Organisatie | Noordoostpolder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terugvordering uitkeringen van de gemeente Noordoostpolder 2010 |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering uitkeringen 2010 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2013 | intrekking | 22-01-2013 onbekend | onbekend | |
01-04-2010 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 23-03-2010 Gemeenteblad 148 en Flevopost 07-04-2001 | 2010-5291 |
Hoofdstuk 2. HERZIENING EN INTREKKING
Artikel 3. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit
Een besluit tot toekenning van uitkering wordt herzien of ingetrokken indien:
a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend
Artikel 5. Verleende uitkering
Burgemeester en wethouders vorderen uitkering terug van de belanghebbende voor zover deze uitkering:
a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d. bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op uitkering bestaat;
e. anderszins onverschuldigd is betaald voor zover belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen;
f. anderszins onverschuldigd is betaald, omdat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover of het doel waarvoor de uitkering werd verstrekt over middelen beschikt of kan beschikken; of
Artikel 6 . Terugvordering van gezinsleden
Indien de uitkering aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de uitkering mede worden teruggevorderd van de persoon met wier middelen bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden.
Artikel 7. Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit
Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:
belanghebbende uit eigen beweging het gehele bedrag van de vordering heeft voldaan voordat een terugvorderingsbesluit is afgegeven en de vordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Burgemeester en wethouders volstaan met een schriftelijke kennisgeving aan belanghebbende.
Artikel 10. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek
Artikel 15. Kwijtschelding brutering
Voor de vorderingen die niet het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting en die, buiten de schuld van belanghebbende, zijn verhoogd met afgedragen loonbelasting, premies volksverzekering, krijgt belanghebbende het aanbod deze bruteringkwijt te schelden, onder de voorwaarde dat belanghebbende de netto schuld binnen zes weken voldoet.
Hoofdstuk 5. INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE UITKERING
Artikel 19. De aflossingscapaciteit voor vorderingen
Voor belanghebbenden met een inkomen boven 100% van het sociaal minimum wordt de afloscapaciteit vastgesteld op het in lid 1 bedoelde bedrag, verhoogd met 50% van het inkomen boven 100% van het sociaal minimum inclusief de netto-aanspraak op vakantietoeslag, die genormeerd wordt vastgesteld op grond van de artikelen 11 tot en met 14 van Regeling WWB.
Voor belanghebbenden waarvan de vordering niet het gevolg is van het niet (geheel) nakomen van de inlichtingenverplichting en waarvan de uitkering is beeindigd in verband met uitstroom naar werk wordt, tot 1 jaar na beeïndiging van de uitkering, de afloscapaciteit vastgesteld als in lid 1 van dit artikel.
Gemeente Noordoostpolder, d.d. 30 maart 2010
Burgemeester en wethouders voornoemd,
de secretaris, de burgemeester,
In de Algemene bijstandswet (Abw) was terugvordering van bijstand als verplichting in de wet opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 januari 2004 is aan deze verplichting een einde gekomen en is terugvordering een bevoegdheid van gemeenten geworden.
De wijze waarop de gemeente Noordoostpolder invulling geeft aan deze bevoegdheid is vastgelegd in het Debiteurenbeleid WWB 2006. Uitgangspunt hierbij was dat ten onrechte verstrekte uitkering in het algemeen moet worden teruggevorderd. Een uitkering moet daar terecht komen waar daaraan behoefte bestaat. Ook draagt terugvordering bij aan de fraudebestrijding en is daarmee een belangrijk instrument in het kader van het handhavingsbeleid voor de WWB. Een instrument dat bijdraagt aan het behouden van maatschappelijk draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid. Daarnaast heeft terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget van het Inkomensdeel van de WWB.
Een ander uitgangspunt van het in 2006 vastgestelde debiteurenbeleid was om personen met (uitkerings)schulden aan de gemeente, perspectief te bieden om op enig moment weer schuldenvrij te kunnen zijn. Hiertoe zijn een aantal regels opgenomen die het mogelijk maken onder voorwaarden over te gaan tot (gedeeltelijke) kwijtschelding van schulden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van uitkeringsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende uitkering niet terug te vorderen.
