Organisatie | Terneuzen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen |
Citeertitel | Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | ontwikkeling samenwerking gemeenten demografie |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-09-2011 | Onbekend | 15-09-2011 Onbekend | Onbekend |
“Nu 2021, Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen” is een project van de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen en is mede mogelijk gemaakt door de provincie Zeeland. Het onderzoek wordt uitgevoerd door adviesbureau Hospitality Consultants en Scoop, Zeeuws Instituut voor sociale en culturele ontwikkeling
Gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen
Zeeuws instituut voor sociale en culturele ontwikkeling Achter de Houttuinen 8
Maarten Thönissen, Margot Icking
Marleen Vermeer, Dick van der Wouw, Erik Bakker
Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen
© 2011 Hospitality Consultants/ Scoop
Behoudens uitzonderingen door de wet gesteld mag, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de rechthebbenden c.q.
door de rechthebbenden gemachtigden, niets uit deze uitgave worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking.
Toekomstig voorzieningenaanbod Zeeuws-Vlaanderen
Welk voorzieningenaanbod kunnen en willen we onze inwoners in Zeeuws-Vlaanderen bieden; hoe verhoudt zich dat tot het huidig aanbod aan voorzieningen; wat betekent dat voor de leefbaarheid binnen de (kleine) kernen; wat wordt er van gemeenten, maatschappelijke organisaties en inwoners verwacht? Allemaal vragen die in dit Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen aan de orde komen.
Het Masterplan Voorzieningen bevat de langetermijnvisie ten aanzien van het aanbod aan voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen van de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen. Het is een initiatief van de drie gemeenten en de provincie Zeeland en is één van de eerste gezamenlijke pogingen om de opgave in het sociaal maatschappelijk domein aan te pakken. Een bijzonder project dus!
Een belangrijke aanleiding tot het Masterplan Voorzieningen zijn de demografische ontwikkelingen die zich in Zeeuws-Vlaanderen voordoen. Zeeuws-Vlaanderen is één van de regio’s die te maken heeft met een daling van het aantal inwoners en een veranderende samenstelling van de bevolking. Dit zorgt voor een veranderende vraag naar voorzieningen en zet bestaande voorzieningen onder druk. Voor de drie gemeenten en de provincie voldoende reden om in actie te komen. Ook de financiële ontwikkelingen vormen een belangrijke aanleiding voor het Masterplan Voorzieningen; de financiële consequenties van krimp maakt dat ‘er iets moet gebeuren’ en Zeeuws-Vlaanderen zich moet voorbereiden op de toekomst.
Met het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen willen de gemeenten en provincie een helder toekomstbeeld scheppen. Het Masterplan vormt “een stip op de horizon” voor zowel gemeenten, maatschappelijke instellingen als inwoners en kan worden gezien als toetsingskader of strategische visie waarlangs (beleids-)keuzes kunnen worden gemaakt. Het biedt partijen inzicht in de opgave, waar zij de komende jaren voor staan en de kansen en mogelijkheden die zich voordoen.
Medio 2010 is een start gemaakt met het Masterplan Voorzieningen. Bij de start heeft een inventarisatie plaatsgevonden, waarbij het huidig aanbod aan voorzieningen, relevante ontwikkelingen en de veranderende vraag in kaart zijn gebracht. Op basis van een kwalitatieve en kwantitatieve analyse van deze inventarisatiegegevens en de resultaten van het burgerparticipatie traject dat heeft plaatsgevonden, is een aantal mogelijke scenario’s opgesteld. Na een vergelijkende beoordeling is het meest toekomstbestendige scenario benoemd.
Een groot aantal partijen is betrokken geweest in dit project. Vertegenwoordigers van de gemeenten en provincie vormden samen de project- en gemeentelijke werkgroepen.Maatschappelijke instellingen en inwoners van Zeeuws-Vlaanderen zijn tijdens diverse bijeenkomsten geïnformeerd en geconsulteerd (traject burgerparticipatie), welke werden ondersteund door de speciaal hiervoor ingerichte website www.nu2021.nl (door Politiek Online). Ook het Rijk is betrokken bij het project; het Masterplan Voorzieningen is één van de experimenten die in het kader van het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling zijn opgestart.
Voorliggend document is het eindrapport Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen. Het bevat de inventarisatieresultaten (hoofdstuk1), beschrijft de vier scenario’s (hoofdstuk 2), geeft de vergelijkende beoordeling van de scenario’s (hoofdstuk 3) en geeft een leidraad voor de verdere uitwerking en implementatie (hoofdstuk 4). Tot slot bevat hoofdstuk 5 een terugblik op de opzet en resultaten van het traject burgerparticipatie dat is gevolgd. De input uit de bijeenkomsten met burgers en maatschappelijke organisaties is gebruikt om de scenario’s aan te scherpen en te toetsen op haalbaarheid en wenselijkheid. De bijeenkomsten hebben daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen.
Het Masterplan Voorzieningen wordt – voorzien van een procesontwerp waarin een procesmatige aanpak van het vervolg is opgenomen – in september ter besluitvorming aan de drie gemeenteraden voorgelegd. Ongeacht welke besluiten door de raden wordt genomen; helder is dat het Masterplan Voorzieningen “slechts het begin is”. De werkelijke opgave is niet het vaststellen van een visie, maar de praktische vertaling en implementatie ervan. Aan gemeenten, maatschappelijke instellingen en inwoners gezamenlijk de opgave om “samen de schouders eronder te zetten” en de komende jaren de juiste keuzes te maken.
Aanbod en beleid in Zeeuws-Vlaanderen
Het huidige aanbod aan (maatschappelijke) voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen en de wijze waarop hier vanuit beleidsoogpunt over wordt gedacht, wordt gekenmerkt door:
Decentrale voorzieningenstructuur
Veel van hetzelfde, weinig diversiteit in het aanbod
Ontwikkelingen zorgen voor herziening aanbod en beleid
In Zeeuws-Vlaanderen doen zich verschillende ontwikkelingen voor die zorgen voor een veranderende vraag. Deze ontwikkelingen zetten het bestaande aanbod en beleid onder druk en dwingen gemeenten om (andere) keuzes te maken ten aanzien van de inrichting van de voorzieningenstructuur.
Het gaat om ontwikkelingen als:
Forse opgave ten aanzien van voorzieningen
Deze ontwikkelingen maken dat behoud van de huidige voorzieningenstructuur en beleidsfocus op termijn niet meer haalbaar en betaalbaar is. Om ook in 2030 over een robuuste voorzieningenstructuur te beschikken die aansluit bij de behoefte van de inwoners, zal een andere koers gevaren moeten worden. Zeeuws-Vlaanderen staat daarmee voor een grote opgave ten aanzien van voorzieningen.
Om de juiste keuzes te kunnen maken en te komen tot een toekomstbestendig aanbod aan (maatschappelijke) voorzieningen, hebben de drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten en de provincie Zeeland de handen ineengeslagen. Gezamenlijk hebben zij een langetermijnvisie op voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen opgesteld.
Op basis van een uitgebreide inventarisatie en consultatie van zowel burgers als maatschappelijke organisaties (opgezet en begeleid door Scoop) zijn vier toekomstscenario’s geformuleerd:
De vier scenario’s zijn uitvoerig beschreven en beoordeeld op criteria als aansluiting op demografische en maatschappelijke ontwikkelingen, bereikbaarheid, ondersteuning sociale samenhang, flexibiliteit, samenwerking, financiën, innovatief vermogen, kwaliteit, continuïteit, beleid, onderscheidend vermogen en draagvlak. Op basis van deze beoordeling én de uitkomsten van de bespreking met burgers en maatschappelijke organisaties is scenario 3 benoemd als scenario dat het meest aansluit op de opgave en toekomstbestendig is.
Geadviseerd wordt om (de uitgangspunten van) scenario 3 als uitgangspunt voor de toekomst of “stip op de horizon” te hanteren.
Scenario 3 betekent dat de volgende uitgangspunten in de toekomst leidend zijn in de planvorming rondom maatschappelijke accommodaties in Zeeuws-Vlaanderen:
Al met al sluit scenario 3 het beste aan op de opgave waar Zeeuws-Vlaanderen voor staat en is het daarmee het meest toekomstbestendig. Scenario 3 borduurt voort op de eerder door gemeenten ingeslagen weg van clustering van voorzieningen en past tevens bij de kerngerichte historie en context van Zeeuws-Vlaanderen.
Het idee van “iedere kern zijn eigen voorzieningen” wordt in dit scenario grotendeels losgelaten; met uitzondering van een (multifunctionele) ontmoetingsfunctie worden voorzieningen gecentraliseerd in de grotere kernen. De voorzieningen blijven echter (op relatief geringe afstand veelal in de naastgelegen kern) bereikbaar. Dit vraagt om een nieuwe beleidsoriëntatie bij de planning en instandhouding van voorzieningen, waarbij ook aspecten als evenwicht in vraag en aanbod, kwaliteitssprong, optimale schaalniveaus, diversiteit, bereikbaarheid en financiële robuustheid in de afweging worden meegenomen.
Er is een transitie nodig van denken in termen van behoud van lokale voorzieningen naar beleid dat inzet op een kwalitatief hoogwaardige regionale voorzieningenstructuur die aansluit bij dag- en leefpaden van mensen. Beleid dat gericht is op investeren in de toekomst van een leefbaar Zeeuws-Vlaanderen.
Hieronder een weergave van de inventarisatie- en analyseresultaten. Voor de volledige beschrijving verwijzen we u naar het eerder opgestelde inventarisatierapport (februari 2011).
Ten aanzien van het beleid maken we onderscheid tussen gemeentelijk, provinciaal en landelijk beleid. Hieronder volgt een korte toelichting.
Tijdens de inventarisatie zijn relevante beleidsdocumenten van de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen bestudeerd. Denk hierbij aan de inhoudelijke beleidsnota’s op maatschappelijk gebied, de gemeentelijke structuurvisies en specifieke notities op het gebied van accommodaties en voorzieningen.
Ondanks dat de drie gemeenten elk hun eigen beleid voeren, kan er wel een duidelijke, eenduidige lijn in Zeeuws-Vlaanderen ontdekt worden. Onderstaand is deze kort geschetst.
Decentrale voorzieningenstructuur
Gezien de geografische en sociaal-culturele kenmerken van Zeeuws-Vlaanderen hebben alle drie de gemeenten (en haar voorlopers) logischerwijs gekozen voor een decentrale voorzieningenstructuur. Dat wil zeggen dat de drie gemeenten elk over een eigen, compleet voorzieningenaanbod beschikken.
Deze decentrale beleidslijn is tot nu toe dominant geweest in de realisatie en instandhouding van voorzieningen op het gebied van met name welzijn, onderwijs en sport en in mindere mate ook op het gebied van zorg en cultuur.
Redenen voor deze beleidslijn zijn de sterke sociale cohesie en gerichtheid op de eigen kern, de relatief grote afstanden tussen de kernen en – daarmee samenhangend – de relatief ongunstige bereikbaarheid van voorzieningen elders.
In de planvorming rondom voorzieningen is uiteraard wel rekening gehouden met de omvang van de kernen; grotere kernen beschikken veelal over meer of grotere voorzieningen dan kleinere kernen. De gemeente Terneuzen – als grootste gemeente – vervult daarnaast een beperkte regionale functie voor de regio Zeeuws-Vlaanderen.
Steeds meer wordt door de gemeenten ingezet op clustering van (met name basis) voorzieningen op kernniveau. Voorbeelden van clusters zijn brede scholen of kindclusters die in de drie gemeenten worden of zijn gerealiseerd.
Daarnaast worden (bestaande) accommodaties steeds vaker multifunctioneel ingericht of gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn dorps- of buurthuizen waar meerdere functies of verschillende doelgroepen worden gehuisvest.
Deze toenemende clustering en multifunctioneel gebruik heeft alles te maken met een veranderende behoefte van inwoners en een afnemend draagvlak voor bepaalde voorzieningen, mede als gevolg van een afname van het aantal inwoners en een veranderende bevolkingssamenstelling.
In de planvorming rondom voorzieningen vindt op dit moment nauwelijks samenwerking plaats tussen de verschillende kernen en gemeenten. Op opschaling of clustering ‘over de kernen heen’ wordt slechts beperkt ingezet.
Ook de aanwezigheid van voorzieningen in het nabijgelegen België tot nu toe beperkt aandacht gehad in het beleidsdenken en de planning van voorzieningen. In de beleids- en planvorming voor voorzieningen speelt de grens nog altijd een duidelijke rol en is België als het ware “een blanco gebied”.
Aanzet tot herijking voorzieningenniveau
De demografische ontwikkelingen die zich in Zeeuws-Vlaanderen voordoen nopen de gemeenten tot een herijking van hun voorzieningenniveau. Dit wordt nog eens versterkt door allerlei de financiële en maatschappelijke ontwikkelingen die zich voordoen.
Deze ontwikkelingen – die tot nu toe niet als centraal thema gebruikt zijn in de beleids- en planvoering ten aanzien van voorzieningen –worden steeds nadrukkelijker in de planvorming meegenomen. Zo worden beleidsnota’s herzien, projecten opgestart en samenwerking gezocht.
Gemeenten en (maatschappelijke) partners zoeken naar mogelijkheden om de (decentrale) voorzieningenstructuur in Zeeuws-Vlaanderen in stand te houden. Tegelijkertijd vragen zij zich af of dit – op de lange termijn en in het licht van de ontwikkelingen die zich voordoen – mogelijk, wenselijk en betaalbaar is.
De provincie Zeeland vervult een ondersteunende rol; zij faciliteert gemeenten en maatschappelijke partners bij de beleidsontwikkeling en –onderzoek.
Maatschappelijke voorzieningen zijn – met uitzondering van voorzieningen voor (jeugd)zorg – vooral een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De provincie is wel verantwoordelijk voor een goed systeem van openbaar vervoer en daarmee de bereikbaarheid van voorzieningen.
In het kader van de ontwikkelingen die zich voordoen, heeft de provincie Zeeland verschillende projecten geïnitieerd en samen met gemeenten opgepakt. Het Masterplan voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen is één van deze projecten.
Het landelijk beleid ten aanzien van maatschappelijke voorzieningen is beperkt; beleidsvoering en planning wordt overgelaten aan de lokale overheid. Het Rijk stelt geen financiële middelen beschikbaar voor de realisatie of instandhouding van voorzieningen.
Landelijk doet zich wel een aantal ontwikkelingen voor dat van invloed is op het gemeentelijk beleid ten aanzien van (maatschappelijke) voorzieningen.
De landelijke overheid stimuleert en faciliteert experimenten die in het kader van de bevolkingskrimp worden uitgevoerd. Het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen is één van de experimenten die worden ondersteund.
Deze experimenten moeten leiden tot input voor nieuwe wet- en regelgeving die nodig is om verantwoord richting te geven aan “een nieuwe demografische werkelijkheid” in de krimpregio’s. Ook kunnen ervaringen door andere krimp/regio’s worden gebruikt.
De overheveling van taken uit de AWBZ naar gemeenten zal de komende jaren verder gaan. Concreet betreft het de ondersteunende begeleiding voor extramurale cliënten met een ondersteuningsvraag, die per 2013 onder de Wmo zal vallen (met daarbij een aanzienlijk lager budget). In combinatie met een sterke groei van het aantal senioren (vergrijzing) zorgt dit ervoor dat een zwaar beroep zal worden gedaan op Wmo-ondersteuning, zowel voor individuele als collectieve voorzieningen.
Een traditionele zorggeoriënteerde aanpak is op termijn niet houdbaar, zowel getalsmatig als financieel. Nieuwe ondersteuningsarrangementen, gebaseerd op collectiviteit, zelfredzaamheid en sociale cohesie (Civil society), moeten worden ingezet om aan de vraag te (kunnen) voldoen. De gemeenten krijgen dan ook de beleidsvrijheid om de ondersteunende begeleiding op nieuwe (Wmo)leest te schoeien.
