dit terrein.

2 Algemeen
2.1 Peuterspeelzaalwerk

Onder peuterspeelzaalwerk wordt van oudsher verstaan ‘het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een dagdeel van maximaal drie en een half uur, tijdens (meestal) twee dagdelen per week gedurende ongeveer veertig weken per jaar met als doel om hun ontwikkeling te bevorderen en samen te spelen’.

 

De belangrijkste redenen voor ouders om hun kinderen een peuterspeelzaal te laten bezoeken zijn:

  • ·

    het geeft de kinderen een voorbereiding voor de basisschool;

  • ·

    kinderen spelen met leeftijdsgenootjes en oefenen sociale vaardigheden;

  • ·

    kinderen leren andere kinderen uit de buurt kennen waar ze later mee naar school gaan; het gaat immers vaak om een wijkgerichte voorziening.

 

Voor de gemeenten kan het peuterspeelzaalwerk op twee van de prestatievelden van de Wet maatschappelijke ondersteuning een belangrijke rol spelen, te weten:

  • ·

    de bevordering van sociale samenhang en leefbaarheid in dorpen, wijken en buurten;

  • ·

    de op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen en ondersteuning van ouders met problemen met opvoeden.

Met name de mogelijkheid die het peuterspeelzaalwerk biedt om onderwijs- of ontwikkelingsproblemen bij twee- en driejarigen vroeg te signaleren en daar adequaat op in te spelen door het bieden van VVE-programma’s acht onze gemeente van groot belang vanuit de gemeentelijke verantwoordelijkheid op het gebied van lokaal onderwijs- en jeugdbeleid.

2.2 VVE

De doelstelling van het VVE-beleid is om de ontwikkeling van kinderen met risico op onderwijsachterstanden zodanig te stimuleren dat hun kansen op een goede schoolloopbaan en daarmee volwaardige deelname aan de maatschappij worden verhoogd. De gemeente is daarbij verantwoordelijk voor het bestrijden van onderwijsachterstanden in de voorschoolse periode en het organiseren van de aansluiting op het primair onderwijs.

Er is sprake van VVE wanneer er binnen een voorschoolse voorziening gewerkt wordt met een erkend VVE-programma, dat door gekwalificeerd personeel met de juiste leidster-kind ratio wordt verzorgd en waar een zogenaamd doelgroepkind ten minste drie dagdelen per week aan deelneemt. De rijksoverheid beoogt het met ingang van het jaar 2011 zelfs te laten gaan om vier dagdelen.

Een en ander al dan niet in combinatie met een gezinsgericht programma (‘Iedereen Telt Mee’).

De gemeente heeft de verantwoordelijkheid om een dekkend aanbod aan voorschoolse educatie te bieden binnen de gemeente.

2.3 ‘Iedereen Telt Mee’

‘Iedereen Telt Mee’ (ITM) is een gezinsgericht stimuleringsprogramma, gericht op opvoedingsondersteuning voor ouders en ontwikkelingsstimulering van kinderen. Het programma maakt gebruik van erkende VVE-programma’s en sluit aan bij het aanbod van de peuterspeelzaal of de basisschool. Kinderen en hun ouders worden door de ITM-medewerkers op de peuterspeelzaal, in groep 1 en 2 van het primair onderwijs en thuis gestimuleerd. Binnen de peuterspeelzaal wordt hierbij samengewerkt door de ITM-medewerker en de peuterspeelzaalleidster, die samen de zogenaamde VVE+-groep draaien. Het gaat om een VVE-dagdeel waarbij de ouderbetrokkenheid een grote rol heeft. De samenstelling van de groep is kleiner dan bij het reguliere VVE-aanbod.

Binnen de gemeente Terneuzen draaien op dit moment drie VVE+ groepen, waarvan één met meer kinderen en dientengevolge een extra personele bezetting.

In onze gemeente doen jaarlijks circa 40 gezinnen met kinderen in de peuterspeelzaalleeftijd mee aan het project. Ook richt het project zich op kinderen in groep 1 en 2 van het onderwijs met een soortgelijk programma.

2.4 Landelijke ontwikkelingen peuterspeelzaalwerk (en kinderopvang)

Het aantal peuters dat een peuterspeelzaal bezoekt neemt af. Daarvoor is een aantal oorzaken aan te wijzen.

  • ·

    Een terugloop van het aantal kinderen in de voorschoolse leeftijd van twee en drie jaar. Waren er in het jaar 2006 in ons land 403.103 twee- en driejarigen, dat aantal laat een dalende lijn zien tot 366.197 in het jaar 2010. Die trend zal zich de komende jaren voortzetten, omdat ook het aantal kinderen in de leeftijd van nul tot twee jaar in de afgelopen jaren is gedaald.

  • ·

    Een hogere participatie van vrouwen in het arbeidsproces, waardoor er behoefte is aan langere opvang per dag. Dit heeft een trek van kinderen van de peuterspeelzaal naar de kinderopvang tot gevolg.

  • ·

    Een relatief hoge ouderbijdrage voor lage inkomens in verhouding tot de kinderopvang. De kosten van de kinderopvang zijn de laatste jaren voor ouders aanzienlijk afgenomen door de gewijzigde financieringssystematiek sinds de inwerkingtreding van de Wet Kinderopvang per 1 januari 2005. Zeker voor ouders met een relatief laag inkomen is de kinderopvang steeds toegankelijker geworden. Waar voorheen ouders met een laag inkomen voornamelijk gebruik maakten van peuterspeelzalen en informele kinderopvang is er een beweging ontstaan van deze groep richting kinderopvang.

  • ·

    Steeds meer onderzoeken wijzen uit dat kinderopvang ook goed is voor de ontwikkeling van kinderen. Daardoor verbreedt de kinderopvang haar oorspronkelijke doelstelling ‘opvang verlenen aan kinderen waardoor de combinatie arbeid en zorg mogelijk wordt gemaakt’. Kinderopvangorganisaties streven nu ook pedagogische doelen na en bieden ook VVE-programma’s, waardoor dat niet langer tot het exclusieve terrein van de peuterspeelzalen behoort.

 

De peuterspeelzalen blijken door een belangrijk percentage van de ouders die in aanmerking zouden kunnen komen voor een kinderopvangtoeslag op grond van de Wet Kinderopvang ook, al dan niet in combinatie met informele kinderopvang, te worden gebruikt als opvangvoorziening. Landelijk bedraagt dat percentage 60 procent.

 

De verwachting is dat de vraag naar formele kinderopvang de komende jaren sterk stijgt. Dat heeft te maken met conjuncturele ontwikkelingen, de stijging in het arbeidsaanbod van vrouwen, de gedaalde prijzen van kinderopvang voor ouders, een stijging van de kwaliteit van de kinderopvang met name door het gebruik van educatieve programma’s en een vervanging van informele opvang door formele opvang.

Een tekort aan geschikte vestigingslocaties en personeel staat een groei van het aantal plaatsen kinderopvang in de weg.

2.5 Rijksbeleid

Het kabinet heeft onder het motto ‘Samen leven, samen spelen’ het beleidsvoornemen om peuterspeelzalen en kinderdagverblijven te harmoniseren teneinde te komen tot een sluitend systeem waarbinnen taalachterstanden bij kinderen vroegtijdig kunnen worden onderkend en aangepakt. Verder beoogt de rijksoverheid de segregatie in de kinderopvang/peuterspeelzalen tegen te gaan, de kwaliteit te verhogen en de aansluiting op het eerste jaar van de basisschool te verbeteren. Met harmonisatie wordt in dat verband bedoeld het (zoveel mogelijk) op één lijn brengen van de wet- en regelgeving van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang.

 

Inmiddels heeft het kabinet een wetsvoorstel Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (Oke) opgesteld. Dat wordt naar verwachting net voor het kerstreces van 2009 in de Tweede Kamer besproken, gaat vervolgens voor instemming naar de Eerste Kamer en treedt naar verwachting in werking per 1 augustus 2010.

Doel van het wetsvoorstel is om voor jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilige, stimulerende omgeving te creëren waarbij medewerkers in staat zijn om een risico op een taalachterstand te signaleren en dat effectief aan te pakken.

 

De wet Oke zal drie wetten wijzigen:

  • ·

    in de Wet Kinderopvang worden kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen opgenomen evenals het toezicht van de gemeente daarop met de bijbehorende handhavingsmogelijkheden. Verder worden op grond van deze wet kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie vastgesteld;

  • ·

    in de Wet op het onderwijstoezicht wordt geregeld dat de Inspectie van het Onderwijs toezicht houdt op de kwaliteit van voorschoolse educatie;

  • ·

    in de Wet op het Primair Onderwijs wordt de regierol van de gemeenten ten aanzien van het onderwijsachterstandenbeleid verstevigd en wordt de verantwoordelijkheid voor het aanbod en de toegankelijkheid van voorschoolse educatie neergelegd.

 

Als eerste maatregel in de harmonisatie worden in de Wet Kinderopvang de definities van het peuterspeelzaalwerk en kinderopvang aangepast in de termen verzorgen, opvoeden en bijdragen aan ontwikkeling:

  • ·

    kinderopvang wordt: ‘het bedrijfsmatig en anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint’;

  • ·

    peuterspeelzaalwerk wordt: ‘de verzorging, opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs’.

 

In de basiskwaliteitseisen zijn landelijk bij peuterspeelzalen nu nog grote verschillen te constateren. Voor de kinderopvang gelden sinds 2005 landelijke kwaliteitseisen. Het wetsvoorstel houdt in dat de globale kwaliteitseisen die de Wet Kinderopvang noemt voor de kinderdagverblijven grotendeels worden overgenomen voor de peuterspeelzalen. Hiermee ontstaat een landelijk kwaliteitskader met minimum kwaliteitseisen. De kwaliteitseisen worden uitgewerkt in ministeriële beleidsregels voor peuterspeelzalen. De beleidsregels komen tot stand op basis van een convenant van de belangenorganisaties voor peuterspeelzaalwerk, kinderopvang en ouders. Het kabinet heeft gevraagd daarbij in elk geval de volgende eisen op te nemen:

  • ·

    de leidster-kindratio voor peuterspeelzalen is één leidster op maximaal acht kinderen;

  • ·

    op iedere peuterspeelzaalgroep moet tenminste één beroepskracht zijn met opleidingsniveau PW3;

  • ·

    de groepsgrootte is maximaal 16 kinderen per groep.

 

Het Oke wetsvoorstel houdt verder in dat de gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid krijgen om een dekkend aanbod van voorschoolse educatie in kinderdagverblijven en peuter-speelzalen te organiseren voor doelgroepkinderen. De doelstelling van het landelijk VVE-beleid is feitelijk dat 100 procent van de totale populatie van doelgroepkinderen deelneemt aan voorschoolse educatie. Gemeenten zijn daarbij vrij om een eigen definitie te formuleren voor ‘doelgroepkinderen’.