Deze uitgangspunten zijn niet wezenlijk veranderd. Sinds 1 juli 2009 is er een aantal zaken gewijzigd, waardoor het debiteurenbeleid van de gemeente toch aanpassing behoeft:
op 1 januari 2010 is de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten in werking getreden. Deze wet regelt volledige budgetfinanciering voor:
a. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW),
b. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), en
c. het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).
Bij dit systeem van volledige budgetfinanciering is een aantal verplichtingen voor gemeenten omgezet in bevoegdheden, waaronder de terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen.
De nieuwe beleidsregels hebben geen betrekking op de terugvordering van uitkeringen op grond van het Bbz 2004. Deze regeling, inclusief terugvordering, wordt uitgevoerd door het Zelfstandigen Loket Flevoland (ZLF). Het ZLF ontwikkelt hiervoor zelf beleidsregels.
Daar waar hierna geen toelichting wordt gegeven worden de beleidsregels voldoende duidelijk geacht.
Artikel 1. Begripsomschrijving
Om duidelijkheid te scheppen over de betekenis van de in de beleidsregels voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.
Burgemeester en wethouders geven hier aan gebruik te maken van hun bevoegdheid om tot opschorting, herziening of terugvordering over te gaan zoals aangegeven in deze beleidsregels. Met herziening of intrekking wordt bedoeld dat het recht op uitkering met terugwerkende kracht wordt beëindigd (intrekking) of verlaagd (herziening). Door herziening of intrekking wordt de onjuiste situatie achteraf gecorrigeerd in de juiste situatie. Van dit middel kan op grond van de rechtszekerheid overigens geen gebruik worden gemaakt als (de hoogte van) de toekenning destijds een fout is geweest van de gemeente en de klant redelijkerwijs niet kon weten dat hij te veel of ten onrechte een uitkering ontving.
Artikel 3. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit
De herziening of intrekking levert een grond voor terugvordering op. Het resultaat van beëindiging of verlaging met terugwerkende kracht is immers dat er achteraf bezien ten onrechte of te veel uitkering is verleend (beleidsregel artikel 5, lid 1 a).
Lid 2: Indien terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, kan dit lid van toepassing zijn. De vraag wat dringende redenen zijn is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. De reden om af te zien van herziening of intrekking kan zowel met financiële als met niet financiële redenen te maken hebben. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit lid strekt er dus niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van herziening of intrekking af te zien.
Dit artikel vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Een uitkering wordt uitsluitend teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.
Artikel 5. Verleende uitkering
Terugvordering van een uitkering, die op basis van wetgeving een executoriale titel in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering oplevert, is aan de orde in de volgende situaties:
uitkering is ten onrechte of tot een te hoog bedrag als de rechtsgrond aan de verstrekte uitkering wordt ontnomen. Daartoe is voorafgaand een intrekkings- of herzieningsbesluit zoals bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregels vereist. In de volgende 5 gevallen is dan herziening of intrekking en daaruit voortvloeiend terugvordering aan de orde:
Indien de gemeente borg heeft gestaan voor een geldverstrekker en belanghebbende de uit die lening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt zal de geldverstrekker de gemeente aanspreken als borg. De gemeente is in die gevallen verplicht de totale som of het restant daarvan aan de geldverstrekker te voldoen. Nadat de gemeente de betaling heeft verricht, wordt het betaalde bedrag van belanghebbende op deze grondteruggevorderd.
Uitkering die bij wijze van voorschot is verleend wordt teruggevorderd wanneer uiteindelijk vastgesteld is dat geen recht op uitkering bestaat. Een voorschot wordt in de regel alleen verstrekt om in de primaire levensbehoeften te kunnen voorzien. een lopende uitkering - kunnen niet op onderhavige grond worden teruggevorderd.