Multifunctionele (ontmoetings)voorzieningen kunnen hier een rol in spelen, met name door integratie en ontmoeting op kernniveau te stimuleren en integrale diensten aan te bieden. De overheveling van deze verantwoordelijkheid (en budgetten) biedt gemeenten dan ook een kans om met name de ontmoetingsvoorzieningen voor verschillende groepen en de dagvoorzieningen voor senioren een impuls te geven.
Hieronder een beschrijving van de demografische en ruimtelijke kenmerken en ontwikkelingen binnen Zeeuws-Vlaanderen. Deze zijn van invloed op de planvorming ten aanzien van voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen.
1.2.1 Demografische kenmerken en ontwikkelingen
Zeeuws-Vlaanderen beschikt over een groot aantal kernen. Onderstaand overzicht geeft per gemeente het aantal kleine kernen (minder dan 1.500 inwoners), middelgrote kernen (1.500 tot 4.000 inwoners) en grote kernen (meer dan 4.000 inwoners) weer (in 2010).
De typering zegt dus iets over het aantal inwoners en niet direct iets over de aard en omvang van het voorzieningenaanbod, al hangt dit wel met elkaar samen. Over het algemeen geldt; hoe groter het aantal inwoners, hoe groter het aantal voorzieningen.
Figuur 1: Aantal inwoners per kern
Uit dit overzicht blijkt dat de gemeenten Hulst en Sluis beide relatief veel kleine kernen hebben en dat de gemeente Terneuzen de minste kleine kernen en tegelijkertijd de meeste middelgrote kernen heeft. Terneuzen beschikt met de kern Terneuzen over de enige stedelijke kern binnen haar gemeentegrenzen.
Onderstaande figuur geeft het aantal inwoners per kern weer.
Figuur 2: Aantal inwoners per kern
De komende 20 jaar nemen de drie gemeenten en de meeste kernen (verder) af in omvang. Deze ontwikkeling doet zich het sterkst voor in de gemeente Sluis; de meeste kernen binnen deze gemeente krijgen te maken met een afname van meer dan 10% en soms zelfs meer dan 15% van het aantal inwoners (zie ook de volgende tabel).
Figuur 3: Afname aantal inwoners (in % ten opzichte van huidig aantal)
De verschillen tussen de kernen zijn groot. In bepaalde kernen zal de bevolkingsdaling (veel) sterker spelen dan in andere kernen en daarmee zal ook de vraag naar bepaalde voorzieningen sterker veranderen.
In onderstaande figuren is grafisch weergegeven in welke kernen de grootste demografische veranderingen plaatsvinden:
Figuur 5: Ontgroening 2010-2020
Figuur 6: Vergrijzing 2010-2020
De verschillende kernen zijn veelal klein van omvang. Bijna alle kernen beschikken over een eigen, meer of minder uitgebreid voorzieningenaanbod. Dat betekent dat voorzieningen relatief kleine verzorgingsgebieden kennen; het aantal potentiële gebruikers is beperkt.
Hetzelfde doet zich voor bij voorzieningen die een gemeentelijk of zelfs regionaal verzorgingsgebied hebben; de omvang van de verzorgingsgebieden van deze voorzieningen is relatief klein te noemen; heel Zeeuws-Vlaanderen heeft “slechts” 107.000 inwoners.
Dit maakt dat het aanbieden van voorzieningen “van bovenregionaal niveau” (denk aan hoger onderwijs, specialistische medische zorg, cultuur of topsport) niet of nauwelijks mogelijk is; voor dit soort voorzieningen moet men uitwijken naar elders. De bereikbaarheid van deze voorzieningen in Nederland is door de geografische situatie echter lastig.
1.2.2 Ruimtelijke kenmerken en ontwikkelingen
Zeeuws-Vlaanderen is een op zichzelf staand gebied. Het ligt relatief geïsoleerd ten opzichte van Nederland (alleen via de tunnel, het veer of België te bereiken). Het grenst in het zuiden aan België, dat weliswaar goed ontsloten is en een aantal grote steden in het achterland heeft, maar waarbij de nationale grens in praktijk en denken toch een duidelijke barrière vormt.
Zeeuws-Vlaanderen is een uitgestrekt gebied met veel kernen (in totaal 41). De meeste kernen zijn gering van omvang en inwoneraantal. De regio is relatief groot: om van West- naar Oost Zeeuws-Vlaanderen te reizen, moet een afstand van circa 60 kilometer worden overbrugd. In onderstaande figuur zijn rond de kleine kernen afstandcirkels van 5 kilometer weergegeven. Hierin blijkt dat vanuit de meeste kleine kernen binnen 5 kilometer een grotere kern beschikbaar is.
Figuur 7: Afstandscirkels per kern
Figuur 8: Bereikbaarheidsscore per kern
Door onderzoeksbureau Scoop is voor alle Zeeuws-Vlaamse kernen een bereikbaarheidsprofiel opgesteld (zie figuur). Dit is gebaseerd op aspecten van mobiliteit en bereikbaarheid als:
Duidelijk is dat niet alleen de afstand, maar ook de infrastructuur en (openbaar) vervoermogelijkheden een belangrijke rol spelen. Zo is de bereikbaarheid van de kleine kernen in de gemeente Sluis over het algemeen beter dan in Hulst of de grenskernen.
Afstand, bereikbaarheid en vervoer kan gezien worden als een belangrijk thema in Zeeuws-Vlaanderen en daarmee ook in de planning van voorzieningen. Voor de mobiliteit is een tweetal geplande ontwikkelingen van belang:
Uit het onderzoeksrapport ‘Leefbaarheid’ van Scoop blijkt dat 90% van de bevolking in Zeeland “volledig automobiel” is. Openbaar vervoer speelt daarmee een beperkte rol voor de mobiliteit.
De realisatie van fijnmazig openbaar vervoersysteem met frequente verbindingen lijkt ook niet haalbaar is een relatief groot, uitgestrekt gebied met een relatief klein aantal inwoners. Nieuwe, andere vervoerssystemen zullen dus vooral kleinschalig en flexibel van aard moeten zijn en gericht zijn op doelgroepen die niet automobiel zijn.
Van belang zijn de ruimtelijke ontwikkelingen met name op het gebied van woningbouw en infrastructuur. Als gevolg van de demografische ontwikkelingen wordt niet alleen een afname van de vraag naar woningen, maar ook een veranderende vraag verwacht.
Plannen op het gebied van woningbouw (al dan niet ontwikkeld in het kader van de pilot Wonen), zijn van invloed op de vraag naar voorzieningen binnen een kern. De transformatie van de woningmarkt biedt mogelijkheden om ook een vernieuwing in het voorzieningenaanbod door te voeren.
1.2.3 Zeeuws-Vlaanderen en België
Wanneer over voorzieningen en krimp in Zeeuws-Vlaanderen wordt gesproken, wordt regelmatig de vergelijking gemaakt met België. Hieronder volgt een toelichting op de kenmerken van en ontwikkelingen binnen de aangrenzende Belgische gemeenten (Assenede, Beveren, Damme, Knokke-Heist, Maldegem, Moerbeke, Sint-Gillis-Waas, Sint Laureins, Stekene, Wachtebeke en Zelzate). Ook staan we hieronder stil bij het gebruik van Belgische voorzieningen door inwoners van Zeeuws-Vlaanderen en andersom.
In onderstaande figuren is de bevolkingsontwikkeling voor de Belgische gemeenten weergegeven en vergeleken met de bevolkingsontwikkeling in Zeeuws-Vlaanderen.
Conclusie is dat de bevolkingsontwikkeling aan beide kanten van de grens de afgelopen jaren een wezenlijk andere ontwikkeling laat zien. De bevolking is in de Belgische gemeenten de afgelopen 10 jaar met ongeveer 5.000 inwoners gestegen en nog altijd is een stijging waar te nemen. De groei lijkt sinds 2004 zelfs weer sneller te gaan dan de jaren ervoor. In diezelfde periode is het inwoneraantal van Zeeuws-Vlaanderen nagenoeg gelijk gebleven en is het inwoneraantal sinds 2004 dalend.
Figuur 9: Bevolkingsontwikkeling Belgisch Achterland
Figuur 10: Bevolkingsontwikkeling Zeeuws-Vlaanderen
In onderstaande figuur is te zien dat het geboortecijfer sinds 1999 in België structureel lager is dan het sterftecijfer. In Zeeuws-Vlaanderen is dit het geval sinds 2001. Voor beide regio’s geldt dat de afgelopen jaren de bevolking gedaald is doordat het aantal sterfgevallen groter is dan het aantal geboorten. In de figuur is te zien dat het verschil tussen geboorte- en sterftecijfer in Zeeuws-Vlaanderen groter is dan in de Belgische gemeenten.
Figuur 11: Geboorte en sterfte
De groei van de Belgische gemeenten na 2000 komt voort uit migratie. Uit de cijfers over migratie blijkt dat de Belgische gemeenten in de periode 2000-2007 een positief migratiesaldo hadden van ongeveer 600 inwoners per jaar. In Zeeuws-Vlaanderen was het migratiesaldo in diezelfde periode gemiddeld 100 positief, maar niet voldoende om de bevolkingsdaling door negatieve natuurlijke aanwas te compenseren.
Uit eerder onderzoek (Bakker & Louwerse, 2009) is gebleken dat het migratiesaldo van Zeeland sterk bepaald wordt door het jaarlijks wegtrekken van ongeveer 1.000 jongeren tussen de 15 en 25 jaar voor werk of studie. In de andere leeftijdscategorieën kent
Zeeland over het algemeen een positief migratiesaldo. In de Belgische gemeenten doet deze “wegtrek” van jongeren zich beduidend minder voor. Dit heeft een positief effect op het geboortecijfer en het migratiesaldo.
Wanneer de bevolkingsopbouw van beide regio’s wordt bekeken (zie de volgende figuur), dan valt op dat in de Belgische gemeenten het percentage 20-35 jarigen beduidend hoger is dan in Zeeuws-Vlaanderen.
Het verschil tussen Zeeuws-Vlaanderen en de Belgische gemeenten kan (mede) verklaard worden door de afstand van beide regio’s tot de nationale centrumregio’s/grote steden, waar veel jongeren voor studie of werk naar toe trekken: de Randstad is vanuit Zeeuws-Vlaanderen relatief ver weg, waardoor veel jongeren voor studie of baan verhuizen.
Overigens komt een deel van de jongeren wel weer terug naar Zeeuws-Vlaanderen. De “Belgische Randstad” (met Vlaamse steden zoals Gent, Brugge en Antwerpen) zijn voor de Belgische grensgemeenten relatief dichtbij. De noodzaak om te verhuizen is dus minder c.q. volwassenen vestigen zich (weer) in de regio, als zij een baan vinden in de economisch sterke regio Vlaanderen.
Gebruik van voorzieningen in België
Inwoners van Zeeuws-Vlaanderen (met name van de kernen die direct aan de grens liggen) maken op onderdelen gebruik van de voorzieningen in België.
Dit geldt in het bijzonder voor basisvoorzieningen op het gebied van basisonderwijs en kinderopvang (bron: PPOZ onderzoek “Onderwijs ons goed”, 2010) en voor grotere voorzieningen op het gebied van hoger onderwijs, cultuur, (top)sport en (specialistische) zorg. Vooral de grotere voorzieningen geldt dat vooral voorzieningen in steden als Antwerpen, Gent en Brugge – waar een omvangrijk en hoogwaardig aanbod aanwezig is – relatief veel worden gebruikt.
Het gebruik van maatschappelijke voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen door Belgen is over het algemeen beperkt. Wel trekken bepaalde kernen Belgen, Nederlanders en andere nationaliteiten, met name in de toeristisch recreatieve hoek.
Hieronder volgt een korte toelichting op de vraag naar voorzieningen. Van belang is dat het aanbod aan voorzieningen hierop aansluit, zowel nu als in de toekomst.
De kwantitatieve vraag naar voorzieningen wordt vooral bepaald door de demografische ontwikkeling die zich in Zeeuws-Vlaanderen voordoet. Deze wordt gekenmerkt door een daling van de totale bevolking en een ingrijpende wijziging van de bevolkingssamenstelling.
In onderstaande figuur is weergegeven hoe de totale bevolking in Zeeuws-Vlaanderen zich de komende 20 jaar zal ontwikkelen in vergelijking met Zeeland. Het mag duidelijk zijn dat het aantal inwoners sterk afneemt (krimp). In zijn totaliteit wonen over 20 jaar 7100 minder mensen in Zeeuws-Vlaanderen (ca- 7%). De krimp doet zich vooral voor in de gemeente Sluis (ca. -12%). Dit heeft gevolgen op de vraag naar voorzieningen.
Figuur 13: Bevolkingsontwikkeling 2010-2030
Nog ingrijpender dan de afname van het aantal inwoners is de veranderende samenstelling van de bevolking. De komende 20 jaar is een zeer sterke ontgroening en vergrijzing te zien. Logisch gevolg is dat de potentiële beroepsbevolking (de middengroep) afneemt.
Afhankelijk van het type voorziening, zijn deze ontwikkelingen meer of minder van invloed op de vraag naar voorzieningen en leiden zij tot een toe- of afnemende vraag. De ontgroening zorgt voor een sterke terugloop van de vraag naar voorzieningen voor jeugd en (jong)volwassenen (tot -25% voor kindfuncties). De vergrijzing zorgt voor een forse toename in de vraag naar voorzieningen voor senioren (tot +75% voor de oudere senioren).
In de volgende figuur is weergegeven hoe de veranderende bevolkingssamenstelling uitwerkt op de kwantitatieve vraag naar de verschillende voorzieningen.
De terugloop van het aantal jongeren en (jong)volwassenen zet niet alleen het draagvlak van voorzieningen onder druk (een kwart minder potentiële gebruikers!), maar ook de levensvatbaarheid van organisaties. Sommige verenigingen zullen uiteindelijk een kritische ondergrens bereiken en te weinig leden hebben om (zelfstandig) te kunnen blijven voortbestaan of te weinig vrijwilligers om hetzelfde werk te kunnen blijven doen.
De groei van het aantal senioren leidt tot een sterke groei in de vraag naar voorzieningen voor eerstelijnszorg en dagbesteding. Deze toenemende vraag zal echter niet op de huidige wijze opgevangen kunnen worden, mede door een afname van zorgbudgetten en een tekort aan medewerkers in de zorg (professionele krachten). De uitdaging ligt hier dan ook in hoe “met minder middelen een groeiende doelgroep bediend kan worden”.
Daar komt bij dat met de overheveling van taken vanuit de AWBZ naar de Wmo de gehele aanpak van ondersteuning aan (kwetsbare) senioren op een geheel andere leest wordt geschoeid, ook wel “kanteling van de Wmo” genoemd. Kort gezegd komt het er op neer dat mensen meer opgevangen (moeten) worden in hun eigen omgeving en sociale steunsysteem en minder in een professionele zorgomgeving. De ondersteuning verschuift van curatieve zorg geleverd door professionals naar preventief welzijn (deels) geleverd door vrijwilligers. Ontmoetingsplekken in de eigen leefomgeving, zoals dorps- en buurthuizen, kunnen hierin een belangrijke rol spelen.
Figuur 14: Ontwikkeling vraag naar voorzieningen 2010-2030
De behoefte aan voorzieningen wordt uiteraard niet alleen getalsmatig bepaald, maar ook door kwalitatieve aspecten zoals de sociaaleconomische kenmerken, de sociale cohesie en de cultuurhistorische bepaalde gerichtheid op de eigen kern, etc.
Het gemiddelde opleidingsniveau in Zeeuws-Vlaanderen ligt iets onder het landelijk gemiddelde. Ook het gemiddelde inkomen ligt iets lager. De gerichtheid op “traditionele voorzieningen in de eigen buurt of kern” is in de meeste kernen hoger dan gemiddeld. Inwoners zijn sterk gericht op de eigen kern.