 

Teneinde te zorgen dat voorschoolse educatie voor alle ouders te betalen is, wordt de Wet op het Primair Onderwijs zodanig aangepast dat de bijdrage die ouders betalen voor voorschoolse educatie op de peuterspeelzaal niet hoger is dan de maximale bijdrage die ze voor kinderopvang zouden betalen als ze recht zouden hebben op de maximale kinderopvang-toeslag.

 

Het ligt in de bedoeling om de volgende kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie in te voeren:

  • ·

    leidster-kindratio: één beroepskracht mag maximaal acht kinderen begeleiden;

  • ·

    maximaal een groep van 16 kinderen (waarop dus twee beroepskrachten moeten staan);

  • ·

    opleidingsniveau van de leidsters: minimaal SPW3-niveau of equivalent en scholing in het werken met een VVE-programma;

  • ·

    het aantal dagdelen dat voorschoolse educatie wordt aangeboden is minimaal vier per week.

Die eisen zullen bij Algemene Maatregel van Bestuur worden geregeld.

 

Verder moeten peuterspeelzalen en kinderdagverblijven met schoolbesturen afspraken maken over de wijze waarop zij de gegevens over de ontwikkeling van een kind aan de basisschool overdragen.

 

De gemeenten zijn op grond van de Wet Kinderopvang al verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving op de kwaliteit van de kinderopvang. Dit wordt uitgevoerd door de GGD. In het kader van het wet Oke krijgen de gemeenten straks ook het toezicht op de peuterspeelzalen als wettelijke taak. De GGD moet dan ook beoordelen of de kinderdagverblijven en peuterspeelzalen die voorschoolse educatie verzorgen voldoen aan de gestelde basisvoorwaarden.

De Inspectie van het Onderwijs gaat in de nieuwe situatie toezicht houden op de educatieve kwaliteit van de voorschoolse opvang op een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf.

 

Met betrekking tot de vorengenoemde kwaliteitseisen die de rijksoverheid beoogt te stellen kan worden opgemerkt, dat onze gemeente daar nu al nagenoeg aan voldoet. Bij de peuterspeelzalen is nu reeds sprake van twee beroepskrachten per groep. De enige afwijkingen zijn op dit moment dat het in onze gemeente thans bij de peuterspeelzalen gaat om een groepsgrootte van gemiddeld 16 kinderen per groep (wordt maximaal 16 kinderen) en dat nog niet in alle gevallen (minimaal) vier dagdelen per week VVE wordt geboden.

3 Peuterspeelzaalwerk en VVE in de gemeente Terneuzen

Door de genoemde landelijke ontwikkelingen is ook in onze gemeente sprake van een afname van het peuterspeelzaalbezoek. Het beleid van onze gemeente om zoveel mogelijk peuters te laten deelnemen aan programma’s voorschoolse educatie is daardoor steeds verder onder druk komen te staan. Het totale aantal dagdelen peuterspeelzaalwerk neemt af, waardoor de VVE-deskundigheid waarin onze gemeente de afgelopen tien jaar aanzienlijk heeft geïnvesteerd verloren dreigt te gaan bij het vertrek van peuterspeelzaalleidsters. Als gevolg van een en ander verzwakken de peuterspeelzaalorganisaties steeds verder.

3.1 Adviestraject ‘Kijken naar de Toekomst’

In de periode september 2007 tot juli 2008 is in onze gemeente door middel van het adviestraject peuterspeelzalen/kinderopvang ‘Kijken naar de Toekomst’ in samenwerking met het werkveld onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de werkvorm peuterspeelzaalwerk te behouden, zo mogelijk in samenwerking met de kinderopvang. Beoogd werd te komen tot een organisatorische werkvorm die bestuurlijk, inhoudelijk en kwalitatief zodat sterk is dat de werksoort toekomstbestendig wordt.

Het einddoel van het adviestraject was als volgt omschreven:

  • de afstemming en samenwerking tussen kinderopvang- en peuterspeelzaalorganisaties zijn verbeterd;

  • de kinderopvang- en peuterspeelzaalorganisaties zijn tot eensluidende en gemeenschappe-lijke standpunten gekomen, waarin zij zich profileren als sterke partners op het gebied van opvang en ontwikkelingsstimulering voor kinderen van nul tot vier jaar;

  • de standpunten van de kinderopvang- en peuterspeelzaalorganisaties sluiten aan op het lokaal jeugd- en onderwijsbeleid van de gemeente Terneuzen;

  • de kinderopvang- en peuterspeelzaalorganisaties zien in wat de meerwaarde is van deze gezamenlijkheid en profileren zich als zodanig naar gemeente en andere partners toe;

  • de basisscholen hebben een goed beeld gekregen van functie, doel en waarde van de voorzieningen voor kinderen in de leeftijd van nul tot vier jaar en de expertise die daarvoor wordt gevraagd;

  • in het Educatief Beraad erkent men elkaars expertise en men zoekt op basis van gelijk-waardigheid samenwerking en afstemming. De kinderopvang- en peuterspeelzaal-organisaties conformeren zich aan de gemaakte afspraken en spannen zich in voor de realisatie ervan;

  • er is een aanzet gegeven om te komen tot een goede spreiding van voorzieningen voor kinderen van nul tot vier jaar in de wijken en kernen van de gemeente Terneuzen.

 

In het kader van het adviestraject hebben gesprekken plaatsgevonden met vertegenwoordigers (bestuurders, coördinatoren en directeuren) van de peuterspeelzalen, de kinderopvang en het onderwijs.

3.2 Beleidsvoornemens 2010 tot en met 2013

Teneinde verder richting te geven aan het adviestraject zijn in december 2008 zijn door onze gemeente de volgende beleidsvoornemens geformuleerd voor het peuterspeelzaalwerk in de periode 2010 tot en met 2013.

 

Missie

  • ·

    Het belang van het kind staat centraal.

  • ·

    Integratie peuterspeelzalen en kinderopvang tot één werksoort.

  • ·

    Opgebouwde deskundigheid en werkwijze peuterspeelzalen behouden en deze kennis overdragen aan kinderopvangorganisaties.

 

Visie

Uitgangspunten waarmee rekening moet worden gehouden bij de uitwerking van de missie:

  • ·

    aansluiten op de landelijke uitgangspunten;

  • ·

    aansluiten op de inhoudelijke resultaten vanuit het adviestraject peuterspeelzalen/ kinderopvang;

  • ·

    behoud van peuterspeelzaalwerk in elke wijk/kern en couleur locale;

  • ·

    het peuterspeelzaalwerk moet laagdrempelig zijn;

  • ·

    benutten van Wet Kinderopvang en subsidie van de gemeente aan kinderopvang-instellingen voor peuters die niet onder de Wet Kinderopvang vallen;

  • ·

    opbouw van VVE in de kinderopvang;

  • ·

    streven naar 100 procent doelgroepbereik voor VVE;

  • ·

    herbeoordeling van huidige gewoonten rondom huisvesting;

  • ·

    de gemeente streeft naar één kindercentrum per wijk/kern in verband met haalbaarheid kwalitatief en bedrijfseconomisch.

 

Hoofdlijnen van het beleid

Subsidiemogelijkheid voor alle kinderopvangorganisaties in de gemeente Terneuzen voor 2-3 jarigen die niet onder de Wet Kinderopvang kunnen vallen, op voorwaarde dat deze kinderopvangorganisaties een VVE-beleid voert dat aan de eisen van de rijksoverheid en de gemeente voldoet.

 

Huisvesting

Peuterspeelzalen zijn, onder diverse regels, gevestigd in welzijnsaccommodaties of voormalige schoolgebouwen. Afspraken lopen uiteen: huurcontracten, ingebruikgevings-overeenkomsten, beheersconstructies, verhuur per dagdeel of om niet.

Vanwege het feit dat de financieringsstroom bij kinderopvang anders is dan bij peuterspeelzalen dienen de accommodaties verhuurd te worden tegen meer marktconforme prijzen. Het voeren van peuterspeelzaalwerk c.q. kinderopvang in welzijnsaccommodaties mag geen belemmering vormen voor welzijnsactiviteiten.

 

Ter toelichting c.q. aanvulling op de vorenstaande beleidsvoornemens zij het volgende vermeld.Daar waar sprake is van het behoud van de opgebouwde deskundigheid en kennisoverdracht aan kinderopvangorganisaties betreft dit met name de VVE.Bij een 100 procent doelgroepbereik voor de VVE krijgen doelgroepkinderen vier dagdelen per week VVE aangeboden.

Beoogd wordt verder het behoud van het gezinsgerichte programma ‘Iedereen Telt Mee’, waaronder de VVE+-groep, zowel in de voorschoolse periode (als onderdeel van VVE) als in de vroegschoolse periode.

3.3 Integratie peuterspeelzaalwerk in kinderopvang

Bij aanvang van het eerder genoemde adviestraject was de insteek te komen tot een verbetering van de afstemming en samenwerking tussen de kinderopvang- en peuterspeelzaalorganisaties. Gaandeweg het traject is duidelijk geworden dat door overname van de peuterspeelzalen door de kinderopvangorganisaties beter invulling kan worden gegeven aan de vernieuwings- en harmonisatieopgave. Ook kan vanuit één organisatie gemakkelijker worden gestuurd op beleidszaken als personeel, kwaliteit en locatie.

 

Een mogelijke fusie van de Stichting Samenwerking Peuterspeelzalen (waaronder het overgrote deel van de peuterspeelzalen in onze gemeente valt) met één van de beide grote kinderopvanginstellingen werkzaam in onze gemeente (de Stichting Kinderopvang Zeeuwsch-Vlaanderen en de Stichting Prokino) was wat onze gemeente betreft ongewenst uit het oogpunt van concurrentievervalsing.

 

In de door onze gemeente geformuleerde beleidsvoornemens is dan ook opgenomen dat in verband met de kwalitatieve en bedrijfseconomische haalbaarheid bij het behoud van het peuterspeelzaalwerk in de desbetreffende wijken/kernen gestreefd dient te worden naar één kindercentrum. De al in de desbetreffende wijk/kern aanwezige aanbieder van kinderopvang voor 0-4 jaar wordt daarbij gezien als de meest natuurlijke partner voor het peuterspeelzaalwerk in die wijk/kern.

 

Door de kinderopvanginstellingen is aan de hand daarvan de volgende verdeling gemaakt van de onder de Stichting Samenwerking Peuterspeelzalen vallende peuterspeelzalen:

 

Peuterspeelzaal

kinderopvangorganisatie

Bruintje Beer, Terneuzen

De Binnenstappertjes, Terneuzen

Pim Pam Poentje, Terneuzen

De Salamandertjes, Terneuzen

De Boefjes, Philippine

Stichting Prokino

De Dappertjes, Terneuzen

Hummelhonk, Sas van Gent

Jip en Janneke, Sluiskil

Dikkie Dik, Biervliet

Stichting Kinderopvang Zeeuwsch-Vlaanderen

Olleke Bolleke, Westdorpe

‘t Kreekeltje

De Rakkertjes

Duimelotje

Het traject om te komen tot daadwerkelijke integratie is inmiddels ingezet.