Van een onverschuldigde betaling is sprake als ten onrechte uitkering is betaald als gevolg van een administratieve vergissing. Dit doet zich voor als er abusievelijk meer en/of te lang betaald is dan waartoe volges de toekenning besloten is. Er is dus een correct toekenningsbesluit, maar daaraan wordt een onjuiste uitvoering gegeven. Terugvordering is dan mogelijk wanneer belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen. Dit is het geval als belanghebbende een zodanig bedrag ontvangt waarvan duidelijk moet zijn dat dit niet correct is. Belanghebbende zou hier redelijkerwijs zelf actie op hebben moeten ondernemen. Terugvordering van het teveel betaalde is in voorkomende gevallen dan ook zeker aan de orde. Indien belanghebbende echter periodiek een klein bedrag teveel ontvangt is het maar de vraag of belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen weten. Ook in het geval van nabetalingen, beëindigen van de uitkering of aanvang van de uitkering kan hier nog wel eens verwarring over ontstaan. Elke keer opnieuw zal de afweging moeten worden gemaakt of belanghebbende iets redelijkerwijs had kunnen weten of niet. Van een onverschuldigde betaling is ook sprake als er een uitkering per ongeluk aan iemand anders betaald is dan voor wie deze bestemd was - bijv. door naamsverwisseling of overmaking naar een onjuiste bankrekening. Daar er echter geen ‘uitkeringsrelatie' bestaat met deze persoon aan wie de uitkering is overgemaakt is kan de uitkering niet op onderhavige grond worden teruggevorderd. Indien de betreffende persoon na verzoeken van de gemeente niet bereid is het bedrag terug te betalen, kan de gemeente op grond van art. 6:203 Burgerlijk Wetboek een civiele procedure door een verzoekschrift bij de rechtbank aanhangig maken.
Indien belanghebbende achteraf middelen ontvangt over een periode waarover al uitkering is verleend, wordt de uitkering op deze grond teruggevorderd. Er zijn tal van situaties waarbij hiervan sprake kan zijn. Het kan dan zowel om inkomsten - bijv. het alsnog met terugwerkende kracht toekennen van een andere uitkering over de uitkeringsperiode - als om vermogen - bijv. het vrijkomen van een aandeel uit de onverdeelde boedel of uit een erfenis - gaan. De periode waarover de uitkering moet worden teruggevorderd is bij het achteraf ontvangen van inkomsten veelal eenvoudig vast te stellen. Bij vermogen ontstaat er vaak discussie over de ingangsdatum van de terugvordering. Als hoofdregel geldt dat kan worden teruggevorderd vanaf het moment waarop de aanspraak op het vermogen is ontstaan. Bij een aanspraak op een erfenis is dit de dag, volgend op die waarop de erflater is overleden. Bij een aanspraak voortvloeiend uit een boedelscheiding is dit het moment waarop de echtscheiding wordt uitgesproken. Bij een uitkering wegens invaliditeit na een ongeval is dit het moment van het ongeval.
Een uitkering verstrekt met een bepaalde bestemming wordt teruggevorderd indien belanghebbende achteraf alsnog vergoedingen ontvangt met het oog op die bestemming. Gedacht kan worden aan bijv. bijzondere bijstand voor verhuiskosten waarvoor achteraf een verhuiskostenvergoeding op grond van de WMO wordt toegekend, een verstrekte woonkostentoeslag terwijl achteraf over dezelfde periode huurtoeslag wordt uitgekeerd, of bijzondere bijstand voor ziektekosten waarvoor een belastingteruggave ontvangen wordt.
In dit artikel is bepaald dat de termijn waarbinnen teruggevorderd kan worden, in uitsluitend die gevallen als bedoeld onder e., maximaal twee jaar voorafgaande aan verzenddatum van het terugvorderingbesluit is.