Figuur 15: % inwoners dat zich verbonden voelt met eigen kern
De sociale cohesie en gemeenschapszin in Zeeuws-Vlaanderen is als sterk te bestempelen, in het bijzonder in de kleine kernen. Hetzelfde geldt voor het aantal mensen dat vrijwilligerswerk doet in de eigen kern; dit is hoger in kleine kernen dan in grotere kernen. De figuren hiernaast illustreren dit.
Het aantal mensen dat lid is van een vereniging is juist in grotere kernen weer iets hoger. Dat geldt zeker voor mensen die lid zijn van een vereniging in de eigen kern. Dit heeft uiteraard te maken met het grotere aanbod in de grote kernen; mensen uit kleine kernen moeten/gaan vaker naar een vereniging elders.
Figuur 16: % vrijwilligers gerelateerd aan omvang kern
Uit het onderzoek “Sociale Staat van Zeeland” (uitgevoerd door Scoop) blijkt echter dat de (ervaren) leefbaarheid niet afhankelijk is van de omvang van het voorzieningenpakket in een kern. Leefbaarheid is “de mate waarin de leefomgeving aansluit bij de voorwaarden en behoeften die er door de mens aan worden gesteld” en “de voorwaarden waaronder mensen met elkaar willen samenleven”. De leefbaarheid is daarmee sterk afhankelijk van plaats en tijd.
Het rapport van Scoop over leefbaarheid in Zeeland laat zien dat:
Figuur 17: Ervaren leefbaarheid per kern
Van oudsher speelt “het autonome dorp” een belangrijke rol in de tijdsbesteding van inwoners. Dit zijn dorpen waar leven, wonen, werken en recreëren hand in hand gaat. Mensen maken gebruik van lokaal georganiseerde kerkelijke-, verenigings-, familie- en buurtactiviteiten en de sociale samenhang in dit soort dorpen is hoog. Voorzieningen spelen een belangrijke rol in de leefbaarheid van dit soort dorpen; hier vindt ontmoeting plaats.
Tegenover het traditionele beeld van het autonome dorp staat het nieuwe beeld van het “woondorp”, waar de woonfunctie dominant is. De leefbaarheid van een woondorp wordt vooral wordt afgeleid van het feit dat het er “goed toeven is”. Voorzieningen bestaan hier omdat er voldoende draagvlak is of omdat de voorziening past bij het dorpsprofiel. sociale samenhang en leefbaarheid ontstaan hier niet als vanzelf vanwege de aanwezige voorzieningen, maar vanwege de wil van inwoners die zich voor het dorp inzetten.
Zowel het autonome dorp als het succesvolle woondorp zijn ideaaltyperingen.
Kloof tussen werkelijkheid en streefbeeld
Het autonome dorp bestaat feitelijk niet meer. We leven tegenwoordig op een ruimere en meer gedifferentieerde schaal en zijn minder afhankelijk van de aanwezigheid van voorzieningen in de eigen kern. Het dorp of de kern is tegenwoordig niet de schaal waarop ons leven zich afspeelt; steeds vaker is de gemeente of de regio het niveau waarop wonen, werken, leren en recreëren zich afspeelt en waarbinnen keuzes worden gemaakt. Dit geldt in het bijzonder voor jongeren en is het gevolg van een toenemende individualisering, internationalisering, informatisering, mobiliteit en grotere welvaart.
In de beleving van leefbaarheid speelt het autonome dorp nog wel een belangrijke rol. Het is een sterk collectief gedragen streefbeeld; voor velen is het autonome dorp het toonbeeld van leefbaarheid. Dat blijkt uit het feit dat leefbaarheid en voorzieningen vaak in één adem worden genoemd en dat de leefbaarheid van een kern voor velen staat of valt met het behoud van (basis)voorzieningen in de kern. Onder het mom “behoud van leefbaarheid” wordt stevige invloed uitgeoefend op bestuur en politiek wanneer sluiting dreigt van een weinig gebruikt dorpshuis of zwembad.
Er is een steeds grotere kloof ontstaan tussen de maatschappelijke werkelijkheid van de regionalisering van het dagelijkse leven en de politieke en emotionele koestering van het autonome dorp. Het autonome dorp kan worden gezien als “het streefbeeld uit het verleden”.
Mensen maken (noodgedwongen) gebruik van voorzieningen buiten hun eigen kern. Het gaat dan om het gebruik van voorzieningen in een naastgelegen (grotere) kern of voorzieningen in België (vooral door inwoners van kernen aan de grens).
Het door Scoop uitgevoerde onderzoek “de Sociale staat van Zeeland” biedt inzicht in de gerichtheid op de eigen kern en het gebruik van (basis)voorzieningen buiten de eigen kern. Onderstaande figuren geven de mobiliteitsbewegingen voor voorzieningen die in veel kernen aanwezig zijn weer.
Een korte toelichting op de figuren:
Uit deze figuren blijkt dat de mobiliteit per voorziening verschilt:
Voor sportvoorzieningen (binnen-, buitensport en zwembaden) maken met name inwoners van Hulst en Sluis gebruik van voorzieningen in enkele grotere kernen; voor inwoners van de gemeente Terneuzen geldt dit niet, waarschijnlijk omdat de gemeente Terneuzen een sterk gespreid aanbod aan sportvoorzieningen heeft;
Kortom, de mobiliteitsbereidheid is per type voorziening verschillend. Dit hangt uiteraard samen met de aanwezigheid, diversiteit en kwaliteit van de voorzieningen in de eigen en andere kernen én de mobiliteit van de betreffende persoon of doelgroep. Ook is duidelijk te zien dat een aantal kernen door hun omvang en (bijbehorend) voorzieningenaanbod een aantrekkende werking hebben voor inwoners van omliggende kernen. Opvallend is dat slechts beperkt gemeentegrensoverschrijdende bewegingen plaats vinden voor het gebruik van voorzieningen.
Figuur 18: Mobiliteitsbeweging basisonderwijs
Figuur 19: Mobiliteitsbeweging dagelijkse boodschappen
Figuur 20: Mobiliteitsbeweging sport
Figuur 21: Mobiliteitsbeweging dorpshuis/dienstencentrum
Ontwikkelingen in de kwalitatieve vraag naar voorzieningen
De vraag naar voorzieningen verandert. Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de toenemende individualisering, mobiliteit, arbeidsparticipatie en het stijgende welvaartsniveau, zorgen voor een andere vraag naar vrijetijdsvoorzieningen.
De volgende ontwikkelingen doen zich voor:
Van verenigingslid naar consument. Nederlanders kiezen steeds vaker voor vormen van vrijetijdsbesteding die op dat moment bij hen past of aantrekkingskracht heeft. De groep “vaste klanten” neemt af en de groep “passanten” neemt toe. Dit zorgt voor minder betrokkenheid bij de activiteit of vereniging. Er is sprake van een vervluchtiging van de vrijetijdsbesteding;
Toenemende diversiteit. Nederlanders nemen aan meer activiteiten deel dan voorheen. Dit geldt voor alle leeftijdsgroepen; ook ouderen vertonen een meer afwisselend patroon van vrijetijdsbesteding dan voorheen. Er is een zogenaamde “zapcultuur” ontstaan waarbij verschillende vormen van vrijetijdsbesteding elkaar steeds vaker afwisselen.;
Toenemende mobiliteit en communicatie. Nederlanders zijn de afgelopen jaren mobieler geworden en zijn bereid (grotere afstanden) af te leggen voor hun vrijetijdsbesteding. Het aantal auto’s en het aantal gereden kilometers stijgt ieder jaar. Moderne communicatiemiddelen zorgen er tegelijkertijd voor dat de fysieke locatie minder van belang is;
Toenemende druk op de vrijetijd. De hoeveelheid vrijetijd van Nederlanders is de laatste jaren afgenomen, door een toename van de arbeidstijd (vooral door een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen), de opkomst van de 24-uurseconomie en het ontstaan van andere huishoudenvormen (meer een- en twee persoonshuishoudens met een herverdeling van taken tot gevolg).
Focus op kwaliteit. Een kwalitatief hoogwaardig aanbod aan voorzieningen en dienstverlening is nodig en voldoende afwisseling is nodig om “de onrustige en zappende consument te behouden. Het is steeds lastiger om de dienstverlening met vrijwilligers te bieden, ook omdat (structurele) vrijwilligers steeds lastiger te vinden zijn.
In het kader van het Masterplan Voorzieningen is het huidig aanbod aan voorzieningen in kaart gebracht. Hieronder volgen de resultaten en een vergelijking tussen vraag en aanbod.
In onderstaand overzicht is per gemeente aangegeven hoeveel voorzieningen per type aanwezig zijn en hoeveel voorzieningen er gemiddeld per kern zijn in Zeeuws-Vlaanderen (peildatum 2010).
Figuur 22: Aantal voorzieningen per kern
* Daarnaast maakt in Terneuzen een aantal seniorencentra en jongerencentra integraal deel uit van de buurt/-dorpshuizen
In onderstaande figuur is “het gemiddelde voorzieningenniveau per kern” voor de drie Zeeuws Vlaamse gemeenten vergeleken en afgezet tegen “het gemiddelde voorzieningenniveau” in Zeeuws-Vlaanderen. Daaruit blijkt dat met name de kindfuncties, binnen-en buitensport en buurt-/dorpshuizen in veel kernen (ruim) aanwezig zijn.
Verder valt op dat de gemeente Terneuzen een relatief groter (gespreid) aanbod kent van BSO, buitensport, zwembaden, bibliotheken, consultatiebureaus en zorgvoorzieningen dan gemiddeld in Zeeuws-Vlaanderen. Voor Hulst geldt dit voor basisonderwijs en binnensport. Sluis kent een hoger aanbod kinderdagverblijven en binnensport.
Figuur 23: Voorzieningenniveau per kern
In zijn algemeenheid heeft het voorzieningenniveau in Zeeuws-Vlaanderen de volgende kenmerken:
Gespreide voorzieningen met kleine verzorgingsgebieden
Zoals eerder gesteld kent Zeeuws-Vlaanderen veel voorzieningen met relatief kleine verzorgingsgebieden. Dit wordt veroorzaakt door de vele kleine kernen die bovendien relatief ver van elkaar afliggen; in het verleden is logischerwijs gekozen voor de inrichting van een kerngerichte voorzieningenstructuur, waarbij de omvang van de verzorgingsgebieden minder maatgevend is geweest dan de beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen op kernniveau.
Veel van hetzelfde, weinig diversiteit
Mede door de spreiding van voorzieningen en kleine verzorgingsgebieden geldt dat de Zeeuws Vlaamse kernen veelal over dezelfde soort (basis-)voorzieningen beschikken. Het aanbod is weinig divers en hoogwaardig; hiervoor zijn immers grotere verzorgingsgebieden nodig. Dit geldt in mindere mate voor de gemeente Terneuzen, dat de meeste inwoners kent en waar de kernen ook gemiddeld groter zijn.
Nagenoeg beschikt Zeeuws-Vlaanderen driemaal over een zelfde soort voorzieningenpakket, terwijl het totale verzorgingsgebied van Zeeuws-Vlaanderen “slechts” 107.000 inwoners heeft (vergelijkbaar met een middelgrote stad). Dit heeft vooral impact op voorzieningen die niet dorp- of wijkgebonden zijn en een groter verzorgingsgebied kennen (nodig hebben), zoals culturele voorzieningen, zwembaden en bepaalde sportvoorzieningen.
Dergelijke voorzieningen beschikken in Zeeuws-Vlaanderen over een relatief kleine markt. Dit uit zich veelal in lagere bezoekersaantallen en bezettingscijfers dan voor dit soort voorzieningen verwacht mag worden/wenselijk is.
Veel voorzieningen zijn door hun kleine verzorgingsgebied relatief klein van omvang. Zo hebben de gemeenten Terneuzen en Sluis relatief veel gymzalen (één zaaldeel), hebben de kindfuncties op locatie vaak slechts één groep en zijn de scholen in Zeeuws-Vlaanderen relatief klein, zoals ook onderstaande figuur laat zien.
Hoewel de geringe omvang niet per se iets zegt over de kwaliteit van de voorzieningen, maakt deze kleinschaligheid voorzieningen wel kwetsbaar(der) in de continuïteit, exploitatie, functionaliteit en organisatie.
Er bestaat uiteraard wel een ondergrens waaronder voorzieningen niet meer optimaal kunnen functioneren. Het bepalen van deze ondergrens hangt sterk af van het gemeentelijk beleid en de specifieke lokale omstandigheden. Een aantal voorzieningen balanceert op het randje van deze ondergrens.
Figuur 24: Gemiddelde schoolgrootte (in aantal leerlingen)
Zoals eerder aangegeven is door gemeenten een beleid met betrekking tot clustering van (basis)voorzieningen op kernniveau ingezet. In een aantal kernen zijn multifunctionele sociaal-culturele accommodaties of brede scholen gerealiseerd c.q. worden deze op korte termijn gerealiseerd. In de praktijk is vooral sprake van clustering van verschillende kindfuncties (basisonderwijs, peuterspeelzaalwerk, BSO en kinderopvang); daarnaast maken sport-, welzijn-, cultuur- en zorgvoorzieningen regelmatig deel uit van clustervoorzieningen.
Opvallend is dat het voorzieningenaanbod in Zeeuws-Vlaanderen volledig gemeentelijk georiënteerd is. Tot nu toe is er weinig tot geen afstemming over de gehele regio, alhoewel de kern Terneuzen wel enkele voorzieningen heeft met een regionale functie en er langzamerhand meer samenwerking ontstaat. Dit kan uiteraard verklaard worden door de uitgestrektheid van het gebied en de historische context.
In het onderzoek “de Sociale staat van Zeeland” (uitgevoerd door Scoop) is de tevredenheid van inwoners ten aanzien van het voorzieningenniveau in de drie gemeenten onderzocht. Gebleken is dat dit samenhangt met de beschikbaarheid en kwaliteit van de voorzieningen én de behoefte/verwachtingen van de respondenten.
In Zeeuws-Vlaanderen zijn kernen waar men heel positief oordeelt over de kwaliteit van de aanwezige voorzieningen; voorbeelden zijn Oostburg, Breskens en Kloosterzande. In een aantal kernen aan de grens met België is men juist heel kritisch over de kwaliteit van de voorzieningen; voorbeelden zijn Overslag, Heikant, Kapellebrug en Nieuw-Namen. Nevenstaande figuur geeft de waardering per kern weer.
Figuur 25: Waardering kwaliteit voorzieningen per kern
Waardering in relatie tot omvang kern
In onderstaande figuur is de tevredenheid gerelateerd aan de omvang van de kern. Hieruit blijkt dat men in grotere kernen over het algemeen meer tevreden is. Dit hangt naar verwachting deels samen met de grotere omvang van het voorzieningenaanbod in grotere kernen.
Figuur 26: Waardering voorzieningen in relatie tot omvang kern
Waardering van basisvoorzieningen
In “de Sociale staat van Zeeland” is ook een waarderingscijfer gevraagd voor drie typen basisvoorzieningen, te weten basisonderwijs, sport en buurt-/dorpshuis. Ook dit is gerelateerd aan de omvang van de kern. Onderstaande figuren geven de resultaten weer. De kernen die niet over een dergelijke voorziening beschikken, zijn in de berekening buiten beschouwing gelaten.
er nauwelijks tot geen relatie is tussen de omvang van de kern en de waardering voor buurt/dorpshuizen. Waarschijnlijk wordt een dorpshuis vooral als een voorziening beschouwd die aanwezig moet zijn in de kern. Keuzemogelijkheid, diversiteit en omvang van de voorziening zijn minder van belang bij de beoordeling van dit type voorziening.