 

De voorheen zelfstandig opererende peuterspeelzalen De Sprong te Zaamslag en Ukkepuk te Axel zijn per 1 januari 2009 al zijn overgenomen door respectievelijk de Stichting Prokino en de Stichting Kinderopvang Zeeuwsch-Vlaanderen.Peuterspeelzaal De Vlasschoeffies te Koewacht valt al jaren onder de Stichting Kinderopvang Zeeuwsch-Vlaanderen.

 

Voor een volledig beeld dient hierbij te worden vermeld dat binnen kinderopvangorganisatie Het Kootertje peuterspeelzaal Het Kootertje actief is.

3.4 Vorming VVE-team

Zoals hiervoor aangegeven worden de peuterspeelzalen ondergebracht bij kinderopvang-instellingen. Het belang van het behoud van de functie peuterspeelzaalwerk is voor onze gemeente gelegen in het behoud van de bij de peuterspeelzalen opgebouwde deskundigheid op het gebied van VVE. Die deskundigheid dient ook te worden benut voor de opbouw van VVE in de kinderopvang, zodat gekomen kan worden tot een 100 procent doelgroepbereik voor de VVE.

 

Ervaringen in den lande hebben uitgewezen dat als geen afdoende maatregelen worden genomen bij de integratie van het peuterspeelzaalwerk in de kinderopvang de VVE teloor gaat.

Om dat te voorkomen wordt de in onze gemeente binnen het peuterspeelzaalwerk opgebouwde deskundigheid ondergebracht in een zogenaamd VVE-team. Dat zal bemensd worden door de huidige VVE-coördinatoren (plus de formatie ITM). Beoogd wordt dat VVE-team aan te haken bij een bestaande instelling, te weten de Stichting Jeugd-Jongerenwerk, in plaats van het doen oprichten van een nieuwe organisatie. Aanhaking van het VVE-team bij een van de kinderopvanginstellingen wordt vanuit het oogpunt van onafhankelijkheid niet gewenst geacht. Ook wordt instandhouding van de Stichting Samenwerking Peuterspeelzalen voor slechts dit ene onderdeel niet aangewezen geacht.

 

Doel van dat VVE-team is dat na een periode van drie tot vijf jaar de VVE zodanig is geïntegreerd en geborgd, dat de kinderopvang in staat is de kwaliteit van de VVE binnen de kinderopvang te handhaven. Hierbij wordt aangesloten bij de beleidsuitgangspunten op het gebied van VVE, zoals geformuleerd in deze notitie.

Voor na de genoemde periode van drie tot vijf jaar zal te gelegener tijd door onze gemeente een herformulering van het takenpakket van het VVE-team plaatsvinden. Het is dus niet de bedoeling dat na die genoemde periode het VVE-team wordt opgeheven.

 

In grote lijnen zijn de taken van het VVE-team:

  • ·

    zorg dragen voor behoud en uitbouw van de VVE binnen het peuterspeelzaalwerk;

  • ·

    verzorging van een nulmeting VVE in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • ·

    implementatie VVE in de kinderopvang door scholing en coaching;

  • ·

    uitvoering van het project Iedereen Telt Mee.

 

Aan de hand van de resultaten van de te verrichten nulmeting stelt het VVE-team een bij de gemeente in te dienen meerjarenplan op voor de handhaving van de kwaliteit van VVE binnen de huidige peuterspeelzalen (dan onderdeel van de kinderopvang) en de inhoudelijke implementatie van de VVE binnen de kinderopvang.

Jaarlijks stelt het VVE-team per schooljaar op basis van dat meerjarenplan een bij de gemeente in te dienen werkplan op. Aspecten die in dat werkplan in ieder geval aan bod moeten komen zijn:

  • ·

    het verhogen van het bereik;

  • ·

    het verhogen van de kwaliteit van het aanbod;

  • ·

    het vormgeven van ouderbetrokkenheid;

  • ·

    de wijze waarop de doorgaande lijn wordt vormgegeven.

 

Zowel het genoemde meerjarenplan als de jaarlijkse werkplannen stelt het VVE-team op in overleg met de kinderopvanginstellingen.

3.5 VVE-beleid en ITM

Het VVE-beleid maakt onderdeel uit van het onderwijsachterstandenbeleid, dat is gericht op het voorkomen of bestrijden van de negatieve effecten op de leer- en ontwikkelingsmogelijk-heden van leerlingen, die het gevolg zijn van sociale, economische en culturele omstandigheden. Het onderwijsachterstandenbeleid heeft tot doel om achterstanden te voorkomen en terug te dringen, zodat de kansen, leerprestaties en schoolloopbanen van deze kinderen en jongeren verbeteren (bron: Ministerie OCW).

 

De gemeente Terneuzen legt zichzelf met betrekking tot VVE de volgende doelstelling op in de beleidsperiode 2010 tot en met 2013:

er is een dekkend aanbod van voorschoolse educatie binnen de gemeente. Dit betekent dat kinderen uit de doelgroep moeten kunnen rekenen op een plaats VVE (vier dagdelen). De gemeente hanteert hierbij het uitgangspunt, dat in elke kern/wijk tenminste één voorziening voldoende VVE-plaatsen aanbiedt.

 

Hierbij dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten.

 

De definiëring van het begrip doelgroepkind.

De wet bepaalt, dat de gemeente zelf de doelgroep bepaalt voor VVE in de voorschoolse periode, maar schrijft wel voor, dat het percentage schoolgewichten het minimum is van de doelgroep. De gemeente Terneuzen hanteert momenteel in principe de landelijke voor het onderwijs geldende gewichtenregeling als uitgangspunt voor de bepaling van de doelgroep, tenzij in de praktijk op basis van de overdracht door de GGD of uit het observatiesysteem van de peuterspeelzaal blijkt dat dit niet overeenkomst met de praktijk.

Doelstelling is dat de Terneuzense kinderen die de meeste behoefte hebben aan VVE maximaal profiteren van het aanbod. Dit zijn in ieder geval kinderen die door verschillende oorzaken een risico hebben op een taalachterstand in het Nederlands. De intentie is om de GGD (JGZ) via het Centrum voor Jeugd en Gezin als onafhankelijke toeleider een rol te laten (blijven) spelen in de beoordeling of een kind behoort tot de doelgroep.

 

Ten aanzien van de genoemde gewichtenregeling kan het volgende worden opgemerkt.De gewichtenregeling is per 1 augustus 2006 gewijzigd. Er resteren nog twee gewichten: een gewicht van 0,3 voor kinderen waarvan beide ouders of de ouder die belast is met de dagelijkse verzorging maximaal een opleiding op lbo/vbo-niveau, praktijkonderwijs of vmbo basis- of kader beroepsgerichte leerweg heeft gehad en een gewicht van 1,2 voor kinderen waarvan een ouder maximaal basisonderwijs of (v)so-zmlk heeft genoten en de andere ouder maximaal een opleiding zoals genoemd bij het gewicht van 0,3.

Er wordt dus géén gewicht toegekend, indien één of beide ouders een hogere opleiding hebben gevolgd. Dit is het geval wanneer de ouder een opleiding van drie of vier jaar mavo (c- of d-niveau), drie of vier jaar vmbo gemengde leerweg of theoretisch onderwijs heeft genoten, dan wel meer dan twee jaar havo of vwo heeft gevolgd.

Op basis van het aantal gewichten krijgen scholen extra formatie. Die extra formatie wordt dus alleen nog toegekend op basis van het opleidingsniveau van de ouders. Etniciteit of de woonsituatie speelt geen rol meer voor de toekenning. De reden voor die herijking is geweest, dat vooral in de lagere sociale milieus nog veel onbenutte talentreserves aanwezig zijn, zowel bij allochtone als autochtone gezinnen. In het huidige VVE-beleid wordt als vuistregel gehanteerd: als er is sprake van een gewicht (ongeacht hoe zwaar dit gewicht is) is sprake van een doelgroepkind in de zin van VVE.

 

Het streven naar een doelgroepbereik van 100 procent.

De gemeente is verplicht voldoende VVE-plaatsen te bieden, zodat alle doelgroepkinderen een aanbod kunnen krijgen. De gemeente zal er in samenwerking met de betrokken partners naar streven om ook daadwerkelijke alle doelgroepkinderen te bereiken. Zoals reeds aangegeven, speelt het VVE-team hierin een rol.

 

Het aanbieden van VVE aan alle doelgroepkinderen, minimaal vier dagdelen per week.

Dit zal worden gerealiseerd door het implementeren van een kwalitatief VVE-programma binnen elke kern/wijk en het faciliteren van de voorschoolse voorzieningen.

 

Kwaliteit van de aangeboden VVE-activiteiten.

Door de activiteiten van het VVE-team, gerichte scholing en het voldoen aan de landelijke normen ten aanzien van voorschoolse educatie wordt gestreefd naar een kwalitatief volwaardig VVE-aanbod. Hierbij is ook aandacht voor aan VVE gerelateerde onderwerpen zoals ouderbetrokkenheid.

 

Samenwerking met de basisscholen in het kader van de doorgaande lijn.

De intentie van onze gemeente is om een sluitende aanpak te realiseren naar het primair onderwijs. Hierbij gaat het zowel om de warme overdracht als om doorgaande leerlijnen.

Ten aanzien van doorgaande leerlijnen kan nog het volgende worden gemeld.

Uit onderzoek is gebleken dat VVE alleen dan optimaal resultaat geeft, wanneer een intensief aanbod wordt gegarandeerd van minimaal drie jaar (en liefst langer). De VVE-aanpak in de peuterspeelzaal dient dus zoveel mogelijk aan te sluiten bij de VVE-aanpak in de onderbouw van de basisschool.

Een leerlijn beschrijft het ontwikkelingsproces dat kinderen doorlopen op basis van gegeven onderwijs. De doorgaande leerlijn kent twee belangrijke facetten: de warme overdracht van relevante kindgegevens en de inhoud van het aanbod zelf. Omdat het onderwijs binnen de gemeente Terneuzen met verschillende programma’s werkt, blijkt het in de praktijk niet mogelijk om voor ieder kind in de peuterspeelzaalleeftijd hetzelfde programma aan te bieden dat op school wordt geboden. Dit maakt overleg en afstemming over een goede aansluiting in de praktijk des te belangrijker.

 

Naast de hiervoor vermelde punten, is ook monitoring een aandachtspunt.