Artikel 6. Terugvordering van gezinsleden
Ten aanzien van gehuwden en daarmee gelijkgestelden wordt de uitkering als gezinsuitkering verleend en dus als één geheel vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de middelen van de tot het gezin behorende personen. Dit laatste dient op overeenkomstige wijze te geschieden indien met betrekking tot verleende gezinsuitkering terugvordering aan de orde is. De terugvordering is dan niet alleen gericht op de persoon aan wie de uitkering is betaald, maar tevens op de personen die in de gezinsuitkering zijn begrepen.
Hier is beoogd om, indien het voeren van een gezamenlijke huishouding niet of niet tijdig aan burgemeester en wethouders is gemeld, de kosten van uitkering mede terug te kunnen vorderen van de verzwegen partner van belanghebbende.
Zowel de belanghebbende als de verzwegen partner zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de ontstane vordering. Volledigheidshalve zij nog gemeld dat met betrekking tot terugvordering van de verzwegen partner niet vereist is dat die op de hoogte moest zijn van de uitkeringverlening.
Artikel 7. Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit
Sub a. Dit onderdeel wordt ook wel de zogenoemde kruimelbedragregeling genoemd. In een aantal gevallen is een vordering zo klein dat de invordering vele malen duurder is dan de opbrengst. In het debiteurenbeleid WWB 2006 was hiervoor een bedrag opgenomen van €250,-. Bij een bedrag lager dan €250,- kon dan van terugvordering afgezien worden. In de nieuwe beleidsregels is echter een lager bedrag opgenomen van €135,-. Dit bedrag is gebaseerd op de minimale uitvoeringskosten welke de gemeente heeft als zij tot terugvordering overgaat. Indien er een vordering ontstaan is tot een maximum van €135,- wordt deze vordering volledig afgeboekt. De belanghebbende wordt hiervan niet in kennis gesteld, dit om het afgeven van een ‘verkeerd signaal’ te voorkomen. Met nadruk is de kan-bepaling opgenomen. Indien er namelijk sprake is van zeer verwijtbaar gedrag of meerdere kleine vorderingen in een relatief korte periode dient de mogelijkheid tot terugvordering altijd aanwezig te zijn. In welke gevallen wel tot terugvordering zal worden overgegaan zal telkens een individuele afweging zijn.
Sub b. Dit onderdeel maakt uitzondering mogelijk op alle in de beleidsregels genoemde verplichtingen om tot terugvordering over te gaan. Indien terugvordering te ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dient toepassing van dit onderdeel te worden overwogen. De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. De reden om af te zien van terugvordering kan zowel met financiële als met niet financiële redenen te maken hebben. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit onderdeel strekt er dus niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van terugvordering af te zien.
Sub c. Indien er echter sprake is van verrekening met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of andere uitkeringsinstantie wordt er wel teruggevorderd van het UWV of andere instantie maar om pragmatische redenen geen formeel terugvorderingbesluit verstuurd. De belanghebbende wordt wel schriftelijk van de verrekening met het UWV of andere instantie in kennis gesteld.
Sub d. Dit onderdeel ziet toe op de situatie dat er sprake is van een vordering, die niet te wijten is aan fraude, en waarbij belanghebbende de vordering uit eigen beweging al voldaan heeft, voordat het terugvorderingsbesluit bekendgemaakt is. Om pragmatische redenen en omwille van de klantvriendelijkheid wordt geen formeel terugvorderingbesluit genomen en verstuurd. De belanghebbende wordt alleen schriftelijk in kennis gesteld van het feit dat hij/zij de vordering in één keer heeft voldaan.
Artikel 8. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Uitkering behoort alleen terecht te komen bij degene die daarop echt is aangewezen. Waar in de beleidsregels een grond tot terugvordering is opgenomen, moet de uitkering worden teruggevorderd. Terugvordering is de regel, het ervan afzien de uitzondering. Een dergelijke uitzondering kan een situatie zijn waarin belanghebbende met schulden kampt welke niet binnen een redelijke periode te voldoen zijn. Van belanghebbende mag overigens wel een redelijke inspanning verlangd worden om aan enige aflossing van de schulden bij te dragen. Uitgangspunten voor de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding zijn de volgende:
Omwille van gelijkheid tussen schuldeisers onderling is uitgangspunt dat de gemeente in ieder geval betaling van een evenredig deel van de vordering tegemoet kan zien in vergelijking met de andere schuldeisers van gelijke rang. Dit laatste betekent dat de gemeente, al dan niet als bemiddelende instantie, er rekening mee dient te houden dat in ieder geval een verdeelsleutel wordt gevonden waaruit dat blijkt.