Geconcludeerd kan worden dat in de waardering van de voorzieningen verschillen bestaan, waarbij bij sommige de beschikbaarheid op kernniveau belangrijk gevonden wordt (geen verschil in waardering tussen grote en kleine kernen) en bij andere ook de omvang, diversiteit en keuzemogelijkheid een rol speelt (die in grotere kernen meer aanwezig is). We zien dit ook terug in de verschillen in mobiliteitsbewegingen ten aanzien van de voorzieningen.
Figuur 27: Waardering basisschool (bron: Scoop)
Figuur 28: Waardering sportvoorzieningen (bron: Scoop)
Figuur 29: Waardering dorpshuis (Bron: Scoop)
Ontwikkelingen in aanbod aan voorzieningen
Er doen zich landelijk – en ook in Zeeuws-Vlaanderen – verschillende ontwikkelingen voor in het aanbod die inspelen op bovengenoemde, veranderende behoefte.
De volgende ontwikkelingen doen zich voor:
Schaalvergroting. Steeds vaker proberen gemeenten voorzieningen rondom welzijn, sport en cultuur te clusteren. Het doel is komen tot centrale voorzieningen waarin alle functies gezamenlijk zijn gehuisvest. De achterliggende motieven zijn efficiency voordelen, maar ook het tegemoet komen aan de eisen van de hedendaagse consument (breed scala van activiteiten onder één dak) en de mogelijkheden die dit biedt voor een (meer) professioneel aanbod.
Innovatie. Nieuwe technologieën bieden mogelijkheden om tegemoet te komen aan de veranderende behoefte of nieuwe doelgroepen (senioren). De opkomst van moderne communicatiemiddelen- en technologieën maakt dat diensten op maat en onafhankelijk van plaats en tijd geboden kunnen worden. De afhankelijkheid van een centrale fysieke voorziening/gebouw wordt daardoor minder.
De vergelijking tussen vraag en aanbod kan vanuit twee invalshoeken worden bekeken:
Capaciteit. Hierbij wordt gekeken of de voorzieningen qua aantal en omvang in evenwicht zijn met het huidige (en verwachte, toekomstige) gebruik. Met andere woorden, of er (op termijn) voldoende vraag is om de beschikbare capaciteit te benutten. De capaciteitsvergelijking zegt dus iets over de omvang van het aanbod in relatie tot de vraag. Deze vergelijking zegt iets over de efficiency in capaciteit en de exploiteerbaarheid van voorzieningen en geeft dus ook zicht op de continuïteit in de organisatie.
Beschikbaarheid. Hierbij wordt het aanbod vanuit inhoudelijk oogpunt en bereikbaarheid beoordeeld, ongeacht de (toekomstige) vraag. De voorzieningen dienen voor (potentiële) gebruikers goed beschikbaar/bereikbaar te zijn. Deze vergelijking zegt met name iets over het voorzieningenniveau. Deze vergelijking is sterk beleidsmatig (en cultuurhistorisch) bepaald, waarbij ook de geografische kenmerken van het gebied meetellen. In een stedelijk gebied is de beschikbaarheid met minder voorzieningen te realiseren dan in een uitgestrekt gebied zoals Zeeuws-Vlaanderen dat bovendien uit verschillende kernen bestaat.
Uiteraard hangen beide invalshoeken wel met elkaar samen; een grote beschikbaarheid (decentraal aanbod, kleine verzorgingsgebieden) leidt tot een relatief grote capaciteit, aangezien elke voorziening nu eenmaal een minimum maatvoering kent, ongeacht het gebruik.
Vergelijking vanuit oogpunt van capaciteit
Van een aantal (basis)voorzieningen zijn gebruiksgegevens bekend, namelijk van sportvoorzieningen en onderwijs- en kindfuncties. Van de zorgvoorzieningen (dagopvang senioren) en dorps-/buurthuizen zijn over het algemeen geen (gedetailleerde) gebruiksgegevens bekend.
De beschikbare gebruiksgegevens bieden inzicht in de bezetting van de accommodaties en geven antwoord op de vraag of er sprake is van over- of ondercapaciteit in relatie tot het gebruik (in hoeverre zijn er teveel of te weinig m2, zaaldelen, klaslokalen, kindplaatsen ten opzichte van het huidig gebruik).
In onderstaande tabellen is aangegeven in hoeverre op dit moment sprake is van over- of ondercapaciteit in relatie tot het huidige gebruik. In de berekening is uitgegaan van gangbare bezettingsnormen of gemiddelden. Deze vergelijking biedt inzicht in de efficiency in gebruik en de (toekomstige) exploiteerbaarheid en continuïteit van voorzieningen.
Figuur 30: Over/ondercapaciteit op basis van gebruik voorzieningen
Hoewel er verschillen tussen de gemeenten en de verschillende typen voorzieningen bestaan, kan worden gesteld dat gebruik en bezetting van de voorzieningen over de gehele linie achterblijft bij gangbare normen. Dit duidt op een overcapaciteit van voorzieningen of – andersom geredeneerd – een beperkte bezetting van de beschikbare voorzieningen.
Uitzondering zijn de voorzieningen voor senioren. Deze laten geen overcapaciteit zien, dit hangt samen met de sterke vergrijzing. Het voorzieningenaanbod voor senioren zal de komende jaren echter wel vernieuwd moeten worden in verband met de sterk toenemende vraag en de ontwikkelingen die zich voordoen (bijvoorbeeld de overheveling van ondersteuning van AWBZ naar Wmo).
De overcapaciteit wordt vooral veroorzaakt door het grote en met name versnipperde aanbod. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar:
Overcapaciteit door spreiding. Door “in elke kern” één of meerdere voorzieningen te realiseren, ook al is er relatief weinig vraag doordat het aantal inwoners beperkt is, is er sprake van een versnipperde overcapaciteit. Er zijn relatief veel locaties die niet optimaal benut (kunnen) worden, omdat de vraag (te) beperkt is. Dit speelt met name bij de kindfuncties en binnensport: vanuit inhoudelijk perspectief worden onderwijs en kinderopvang op kernniveau aangeboden, ook al wonen er relatief weinig kinderen binnen de kern.
Overcapaciteit door maatvoering per voorziening. Op onderdelen is sprake van een te grote capaciteit bij individuele voorzieningen. Zo heeft een aantal tennisverenigingen en voetbalverenigingen volgens de normen van NOC*NSF teveel banen of velden ten opzichte van het aantal leden. De spreiding is dan niet direct de oorzaak van de overcapaciteit, maar de omvang van de accommodatie is het probleem. Deze overcapaciteit speelt (op termijn) in sterkere mate in kernen waar de doelgroepen de komende jaren sterk terug zullen lopen (bijvoorbeeld jeugd).
In onderstaande figuur is per kern aangegeven in hoeverre er sprake is van overcapaciteit (bij de voorzieningen waarvan de bezetting bekend is). Aangegeven is of de overcapaciteit hoger, lager of hetzelfde is ten opzichte van de gemiddelde overcapaciteit in Zeeuws-Vlaanderen.
Figuur 31: Overcapaciteit in relatie tot gebruik per kern
Vergelijking vanuit oogpunt van beschikbaarheid
De gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen kennen een sterk gespreid voorzieningenniveau over nagenoeg alle kernen. Op basis daarvan kunnen “vier typen kernen” worden onderscheiden:
In onderstaande figuur is deze indeling grafisch per kern weergegeven.
Figuur 32: Type kernen naar aard en omvang voorzieningenniveau
In onderstaand overzicht is schematisch weergegeven hoe de kernen van de drie gemeenten in deze vier categorieën in te delen zijn. Opvallend is:
dat de gemeente Terneuzen nauwelijks kernen heeft met een basisvoorzieningenniveau; de meeste kernen in Terneuzen beschikken over een (boven)gemiddeld aanbod aan voorzieningen. Dit hangt samen met de grotere gemiddelde omvang van kernen in de gemeente Terneuzen. dat de gemeenten Hulst en Sluis een gelijkmatigere verdeling over de categorieën kennen, waarbij voor Sluis geldt dat de gemiddelde omvang van de kernen kleiner is dan elders in Zeeuws-Vlaanderen. De verzorgingsgebieden in Sluis zijn dus (nog) kleiner.
Figuur 33: Aantal en omvang verschillende type kernen per gemeenten
Hieronder volgen puntsgewijs de belangrijkste conclusies uit de inventarisatie die in het kader van het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen is uitgevoerd.
In het gemeentelijk voorzieningenbeleid in Zeeuws-Vlaanderen is logischerwijs gekozen voor een decentrale voorzieningenstructuur. Dat wil zeggen dat elke kern over meer of minder voorzieningen op maatschappelijk gebied beschikt. Redenen hiervoor zijn: de sterke sociale cohesie en gerichtheid op de eigen kern, de relatief grote afstanden tussen de kernen en de beperkte bereikbaarheid van voorzieningen elders.
In het gemeentelijk accommodatiebeleid is de demografische verandering en bevolkingsafname (nog) niet als leidend thema opgenomen. Wel is een aantal ontwikkelingen in gang gezet, waarmee wordt ingespeeld op de gevolgen van deze ontwikkeling op de voorzieningen (bijvoorbeeld Brede School ontwikkeling, clustering en multifunctioneel ruimtegebruik);
De provinciale en landelijke overheid heeft geen directe verantwoordelijkheid en bemoeienis met het beleid ten aanzien van maatschappelijke voorzieningen. De provinciale en landelijke overheden stimuleren en faciliteren gemeenten wel om in te spelen op de demografische veranderingen. Daarnaast is de provincie verantwoordelijk voor een goed systeem van openbaar en daarmee de bereikbaarheid van voorzieningen. De status als landelijke pilot biedt de gemeenten de mogelijkheid om het beleid ten aanzien van de voorzieningen voor de langere termijn opnieuw neer te zetten.
Zeeuws-Vlaanderen is een op zichzelf staand gebied, zowel geografisch als gevoelsmatig. Het ligt relatief geïsoleerd ten opzichte van Nederland. Bereikbaarheid van voorzieningen elders in Nederland is door de geografische situatie moeilijk. De oriëntatie op België is op onderdelen wel aanwezig, maar in het beleidsdenken en planvorming speelt de grens een duidelijke rol.
De bevolkingsontwikkeling in de Belgische grensgemeenten is anders dan in Zeeuws-Vlaanderen. Dit heeft te maken heeft met verschillen in de bevolkingssamenstelling en het migratiepatroon. De wegtrek van jongeren is in de Belgische gemeenten niet of nauwelijks aan de orde. Dit komt onder andere doordat Belgische steden op relatief korte afstand aanwezig en bereikbaar zijn. Voor Zeeuws-Vlaamse jongeren is dit niet het geval; in Nederland liggen de grote steden (met veel studie- en werkmogelijkheden) relatief ver weg.
Zeeuws-Vlaanderen is een uitgestrekt gebied met veel kernen. De kernen zijn relatief gering van omvang (met uitzondering van de kernen in de gemeente Terneuzen). Bovendien zijn de afstanden tussen de kernen groot. Door de dunbevolktheid en de beperkte omvang van de kernen is een uitgebreid en fijnmazig openbaar vervoer niet goed mogelijk. 90% van de inwoners van Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen is automobiel. Afstand, bereikbaarheid en vervoer vormen een belangrijk thema in Zeeuws-Vlaanderen en het voorzieningenbeleid. De demografische ontwikkelingen zorgen voor een veranderende behoefte aan woningen. Het aanbod aan en de realisatie van woningen in individuele kernen biedt goede mogelijkheden voor vernieuwing van het aanbod van voorzieningen.
De kindvoorzieningen (onderwijs, kinderopvang) krijgen te maken met een sterke terugloop van belangstelling (-25%). Ook voorzieningen voor (jong)volwassenen (sport, cultuur) krijgen met een krimpende markt te maken. Dit zet niet alleen het draagvlak van de voorzieningen onder druk, maar ook de levensvatbaarheid van (vrijwilligers)organisaties.
De vraag naar voorzieningen verandert, mede door de veranderende samenstelling van de bevolking, grotere mobiliteit, nieuwe communicatiemiddelen en een veranderende vrijetijdsbesteding. Kwaliteit en diversiteit worden steeds belangrijker in de keuze van vrijetijdsbesteding van de “moderne consument”. Directe nabijheid is minder belangrijk.
Vanuit beleidsoogpunt is een decentrale voorzieningenstructuur passend, maar met het oog op de beschikbare en benodigde capaciteit niet. Bij ongewijzigd beleid zal de overcapaciteit verder toenemen. Dit zet de exploiteerbaarheid, diversiteit en continuïteit van accommodaties en organisaties onder druk.
Op lange termijn wordt het steeds moeilijker (of duurder) om een gespreid en compleet basisvoorzieningenpakket in de kernen overeind te houden. Uitzondering is de sterk groeiende markt van seniorenvoorzieningen; hier ligt de uitdaging om een organisatorisch en betaalbaar aanbod te creëren voor de toenemende, veranderende vraag.
Duidelijk is dat Zeeuws-Vlaanderen voor een uitdagende transformatieopgave staat ten aanzien van de voorzieningen. De demografische veranderingen zijn ingrijpend en nopen tot een kwantitatieve veranderopgave voor de voorzieningen. Daarnaast zorgt een aantal autonome ontwikkelingen voor een veranderende behoefte aan voorzieningen, waarbij kwaliteit en diversiteit in voorzieningen steeds belangrijker worden.
Daar komt bij dat er reeds sprake is van overcapaciteit c.q. onderbezetting van voorzieningen; dit komt door de gespreide voorzieningenstructuur. Bij ongewijzigd beleid zal dit verder toenemen, vooral voor de voorzieningen voor jeugd en volwassenen. De geografische en cultuurhistorische context maakt de bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen complex.
Om in 2030 ook nog een robuuste voorzieningenstructuur te hebben, die aansluit bij de behoefte van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, zal een aantal veranderingen doorgevoerd moeten worden. De transformatieopgave ligt op een aantal vlakken, waarbij een evenwicht gevonden zal moeten worden in een tweetal dilemma’s.
Dilemma 1: Evenwicht in capaciteit en bereikbaarheid
Bij de planning en spreiding van de voorzieningen zal gekeken moeten worden naar enerzijds de capaciteit (kwantitatieve aansluiting van het aanbod bij de vraag c.q. het terugdringen van de overcapaciteit), waarvoor een opschaling noodzakelijk is én anderzijds de bereikbaarheid van voorzieningen. De (reis)afstanden tot de basisvoorzieningen zullen mede bepalend zijn voor de planning en spreiding van voorzieningen. Hier een goed evenwicht in vinden is één van de uitdagingen in Zeeuws-Vlaanderen.
Dilemma 2: Evenwicht in vernieuwing en behoud.
Het betreft evenwicht vinden tussen een aantal autonome, maatschappelijke ontwikkelingen en de bijbehorende veranderende vraag enerzijds en de cultuurhistorische bepaalde focus in Zeeuws-Vlaanderen op het gewenste beeld van de autonome kernen en daarbij behorende decentrale voorzieningenstructuur anderzijds.
In dit hoofdstuk worden de scenario’s geschetst die ontwikkeld zijn ten behoeve van het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen. De keuze voor de scenario’s is gebaseerd op:
Uiteindelijk zijn vier scenario’s ontwikkeld. Deze verschillen van elkaar in de mate waarin zij inspelen op de dilemma’s van de transformatieopgave. Onderstaand is schematisch aangegeven waar de vier scenario’s zich bewegen in de beide dilemma’s.
Hieronder een korte beschrijving van de verschillende scenario’s.
2.2.1 Scenario 1: Zelfstandige voorzieningen per kern
Scenario 1 gaat uit van behoud van zelfstandige voorzieningen op kernniveau.
Figuur 35: Scenario 1 Behoud zelfstandige voorzieningen op kernniveau (bron: Politiek Online)
Behoud van bestaande voorzieningen op kernniveau
In dit scenario beschikt (nagenoeg) elke kern over een breed aanbod aan (basis)voorzieningen. Beschikbaarheid van voorzieningen is het centrale uitgangspunt in dit scenario. Het behoud van een decentrale voorzieningenstructuur is het antwoord op de ontwikkelingen die zich voordoen.