 

Met betrekking tot ITM (‘Iedereen Telt Mee’) is uitgangspunt dit op het huidige niveau te continueren in de periode 2010 tot en met 2013. Dan gaat het zowel om de gezinsgerichte trajecten als de huidige VVE+-groepen.

3.6 Financiering peuterspeelzaalwerk en VVE

3.6.1 Huidige systematiek financiering kinderopvang en peuterspeelzalen

Ten aanzien van de huidige wijze van financiering doet zich een belangrijk verschil voor tussen het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang.

 

Per 1 januari 2005 is de Wet Kinderopvang in werking getreden. Op grond daarvan gaat het om vraagfinanciering: de kinderopvanginstellingen worden niet langer (via de gemeenten) gesubsidieerd, maar de ouders.

De kosten van de kinderopvang voor ouders zijn inkomensafhankelijk. Daarnaast nemen de kosten voor ouders af bij een tweede en volgende kind. Ouders ontvangen via de Belastingdienst een tegemoetkoming in de kosten in de vorm van een kinderopvangtoeslag. Hiervoor moeten zij wel onder de Wet Kinderopvang vallen, hetgeen betekent dat beide ouders werken/studeren of dat sprake is van een werkende/studerende alleenstaande ouder.

De Wet Kinderopvang gaat uit van een tripartiete financiering. Dat wil zeggen dat de kinderopvangrekening wordt gedeeld tussen werkgevers, werknemers en de overheid. In principe betalen de werkgevers eenderde deel (elke werkgever eenzesde deel). Ouders en overheid betalen de overige tweederde, waarbij de overheidsbijdrage afneemt naarmate het inkomen van de ouders toeneemt.

Bij de invoering van de Wet Kinderopvang was de werkgeversbijdrage niet verplicht, vanuit de redenering dat het hier een arbeidsvoorwaarde betrof waarover sociale partners nadere afspraken zouden moeten kunnen maken. Per 1 januari 2007 gaat het echter om een verplichte werkgeversbijdrage, te betalen via een ophoging van het werkgeversdeel van de WW-premie. Net als de inkomensafhankelijke toeslag wordt de werkgeversbijdrage vanaf die datum, als een inkomensonafhankelijke toeslag, betaald via de Belastingdienst.

 

De peuterspeelzalen worden gefinancierd door de gemeente in de vorm van een exploitatiesubsidie. Daarnaast heeft onze gemeente vanaf 2008 in het subsidie een bedrag vervat voor de verlaging van de ouderbijdrage in het peuterspeelzaalwerk, omdat deze aanzienlijk hoger is dan de ouderbijdrage voor de kinderopvang.

3.6.2 Huidige systematiek financiering VVE

In afwachting van de resultaten van het adviestraject ‘Kijken naar de Toekomst’ is in de afgelopen planperiode (2006 – 2010) door onze gemeente nog niet actief geïnvesteerd in VVE binnen de kinderopvang. Inmiddels heeft een aantal locaties binnen de kinderopvang wel enige basisscholing genoten op het gebied van VVE.

 

De subsidiëring van VVE binnen de peuterspeelzalen vindt plaats per schooljaar op basis van plannen die door de peuterspeelzaalinstellingen worden ingediend.

 

Daarnaast wordt op basis van het aantal doelgroeppeuters een subsidie verstrekt om doelgroeppeuters een derde en vierde dagdeel de peuterspeelzaal te laten bezoeken. De gemeente bekostigt dit volledig. Vanuit het subsidie peuterspeelzaalwerk wordt de basis-voorziening bekostigd (huisvesting, leidstersuren), vanuit het VVE-budget wordt de ouderbijdrage voor deze dagdelen opgevangen. Bij de verdeling van de middelen wordt niet uitgegaan van een bepaald bedrag per zaal, maar van de specifieke behoeften per peuterspeelzaal om de kwaliteit van VVE op een hoger niveau te brengen.

Bovendien stelt de gemeente met ingang van het schooljaar 2009-2010 met gebruikmaking van de voor dat doel van de rijksoverheid ontvangen middelen aan de peuterspeelzalen een subsidiebedrag beschikbaar zodat ouders van peuters behorend tot de VVE-doelgroep per jaar niet meer aan ouderbijdrage betalen dan het daartoe door de rijksoverheid bepaalde maximale bedrag (met ingang van 1 augustus 2009 maximaal € 105,00 per jaar).

Verder wordt een subsidie verstrekt voor gezinsgerichte activiteiten (‘Iedereen Telt Mee’), waarbij aan kinderen met een zeer grote taalachterstand ook thuis en in kleine groepjes op de peuterspeelzaal extra VVE wordt aangeboden.

Vanuit de vrije ruimte in het onderwijsachterstandenbudget wordt geïnvesteerd in gezinsgerichte activiteiten in de vroegschoolse periode. Er is daarbij sprake van een co-financiering van het onderwijs en de gemeente.

 

Bij het tellen en de bekostiging van het aantal doelgroeppeuters wordt uitgegaan van de gewichtenregeling, zoals deze ook in het basisonderwijs geldt.

 

De huidige systematiek wordt voor het laatst gehanteerd in het schooljaar 2009-2010.

3.6.3 Nieuwe systematiek financiering peuterspeelzaalwerk en VVE

Subsidiebedrag per peuter per dagdeel

In de nieuwe situatie wordt door onze gemeente een eenvoudige subsidiesystematiek beoogd bestemd voor in eerste instantie de peuters die niet vallen onder de Wet Kinderopvang. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de systematiek die geldt voor de financiering van de kinderopvang. Er is dan voor het peuterspeelzaalwerk niet langer sprake van een aanbodgerichte financiering, maar van vraagfinanciering.

Een andere wijziging ten opzichte van de huidige situatie is dat er als gevolg van de nieuwe systematiek van financiering slechts één subsidiebedrag wordt beschikbaar gesteld aan de instellingen en er niet langer sprake is van twee gescheiden geldstromen (één voor het reguliere peuterspeelzaalwerk en één in het kader van de VVE).

 

In eerste instantie ging de voorkeur van onze gemeente uit naar een per peuter van 2 of 3 jaar (niet vallend onder de Wet Kinderopvang) beschikbaar te stellen vast subsidiebedrag per jaar. Daarbij zou dan ten aanzien van het aantal peuters worden uitgegaan van het aantal peuters per een te bepalen peildatum in het voorafgaande jaar.

De kinderopvanginstellingen hebben echter aangegeven de voorkeur te geven aan een subsidiebedrag per dagdeel.

 

Voor het genoemde subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    alle peuters van twee of drie jaar, die niet vallen onder de Wet Kinderopvang, voor twee dagdelen per week;

  • b.

    doelgroeppeuters van twee of drie jaar, die niet vallen onder de Wet Kinderopvang, voor het derde en vierde dagdeel per week;

  • c.

    doelgroeppeuters van twee of drie jaar, vallend onder de Wet Kinderopvang, voor het derde en vierde dagdeel voor zover zij deelnemen aan een VVE-programma. Bij deze groep peuters bedraagt het subsidie dan 1/3 deel van het voor een dagdeel geldende subsidiebedag

 

Bij de bepaling van het gedurende de periode 2010 tot en met 2013 in enig jaar door onze gemeente per dagdeel beschikbaar te stellen subsidiebedrag wordt uitgegaan van het volgende:

  • 1.

    aan de kostenkant het uurbedrag dat door de Belastingsdienst voor de kinderopvang wordt gehanteerd;

  • 2.

    drie uur per dagdeel aan de kostenkant;

  • 3.

    voor de hiervoor onder a genoemde peuters: een vast bedrag aan ouderbijdrage berekend over twee uur, voor de onder b en c genoemde peuters wordt bij de berekening van het subsidiebedrag geen ouderbijdrage afgetrokken.

 

Ter toelichting kan het volgende worden gemeld.

Ad 1

Aangezien voor de nieuwe systematiek van de subsidiëring van het peuterspeelzaalwerk door onze gemeente aansluiting wordt gezocht bij de systematiek die geldt voor de financiering van de kinderopvang, ligt het voor de hand daarbij ook de voor de financiering van de kinderopvang door de rijksoverheid gehanteerde kostprijs per uur te hanteren.

Het verdient geen aanbeveling om uit te gaan van een aparte berekening van de kosten voor het peuterspeelzaalwerk aangezien die kosten per locatie verschillend (kunnen) zijn en ook omdat daardoor de integratie van de beide werkvormen tot één kindercentrum niet wordt gestimuleerd.

In het geval voor enig jaar het door de Belastingdienst gehanteerde uurbedrag ten opzichte van het voorgaande jaar als gevolg van bezuinigingen door de rijksoverheid wordt verlaagd of bevroren, zal dit niet zonder meer door onze gemeente worden overgenomen.

 

Ad 2

De openingstelling per dagdeel in de verschillende peuterspeelzalen varieert. Slechts in enkele gevallen is sprake van een openstelling van drie uur. Voor het merendeel gaat het om dagdelen van twee uur en tweeënhalf uur. Toch is gekozen om bij de berekening aan de kostenkant uit te gaan van een dagdeel van drie uur. Overweging daarbij is ook dat de betrokken kinderopvang-instellingen mede hierdoor enige speelruimte wordt geboden om in het kader van de integratie te komen tot kostenefficiëntie.

 

Ad 3

Waar aan de kostenkant gerekend wordt met de ruimste openstelling per dagdeel, wordt bij de inkomsten in de vorm van ouderbijdrage gerekend met de geringste openstelling, te weten 2 uur per dagdeel. Door onze gemeente wordt een vast bedrag aan ouderbijdrage gehanteerd bij de berekening van het subsidiebedrag. Dit om administratieve rompslomp in de vorm van gespecificeerde afrekeningen per dagdeel per peuter te voorkomen. Uitgegaan wordt van een bijdrage op het niveau van de laagste ouderbijdrage per uur die in 2009 geldt voor kinderen die vallen onder de Wet Kinderopvang.

De kinderopvanginstellingen dienen echter bij het vaststellen van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage naar de ouders toe de tarieven te gebruiken die zij ook hanteren voor de kinderopvang. Op die manier is er geen verschil meer in de hoogte van de ouderbijdrage voor peuters die vallen onder de Wet Kinderopvang en zij die dat niet doen.

Doordat voor de doelgroeppeuters geen ouderbijdrage wordt afgetrokken bij de berekening van het subsidiebedrag, kan het derde en vierde dagdeel door de kinderopvanginstellingen worden aangeboden aan deze peuters zonder dat hun ouders voor die dagdelen een ouderbijdrage hoeven te betalen. Op die manier wordt ook bewerkstelligd dat de ouders van peuters behorend tot de VVE-doelgroep niet meer aan ouderbijdrage per jaar betalen dan het daartoe door de rijksoverheid vastgestelde maximale bedrag (met ingang van 1 augustus 2009 maximaal € 105,00 per jaar).