In toenemende mate wordt de gemeente met verzoeken om mee te werken aan het tot stand komen van een schuldenregeling. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen het soort schuldenregeling, een minnelijke regeling of de WSNP en het soort vordering, leenbijstand, fraudeschuld, overige terugvordering.
In zijn algemeenheid wordt iemand alleen toegelaten tot de WSNP als de schulden te goeder trouw zijn ontstaan én als duidelijk is dat een minnelijke schuldenregeling niet mogelijk is. Het is aan de rechter om, mede aan de hand van een verklaring van de gemeente, te beoordelen in hoeverre dit bij fraudeschulden het geval is. Indien iemand is toegelaten tot de WSNP heeft elke schuldeiser de mogelijkheid om zijn vorderingen in te dienen. Na succesvolle beëindiging van de WSNP kan een oude schuld niet opnieuw in rekening worden gebracht. Voor de gemeente is het van belang om een standpunt in te nemen welke informatie aan de rechtbank verstrekt wordt.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat bij vorderingen, inclusief fraudevorderingen die ouder zijn dan 2 jaar en waarbij sprake is van meerdere schuldeisers, er geen bezwaren zijn om mee te werken aan de WSNP regeling. Bij vorderingen die jonger zijn dan 2 jaar wordt de rechtbank geïnformeerd over de fraudeschuld en het ontstaan daarvan. Alleen in uitzonderlijke gevallen geeft de gemeente aan dat deze schuld te goeder trouw is ontstaan. Dit vooral om niet de situatie te creëren dat een fraudeschuld makkelijker wordt afgelost via de WSNP dan via een minnelijke regeling.
* Leenbijstand: De gemeente werkt in zijn algemeenheid mee aan een minnelijke regeling. De vordering die de gemeente inbrengt is niet hoger dan het maximaal terug te betalen bedrag = 36 termijnen.
* Terugvorderingen: De gemeente werkt in zijn algemeenheid mee aan een minnelijke regeling. De gehele vordering van de gemeente wordt ingebracht.
* Fraudevorderingen: De gemeente werkt aan een fraudevordering in beginsel niet mee.
* Recidive: Bij een tweede of volgend verzoek om een minnelijke regeling werkt de gemeente niet mee.
Op basis van individuele omstandigheden van de belanghebbende kan van deze standpunten worden afgeweken.
Artikel 9. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Sub a.: Schulden die het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag mogen in de regel niet leiden tot een besluit tot afzien van (verdere) terugvordering. Te denken valt aan vorderingen als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting of andere aan de uitkering verbonden verplichtingen (bijv. aan een geldlening of uitstroomtraject). Een strikte houding dient het uitgangspunt te zijn, omdat verwijtbaar gedrag niet lonend mag zijn.
Het gevolg van het niet meewerken aan een minnelijke regeling met de gemeentelijke kredietbank is dat een belanghebbende veelal in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) terecht komt. Uit de praktijk is gebleken dat er dan na 3 jaar weinig tot niets valt te verdelen ten gunste van de schuldeisers, omdat het geld dat in de WSNP is bijeengebracht in de meeste gevallen opgaat aan het salaris van de bewindvoerder. Als de gemeente echter toch meewerkt aan een minnelijke regeling van een gemeentelijke kredietbank is zij in de meeste gevallen preferent en kan er na drie jaar een van te voren vastgesteld bedrag worden geïncasseerd. In voorkomende gevallen kan het dus zinvol zijn, ook al is er sprake van fraude, mee te werken aan een minnelijke schuldregeling. Het is ongewenst dat gemeenten zouden afzien van terugvordering in een situatie waarin een of meer schulden buiten de schuldregeling blijven voortbestaan. Hierdoor zullen vroeger of later opnieuw problemen ontstaan, terwijl de doelstelling juist is om bij te dragen aan een definitieve oplossing voor de problematische schuldsituatie van belanghebbende.