Kleine, zelfstandige voorzieningen
Kernen hebben elk hun eigen aanbod aan voorzieningen. De voorzieningen zijn kleinschalig van opzet. Het zijn veelal solitaire voorzieningen, clustering van voorzieningen vindt niet of nauwelijks plaats. Elke kern beschikt min of meer over hetzelfde aanbod aan (basis)voorzieningen; er is daarmee weinig diversiteit in het aanbod.
De gemeente speelt een belangrijke rol in de instandhouding van het voorzieningenniveau. Publiekprivate samenwerking vindt niet of nauwelijks plaats, voorzieningen zijn vooral een gemeentelijke aangelegenheid.
Ook samenwerking en afstemming tussen de kernen vindt nauwelijks plaats; kernen zijn vooral “autonoom en zelfvoorzienend”. Het dagelijks leven speelt zich veelal af binnen de kern, alleen voor grotere, specifieke voorzieningen zijn inwoners van kleine kernen aangewezen op de grotere, omliggende kernen. Openbaar vervoer met lijndiensten en buurtbussen die alle kernen met elkaar verbinden passen in dit scenario.
Voorzieningen worden gerund door vrijwilligers en verenigingen die gebruik maken van de accommodaties. Zonder de inzet van”de gemeenschap” is het niet mogelijk om het decentrale voorzieningenaanbod in stand te houden.
In dit scenario wordt veel tijd, geld en energie gestoken in de instandhouding van het decentrale voorzieningenaanbod. Dit laat weinig tot geen ruimte voor investeringen in de kwaliteit of uitbreiding van het aanbod.
2.2.2 Scenario 2: Clustering op kernniveau
Dit scenario gaat uit van clustering van voorzieningen en een transformatie van voorzieningen op kernniveau.
Figuur 36: Scenario 2: Clustering van voorzieningen op kernniveau (bron; Politiek Online)
Doorgaan op eerder ingeslagen weg van clustering
In dit scenario worden voorzieningen nog altijd op kernniveau aangeboden, maar wordt de reeds (voorzichtig) ingeslagen weg van clustering van voorzieningen op kernniveau doorgezet. In dit scenario vormt vergaande clustering en samenwerking op kernniveau het antwoord op de ontwikkelingen die zich voordoen.
Multifunctionele voorzieningen op kernniveau
Zoveel mogelijk kernen beschikken over een (kleine) kwalitatief hoogwaardige, multifunctionele voorziening. Dit is dé plek van waaruit allerhande activiteiten en diensten worden aangeboden en waar inwoners elkaar ontmoeten.
Voorzieningen in grotere kernen (bijvoorbeeld grotere sport- en cultuurclusters) worden ook door inwoners uit de kleine, omliggende kernen gebruikt. Openbaar vervoer met lijndiensten en buurtbussen afgestemd op gebruikstijden van de grotere voorzieningen passen in dit scenario.
Partijen werken binnen de clustervoorzieningen nauw met elkaar samenwerken, zowel inhoudelijk als organisatorisch. Ook tussen de (buur)kernen en gemeenten vindt in toenemende mate afstemming plaats over het (geclusterde) aanbod. Waar mogelijk wordt het aanbod op elkaar afgestemd.
De onderlinge samenwerking en afstemming moet onderlinge concurrentie voorkomen en de exploiteerbaarheid en continuïteit van voorzieningen verbeteren. Ook moet het voorkomen dat tijd, geld en moeite wordt geïnvesteerd in voorzieningen met (te) beperkte exploitatiemogelijkheden of levensvatbaarheid.
Voorzieningen worden gerund door vrijwilligers en verenigingen. De gemeente ondersteund hen hierin. Zonder inzet van “de gemeenschap” is het niet mogelijk om het geclusterde, decentrale voorzieningenaanbod in stand te houden.
Dit scenario borduurt verder op de reeds ingeslagen lijn van clustering, maar vraagt om een investering in het bestaande voorzieningenaanbod. Het gaat vooral om een investering in de samenvoeging en vernieuwing van voorzieningen; in uitbreiding van het aanbod wordt niet of nauwelijks geïnvesteerd.
Investeringen komen vooral van de gemeente. Publiekprivate samenwerking vindt in dit scenario niet of nauwelijks plaats.
2.2.3 Scenario 3: Herschikking van voorzieningen
Dit scenario gaat uit van een herschikking van voorzieningen en een transformatie van de bestaande voorzieningenstructuur.
Figuur 37: Scenario 3: Herschikking van voorzieningen (bron: Politiek Online)
Evenwicht in vraag/aanbod en bereikbaarheid voorzieningen
In dit scenario worden voorzieningen steeds minder op kernniveau en steeds meer op gemeentelijk, centraal niveau aangeboden. Het streven is een voorzieningenaanbod dat past bij de aard en omvang van het verzorgingsgebied. Beschikbaarheid en nabijheid zijn niet het leidende principe, maar bereikbaarheid en evenwicht in vraag en aanbod voeren de boventoon in dit scenario.
Grote omvang verzorgingsgebieden
In dit scenario zullen niet-rendabele voorzieningen (op termijn) verdwijnen. Het aantal voorzieningen zal afnemen en voorzieningen – veelal op gemeentelijk niveau georganiseerd – krijgen een groter verzorgingsgebied. Zij vervullen een rol voor meerdere kernen.
Voor de grote kernen betekent dit dat voorzieningen een groter verzorgingsgebied krijgen en een rol vervullen voor meerdere, omliggende kernen. Voor de kleine kernen betekent dit dat (de meeste) voorzieningen zullen verdwijnen; het verzorgingsgebied van deze voorzieningen is eenvoudigweg te klein om de voorzieningen in stand te kunnen houden.
Dit scenario gaat uit van een grote mate van automobiliteit van de inwoners. Openbaar vervoer en doelgroepenvervoer worden geïntegreerd en op gemeentelijk en regionaal niveau afgestemd op de groepen die niet automobiel zijn.
Inzet op behoud ontmoetingsfunctie op kernniveau
Idealiter is wel een (multifunctionele) voorziening op kernniveau beschikbaar waar ontmoeting en dienstverlening kan plaatsvinden, vooral voor kwetsbare groepen of inwoners met een beperkte actieradius. Het draagt bovendien bij aan de leefbaarheid en sociale samenhang binnen de kern. Of dit haalbaar is, is afhankelijk van de vraag naar zo’n voorziening (draagvlak) en de afstand naar zo’n voorziening in een andere, grotere kern (bereikbaarheid).
In de beleids- en planvorming rondom voorzieningen wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het aanbod in de andere gemeenten en voorzieningen in het Belgische achterland. Op gemeentelijk en regionaal niveau vindt afstemming plaats, teneinde onderlinge concurrentie en (onnodige) kosten te voorkomen.
Clustering en multifunctioneel ruimtegebruik
Net als in scenario 2 is in dit scenario sprake van clustering van voorzieningen en multifunctioneel ruimtegebruik. Op gemeenteniveau ontstaat een kwalitatief hoogwaardig aanbod aan voorzieningen. Voor zover voorzieningen in kleine kernen (kunnen) worden behouden, worden ook deze geclusterd. Het gaat dan vooral om functionele clustering of clustering rondom een bepaalde doelgroep.
Dit scenario vraagt om een meer professionele wijze van beheer en exploitatie. Dit komt omdat de complexiteit van het beheer toeneemt en inwoners zich minder betrokken voelen bij de grotere, kernoverstijgende accommodaties en dus minder bereid zijn om zich hiervoor (structureel) in te zetten. Waar mogelijk wordt wel gebruik gemaakt van vrijwilligers; dit geldt zeker voor eventuele voorzieningen op kernniveau. Vrijwilligerswerk zal meer rondom organisatie van activiteiten plaatsvinden.
Dit scenario vraagt om een investering in het voorzieningenaanbod, vooral in de kwaliteit, de bereikbaarheid en het beheer van voorzieningen. In de instandhouding van het bestaande voorzieningenaanbod wordt juist minder geïnvesteerd.
Investeringen komen vooral van de gemeente, maar gemeenten zoeken nadrukkelijk de samenwerking met private en maatschappelijke partijen (voorzieningen op gemeentelijk niveau) en de burgers (voorzieningen op kernniveau).
2.2.4 Scenario 4: Voorzieningenstructuur op de schop
Dit scenario gaat uit van het opnieuw inrichten van de voorzieningenstructuur. De bestaande voorzieningenstructuur gaat op de schop.
Figuur 38: Scenario 4: Voorzieningen op de schop (bron: Politiek Online)
Efficiëntie en evenwicht in regionale vraag/aanbod
In dit scenario worden voorzieningen niet langer op kernniveau of zelfs op gemeentelijk niveau aangeboden. Het aanbod aan voorzieningen wordt regionaal vormgegeven, waarbij nadrukkelijk rekening wordt gehouden met het aanbod in België. Dit scenario speelt in op de ontwikkelingen die zich voordoen door een zeer efficiënte inrichting van de voorzieningenstructuur én verregaande verandering van het aanbod.
Centralisatie, opschaling en capaciteitsfocus
Het uitgangspunt is centralisatie van voorzieningen en een focus op de benodigde capaciteit. Er vindt maximale opschaling en clustering van voorzieningen plaats. Voorzieningen worden zoveel mogelijk in de hoofdkernen gerealiseerd, hebben een relatief groot verzorgingsgebied en vervullen een gemeentelijke of zelfs regionale rol. Reizen om gebruik te maken van deze voorzieningen is normaal. Openbaar vervoer en doelgroepenvervoer worden geïntegreerd en op gemeentelijk, regionaal en internationaal niveau afgestemd op de groepen die niet automobiel zijn.
Voorzieningen waar (te) weinig vraag naar is of waarvoor goede alternatieven zijn ook in België), zullen verdwijnen. Dat betekent dat kleine en middelgrote kernen niet langer over voorzieningen beschikken; dit worden zogenaamde woondorpen.
In dit scenario wordt zwaar ingezet op opschaling, vernieuwing en verbetering van de kwaliteit van het aanbod. Nieuwe technologieën moeten “dienstverlening op afstand” mogelijk maken, vooral voor kwetsbare groepen of groepen met een beperkte actieradius (bijvoorbeeld ouderen). Zeeuws-Vlaanderen wil zich met haar voorzieningenaanbod nadrukkelijk profileren, ook buiten de regio (bijvoorbeeld als vooruitstrevende zorgregio door gecombineerde zorg/toerisme concepten).
Tussen de verschillende gemeenten vindt nadrukkelijk samenwerking plaats. Ook met Belgische gemeenten vindt afstemming plaats. Het gebruik van voorzieningen in België door inwoners van Zeeuws-Vlaanderen wordt gestimuleerd. Dat geldt ook voor het openbaar vervoersysteem.
Er wordt sterk ingezet op publiekprivate samenwerking, vooral op het gebied van sport, leisure en zorg. De geclusterde voorzieningen kennen daardoor een hoge kwaliteit en professionaliteit.
Vrijwilligers spelen geen rol in beheer en exploitatie van de voorzieningen, dit is professioneel georganiseerd. De inzet van vrijwilligers is wel gewenst, maar is naar verwachting onvoldoende om de grootschalige, complexe voorzieningen te runnen. De aard van het vrijwilligerswerk zal verschuiven, van structureel naar incidenteel en van gericht op exploitatie van een accommodatie naar gericht op het aanbieden van activiteiten.
Dit scenario vraagt om investeringen in het de centralisatie van voorzieningen en de verbetering van de kwaliteit en diversiteit van het aanbod. In de instandhouding van voorzieningen op kernniveau wordt niet geïnvesteerd.
Wel moet worden geïnvesteerd in de fysieke en digitale bereikbaarheid van voorzieningen; mensen wonen immers relatief ver bij de (basis)voorzieningen vandaan. Ook in het beheer van de accommodaties moet worden geïnvesteerd; dit scenario vraagt om professioneel beheer.
In de volgende paragrafen worden de vier scenario’s op een aantal onderdelen uitgewerkt. De volgende onderdelen komen aan bod:
Telkens wordt een korte beschrijving van het onderdeel gegeven en worden de vier scenario’s vergelijkend naast elkaar gepresenteerd. In de bijlagen zijn verdere uitwerkingen ter onderbouwing opgenomen.
In deze paragraaf volgt een beschrijving van hoe het toekomstig aanbod aan voorzieningen er in de verschillende scenario’s uitziet. Het gaat dan om het aanbod in termen van schaalniveau/spreiding, beschikbaarheid en bereikbaarheid, capaciteit, regionale samenwerking en aard van het voorzieningenaanbod.
Zoals aangegeven is de spreiding van de voorzieningen een belangrijk thema in het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen. Onderstaand schema geeft weer hoe hier per scenario invulling aan wordt gegeven.
Aantal kernen naar type voorzieningenniveau
Afhankelijk van welke uitgangspunten ten aanzien van spreiding en schaalniveau worden gehanteerd, verandert de aard en omvang van het voorzieningenaanbod per kern in meer of mindere mate. Sommige kernen ontwikkelen zich van basiskern naar woonkern, andere kernen ontwikkelen zich van basiskern naar hoofdkern, afhankelijk van welk scenario wordt gevolgd.
Onderstaande figuur geeft deze verschuivingen voor heel Zeeuws-Vlaanderen weer (indicatief). Hierbij is uitgegaan voor een volledige doorontwikkeling van het betreffende scenario in 2030. De indeling in scenario 1 is conform is de huidige situatie, aangezien er geen wijzigingen worden aangebracht in de voorzieningen(structuur).
Hieruit blijkt dat met name in scenario 3 en 4 de voorzieningenstructuur fundamenteel wijzigt. In scenario 1 en 2 wordt behoud van voorzieningen in alle kernen nagestreefd, ongeacht de omvang van de verzorgingsgebieden; in scenario 3 en 4 wordt uitgegaan van een voorzieningenstructuur die aansluit bij verzorgingsgebieden van voldoende omvang. Het aantal woonkernen (kernen zonder voorzieningen of alleen een ontmoetingsfunctie) neemt in scenario 3 en 4 dan ook duidelijk toe. In deze scenario’s vindt clustering “over de kernen heen” plaats, veelal in grotere kernen. Het gevolg is dat het aantal voorzieningen, zeker in de kleine kernen, afneemt.
Figuur 39: Aantal kernen naar type voorzieningenniveau
De volgende tabel geeft bovenstaande in aantallen per gemeente weer. Ook hier is weer uitgegaan van een volledige doorontwikkeling van het betreffende scenario.
Figuur 40: Aantal kernen naar type voorzieningenniveau per gemeente
Beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen
Hierboven is aangegeven hoe de voorzieningenstructuren in de verschillende scenario’s per gemeente transformeren. In navolging daarvan wordt ook de beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen in iedere kern anders. Dit kan worden weergegeven in zogenaamde beschikbaarheids- en bereikbaarheidsprofielen:
Het beschikbaarheidprofiel schetst het voorzieningenpakket dat in een type kern aanwezig is in een bepaald scenario; naarmate de rode taartpunt groter is, hoe meer van dat type voorzieningen aanwezig is binnen de kern;
Het bereikbaarheidprofiel schetst de bereikbaarheid van voorzieningen vanuit een type kern aan de hand van de afstand over de weg die afgelegd moet worden naar een voorziening als die niet in de kern aanwezig is; hoe minder rood de taartpunt is, des te groter de afstand is die inwoners moeten afleggen.
Hieronder geven we beide profielsoorten voor de verschillende type kernen en per scenario weer. Voor de woongemeenschappen zijn geen taartdiagrammen gemaakt aangezien in deze kernen geen voorzieningen (meer) aanwezig zijn, behoudens een horecavoorziening en/of een ontmoetingspunt. Uit de diagrammen blijkt dat de scenario’s met name verschillen in de beschikbaarheid van voorzieningen in de basiskernen en de middelkernen. Scenario’s 1 en 2 zetten zwaar in op behoud van voorzieningen in de basiskernen; scenario 3 heeft de meeste voorzieningen voor ontmoeting, senioren en kinderen in de basiskernen en andere voorzieningen op relatief korte afstand beschikbaar; voor scenario 4 geldt dat voor voorzieningen (verder) gereisd moet worden.