 

Voor de drie genoemde categorieën peuters gaat het dan om het volgende subsidie per dagdeel voor het jaar 2010:

  • a.

    a.peuters van twee of drie jaar, niet vallend onder de Wet Kinderopvang, voor twee dagdelen per week:

    € 18,25 (zijnde (3 uur x € 6,25 = € 18,75) minus ouderbijdrage (2 uur x € 0,25 = € 0,50));

  • b.

    doelgroeppeuters van 2 of 3 jaar, niet vallend onder de Wet Kinderopvang, voor het derde en vierde dagdeel per week:

    € 18,75 (zijnde 3 uur x € 6,25);

  • c.

    c.doelgroeppeuters van 2 of 3 jaar, vallend onder de Wet Kinderopvang, voor het derde en vierde dagdeel (voor zover zij deelnemen aan een VVE-programma):

    € 6,25 (zijnde 1/3 deel van (3 uur x € 6,25 = € 18,75).

 

Bij de voorlopige beschikbaarstelling van het subsidie voor enig jaar zal worden uitgegaan van het aantal dagdelen voor de genoemde groepen peuters per 1 september van het daaraan voorafgaande jaar. Voor het (voorlopige) aantal dagdelen op jaarbasis wordt dat aantal vermenigvuldigd met 40 (weken).

In afwijking van het bepaalde in de Algemene subsidieverordening Terneuzen 2008 geldt dan dat subsidieaanvragen uiterlijk vóór 1 oktober van het aan het subsidiejaar voorafgaande jaar moeten worden ingediend (in plaats van vóór 1 september).

 

De definitieve vaststelling van het subsidiebedrag zal plaatsvinden aan de hand van het werkelijke aantal dagdelen in het desbetreffende jaar.

 

Aan de beschikbaarstelling van het subsidie per peuter aan de kinderopvanginstellingen wordt zeer nadrukkelijk de voorwaarde verbonden dat de kinderopvanginstellingen aan de eisen van de rijksoverheid en de gemeente voldoende VVE bieden voor doelgroepkinderen niet alleen onder de zogenaamde ‘peuterspeelzaal-peuters’, maar ook onder de zogenaamde ‘kinderopvang-peuters’.

 

Omdat de overname van de peuterspeelzalen door de kinderopvanginstellingen naar verwachting niet eerder dan per 1 april 2010 zijn beslag zal kunnen krijgen, wordt voor de beschikbaarstelling van het voorlopige subsidie voor het jaar 2010 aan de betrokken kinderopvanginstellingen voorshands uitgegaan van 9/12 deel van het op jaarbasis berekende bedrag.

 

Voor de periode tot 1 april 2010 wordt ten behoeve van het peuterspeelzaalwerk aan de huidige subsidierelaties nog een subsidiebedrag beschikbaar gesteld gebaseerd op de ‘oude’grondslag.

 

Overige subsidies

Aan de instelling waarbij het VVE-team wordt aangehaakt zal jaarlijks subsidie beschikbaar worden gesteld, bestaande uit een bedrag voor exploitatiekosten (inclusief formatie ITM) en een bedrag ten behoeve van de activiteitskosten VVE en de uitvoering van het project ‘Iedereen Telt Mee’.

De beschikbaarstelling van dat zogenaamde activiteitensubsidie vindt plaats aan de hand van door het VVE-team op te stellen werkplannen. Het is denkbaar dat op grond van die werkplannen een incidenteel VVE-subsidie, bijvoorbeeld voor de aanschaf van VVE-materiaal of voor scholing, direct door de gemeente beschikbaar wordt gesteld aan de kinderopvangorganisaties. Met betrekking tot subsidiëring van scholing in het kader VVE geldt dat slechts de cursuskosten worden vergoed.

Aan de gemeentelijke inzet voor het (al dan niet via het VVE-team) faciliteren van de kinderopvanginstellingen ten behoeve van de implementatie van VVE wordt wel de voorwaarde verbonden dat die instellingen bereid zijn ook te investeren in VVE, bijvoorbeeld door middel van ureninzet.

Met betrekking tot ‘Iedereen Telt Mee’ in de vroegschoolse periode blijft de systematiek van co-financiering door de scholen gehandhaafd.

Indien prioriteiten moeten worden gesteld, omdat het budget niet toereikend is voor een implementatie van VVE op iedere locatie, dan geldt dat het VVE-team zich in eerste instantie richt op het ondersteunen van die locaties, waar een peuterspeelzaal is overgenomen door de kinderopvang.

 

Subsidievoorwaarden

Aan de beschikbaarstelling van de vorengenoemde subsidiebedragen worden aan met name de kinderopvanginstellingen de volgende voorwaarden verbonden:

  • ·

    er wordt gewerkt met een erkend VVE-programma;

  • ·

    er is aandacht voor opvoedkundige en educatieve aspecten;

  • ·

    er wordt voldaan aan de leidster-kind ratio;

  • ·

    de leidsters zijn geschoold op MBO-niveau;

  • ·

    doelgroepkinderen bezoeken de voorschoolse voorziening vier dagdelen per week (verdeeld over evenzoveel dagen);

  • ·

    doelgroepkinderen mogen niet worden geweigerd en in het geval van een wachtlijst krijgen doelgroepkinderen voorrang;

  • ·

    er wordt gestreefd naar een verhoging van de ouderparticipatie;

  • ·

    er wordt gestreefd naar een verhoging van het bereik van de doelgroep;

  • ·

    er wordt gestreefd naar het verhogen van de inhoudelijke kwaliteit van VVE;

  • ·

    er wordt samengewerkt met partners (consultatiebureau, voorschoolse voorziening, basisonderwijs en (preventieve) jeugdzorg), waarbij een sluitende aanpak voor nul tot zesjarigen wordt nagestreefd;

  • ·

    ouders van kinderen behorend tot de VVE-doelgroep mogen met ingang van 1 augustus 2009 niet meer betalen dan een ouderbijdrage van € 105,00 per jaar;

  • ·

    er wordt voldaan aan de door de rijksoverheid gestelde kwaliteitseisen.

 

Het VVE-team ondersteunt de voorschoolse voorzieningen bij het voldoen aan de gestelde voorwaarden.

 

Het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden kan al dan niet gedeeltelijke terugvordering van het subsidie tot gevolg hebben.

3.7 Huisvesting

Naar aanleiding van de integratie van het peuterspeelzaalwerk in de kinderopvang is een herbeoordeling nodig van de manier waarop tot nu toe is omgegaan met de huisvesting van peuterspeelzalen.

Dit heeft te maken met:

  • ·

    de gewijzigde financieringssystematiek in de nieuwe situatie, waarbij het gaat om een subsidiebedrag per peuter en niet langer om een exploitatiesubsidie;

  • ·

    het feit dat om te komen tot één kindercentrum in een wijk/kern ook veelal een gebouwelijk samengaan van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zal worden gerealiseerd;

  • ·

    het gegeven dat kinderopvanginstellingen private ondernemingen zijn en derhalve niet gesubsidieerd worden door de gemeente, ook niet indirect in de vorm van het beschikbaar stellen van goedkope huisvesting.

 

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat in de nieuwe situatie de kinderopvangorganisatie verantwoordelijk is voor de huisvesting.

3.7.1Welzijnsaccommodaties

Van oudsher zijn de meeste peuterspeelzalen in onze gemeente gehuisvest in gemeentelijke welzijnsaccommodaties. Er is sprake van een laag tarief en in enkele gevallen zelfs van gebruik om niet. In een aantal gevallen verhuurt de gemeente de ruimten in de gemeentelijke welzijnsaccommodaties zelf, in een aantal andere gevallen gebeurt dat via een beheersstichting.

Bij de meest recent gerealiseerde welzijnsaccommodatie, te weten bij De Molenhof te Zaamslag, wijkt de situatie af. Daar is sprake van een rechtstreekse huurrelatie tussen de woningcorporatie en de gebruikers. Het gaat daarbij om kostendekkende huurtarieven, op de hoogte waarvan onze gemeente geen invloed heeft.

 

Ten aanzien van de vaste (onder)verhuur van ruimten in multifunctionele accommodaties wordt er in de concept-nota Accommodatiebeleid voor gekozen om een kostendekkende huurprijs als uitgangspunt te nemen.

3.7.2 Brede scholen

Sinds de bouw van brede scholen verhuizen de peuterspeelzalen over het algemeen daar naar toe.

Ten aanzien van de verhuur van ruimten aan de zogenaamde brede school partners heeft onze gemeente er recentelijk voor gekozen om uit te gaan van een kostendekkende huurprijs. Dat geldt dus ook voor de kinderopvangorganisaties, die in dat kader worden beschouwd als een maatschappelijke partij.

3.7.3 Overbruggingsperiode huisvesting

Bij huisvesting van peuterspeelzaalwerk/kinderopvang in een gemeentelijke welzijnsaccommodatie of in een brede school gaan dus in de nieuwe situatie kostendekkende tarieven gelden, waarbij onze gemeente voor het peuterspeelzaalwerk niet langer een (aanvullend) subsidie beschikbaar stelt in de huurkosten.

 

Ter gelegenheid van het besluit om bij verhuur van ruimten in de brede scholen uit te gaan van een kostendekkende huurprijs is evenwel aangegeven dat, omdat maatschappelijke organisaties forse huurverhogingen niet zomaar kunnen opvangen in hun financiële huishouding, een zorgvuldig en langdurig traject onvermijdelijk is.

Dit dient in het kader van de integratie van het peuterspeelzaalwerk in de kinderopvang ook te gelden voor de welzijnsaccommodaties.

Daartoe zal als algemene regel worden gehanteerd dat gedurende een overbruggingsperiode het huurbedrag van de huidige huisvesting van de peuterspeelzalen stapsgewijs zal worden verhoogd tot een kostendekkend tarief. Die overbruggingsperiode zal afhankelijk van het te overbruggen bedrag maximaal vier jaar duren. Daardoor worden de kinderopvanginstellingen in staat gesteld om tijdens die overbruggingsperiode te komen tot een efficiënt geïntegreerde huisvesting van kinderopvang/peuterspeelzaalwerk door bijvoorbeeld het realiseren van een bepaalde combinatiegraad van het gebruik van de ruimten. Ook zullen die instellingen zich moeten bezinnen op een mogelijke wijziging van de huidige praktijk waarbij ruimten veelal permanent worden gehuurd door peuterspeelzalen, terwijl er slechts enkele dagdelen per week gebruik van wordt gemaakt.

De toepassing van de genoemde algemene regel per locatie zal nog worden besproken met de betrokken kinderopvanginstellingen.