Andere factoren die mee kunnen wegen in het besluit om al dan niet bij fraudeschulden mee te werken aan een schuldregeling zijn:
Sub b.: Vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, nemen een bijzondere positie in. De gemeente zal als pand- of hypotheekhouder in principe niet in een minnelijke schuldregeling kunnen meegaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de uitkering niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen uitkering zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of bijstandsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan de gemeente in de hierboven geschetste situatie voor dat deel eventueel toch meegaan met de minnelijke regeling.
Artikel 10. Inwerking treden van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek
Een besluit zoals bedoeld in artikel 7 treedt pas in werking nadat een schuldregeling door de overige schuldeisers is geaccordeerd en aan de onder artikel 7 genoemde vereisten voldoet. Wanneer een schuldregeling uiteindelijk niet tot stand komt, wordt het besluit om tot kwijtschelding over te gaan ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd volgens artikel 10.
Artikel 11. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek
De in dit artikel gegeven opsomming van situaties die leiden tot intrekking van een besluit tot kwijtschelding is limitatief. Dit betekent dat na het zich voordoen van een of meerdere feiten de verplichting tot terugvordering op grond van artikel 4 herleeft. Dit brengt met zich mee dat de gemeente in het kader van de schuldsaneringsregeling bij de besluitvorming met betrekking tot het afzien van terugvordering een voorbehoud dient te maken voor deze omstandigheden. Genoemde situaties kunnen zich tijdens de looptijd van de schuldregeling voordoen en vinden (met uitzondering van sub a) hun oorzaak in het gedrag van de belanghebbende zelf.
Artikel 12. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting
Indien belanghebbende geruime tijd een inkomen geniet dat praktisch gelijk is aan 90% van de bijstandsnorm is het voorstelbaar dat er op termijn sprake kan zijn van een problematische schuldsituatie. Daarom wordt in dit artikel de mogelijkheid geboden om van terugvordering af te zien, indien het gemiddelde inkomen van de belanghebbende gedurende vijf jaar de beslagvrije voet niet te boven is gegaan. Dit geldt niet voor vorderingen die het gevolg zijn van een schending van de inlichtingenverplichting.
Het is niet de bedoeling dat in de situatie zoals genoemd onder a tot en met c in alle gevallen automatisch wordt afgezien van terugvordering. Bij elk individueel geval zal moeten worden bezien of er een gegronde reden is om af te zien van (verdere) terugvordering.
Artikel 13. Afzien van terugvordering wegens oninbaarheid
Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan een persoon van wie de verblijfplaats onbekend is of aan een persoon die zich definitief in een land heeft gevestigd waarmee Nederland geen executieverdrag heeft. Een ander voorbeeld is de schuld die na vijf jaar onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit bij belanghebbende. Het gaat hier om de situatie, waarin de gemeente de reële verwachting heeft dat de incassoactiviteiten niets meer zullen opleveren. De gemeente zal bij het besluit om af te zien van terugvordering de afweging moeten maken of nog op enig moment valt te verwachten dat de belanghebbende zijn schuld zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost en zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting zal worden voldaan.
Artikel 14. Afzien van kwijtschelding bij vordering gedekt door pand of hypotheek
Vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, nemen een bijzondere positie in. De gemeente zal als pand- of hypotheekhouder niet tot kwijtschelding kunnen overgaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de bijstand niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen uitkering zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of uitkeringsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan de gemeente voor het restant eventueel wel kwijtschelding verlenen.