___________________________________________________________________
* Basiskernen zijn kernen met een volledig (basis)voorzieningenpakket (enkelvoudig onderwijs, kindvoorzieningen, binnen- en/of buitensport en welzijn/ontmoeting)
* Middelkernen zijn kernen met een uitgebreid voorzieningenniveau (een of meerdere onderwijs- en kindfuncties, sport- en sociaal-culturele voorzieningen, meerdere zorgvoorzieningen)
* Hoofdkernen zijn kernen met een compleet voorzieningenniveau (alle type voorzieningen, vaak meervoudig aanwezig)
Wijzigingen in (over)capaciteit
Eén van de opgaven in het Masterplan voorzieningen is het in evenwicht brengen van vraag en aanbod qua capaciteit. Op dit moment is reeds sprake van een forse overcapaciteit die de continuïteit van voorzieningen organisatorisch en financieel onder druk zet; deze druk zal verder toenemen door de ontwikkelingen die zich voordoen.
Onderstaande tabel geeft aan hoe de verschillende scenario’s hier op inspelen. Per scenario wordt een korte omschrijving gegeven en wordt een aantal indicatieve capaciteitsnormen genoemd die als leidraad dienen bij de (toekomstige) capaciteitsbepaling.
* De gehanteerde normen zijn geen absolute “opheffingsnormen”o.i.d., maar een planningsleidraad voor de instandhouding, clustering en vernieuwing van het voorzieningenaanbod. Bovendien zal door samenvoeging van twee “te kleine” voorzieningen, één voorziening van voldoende omvang overblijven en de facto dus slechts één voorziening verdwijnen.
Onderstaand is een indicatie gegeven van de te verwachten (over)capaciteit per scenario, uitgaande van de geschetste kernprofielen (beschikbaarheid en bereikbaarheid) en bovenstaande indicatieve capaciteitsnormen. Ook hier zijn we weer uitgegaan van volledige doorwerking van een scenario in 2030. De capaciteitsbepaling is weergegeven voor de basisvoorzieningen waarvan het huidig gebruik en bezetting in beeld is.
Figuur 41: Veranderingen in overcapaciteit in relatie tot huidige overcapaciteit
Figuur 42: Veranderingen in overcapaciteit per type voorzieningen in relatie tot huidige overcapaciteit
Rood = toegenomen overcapaciteit t.o.v. huidige situatie
Hieruit blijkt dat de overcapaciteit in scenario 1 en 2 in stand blijft en zelfs nog verder toeneemt. Dit komt omdat gekozen wordt voor behoud van een decentrale voorzieningenstructuur en daarmee (te) kleine (en bovendien krimpende!) verzorgingsgebieden voor de voorzieningen. Er zijn te weinig mensen (met name jeugd en jongeren) om de voorzieningen een goede bezetting te kunnen geven. In scenario 3 wordt de overcapaciteit nagenoeg weggewerkt. In dit scenario blijft een geringe overcapaciteit over om een goede bereikbaarheid in het gehele verzorgingsgebied te kunnen garanderen. In scenario 4 is de gehele overcapaciteit weggewerkt, aangezien de capaciteit van de voorzieningen in dit scenario passend gemaakt wordt op het verzorgingsgebied, ongeacht de afstand tot de voorzieningen.
Regionale samenwerking en planning
De voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen zijn van oudsher gemeentegeoriënteerd ingericht. Rekening houdend met de ontwikkelingen die zich voordoen, zal in de toekomst een bredere blik gehanteerd (moeten) worden en rekening gehouden (moeten) worden met de omliggende gebieden. De regio Zeeuws-Vlaanderen, de drie gemeenten en de kernen daarbinnen vormen geen geïsoleerde gemeenschappen (meer). In onderstaande tabel is aangeven in hoeverre binnen de verschillende scenario’s regionaal wordt samengewerkt, hoe de wisselwerking met België is en welke profiel Zeeuws-Vlaanderen als geheel ontwikkelt.
Hieruit blijkt dat scenario’s 1 en 2 uitgaan van een op zichzelf staand voorzieningenniveau per gemeente en zelfs per kern. Het voorzieningenniveau in deze scenario's is traditioneel van karakter; de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen (en zelfs van de betreffende kern) vormen dé doelgroep voor de voorzieningen. In scenario 3 vindt nauwe samenwerking tussen de gemeenten plaats en waar mogelijk ook op regionaal niveau. In scenario 4 vindt nadrukkelijk regionale afstemming en samenwerking plaats en wordt optimaal ingespeeld op de mogelijkheden in België; de aanwezigheid van voorzieningen in België wordt nadrukkelijk meegenomen in de planning van voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen. De regio Zeeuws-Vlaanderen profileert zich in dit laatste scenario op specifieke onderdelen of thema’s, zoals zorg, toerisme of leisure.
Er vindt slechts beperkt afstemming in de regio plaats. Iedere gemeente |
Aard van het voorzieningenaanbod
De opgave voor Zeeuws-Vlaanderen ligt zoals eerder aangegeven niet alleen in de kwantitatieve match tussen vraag & aanbod en evenwicht in spreiding & bereikbaarheid. Van belang is ook dat het toekomstig aanbod aansluit bij de veranderende vraag van de (toekomstige) inwoners van Zeeuws-Vlaanderen. De opgave ligt dus ook op aspecten als kwaliteit, diversiteit, clustering/samenhang en de inzet op nieuwe technologieën. In onderstaande tabel is aangegeven hoe hier in de verschillende scenario’s op wordt ingezet.
Het is duidelijk dat scenario 1 voor slechts weinig vernieuwing of kwaliteitsverbetering zorgt; alles is gericht op behoud van een traditioneel, decentraal aanbod. In scenario 2 vindt wel vernieuwing en verbetering plaats, maar wel “op de oude leest geschoeid”; het bestaande aanbod wordt geclusterd en vernieuwd, er is echter weinig ruimte voor toevoeging van nieuwe functies of uitbreiding van het aantal/soort functies. Ook dit scenario is vooral gericht op instandhouding van een voorzieningenaanbod op kernniveau. In scenario 3 en 4 wordt de voorzieningenstructuur opnieuw ingericht, waardoor ook (financiële) ruimte ontstaat voor diversiteit in het aanbod en nieuwe type voorzieningen.
2.3.3 Toekomstige vraag/behoefte
In deze paragraaf volgt een beschrijving van hoe de verschillende scenario’s aansluiten op de toekomstige vraag naar voorzieningen binnen Zeeuws-Vlaanderen. Achtereenvolgens staan we stil bij de aansluiting op de veranderende vraag als gevolg van de demografische opgave, maatschappelijke ontwikkelingen en beleidsmatige ontwikkelingen (met name op het gebied van Wmo, welzijn, zorg). De opgave voor Zeeuws-Vlaanderen is te komen tot een aanpassing van de voorzieningenstructuur zodat aan de veranderende, kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen kan worden voldaan. In onderstaande tabel staat aangegeven op welke wijze de verschillende scenario’s inspelen op deze ontwikkelingen.
De demografische ontwikkeling is een belangrijke aanleiding voor het nieuwe beleid ten aanzien van voorzieningen. Hierbij gaat het om krimp van de bevolking, maar vooral ook de veranderende samenstelling van de bevolking.
Maatschappelijke ontwikkelingen
De behoefte aan voorzieningen verandert als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen die zich voordoen. Voorbeelden zijn de veranderende sociale structuren, verdergaande individualisering en andersoortig behoefte/gebruik van voorzieningen. Ook de eerder genoemde ontwikkeling van autonome naar regionale ingebedde woonkernen kan als voorbeeld worden genoemd.
Vanuit beleidsoogpunt zijn vooral de ontwikkelingen op het gebied van de Wmo en zorg van belang voor het Masterplan Voorzieningen. Daarin staan twee lijnen centraal: versterken van de Civil Society, waarbij gemeenschapszin, vrijwilligerswerk en mantelzorg versterkt wordt;
Kanteling van de zorg naar welzijn/ondersteuning, waarbij taken zoals begeleiding – die uit de AWBZ overkomen naar de gemeente – op een meer collectieve, integrale en preventieve leest geschoeid zullen moeten worden om de toenemende vraag naar professionele ondersteuning aan te kunnen. Professionele dienstverlening zal dan vooral complementair/ondersteunend aan de “eigen kracht”van mensen en hun omgeving moeten zijn.
Deze paragraaf bevat een toelichting op een aantal randvoorwaarden en de mate waarin de verschillende scenario’s hierop inspelen. Achtereenvolgens gaan we in op mobiliteit, financiën en de betrokkenheid van verschillende partijen.
Mobiliteit is een belangrijk thema in Zeeuws-Vlaanderen en daarmee ook in het Masterplan Voorzieningen. In onderstaande tabel staat aangegeven welke opgave er op het gebied van (openbaar) vervoer in de verschillende scenario’s ligt. Hierbij is uitgegaan van het gegeven dat 90% van de bevolking in Zeeland volledig automobiel is (zoals blijkt uit het onderzoeksrapport ‘Leefbaarheid’ van Scoop) en het feit dat de totale bevolkingsomvang van Zeeuws-Vlaanderen en van de individuele woonkernen te klein is om een volwaardig en fijnmazig openbaar vervoerssysteem te kunnen realiseren en exploiteren. Uitgegaan is dus van de inrichting van het openbaar vervoer als een aanvullend vervoerssysteem; een systeem vooral gericht op doelgroepen die niet automobiel zijn en dat klaarstaat voor anderen als zij er een beroep op doen.
Uit de analyse blijkt dat scenario 1 en 2 niet voor aanvullende verkeersstromen zullen zorgen, vanwege het decentrale voorzieningenaanbod; voorzieningen zijn – net als nu het geval is – op relatief korte afstand beschikbaar. In scenario 3 en vooral in scenario 4 zullen mensen wel meer of verder moeten reizen voor (een deel van) de voorzieningen. In scenario 3 gaat het om relatief geringe afstanden naar de naastgelegen (middel)kern (binnen 5 kilometer); in scenario 4 gaat het om langere afstanden.
Uiteraard zijn de financiële aspecten van de scenario’s ook van belang. De financiële haalbaarheid hangt af van de economische spankracht van de betreffende gemeente en haar partners, de keuzes die door de gemeente worden gemaakt (prioritering binnen de begroting) en de mogelijkheden die zich voordoen. Het is daarom niet of nauwelijks mogelijk om vooraf een gedetailleerde en betrouwbare kostenraming te maken. In algemene zin (dus zonder concrete bedragen te noemen), kan wel worden aangegeven waar in welk scenario in wordt geïnvesteerd en in hoeverre de kosten naar verwachting toe- of afnemen ten opzichte van de huidige situatie.
Onderstaande figuur geeft de ontwikkelingen van de kosten indicatief weer. Per scenario is aangegeven in hoeverre de kosten zich positief of negatief ontwikkelen ten opzichte van de huidige situatie (rode lijn). Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:
Figuur 43: Indicatie van verschillende kosten in relatie tot huidige kosten
Uit deze figuur blijkt het volgende:
Scenario 1 relatief lage investeringslasten met zich meebrengt, maar tot hogere kosten voor instandhouding zorgt. Ook de kosten voor beheer en exploitatie zullen – ondanks de inzet van vrijwilligers – enigszins toenemen; dit hangt samen met het decentrale aanbod en de beperkte exploitatiemogelijkheden van de accommodaties (kleine verzorgingsgebieden, lage bezetting door overcapaciteit). Ten aanzien van mobiliteit zijn geen aanvullende investeringen nodig.
Scenario 2 hoge investeringslasten en hoge instandhoudingkosten kent; er wordt veel geïnvesteerd in de realisatie van nieuwe clusters die op kernniveau in stand worden gehouden. De kosten voor beheer en exploitatie nemen verder toe; vergeleken met scenario 1 nemen met name de personeelskosten enigszins toe (professionele ondersteuning van de vrijwilligers). Aanvullende investeringen op het gebied van mobiliteit zijn niet nodig.
Scenario 3 vraagt om veel investeringen, maar leidt tot lagere instandhoudingkosten. De kosten voor beheer en exploitatie blijven min of meer gelijk met de huidige situatie. Enerzijds nemen de kosten toe doordat werkzaamheden (gedeeltelijk) door professionals worden ingevuld, anderzijds nemen de kosten voor beheer en exploitatie af doordat het aanbod aan accommodaties afneemt (volume) en de exploitatiemogelijkheden beter worden. In dit scenario zal geïnvesteerd moeten worden in (kleinschalige) vervoersvoorzieningen.
Scenario 4 kent ook hoge investeringslasten, maar leidt (op termijn) tot lagere kosten voor instandhouding van voorzieningen. De exploitatielasten per voorzieningen zullen per saldo toenemen; enerzijds nemen de kosten toe door de inzet van professionals, anderzijds nemen de kosten af door de afname van het aantal accommodaties en de betere exploitatiemogelijkheden. De investeringen in mobiliteitsvoorzieningen zijn in dit scenario relatief hoog.
In bijlage 2 is een toelichting voor de verschillende kostensoorten per scenario opgenomen.
Niet alleen de gemeenten spelen een rol bij de totstandkoming en instandhouding van voorzieningen; ook maatschappelijke partners, commerciële partijen en ‘de gemeenschap’ hebben hierin een rol, ook in financiële zin. In onderstaande tabel is aangegeven wat van welke partijen wordt verwacht in ieder scenario.
In dit hoofdstuk vindt de beoordeling van de vier scenario’s plaats. Gekeken wordt in hoeverre de verschillende scenario’s aansluiten bij de opgave die er voor Zeeuws-Vlaanderen ligt. Allereerst geven we een korte toelichting op de criteria die zijn gehanteerd. Daarna volgt een samenvattende beoordeling en een advies. Overigens is geen weging toegekend aan de verschillende criteria (weging = 1). In bijlage 3 is een uitgebreide toelichting op de beoordeling gegeven.
De volgende criteria zijn gehanteerd:
Aansluiting op maatschappelijke ontwikkelingen: de mate waarin wordt ingespeeld op (autonome) ontwikkelingen als (verdergaande) individualisering, (verdere) opkomst 24-uurs economie, afname/wijziging vrijwilligerswerk, ontwikkeling van autonome naar regionaal ingebedde woondorpen en de daarmee veranderende behoefte van inwoners;
Onderstaande tabel geeft de beoordeling per scenario op de genoemde criteria weer. Er is geen weging toegekend aan de criteria; alle hebben evenzeer in de beoordeling meegewogen.
In “stoplicht kleuren” (rood= slecht, oranje = redelijk, groen = goed) is aangegeven hoe het scenario scoort op het betreffende criterium, met daaronder een korte beschrijving van de beoordeling. Bijlage 3 bevat een uitgebreide toelichting op de beoordeling.
Dit scenario kan als zeer zwak beoordeeld worden het oogpunt van toekomstbestendigheid.
Scenario 1 speelt in zijn geheel niet in op de opgave waar Zeeuws-Vlaanderen voor staat. Er wordt geen rekening gehouden met de kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen in de vraag. De aanwezigheid van voorzieningen wordt weliswaar als centraal uitgangspunt overeind gehouden, maar aan items als kwaliteit, diversiteit, flexibiliteit, samenwerking en een veranderende behoefte wordt geen invulling gegeven. De overcapaciteit neemt verder toe en de verhouding vraag-aanbod raakt verder uit balans, waardoor de continuïteit van voorzieningen organisatorisch en financieel zwaar onder druk komt te staan. Zodra “de bodem onder het voorzieningenniveau wegvalt”, zullen voorzieningen verdwijnen zonder dat hiervoor een alternatief is.