 

Daar waar een kinderopvangorganisatie kiest voor de huidige locatie van de peuterspeelzaal in een gemeentelijke welzijnsaccommodatie als plaats van vestiging van het te realiseren ene kindercentrum ontstaat veelal een grotere ruimtebehoefte in de desbetreffende welzijnsaccommodatie. Er mag echter geen sprake zijn van verdringing of belemmering van (multifunctioneel) gebruik van de accommodatie voor welzijnsactiviteiten. In de gevallen waarin in verband daarmee een aanbouw aan de welzijnsaccommodatie nodig zou zijn, dienen de bouw- of verbouwkosten door de desbetreffende kinderopvangorganisatie te worden vergoed in de vorm van een langjarig huurcontract.

4 Samenvatting beleidsuitgangspunten

Wat willen we bereiken?

  • a.

    Het behoud van de functie peuterspeelzaalwerk en de daarbinnen opgebouwde deskundigheid op het terrein van de voorschoolse educatie (VVE).

  • b.

    De integratie van het peuterspeelzaalwerk in de kinderopvang, waarbij wordt gestreefd naar omvorming tot één kindercentrum per wijk/kern, dat voornamelijk gericht is op de peuters uit de desbetreffende wijk/kern.

  • c.

    Een verdere implementatie van de VVE in de kinderopvang.

  • d.

    Komen tot een 100 procent doelgroepbereik voor VVE en een kwalitatief volwaardig VVE-aanbod.

  • e.

    Realisatie van een (onafhankelijk) VVE-team, dat tot doel heeft gedurende een periode van drie tot vijf jaar de VVE zodanig te integreren en te borgen dat de kinderopvang-instellingen na die periode in staat zijn de VVE binnen hun instellingen te handhaven.

  • f.

    Continuering van het gezinsgerichte stimuleringsprogramma “Iedereen Telt Mee”(ITM).

 

Wat gaan we daarvoor doen?

  • a.

    Na de integratie van het peuterspeelzaalwerk in de kinderopvang een nieuwe systematiek hanteren voor de financiering van het peuterspeelzaalwerk door aan de kinderopvang-instellingen jaarlijks een subsidiebedrag beschikbaar te stellen op grond van een bedrag per dagdeel voor de volgende caterorieën peuters:

    • ·

      alle peuters van twee of drie jaar, die niet vallen onder de Wet Kinderopvang, voor twee dagdelen per week;

    • ·

      doelgroeppeuters van twee of drie jaar, die niet vallen onder de Wet Kinderopvang, voor het derde en vierde dagdeel per week;

    • ·

      doelgroeppeuters van twee of drie jaar, vallend onder de Wet Kinderopvang, voor het derde en vierde dagdeel voor zover zij deelnemen aan een VVE-programma.

  • b.

    Aan de genoemde financiering de voorwaarde verbinden dat de kinderopvang-instellingen aan de eisen van de rijksoverheid en de gemeente voldoende VVE bieden voor doelgroepkinderen niet alleen onder de zogenaamde ‘peuterspeelzaalpeuters’, maar ook onder de zogenaamde ‘kinderopvang-peuters’.

  • c.

    Aan de instelling waarbij het VVE-team wordt aangehaakt een subsidie beschikbaar stellen, bestaande uit een bedrag voor exploitatiekosten en een bedrag ten behoeve van activiteitskosten VVE.

  • d.

    De kinderopvanginstellingen op het terrein van de VVE aan de hand van de werkplannen van het VVE-team (al dan niet via dat VVE-team) incidenteel subsidie beschikbaar stellen voor bijvoorbeeld de aanschaf van VVE-materiaal of scholing (cursuskosten).

  • e.

    Met inachtneming van de besluitvorming op het terrein van de brede scholen en de gemeentelijke welzijnsaccommodaties over de invoering van kostendekkende huurtarieven, als algemene regel hanteren dat gedurende een overbruggingsperiode van maximaal vier jaar het huurbedrag van de huidige huisvesting van peuterspeelzalen stapsgewijs zal worden verhoogd naar een kostendekkend tarief.

 

Wat mag het kosten?

Naast de vorenstaande beschikbaar te stellen subsidiebedragen, wordt in een overbruggingsperiode tot 1 april 2010 een subsidie gebaseerd op de ‘oude’ grondslag beschikbaar gesteld aan de huidige subsidierelaties op het terrein van het peuterspeelzaalwerk.

Verder moet niet uitgesloten worden geacht dat in het kader van het proces van integratie van het peuterspeelzaalwerk in de kinderopvang nog verzoeken om (eenmalige) bijdragen in frictiekosten zullen worden gericht aan onze gemeente.

Ten tijde van de opstelling van deze notitie ontbreken nog de gegevens om de daadwerkelijk beschikbaar te stellen bedragen te bepalen.

In totaal is voor het jaar 2010 voor alle genoemde uitgaven een bedrag van € 894.845,00 beschikbaar, bestaande uit:

  • ·

    het bedrag van € 539.737,00 dat is opgenomen in de gemeentebegroting bij begrotingsproduct peuterspeelzalen;

  • ·

    een bedrag van € 355.108,00 aan van de rijksoverheid ontvangen middelen in de vorm van de specifieke uitkering onderwijsachterstanden.

 

Overigens is met ingang van 2010 een bedrag van € 148.577,00 opgenomen in het gemeente-fonds voor de kwaliteitsimpuls peuterspeelzaalwerk. Voorshands is dat bedrag niet toegevoegd aan het hiervoor genoemde bedrag bij begrotingsproduct peuterspeelzalen in de gemeentebegroting 2010. Afhankelijk van de daadwerkelijk beschikbaar te stellen bedragen zal nog worden bezien in hoeverre dat alsnog dient te gebeuren.

 

Daarnaast is er nog het gedeelte van de specifieke uitkering onderwijsachterstanden dat op basis van de huidige regelgeving is bedoeld voor overige activiteiten in relatie tot VVE en onderwijsachterstanden. Het gaat om een bedrag van € 50.000,00.

 

De specifieke uitkering onderwijsachterstanden komt met ingang van 1 januari 2011 als zodanig te vervallen. Het budget dat minimaal gelijk blijft zal dan worden verkregen via het gemeentefonds. Voor na het jaar 2010 wordt er dan ook van uitgegaan dat de genoemde bedragen beschikbaar blijven voor VVE (en de verdere versterking van het onderwijsachterstandenbeleid in relatie tot VVE).

 

Evaluatie

In de loop van 2012 zal een evaluatie plaatsvinden van het beleid zoals vervat in deze notitie. Gedurende de gehele periode zal echter een bepaalde mate van monitoring plaatsvinden. Zo zich voordoende ontwikkelingen daartoe aanleiding mochten geven, zal bezien worden in hoeverre bijstelling op onderdelen nodig is.

 

Aan de Raad van de Gemeente Terneuzen

 

Terneuzen, 3 november 2014

 

Betreft: Evaluatie ‘Notitie peuterspeelzaalwerk en beleid voorschoolse educatie 2010 tot en met 2014’

 

Geachte Raad,

 

In februari 2010 is door uw gemeenteraad de ‘Notitie peuterspeelzaalwerk en beleid voorschoolse educatie 2010 – 2013’ (verder: ‘notitie peuterspeelzaalwerk’) vastgesteld.

 

Deze notitie is in 2013 voor de duur van één jaar verlengd tot en met 2014.

Directe aanleiding voor het beschreven beleid in de notitie was de landelijke ontwikkeling, dat het aantal peuters dat de peuterspeelzaal bezocht afnam. Oorzaken hiervoor waren de teruglopende peuteraantallen en de toenemende populariteit van kinderopvang door onder andere de destijds lage ouderbijdrage binnen de kinderopvang.

 

Door die afname van het peuterspeelzaalbezoek kwam het beleid van onze gemeente om zoveel mogelijk peuters te laten deelnemen aan voorschoolse educatie (VVE) steeds verder onder druk te staan. Om de werkvorm peuterspeelzaalwerk (en de daarbinnen opgebouwde deskundigheid op het gebied van voorschoolse educatie) te behouden en toekomstbestendig te maken, hebben we er in samenwerking met de kinderopvang voor gekozen om het peuterspeelzaalwerk te integreren in de kinderopvang. In deze evaluatie kunt u lezen in hoeverre wij erin zijn geslaagd om de doelen die wij voor ogen hadden te bereiken.

 

Opbouw van deze notitie

We starten met een opsomming van de beleidsdoelen, zoals we deze in 2010 hebben vastgesteld (ad. 1). Vervolgens lichten we per doelstelling toe wat we hebben gedaan om deze te bereiken en wat de huidige stand van zaken is (ad. 2). Hierbij starten we met een algemene inleiding met achtergrondinformatie over met name de subsidiesystematiek die we hanteren. Daarna staan we stil bij de kosten die gemoeid zijn met het beleid (ad. 3) en vervolgen we met belangrijke ontwikkelingen (ad. 4) en wat deze voor het beleid kunnen betekenen. We sluiten af met een conclusie voor het vervolg (ad. 5).

 

Ad. 1 Wat wilden we bereiken?

Wij hebben de doelen van het beleid in de ‘Notitie peuterspeelzaalwerkbeleid en beleid voorschoolse educatie 2010 – 2014’ als volgt geformuleerd:

  • a.

    het behoud van de functie peuterspeelzaalwerk en de daarbinnen opgebouwde deskundigheid op het terrein van de voorschoolse educatie (VVE);

  • b.

    de integratie van het peuterspeelzaalwerk in de kinderopvang, waarbij wordt gestreefd naar omvorming tot één kindercentrum per wijk/kern, dat voornamelijk gericht is op de peuters uit de desbetreffende wijk/kern;

  • c.

    een verdere implementatie van de VVE in de kinderopvang;

  • d.

    komen tot een 100 procent doelgroepbereik voor VVE en een kwalitatief volwaardig VVE-aanbod;

  • e.

    realisatie van een (onafhankelijk) VVE-team, dat tot doel heeft gedurende een periode van drie tot vijf jaar de VVE zodanig te integreren en te borgen dat de kinderopvanginstellingen na die periode in staat zijn de VVE binnen hun instellingen te handhaven;

  • f.

    continuering van het gezinsgerichte stimuleringsprogramma “Iedereen Telt Mee”(ITM).

 

Ad. 2 Wat hebben we daarvoor gedaan en wat is de stand van zaken?

Inleiding

Het peuterspeelzaalwerk is per september 2010 overgenomen door de kinderopvanginstellingen. Onze huidige peutergroepen voldoen sinds de integratie aan de strengere eisen die van rijkswege aan kinderopvang worden gesteld.

Wij vinden het van groot belang om zoveel mogelijk peuters te bereiken met voorschoolse educatie. Daarom hebben wij het werken met een erkend VVE-programma als voorwaarde gesteld voor het subsidiëren van peuterspeelzaalwerk/VVE binnen de kinderopvang. Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) is de verzamelnaam voor de methodische en systematische aanpak van de ontwikkeling van jonge kinderen met behulp van speciaal daarvoor gemaakte programma’s. VVE richt zich op een aantal ontwikkelingsgebieden: taalontwikkeling, beginnende rekenvaardigheid, motorische ontwikkeling en sociaalemotionele ontwikkeling. VVE-programma’s zijn in eerste instantie gemaakt voor kinderen die het risico lopen op een taal en/of ontwikkelingsachterstand, of waarbij die achterstand al is geconstateerd. Dit neemt niet weg dat VVE voor alle kinderen waardevol is.