Artikel 15 Kwijtschelding brutering
Gemaakte kosten van uitkering omvatten mede de daarover verschuldigde loonbelasting en premies ingevolge de socialezekerheidswetten, de zgn. brutering. Terugvordering van de over de uitkering afgedragen loonbelasting en premies blijft geheel of gedeeltelijk achterwege voor zover de vordering resp. geheel of gedeeltelijk in hetzelfde kalenderjaar wordt terugbetaald als waarin zij ontstaan is. Na afloop van het boekjaar is verrekening van de afgedragen loonbelasting en premies met de belastingdienst en het UWV niet meer mogelijk en zullen deze in principe met de teveel verstrekte uitkering worden teruggevorderd. In dit artikel wordt hierop, mede op basis jurisprudentie, een uitzondering gemaakt. Als belanghebbende niet kan worden verweten dat een vordering is ontstaan en evenmin kan worden verweten dat de vordering niet al in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan. Belanghebbende krijgt in een dergelijk geval de gelegenheid om de netto vordering binnen 6 weken te voldoen. Wanneer hieraan wordt voldaan boekt de gemeente het bruto deel van de schuld alsnog af.
Voor een juiste verwerking dient de gehele bruto vordering berekend en opgeboekt te worden in het debiteurensysteem. Indien de belanghebbende de netto vordering binnen de door het college vastgestelde termijn heeft voldaan worden de opgeboekte loonbelasting en premies afgeboekt.
Indien er sprake is van grove nalatigheid van de gemeente zal de gemeente van brutering van de vordering afzien en volstaan met het incasseren van de netto vordering. Een voorbeeld hiervan is een terugvordering die onnodig lang na besluitvorming binnen de gemeente klaar ligt om afgehandeld te worden, maar de terugvordering om uiteenlopende redenen nog niet is afgehandeld. Daar dit in beginsel de belanghebbende niet aan te rekenen is, is het redelijk de gemeente dan ook zelf de financiële consequenties van haar onbehoorlijk handelen te laten dragen.
Artikel 16. Terugvorderingsbesluit
Uit het oogpunt van rechtszekerheid hoort de belanghebbende te weten op welk bedrag en welke periode de vordering betrekking heeft, hoe de aflossing moet plaatsvinden en wat er gebeurt bij gebrekkige aflossing. Verder volgt uit het motiveringsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht dat de reden voor de terugvordering aan de belanghebbende bekend moet worden gemaakt.
Artikel 17. Verplichtingen met betrekking tot de invordering
Er wordt enkele malen gesproken over betalingsverplichtingen. Ter verduidelijking is hier opgenomen dat daarmee elk aflossingsbedrag wordt bedoeld, of dat nu eenzijdig in de terugvorderingsbeschikking is vastgesteld, of uit minnelijke schikking voortkomt.
Er zal regelmatig heronderzoek plaatsvinden naar de hoogte van het inkomen. Met welke frequentie dit gebeurt, zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden, zoals de hoogte van de vordering. De uitkomst van het heronderzoek is bepalend voor de eventuele wijziging van het aflossingsbedrag.
Artikel 18. Inhoudingen, verrekening en beslaglegging
Met de inwerkingtreding van de 4e tranche AWB heeft de terugvorderingsbeschikking niet langer een executoriale titel. Wel wordt een executoriale titel verkregen door uitvaardiging van een dwangbevel. Een dwangbevel kan eerst worden uitgevaardigd als de debiteur zich, ook na te zijn aangemaand, niet houdt aan de betalingsverplichting. De gemeente kan dus dwangmaatregelen toepassen zonder tussenkomst van de rechter.
Artikel 19. De aflossingscapaciteit voor vorderingen
Bij een inkomen op bijstandsniveau wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op het voor beslag vatbare bedrag na toepassing van de beslagvrije voet van het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering.
Indien de belanghebbende een inkomen geniet dat boven bijstandsniveau ligt wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op de in lid 1 bedoelde bedragen, verhoogd met 50% van het meerinkomen inclusief het vakantiegeld, zoals berekend op basis van bepalingen in de Regeling WWB. Er is hier bewust voor gekozen om een deel van het meerinkomen niet mee te nemen bij het berekenen van de afloscapaciteit. Achterliggende gedachte hierbij is dat de uitstroom naar werk ook voor een belanghebbende met schulden, financieel aantrekkelijk is.