Dit scenario is op de lange termijn onvoldoende robuust om antwoord te geven op de demografische en maatschappelijke ontwikkelingen die zich voordoen in Zeeuws-Vlaanderen.
Scenario 2 probeert een evenwicht te vinden in de geschetste dilemma’s capaciteit/bereikbaarheid en behoud/vernieuwing. Hoewel hiermee een optimalisatieslag ten opzichte van de huidige situatie plaatsvindt, hinkt het scenario (te) zeer op twee gedachten: er wordt veel vernieuwd en geïnvesteerd, maar de overcapaciteit en versnippering blijft bestaan. Mede hierdoor kan geen goede invulling gegeven worden aan innovatie en diversiteit en vindt slechts een beperkte kwaliteitssprong plaats. De financiële continuïteit is zwak te noemen, doordat enerzijds wel moet worden geïnvesteerd, maar anderzijds de overcapaciteit blijft bestaan en er onvoldoende aansluiting wordt gezocht bij een veranderende vraag.
Dit scenario kan als toekomstbestendig worden beoordeeld. Het complete en evenwichtige aanbod zorgt voor de noodzakelijke vernieuwingen, zonder dat radicaal afscheid wordt genomen van belangrijke waarden als bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen op redelijke afstand.
Scenario 3 vindt een goed evenwicht binnen de dilemma’s. Rekening wordt gehouden met een aantal specifieke kenmerken en kwaliteiten van Zeeuws-Vlaanderen, terwijl tevens een vernieuwingsslag wordt gemaakt waarmee actief kan worden ingespeeld op de demografische en maatschappelijke ontwikkelingen in Zeeuws-Vlaanderen. Het scenario speelt in op de veranderende vraag en de (regionale) oriëntatie van mensen voor voorzieningen binnen de regio. Vraag en aanbod worden zowel kwantitatief als kwalitatief in evenwicht gebracht, hetgeen financiële en organisatorische continuïteit biedt. Het vraagt wel om de nodige investeringen, zowel in de realisatie en het beheer van voorzieningen als de bereikbaarheid ervan. Er zal een impuls gegeven moeten worden aan doelgroepvervoer tussen de kernen.
Dit scenario staat ver weg van de huidige situatie in Zeeuws-Vlaanderen en levert de grootste veranderopgave.
Scenario 4 zet zwaar in op de demografische en maatschappelijke veranderopgave, maar gaat daarbij voorbij aan de andere zijde van de dilemma’s en specifieke kenmerken van de Zeeuws Vlaamse situatie. Met name de bereikbaarheid en ondersteuning van de lokale samenhang komen in dit scenario onvoldoende uit de verf. Aan het hoogwaardige segment van voorzieningen wordt goed invulling gegeven, maar de basisvoorzieningen zijn (met name voor weinig mobiele groepen) letterlijk en figuurlijk op grote afstand aanwezig.
Geadviseerd wordt om scenario 3 te kiezen als leidraad voor het voorzieningenbeleid in Zeeuws-Vlaanderen. Samenvattend kan gesteld worden dat scenario 3 het meest toekomstbestendig is en het beste invulling geeft aan de veranderingsopgave waar Zeeuws-Vlaanderen voor staat. Het borduurt voort op de eerder door gemeenten ingeslagen weg van clustering van voorzieningen en past nog altijd bij de historie en context van Zeeuws-Vlaanderen.
Scenario 3 vraagt wel om een nieuwe beleidsoriëntatie bij de planning en instandhouding van voorzieningen. Het idee dat “iedere kern zijn eigen pakket aan voorzieningen moet hebben”, wordt in dit scenario losgelaten. Evenwicht in vraag en aanbod, kwaliteitssprong, optimale schaalniveaus, diversiteit en financiële robuustheid zullen evenzeer moeten worden meegenomen in de beleidsafwegingen die worden gemaakt.
Een belangrijke nuancering is dat het scenario niet in een keer of op korte termijn hoeft te worden doorgevoerd. Het scenario kan al leidraad worden gezien voor toekomstige keuzes die worden gemaakt of als kompas dat de nieuwe koers voor voorzieningen aangeeft. Het idee van een voorzieningenstructuur zoals beschreven in scenario 3 is de zogenaamde stip op de horizon en wordt gezien als “een toekomstbestendige voorzieningenstructuur in 2030”.
In de vorige hoofdstukken is de opgave voor Zeeuws-Vlaanderen voor de komende jaren benoemd en is een aantal mogelijke scenario’s geschetst. Deze zijn uitvoerig beschreven en beoordeeld en op basis daarvan is scenario 3 door de projectgroep als ‘meest toekomstbestendig’ benoemd.
Dit scenario gaat uit van “transformatie van de bestaande voorzieningenstructuur en een herschikking van voorzieningen”. Dit biedt goede mogelijkheden om in te spelen op de veranderende vraag en ontwikkelingen die zich voordoen en haakt tegelijkertijd aan op belangrijke waarden als bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen, ook op lokaal niveau.
Ervan uitgaande dat dit scenario het toekomstbeeld c.q. de beleidslijn voor de komende jaren vormt (“de stip op de horizon”), gaan we er van uit dat het totale aanbod aan voorzieningen (in aantal en m²) op termijn afneemt (vooral in de kleine kernen), maar dat de kwaliteit, spreiding, diversiteit en exploiteerbaarheid van het voorzieningenaanbod als geheel juist toeneemt.
De grote vraag is hoe dat gerealiseerd kan worden, welke aanpak gehanteerd kan/moet worden, welke (concrete) mogelijkheden en aanknopingspunten zich voordoen en welke partijen nodig zijn in de verdere uitwerking. Want, zoals gesteld in de inleiding, het vaststellen van de stip op de horizon is “slechts het begin”.
Het vaststellen van een stip op de horizon wil niet zeggen dat een vooraf vastomlijnd eindplaatje wordt nagestreefd; het wil zeggen dat de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het betreffende scenario als vertrekpunt dienen voor de keuzes die worden gemaakt en de wijze waarop de voorzieningenstructuur in Zeeuws-Vlaanderen wordt ingericht. Het geeft de richting aan waarin het voorzieningenaanbod in Zeeuws-Vlaanderen zich de komende jaren zal ontwikkelen.
Scenario 3 als stip op de horizon betekent dat de volgende uitgangspunten leidend zijn in de beleids- en planvorming rondom maatschappelijke voorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen:
Om zicht te krijgen op de kansen, mogelijkheden en knelpunten die zich voordoen, goede keuzes te kunnen maken én begrip te krijgen voor keuzes die gemaakt (moeten) worden, is het essentieel om maatschappelijke partijen, verenigingen en inwoners in de verdere uitwerking te betrekken.
Idealiter worden partijen en personen gericht benaderd en betrokken op het moment dat zich vraagstukken voordoen die voor hen relevant zijn of waar zij een rol in (kunnen) spelen. Daarnaast worden organisaties en inwoners bij voorkeur (periodiek) geïnformeerd en op de hoogte gehouden van ontwikkelingen die zich voordoen en keuzes die worden gemaakt. Dit voorkomt dat mensen onnodig worden belast, maar biedt hen wel de gelegenheid om te reageren en mee te denken. Het zorgt bovendien voor bewustwording en draagvlak. Het informeren en betrekken van partijen en personen is primair een gemeentelijke aangelegenheid, maar bij voorkeur trekken de gemeenten hierin wel gezamenlijk op.
Niet alleen met (maatschappelijke) organisaties, verenigingen en inwoners moet afstemming plaatsvinden, ook tussen de Zeeuws Vlaamse gemeenten onderling moet regelmatig afstemming plaatsvinden. Scenario 3 gaat immers uit van regionale afstemming van het voorzieningenaanbod en het voorkomen van onderlinge concurrentie. Daarnaast vragen zaken als bereikbaarheid en mobiliteit om een gemeenteoverstijgende aanpak. Bij voorkeur wordt een intergemeentelijk overlegorgaan ingericht (strategie, aanpak, voortgang, etc.) en wordt ook de besluitvorming door Colleges en Raden gedeeld/afgestemd. Tenslotte zal ook overleg gevoerd moeten worden met de gemeenten in de Vlaamse grensregio.
Het procesplan dat door de projectgroep Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen is opgesteld, gaat hier nader op in.
De verschillen per beleidsveld zijn groot en er doen zich in ieder beleidsveld andere ontwikkelingen voor. Elk beleidsveld vraagt om een eigen aanpak en biedt meer of minder mogelijkheden om (de uitgangspunten van) scenario 3 in praktijk te brengen.
Tijdens bijeenkomsten met de gemeentelijke werkgroepen en de bijeenkomsten met burgers en maatschappelijke partijen is gevraagd welke ontwikkelingen zich voordoen en in hoeverre op (lopende) initiatieven kan worden aangehaakt.
Hieruit blijkt dat er ‘al veel gebeurt’ en dat gemeenten bewust of onbewust op onderdelen al uitgangspunten uit scenario 3 hanteren in de beleids- of planvorming rondom voorzieningen. Ook in de visie en ambitie van inwoners en maatschappelijke partijen komen deze uitgangspunten in meer of mindere terug. Hieronder een beschrijving per beleidsveld.
Op het gebied van onderwijs doen zich diverse ontwikkelingen voor. Duidelijk is dat hier de komende jaren grote veranderingen optreden en dat de vraag sterk zal afnemen. Schoolbesturen staan voor de enorme opgave om de onderwijskundige kwaliteit van en diversiteit binnen het basisonderwijs te behouden en basisscholen bereikbaar te houden.
Schoolbesturen en andere betrokken partijen zijn zich hiervan bewust en hebben afgelopen jaar in opdracht van het Platform Primair Onderwijs Zeeland (PPOZ) het traject “Onderwijs Ons Goed” doorlopen. Conclusie van dit traject is dat het idee van “in iedere kern een basisschool (noodgedwongen) los moet worden gelaten”; een schaalsprong in het onderwijs is nodig. Er wordt nagedacht over “nieuwe creatieve schoolconcepten”, wet- en regelgeving, fusies en samenwerking. Als voorbeeld is genoemd, het ontstaan van samenwerkingsscholen in Biervliet en Sluiskil en de plannen rondom “uw nieuwe toekomst”, waarbij de mogelijkheden voor (verdere) samenwerking tussen het ROC en de Universiteit van Gent worden onderzocht.
Dit sluit naadloos aan bij (de uitgangspunten van) scenario 3 en moet worden aangegrepen om beide trajecten (verder) op elkaar aan te sluiten en aan concrete oplossingsrichtingen te werken.
Zoals ook al aangegeven in het PPOZ-rapport moet de aansluiting worden gezocht met andere kindfuncties, zoals kinderdagopvang en peuterspeelzaalwerk. Dit borduurt voort op de eerder ingezette en voorgestane lijn van verdergaande clustering en centralisatie van functies.
Tijdens de laatste bijeenkomst met maatschappelijke partijen werd door vertegenwoordigers van de kinderopvang nadrukkelijk aangegeven dat kinderopvang “de school volgt, maar dat opschaling wenselijk is”. Tijdens de gemeentelijke werkgroepen werd aangegeven dat “dit vooral vanuit de besturen moet komen” en dat de zeggenschap en sturingsmogelijkheden van de gemeente op onderwijs beperkt zijn.
Om schoolbesturen te stimuleren, zou een wijziging van het rijksbeleid wenselijk zijn; de bestaande ‘kleine scholen toeslag’ stimuleert besturen juist om kleine scholen in stand te houden. Dit sluit niet aan bij (de uitgangspunten van) scenario 3. Ook de grensoverschrijdende samenwerking is lastig vanwege de bestaande wet – en regelgeving (bijvoorbeeld in de financiering van scholen) en de onderlinge, culturele verschillen. Verschillende initiatieven zijn om die reden gestopt.
Ook op het gebied van zorg en ouderen doen zich ontwikkelingen voor. De vraag naar voorzieningen voor ouderen en (eerstelijns) zorg nemen sterk toe, als gevolg van de sterke vergrijzing. Daar komt bij dat zich grote veranderingen voordoen in de financiering van de zorg en het takenpakket van gemeenten. De overheveling van taken uit de AWBZ naar gemeenten betekent dat een groter beroep op ondersteuning vanuit de Wmo door de gemeenschap en/of de gemeente zal worden gedaan.
Aan gemeenten, zorgaanbieders en maatschappelijke instellingen gezamenlijk de taak op hier op in te spelen. Om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen (en betaalbaar te houden), wordt voorgesteld om nadrukkelijk de aansluiting te zoeken met welzijn- en ontmoetingsfuncties die op kernniveau worden aangeboden. Een proactieve aanpak in deze is gewenst. Dat biedt niet alleen goede mogelijkheden om aan de groeiende vraag van ouderen te voldoen, maar ook om de ontmoetingsfunctie op kernniveau in stand te kunnen houden.
Tijdens de laatste bijeenkomst met maatschappelijke partijen is het dilemma tussen “beschikbaarheid en aanwezigheid op kernniveau’” en “efficiëntie en continuïteit in dienstverlening” uitvoering aan bod geweest. Hoewel de dienstverlening op kernniveau niet verloren mag gaan, lijkt de focus duidelijk te liggen op het laatste. De aanwezigheid van fysieke zorgvoorzieningen op kernniveau is bovendien geen voorwaarde om wel dienstverlening op kernniveau te kunnen bieden; technologie kan uitkomst bieden, evenals een multifunctionele voorziening op kernniveau.
Een aantal (lopende) initiatieven dat tijdens de bijeenkomsten met de gemeentelijke werkgroepen en maatschappelijke partners is genoemd en aansluit bij (de uitgangspunten van) scenario 3:
Sociaal cultureel plan voor de kern Axel;
Voor sport wordt voorgesteld om vooral aan te haken op mogelijkheden die zich voordoen en oplossingen te zoeken voor concrete problemen die zich voor (dreigen te) doen. Een meer reactieve houding vanuit de gemeenten is mogelijk.
Uiteraard zijn de demografische ontwikkelingen (op termijn) wel degelijk van invloed op het verenigingsleven en de sportdeelname. Verenigingen zullen in de problemen komen en (noodgedwongen) gaan samenwerken of fuseren. Op dat moment moeten betrokken partijen met elkaar om de tafel. Ook op het moment dat sportvoorzieningen worden ge- of verbouwd, moeten partijen (proactief) met elkaar om de tafel om de mogelijkheden te bespreken.
Tijdens de bijeenkomsten met de gemeentelijke werkgroepen en maatschappelijke partijen is de verwachting geuit dat dit “vanzelf gebeurt en de gemeente hier vooral niet al te hard in moet sturen.” Verenigingen “zoeken elkaar wel op als het moet”. Zo zien gemeenten ‘combinatieteams’ ontstaan en zijn verschillende verenigingen met elkaar in gesprek om de mogelijkheden voor samenwerking te bespreken. Tegelijkertijd zien zij ook onderlinge concurrentie ontstaan (“de strijd om spelers”).
Wel biedt het Masterplan Voorzieningen goede handvaten voor de wijze waarop de gemeente op een eventuele ondersteuningvraag reageert. Een aantal voorbeelden dat tijdens de bijeenkomsten met de gemeentelijke werkgroepen en de maatschappelijke partijen is genoemd:
Culturele en leisure voorzieningen
Voor culturele en leisure voorzieningen wordt bij voorkeur ingezet op regionale afstemming en programmering, vooral voor voorzieningen die een groter verzorgingsgebied nodig hebben en waarmee gemeenten zichzelf kunnen onderscheiden. Daarnaast kan worden ingezet op het aanbieden van dienstverlening op kernniveau, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande, multifunctionele voorzieningen.