 

Hoofdlijn van het beleid in de afgelopen periode is geweest, dat we een subsidiemogelijkheid (en inhoudelijke ondersteuning) bieden aan kinderopvangorganisaties binnen de gemeente Terneuzen voor het aanbieden van peuterspeelzaalwerk/VVE aan 2 en 3 jarigen. Hierbij maken we geen onderscheid tussen horizontale groepen (zoals bijvoorbeeld de peutergroepen) en verticale groepen (groepen voor 0 tot 4 jaar). Kinderopvangorganisaties ontvangen een subsidie gebaseerd een bedrag per peuter per dagdeel. We zien de kinderopvangtoeslag als een voorliggende voorziening.

Ouders betalen in principe een inkomensafhankelijke eigen bijdrage.

Voor het vaststellen van het subsidiebedrag per dagdeel gaan we uit van de tarieven, zoals die bij de berekening van de kinderopvangtoeslag door de belastingdienst ook worden gehanteerd. In principe geven we een bijdrage voor 2 dagdelen peuterspeelzaalwerk per peuter, 40 weken per jaar. Alle doelgroepkinderen (dit zijn kinderen met een verhoogd risico op onderwijsachterstanden) moeten we een aanbod doen van 10 uur VVE per week. Dit doen we verspreid over minimaal 3 dagen. In het geval van doelgroeppeuters geven we daarom een subsidie voor een extra dagdeel of de extra dagdelen die nodig zijn om het aanbod van 10 uur per week te realiseren. Ouders van doelgroepkinderen betalen een lage ouderbijdrage, om de drempel zo laag mogelijk te houden.

 

In de afgelopen jaren is de subsidiesystematiek voor peuterspeelzaalwerk en VVE, zoals vastgelegd in de notitie peuterspeelzaalwerk op verzoek van en in overleg met het veld op enkele punten gewijzigd. Zo laten we de ouderbijdrage buiten beschouwing bij de berekening van het subsidie, hebben we de openingstijden geflexibiliseerd om tegemoet te komen aan wensen van ouders en stellen we een extra bedrag per doelgroeppeuter beschikbaar om de kwaliteit van VVE een impuls te geven (observatie, overdracht, afstemming met jeugdhulp). Lokaties die extra inspanningen plegen in de samenwerking met het basisonderwijs worden hiervoor gefaciliteerd. Op dit moment kijken we of het haalbaar is om kinderen met een grote onderwijsachterstand ook gedurende de zomermaanden een VVE-aanbod te kunnen doen.

 

  • .

    het behoud van de functie peuterspeelzaalwerk en de daarbinnen opgebouwde deskundigheid op het terrein van de voorschoolse educatie (VVE)

De voorheen zelfstandig opererende peuterspeelzalen ‘De Sprong’ in Zaamslag en ‘Ukkepuk’ in Axel zijn in 2009 al overgenomen door kinderopvanginstellingen in Terneuzen. De ‘Vlasschoeffies’ in Koewacht viel al jaren onder de kinderopvang.

In 2010 zijn de peuterspeelzalen die vielen onder de voormalige Stichting Samenwerking Peuterspeelzalen overgenomen door een viertal partners, te weten Stichting Prokino (5 locaties), Stichting Kinderopvang Zeeuws-Vlaanderen (4 locaties), ’t Kreekeltje (1 locatie) en Duimelotje (1 locatie). Per 1 september 2014 zijn al deze voormalige peuterspeelzalen nog steeds operationeel maar nu (met 2 uitzonderingen) als ‘peutergroep’ als onderdeel van het totale aanbod aan kinderopvang binnen een locatie.

 

Dit betekent dat we zijn geslaagd in de opzet om binnen elke wijk/kern, waar dit voor 2010 ook het geval was, de functie peuterspeelzaalwerk te behouden. Het aantal peuters dat gebruik maakt van de voormalige peuterspeelzalen is in absolute zin verder afgenomen sinds het eerste jaar na de integratie. Dit wordt deels gecompenseerd door de verbeterde toeleiding van doelgroeppeuters (die we een extra dagdeel aanbieden), maar niet volledig. Met name in de binnenstad van Terneuzen staat het aanbod onder druk. In de grensstreek zien we dat veel ouders kiezen voor het Vlaamse alternatief.

Het behoud van de opgebouwde deskundigheid op het gebied van voorschoolse educatie heeft als gevolg van de grote bezuinigingen van rijkswege in de kinderopvang in de periode vanaf 2011 en de economische ontwikkelingen onder druk gestaan.

De basiskwaliteit op de voormalige peuterspeelzalen is echter goed op orde en we zien nog jaarlijks vooruitgang in de kwaliteit van de uitvoering. Verder in deze brief besteden we nog aandacht aan de kwaliteit van VVE in onze gemeente.

 

  • .

    de integratie van het peuterspeelzaalwerk in de kinderopvang, waarbij wordt gestreefd naar omvorming tot één kindercentrum per wijk/kern, dat voornamelijk gericht is op de peuters uit de desbetreffende wijk/kern;

Door de harmonisatie is het peuterspeelzaalwerk veelal onderdeel geworden van het totale aanbod van een kindercentrum. De voorschoolse voorzieningen werken samen met het basisonderwijs in de kern of wijk samen in een VVE-cluster. Binnen een VVE-cluster worden afspraken gemaakt over met name de toeleiding van kinderen naar het peuterspeelzaalwerk/VVE en de doorgaande lijn naar het basisonderwijs.

 

  • .

    een verdere implementatie van de VVE in de kinderopvang;

Er zijn op dit moment 6 kinderopvangorganisaties die mee doen in het gemeentelijk VVE-beleid. Hun aanbod is verspreid over 10 kernen in de gemeente Terneuzen. Dit betekent dat bijna alle Terneuzense kinderopvangorganisaties mee doen in het gemeentelijke VVE-beleid. Bijna al deze kinderopvangorganisaties hebben ervoor gekozen om in alle groepen binnen hun organisatie (dus zowel op de peutergroep als verticale groep(en) waarin kinderen van 0 tot 4 jaar zitten) te werken met VVE. Per 1 september 2014 zijn er 20 locaties waar VVE wordt aangeboden. 14 locaties hebben zowel 0-4 groepen als een peutergroep, 3 locaties hebben alleen groepen waarin kinderen van 0 tot 4 jaar zitten en we hebben ook 3 locaties waar alleen een peutergroep is waar VVE wordt aangeboden. Bijna alle kinderopvangorganisaties doen mee in het gemeentelijk VVE-beleid.

 

  • .

    komen tot een 100 procent doelgroepbereik voor VVE en een kwalitatief volwaardig VVEaanbod;

Kinderen die vanwege een mogelijke taal- of ontwikkelachterstand in aanmerking komen voor VVE (we hebben het hier over het aanbod van 10 uur tegen een gereduceerde ouderbijdrage) worden ‘doelgroepkinderen’ genoemd. In de voorschoolse periode is de gemeente verantwoordelijk voor het bepalen welke kinderen in aanmerking komen voor VVE. De gemeente Terneuzen hanteert een brede doelgroepdefinitie, die niet alleen gericht is op (risico op) spraak/taalachterstanden en rekenen, maar ook op motoriek en/of het sociaal-emotionele vlak.

 

Per 1 januari 2014 zijn er 1036 peuters woonachtig in onze gemeente. Om te berekenen hoeveel peuters (een risico op) onderwijsachterstanden hebben hanteert het ministerie het percentage kleuters met een leerlinggewicht in het basisonderwijs in het vorige schooljaar als uitgangspunt. Het zou dan op dit moment gaan om 159 peuters.

Op 1 september 2014 bezochten 636 peuters een voorziening die peuterspeelzaalwerk/VVE aanbiedt. Dit bekent dat het totale bereik van peuters (zowel doelgroeppeuters als peuters zonder onderwijsachterstand) op 61% ligt. Van deze peuters kregen er 130 een VVEaanbod, omdat zij doelgroepkind zijn. Dit betekent dat we 82% van het aantal doelgroeppeuters bereiken met VVE op grond van de norm die het rijk hanteert.

Onze gemeente hanteert echter een brede definitie als het gaat om doelgroeppeuters in het kader van het preventief jeugdbeleid. De jeugdverpleegkundige van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) speelt een belangrijke rol in de toeleiding van doelgroeppeuters. Op dit moment voldoet ongeveer 1 op de 5 Terneuzense kinderen aan de brede doelgroepdefinitie van VVE. Dit betekent dat de genoemde 130 peuters staan voor 63% van de totale VVEdoelgroep in onze gemeente.

 

Uit onderzoek is gebleken dat centrumgerichte VVE-programma’s de emotionele en cognitieve ontwikkelingen van kinderen positief kunnen beïnvloeden. Wel wordt daarbij vanzelfsprekend aangetekend, dat de kwaliteit en de intensiviteit van het aanbod daarbij van groot belang is. Daarom zetten we in op een kwalitatief hoogwaardig VVE-aanbod. Door de keuze om VVE zo breed mogelijk te implementeren binnen onze gemeente is dit een grote uitdaging.

 

In 2010 is de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (wet OKE) in werking getreden en heeft de onderwijsinspectie een rol gekregen in het toezicht op de kwaliteit van VVE. Aan kinderopvanginstellingen die voorschoolse educatie aanbieden worden sindsdien extra kwaliteitseisen gesteld. De onderwijsinspectie heeft een toezichtskader ontwikkeld om de kwaliteit van VVE tot op locatieniveau in beeld te brengen.

Kwaliteitsaspecten waarop we direct kunnen sturen hebben we vanzelfsprekend opgenomen in de subsidievoorwaarden. Sommige kwaliteitsonderdelen vragen echter tijd om te worden doorgevoerd op de locaties of kunnen alleen worden bereikt door samenwerking met het onderwijs.

Het VVE-team maakt gebruik van het door de onderwijsinspectie gehanteerde toezichtskader VVE voor de jaarlijkse locatiemetingen die zij uitvoeren. Hierdoor hebben we een goed beeld van de kwaliteit van VVE op de locaties en de voortgang van de verdere implementatie tot op locatieniveau en wij zijn hier overwegend positief over. Aandachtspunten voor de komende periode liggen met name nog op het gebied van ouderbetrokkenheid, het bieden van een gedifferentieerd VVE-aanbod, de interne begeleiding en zorg op individueel niveau en de doorgaande lijn naar het basisonderwijs.