Vanuit dezelfde gedachte wordt voor belanghebbenden met niet verwijtbare schulden, als extra prikkel de aflossingscapaciteit het eerste jaar na uitstroom vastgesteld als in lid 1 van dit artikel. Eén jaar na uitstroom zal pas een nieuwe aflossingscapaciteit worden vastgesteld.
Artikel 20. De betalingsverplichting
Op basis van deze gegevens wordt vastgesteld of er sprake is van aflossingscapaciteit en zo ja, hoeveel er dan per maand afgelost kan worden. De belanghebbende wordt van deze uitkomst schriftelijk in kennis gesteld.
In principe wordt de aflossing afgeboekt op de oudste vordering.
Als een belanghebbende geen uitkering meer van de gemeente ontvangt en er naderhand een terugvordering ontstaat, wordt in het terugvorderingbesluit aangegeven dat de gehele vordering binnen 6 weken na dagtekening van dit besluit betaald dient te worden. Indien betaling ineens niet mogelijk is, kan de belanghebbende binnen deze termijn een betalingsregeling treffen.
Indien een belanghebbende het termijnbedrag niet meer kan voldoen, kan hij een gemotiveerd schriftelijk verzoek om herziening van het termijnbedrag indienen. De belanghebbende zal vervolgens een inlichtingenformulier krijgen toegestuurd op basis waarvan een nieuw termijnbedrag zal worden vastgesteld.
Indien een belanghebbende in bezwaar gaat tegen een genomen besluit of tegen de opgelegde betalingsverplichting dient hij de verplichtingen zoals eerder opgelegd na te komen totdat er een nieuw besluit is genomen.
Belanghebbende ontvangt één keer per jaar een zogenaamd saldo-overzicht. Hierop is te lezen wat het saldo van de vordering(-en) op 1 januari en 31 december van het afgelopen jaar was en welke bedragen zijn afgelost, opgeboekt of afgeboekt.
Als belanghebbende niet aan zijn betaalverplichting voldoet zal de gemeente andere invorderingsmaatregelen dienen te nemen. Het is namelijk niet verdedigbaar een belanghebbende, die correct aan zijn betalingsverplichting voldoet, gelijk te stellen met een belanghebbende die niet correct aan zijn betalingsverplichting voldoet. Het nemen van andere invorderingsmaatregelen - veelal door dwang, zoals beslag door een deurwaarder - brengt uiteraard kosten met zich mee. Voor diegene die niet aan de betalingsverplichting voldoet zullen de kosten van invordering in rekening worden gebracht.
Onder kosten van invordering dient te worden verstaan: de kosten die gepaard gaan met de additionele werkzaamheden die noodzakelijk zijn om in geval van niet tijdige betaling tot invordering over te gaan. Dit houdt in dat alle kosten welke gepaard gaan met invordering nadat een belanghebbende niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan gerekend kunnen worden tot invorderingskosten. Hieronder vallen mede de kosten van het ambtelijke apparaat zoals het loon van de behandelende ambtenaar, administratie en informatiekosten.
Het is niet exact aan te geven welke kosten de gemeente moet maken om een vordering te incasseren. Elke zaak is immers weer anders en heeft meer of minder tijd nodig. In zijn algemeenheid kunnen we wel stellen dat hoe hoger de schuld is hoe langer de periode van beslaglegging zal duren en dus hoe meer kosten hieraan zijn verbonden. Daarom bedragen de kosten een percentage van de terug te vorderen som. De hoogte van het percentage is een afgeleide van het percentage dat andere (commerciële) schuldeisers, deurwaarders, etc. hanteren. Zij brengen in de regel 15% van de hoofdsom als kosten in rekening. De invorderingskosten worden vastgesteld op 15% van de hoofdsom met een minimum bedrag van € 50,- en een maximum van € 500,- per vordering.
Behoort bij besluit van college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder d.d. 23 maart 2010.