De gemeente Terneuzen biedt van oudsher allerlei podiumfuncties, terwijl de gemeente Sluis meer toeristische aantrekkingskracht heeft en de gemeente Hulst vooral over cultuurhistorisch erfgoed beschikt. Bij voorkeur wordt hier sterk op ingezet en wordt – in overleg met culturele en toeristische organisaties (maatschappelijk en commercieel) bekeken hoe de regio Zeeuws-Vlaanderen “verder op de kaart kan worden gezet”.
Voorbeelden van initiatieven die aansluiten bij (de uitgangspunten van) scenario 3 die tijdens de bijeenkomsten met gemeentelijke werkgroepen en maatschappelijke partijen zijn genoemd:
De Zeeuws-Vlaamse bevolking is zeer automobiel en daarmee in staat redelijk grote afstanden in de regio zelfstandig te overbruggen. Zij doen dat ook. Dit betekent dat het scenario 3 voor het overgrote deel van de inwoners wat bereikbaarheid betreft naar verwachting geen problemen oplevert.
Bij de inrichting van het huidige openbaar vervoersysteem wordt er echter nog steeds van uitgegaan dat iedereen overal via lijndiensten moet kunnen komen. Het feitelijk gebruik van het openbaar vervoer is echter veelal beperkt tot de kleine groep “niet automobielen”. De uitgestrektheid van het gebied en de geringe bevolkingsdichtheid, gecombineerd met het gegeven dat meer dan 90% gebruik maakt van de eigen auto maakt openbaar vervoer in Zeeuws-Vlaanderen erg kostbaar en weinig efficiënt.
Om de bereikbaarheid van voorzieningen te bevorderen is het idee geuit om de verschillende bestaande vormen van vervoer te combineren en te komen tot een integraal vervoerssysteem. Denk bijvoorbeeld aan een combinatie van Wmo- en leerlingenvervoer. De algemene toegang tot het openbaar vervoer wordt wel gegarandeerd, maar georganiseerd ‘op afroep’. Er is dan vooral sprake van gerichte verkeersstromen en kleinschalige vervoerssystemen.
Een goed Zeeuws gebruik is om bij grote projecten die invloed hebben op de leefomgeving van burgers, de burgers ook daadwerkelijk te betrekken. Ook bij het Masterplan Voorzieningen Zeeuws-Vlaanderen was dit het geval; zowel burgers als maatschappelijke organisaties die werkzaam zijn in (een gedeelte van) Zeeuws-Vlaanderen zijn in het traject betrokken. Het traject vond plaats in de periode februari 2011 tot en met mei 2011.
Burgers, organisatie en online participatie
Er zijn drie bijeenkomsten per gemeente en drie bijeenkomsten voor maatschappelijke organisaties georganiseerd. In totaal hebben dus 12 bijeenkomsten plaatsgevonden. Daarnaast hadden burgers de mogelijkheid om online te participeren. De website www.nu2021.nl is hiervoor in het leven geroepen. Deze is opgezet en beheerd door Politiek Online.
Wanneer we in dit hoofdstuk spreken over ‘burgerparticipatie’, dan verwijst dit naar de consultatie van zowel burgers als maatschappelijke organisaties en zowel het fysieke als digitale gedeelte.
Opzet en begeleiding door Scoop
Scoop had de projectleiding van het traject burgerparticipatie in nauwe samenwerking met de projectgroep en de werkgroep communicatie die door de gemeenten en provincie is samengesteld. De drie gemeenten hebben gekozen voor een externe gespreksleider, in de persoon van Marco van Dorst van Moveo.
Vooraf was door de colleges van de drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten vastgesteld dat informeren en raadplegen van burgers het doel van de burgerparticipatie was (in termen van de participatieladder, zie bijlage 4).
We navigeren in onzekere tijden. Niemand kan in de toekomst kijken en veranderingen staan op stapel. We zullen de stap naar de toekomst moeten maken; in het verleden blijven hangen, heeft geen zin. Hoewel de toekomst onvoorspelbaar is, willen we ons zo goed mogelijk voorbereiden en denken we nu alvast na over hoe die toekomst er (mogelijk) uit zal zijn. Het gaat om de kunst van het anticiperen, van voorbereid zijn op de toekomst.
Als hulpmiddel bij de burgerparticipatie hebben we daarom gekozen voor de methode scenario schrijven. Het doel van deze methode is:
Beter begrijpen, oprekken van denkbeelden;
Vertalen van strategieën naar concrete acties.
We hebben de kernvraag geformuleerd tijdens een training scenario denken:
“Wat moeten de gemeenten Sluis, Terneuzen, Hulst en de provincie Zeeland doen om in 2021 Zeeuws Vlaanderen een aantrekkelijke leefomgeving met betrekking tot het voorzieningenniveau te laten zijn voor huidige, toekomstige en tijdelijke inwoners?”
In de training is het concept voor de burgerbijeenkomsten verder uitgewerkt. We hanteren twee assen: van economische groei naar economische stagnatie en van individuele welvaart naar gezamenlijk welzijn. Oftewel: individualisering of samen de schouders eronder?
Ronde 1: Situatieschets en blik op de toekomst
In ronde één hebben we een serie foto’s laten zien die mensen ‘los maken van vandaag’; het denkkader wordt opgerekt. “Wat ziet u op deze foto’s?”. Dat blijkt vaak iets anders te (kunnen) zijn dan wat iedereen op het eerste gezicht denkt. Op een vrolijke manier worden meerdere denkbeelden voor het voetlicht gebracht. Dat maakt de sfeer los en voorkomt dat men zich vast bijt in ‘klagen over het heden’.
Een korte presentatie over de cijfers en feiten schetst het kader: Demografische ontwikkelingen laten zien dat er minder mensen in Zeeland zullen wonen, ook in Zeeuws-Vlaanderen is dat het geval. Hoeveel en welke voorzieningen zijn dan (nog) nodig? Hoeveel voorzieningen hebben we nu? Als we dat toetsten aan landelijke normen zien we dat er sprake is van overcapaciteit op bepaalde onderdelen.
Als we bovenstaande afzetten tegen de prognoses, wordt duidelijk dat we iets zullen moeten doen. Maar wat? Dat hangt van de toekomst af. Hoe ontwikkelt die toekomst zich? Stel dat er sprake is van economische groei en individualisme, of van economische groei en samen de schouders er onder? En wat als we te maken krijgen met economische stagnatie. Op deze manier hebben we vier eindbeelden gemaakt. Daarin is aangegeven wat we als zekerheden ervaren en wat onzeker is.
Per groep gaat men aan de slag om de eindbeelden aan te vervullen. Het gesprek erover voeren is belangrijk: men voelt dan aan waar het om gaat. Door middel van ‘het schrijven van krantenkoppen’ verfijnen we verder: Stel dat dit de werkelijkheid is van 2021: wat staat er dan in de krant van 16 februari 2021? Sorteer deze krantenkoppen op thema en ga dan ‘terug in de tijd’: Wat moeten we in 2019, 2017, 2015 enz tot 2011 doen om dat eindbeeld van 2021 te halen?
Meepraten via de website www.nu2021.nl kan ook. Voor mensen die niet aanwezig kunnen zijn, om andere doelgroepen te bereiken, en wanneer men aanvullend nog informatie kwijt wil, of informatie wil lezen.
Ronde 2: Uitwerking toekomstbeelden
In ronde twee gaan we door op wat is opgehaald: in de voorbereiding maken we de verhaallijn specifieker naar aanleiding van alle input, ook die via de website is opgehaald. Nu moet concreet worden wat er moet gebeuren en wie het moet doen.
Met de maatschappelijke organisaties volgen we hetzelfde traject, met hen gaan we ook in op de vraag welke impact de toekomstbeelden (mogelijk) hebben.
Ronde 3: Terugkoppeling en scenario’s
In ronde drie koppelen we de uitgewerkte toekomstbeelden aan de uitkomsten van het traject dat ambtelijk wordt uitgevoerd: de inventarisatie, de transformatieopgave en de scenario’s.
Alles tezamen mondt dat uit in een Masterplan Voorzieningen met een benoeming van het meest toekomstbestendige scenario. De input van de participatietrajecten heeft tot een diepere nuancering geleid bij het opstellen van de uiteindelijke scenario’s en biedt inzicht in haalbaarheid en draagvlak van de verschillende scenario’s.
Bewustwording en inhoudelijke inbreng
Dat heeft in elk geval geleid tot de volgende opbrengsten:
Tijdens de bijeenkomsten is duidelijk geworden dat men zich realiseert dat ‘doorgaan op de oude voet’ onhoudbaar en niet wenselijk is. Inwoners zijn zich bewust van de veranderingen die zich voordoen en de impact daarvan op het voorzieningenniveau. Tegelijkertijd hechten mensen sterk aan hun leef- en woonomgeving en aan de historie van Zeeuws-Vlaanderen.
De verschillende toekomstbeelden en scenario’s zijn tijdens de bijeenkomsten besproken. Al snel bleek: elk scenario heeft zijn eigen voor- én nadelen en de meningen zijn verdeeld.
Over het algemeen kunnen we stellen dat vooral (de uitgangspunten van) scenario 2 en 3 door burgers en maatschappelijke partijen worden onderschreven. Opvallend was dat scenario 4 tijdens de bijeenkomst met maatschappelijke partijen – en dan met name het bedrijfsleven – positief werd beoordeeld, al werd hier ook de wens geuit voor ‘ontmoeting of dienstverlening op kernniveau’.
Belangrijke aandachtspunten in de verdere uitwerking zijn: (behoud van) ontmoeting en leefbaarheid op kernniveau, bereikbaarheid en (politieke) haalbaarheid. Inwoners en organisaties zijn benieuwd naar het vervolg en willen betrokken blijven.
In totaal hebben circa 500 mensen deelgenomen aan de gemeentelijke burgerbijeenkomsten. Per gemeente zijn drie bijeenkomsten voor burgers georganiseerd; in totaal dus negen avonden in Zeeuws Vlaanderen. Daarnaast zijn drie bijeenkomsten voor maatschappelijke organisaties georganiseerd.
Hieronder een weergave van het aantal bezoekers, de waardering van bezoekers en opmerkingen die door bezoekers op het evaluatieformulier zijn gezet. Hierbij is geen onderscheid gemaakt naar gemeente. Ook de online bijdrage is hierin niet meegenomen; deze is te vinden op www.nu2021.nl.
Totaal aantal deelnemers: ± 250. De waarderingscijfers voor de bijeenkomsten in de eerste ronde lagen tussen de 7 en de 8.
Uit de opmerkingen die zijn gemaakt op het evaluatieformulier blijkt dat het traject zeker verwachtingen schept. Men hoopt van harte dat er daadwerkelijk keuzes worden gemaakt en actie wordt ondernomen.
Een greep uit verwachtingen die zijn geuit t.a.v. het masterplan:
Het plan heeft potentie succesvol te zijn;
Dat er weloverwogen oplossingen uitkomen;
Hopelijk doet men er al iets mee en starten we in 2012.
Totaal aantal deelnemers: ± 125. De waarderingscijfers voor de bijeenkomsten in de tweede ronde lagen ook hier bijna allemaal tussen de 7 en 8, met een uitschieter naar een 10 en eentje naar een 6.
Verwachtingen die via het evaluatieformulier zijn geuit ten aanzien van het Masterplan:
Totaal aantal deelnemers: ± 125. De waarderingscijfers voor de bijeenkomsten in de derde ronde liggen ook nu weer tussen de 7 en de 8.
Verwachtingen die via het evaluatieformulier zijn geuit ten aanzien van het Masterplan:
Nog veel discussie nodig, scenario 3 meest realistisch;
5.4.2 Bijeenkomsten maatschappelijke organisaties
Aantal deelnemers: 25. Het waarderingscijfer voor de totale bijeenkomst lag tussen de 7 en de 8.
Een greep uit de verwachtingen die door de deelnemers zijn geuit ten aanzien van het Masterplan:
Aantal deelnemers: 22. Het waarderingscijfer voor de totale bijeenkomst lag tussen de 7 en de 8.
Een greep uit de verwachtingen die door de deelnemers zijn geuit ten aanzien van het Masterplan:
Aantal deelnemers: 24. Het merendeel van de aanwezigen gaf als waarderingscijfer voor de totale bijeenkomst een 8, een paar mensen gaven een 7.
Een greep uit de verwachtingen die door de deelnemers zijn geuit ten aanzien van het Masterplan:
De online participatie werd gefaciliteerd door Politiek Online, een bedrijf dat ervaring heeft online burgerparticipatie. Dat heeft kwantitatief gezien de volgende opbrengsten opgeleverd:
er zijn 27 Linkedin groepen berichten over het traject; er zijn 97 Hyves groepen en beheerders benaderd;
De site nu2021.nl is gekoppeld aan de Google analytics tool. De site heeft sinds de start 2.775 bezoeken gehad van 1.650 unieke bezoekers. In totaal werden 8.263 pagina’s opgevraagd. Gemiddeld bezochten de bezoekers bijna 3 pagina’s en waren gemiddeld 2:35 minuten op de site. Ongeveer 70% van deze bezoekers wist de site direct te bereiken (intypen van de URL), 15% bereikte de site via een verwijzing op een andere site en 15% vond de site via een zoekmachine. Van de verwijzende sites was Google uiteraard het populairst, gevolgd door Linked In, gemeentehulst.nl en Twitter. Ook via PZC, een lokale website en Hyves wisten mensen de site te bereiken, maar daar gaat het niet om heel grote aantallen. De pagina’s van de drie rondes werden vergelijkbaar bezocht, ronde twee was het meest populair in termen van bezoeken.
Bijlage 2 Toelichting financiën
Onderstaand wordt voor de verschillende kostencomponenten per scenario een toelichting gegeven.
Bijlage 3 Toelichting beoordeling scenario’s
Bijlage 1 Uitwerking scenario’s per type voorziening
Onderstaand is voor de verschillende type voorzieningen uitgewerkt hoe deze zich in het betreffende scenario ontwikkelen.
centrale leisurecomplex wordt een diversiteit aan nieuwe sporten | ||||
servicepunt in de kleine kernen | Aard: Multifunctioneel centrum. |
Bijlage 2 Toelichting financiën
Onderstaand wordt voor de verschillende kostencomponenten per scenario een toelichting gegeven.
Bijlage 3 Toelichting beoordeling scenario’s
Bijlage 4 Toelichting Participatieladder
De participatieladder is er is een handig hulpmiddel om inzichtelijk te maken op welk niveau inwoners invloed kunnen uitoefenen op het te voeren beleid. De ladder varieert in grootte van vier tot acht treden. De meest gangbare participatieladder bestaat uit vijf treden:
Het politieke bestuur bepaalt zelf de agenda voor besluitvorming en informeert hierover eenzijdig de burgers. De rol van de participant is die van ontvanger.
Het politieke bestuur bepaalt zelf de (politieke) agenda voor besluitvorming. De betrokken burgers en organisaties worden gezien als gesprekspartners bij de ontwikkeling van beleid. De gespreksresultaten vormen bouwstenen voor beleid. Politieke bestuurders verbinden zich niet aan de resultaten die uit de gesprekken naar voren komen. De rol van de participant is geconsulteerde, de gemeente houdt rekening met de wensen van deelnemers.
Het politieke bestuur stelt de politieke agenda samen. De betrokken burgers en organisaties hebben de gelegenheid om problemen aan te dragen en oplossingen te formuleren. Politieke bestuurders verbinden zich aan de resultaten van het participatietraject, maar kunnen er eventueel van afwijken als dat beargumenteerd gebeurt. De rol van de participant is adviseur, de gemeente vraagt om advies.
Het politieke bestuur en de betrokken burgers en organisaties komen gezamenlijk een agenda overeen, waarna ook gezamenlijk naar oplossingen wordt gezocht. Het gemeentebestuur verbindt zich aan de oplossingen. De rol van de participant en de gemeente is samenwerkingspartner.
Het politieke bestuur delegeert de besluitvorming aan betrokkenen en neemt de genomen besluiten over. De rol van de participant is medebeslisser, de gemeente stelt de randvoorwaarden op.