 

  • .

    realisatie van een (onafhankelijk) VVE-team, dat tot doel heeft gedurende een periode van drie tot vijf jaar de VVE zodanig te integreren en te borgen dat de kinderopvanginstellingen na die periode in staat zijn de VVE binnen hun instellingen te handhaven;

De voormalige peuterspeelzaalcoördinatoren zijn ondergebracht binnen Stichting Jeugd en Jongerenwerk (per 1 januari 2015 Aan Z) en vormen samen het VVE-team.

Het VVE-team ondersteunt de kinderopvanginstellingen bij de verdere implementatie van VVE op de locaties door het bieden van scholing, coaching en het coördineren en uitvoeren van locatieoverstijgende activiteiten op het gebied van VVE. Hoewel er grote vorderingen zijn gemaakt bij de verdere implementatie van VVE binnen onze gemeente, denken we dat het bestaansrecht van het VVE-team de komende periode blijft. Wel met een lagere formatieve inzet die ontstaat door natuurlijk verloop.

 

  • ·

    continuering van het gezinsgerichte stimuleringsprogramma “Iedereen Telt Mee” (ITM). Uit landelijk onderzoek is gebleken, dat gezinsgerichte programma’s een positief effect hebben op de ontwikkeling en het schoolsucces van kinderen. Dit effect wordt versterkt wanneer gezins- en centrumgerichte programma’s worden gecombineerd.

‘Iedereen Telt Mee’ (ITM) is een gezinsgericht programma, gericht op ontwikkelingsstimulering van kinderen in de thuissituatie, in combinatie met lichte opvoedingsondersteuning aan ouders. De medewerkers van ‘Iedereen Telt Mee’ zijn ondergebracht binnen Stichting Jeugd en Jongerenwerk (per 1 januari 2015 Aan Z).

De medewerkers van ITM voeren met name de volgende activiteiten uit:

  • o

    Het doen van huisbezoeken bij peuters en kleuters met als primair doel het bestrijden van onderwijsachterstanden en het toeleiden van peuters naar de voorschoolse voorziening;

  • o

    Het uitvoeren van 1 op 1 activiteiten op de voorschoolse voorzieningen als extra impuls aan VVE;

  • o

    Het mede uitvoering geven aan de VVE-plus groepen in Terneuzen. In deze groepen maken ouders met hun kind kennis met het voorschoolse programma van VVE. Er is ook extra aandacht voor opvoedingsondersteuning.

De medewerkers van ITM maken gebruik van de erkende VVE-programma’s, die ook in de peutergroep, het kinderdagverblijf of groep 1/2 basisschool worden gebruikt. In onze gemeente doen 65 gezinnen mee. Daarnaast is er nog op twee locaties wekelijks een VVE+groep, een VVE-dagdeel waarbij de ouderbetrokkenheid een grotere rol speelt. In de afgelopen beleidsperiode hebben we het programma nagenoeg ongewijzigd voort kunnen zetten, ondanks het vervallen van de financiële bijdrage vanuit het primair onderwijs met ingang van 1 januari 2014. Het programma is, mede dankzij aangescherpte afspraken over toeleiding en afstemming met het CJG een vaste waarde binnen het gemeentelijk preventieve jeugdbeid en het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Vooralsnog zien we geen aanleiding om het programma niet te continueren binnen de nieuwe brede welzijnsorganisatie.

 

Ad. 3 Wat kost het?

Gemeenten hebben op grond van de Wet Primair Onderwijs (artikel 165, 166, 167) en de Wet Oke (Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie) een verplichting tot het aanbieden van voldoende voorschools aanbod (VVE) aan doelgroepkinderen in volume, spreiding en kwaliteit binnen de gemeente en het rijk stelt hiervoor een specifieke uitkering beschikbaar. Daarnaast zetten we ook eigen middelen in.

In het jaar 2010, toen we de “oude” systematiek van subsidiëring van het peuterspeelzaalwerk nog hanteerden, ging het om een bedrag van € 539.737,00 dat in onze gemeentebegroting was opgenomen bij het project peuterspeelzalen.

Met gebruikmaking van de nieuwe (geïntegreerde) systematiek van subsidiëring voor peuterspeelzaalwerk en VVE op grond van de notitie peuterspeelzaalwerk, is het beslag op dat bedrag met ingang van het jaar 2011 structureel met € 300.000,00 minder geworden. Dat komt omdat we daar waar mogelijk de genoemde specifieke uitkering onderwijsachterstanden inzetten ter dekking van de subsidiebedragen. Bovendien merken we de kinderopvangtoeslag aan als voorliggende voorziening. Het bij het project peuterspeelzaalwerk opgenomen budget bedraagt nu € 239.737,00. Overigens was een bezuiniging niet het oogmerk van de maatregelen opgenomen in de notitie peuterspeelzaalwerk.

 

Ad. 4 Belangrijke ontwikkelingen

Regioplan Zeeuws-Vlaanderen

Sinds het begin van 2013 zijn binnen topkrimpgebied Zeeuws-Vlaanderen bestuurders van het primair onderwijs, bestuurders van organisaties voor kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en BSO alsmede portefeuillehouders Onderwijs en Jeugd van de gemeenten Sluis, Hulst en Terneuzen met elkaar in gesprek. Hoofdonderwerp van deze gesprekken is het realiseren van een toekomstbestendige infrastructuur van voorzieningen voor onderwijs en opvang van kinderen van 0-12 jaar, een infrastructuur die robuust is in termen van onderwijskwaliteit en in termen van een gezonde exploitatie.

Inmiddels is het proces binnen Zeeuws-Vlaanderen voldoende uitgekristalliseerd om binnen een periode van 5-10 jaar een transitie te kunnen maken naar een toekomstbestendige infrastructuur voor onderwijs en opvang ten behoeve van kinderen in Zeeuws-Vlaanderen van 0-12 jaar en hebben de schoolbesturen een aanvraag ingediend (voor onder andere meer regelruimte en meer bestedingsvrijheid) bij de rijksoverheid om het volgende te realiseren:

  • ·

    Een transitie naar ongeveer 35 basisscholen in onze regio in een periode van 8 jaar. Gebaseerd op een indicatief voorzieningenplan, dat rekening houdt met aspecten als spreiding, bereikbaarheid, betaalbaarheid, kwaliteit en duurzaamheid.

  • ·

    (Het voorzieningenplan voor de gemeente Terneuzen is tijdens een raadsinformatiebijeenkomst met u gedeeld en u ontvangt van ons in het eerste kwartaal van 2015 een raadsbrief waarin we u informeren over de stand van zaken).

  • ·

    Waar mogelijk worden deze basisscholen ingericht volgens de principes van Integrale Kind Centra (IKC’s). Dit betekent dat in beginsel wordt gestreefd naar het aanbieden van educatieve en opvangactiviteiten op alle locaties.

  • ·

    Het inrichten van zogenaamde startgroepen, waarbij de inzet van een PABO gekwalificeerde beroepskracht en een pedagogisch medewerker op mbo-niveau de voorschoolse educatie van 2 en 3-jarige kinderen op een hoger niveau brengen.

  • ·

    De partijen binnen Zeeuws-Vlaanderen hebben de ambitie om het concept van startgroepen over heel Zeeuws-Vlaanderen uit te rollen, waarbij vanwege de specifieke situatie in de grensstreek het opstarten van startgroepen in de grensstreek de hoogste prioriteit heeft. De startgroepen vormen een belangrijk element in het groeiproces van peuterspeelzaalwerk, kinderopvang, basisscholen en BSO’s naar IKC’s.

 

Op het moment van schrijven van deze raadsbrief is er nog geen duidelijkheid over de door de schoolbesturen ingediende aanvraag. Het regioplan kan ertoe leiden dat de huidige subsidiesystematiek voor peuterspeelzaalwerk/VVE op termijn door ons zal worden aangepast, waarbij de doelstellingen van het gemeentelijk beleid vanzelfsprekend actueel blijven.

 

Asscher’s betere basis voor peuters

In 2013 is de visie van minister Asscher (SZW) en staatssecretaris Dekker (OCW) op de toekomst van de voorschoolse voorzieningen (dagopvang en peuterspeelzaalwerk) verschenen. Vanaf 1 januari 2016 gelden dezelfde kwaliteitseisen voor kinderopvang en peuterspeelzalen. Voor de gemeente Terneuzen heeft dit geen gevolgen, omdat de peutergroepen en VVE al voldoen aan de kwaliteitseisen van de kinderopvang. Minister Asscher doet echter ook uitspraken over de financiering in de toekomst.

Het Rijk wordt verantwoordelijk voor de kinderopvangtoeslag voor opvang van kinderen van werkende ouders in de kinderopvang of een peuterspeelzaal. Het organiseren van een aanbod voor kinderen van alleenverdieners of niet-werkende ouders blijft een verantwoordelijkheid van de gemeente en is dus afhankelijk van de beleidskeuzes die gemeenten maken. Het beleid van de gemeente Terneuzen is al op deze manier ingericht sinds de integratie van peuterspeelzaalwerk en VVE binnen de kinderopvang. Asscher is echter voornemens om een uitname te doen uit het gemeentefonds om bovenstaande te realiseren. Een dergelijke uitname heeft in onze beleving geen consequenties voor het huidige budget voor peuterspeelzaalwerk, omdat we deze bezuiniging in 2011 al hebben gerealiseerd.

 

Ad. 5 Conclusies en vervolg

We constateren dat het peuterspeelzaalwerk/VVE met succes is geïntegreerd binnen de kinderopvang. Het is gelukt in elke kern/wijk, waar dit voorheen ook het geval was, VVE beschikbaar te houden voor alle peuters in onze gemeente. We blijven ons richten op de volgende doelen:

  • ·

    Het beschikbaar houden van VVE voor alle peuters in onze gemeente in de kern/wijk;

  • ·

    Het bereiken van 100% van onze doelgroeppeuters;

  • ·

    Een kwalitatief hoogwaardig VVE-aanbod, waar nodig in combinatie met begeleiding thuis.

 

We gaan verder met de implementatie van VVE op de locaties. Het VVE-team zal de locaties hierin ondersteunen. We continueren het programma ITM. Wij vinden het belangrijk om in het kader van het preventief jeugdbeleid en gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid zoveel mogelijk peuters te blijven bereiken met VVE. De grensstreek en de binnenstad vragen daarbij onze aandacht.

 

Wij vertrouwen erop, dat we u door middel van deze brief voldoende hebben geïnformeerd. Wij zeggen u toe, dat wij u door middel van de raadsbrief die u om het jaar van ons ontvangt over de voortgang van de Lokale Educatieve Agenda zullen blijven informeren over dit onderwerp.

Hoogachtend,

 

Burgemeester en Wethouders van Terneuzen,

 

secretaris, burgemeester

 

 

 

 

F.M.L. Lauret RA, J.A.H. Lonink