Organisatie | Uitgeest |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels sociaal domein gemeente Uitgeest 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels sociaal domein gemeente Uitgeest 2017 |
Vastgesteld door | gedelegeerde functionaris |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-03-2023 | 01-01-2023 | artikel 7.8.1, 7.8.2, 7.8.3 | 16-03-2023 | ||
28-02-2023 | 01-01-2023 | 29-03-2023 | art. 7.1.8 | 16-02-2023 | |
08-04-2022 | 28-02-2023 | artikel 7.2.2, 7.9.1 | 29-03-2022 | ||
01-01-2022 | 08-04-2022 | wijziging artt. 1.4.1, 5.1.1, 6.2.2, 6.3.1, 6.4.2, par. 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5, 7.6, 7.7, 7.8, 7.9, 7.10, 7.11, Bijlage 5 + 6 | 23-11-2021 | ||
01-01-2020 | 01-01-2022 | artt. 1.1.1, , 1.4.1, hoofdstuk 8 | 03-12-2019 | ||
26-10-2017 | 01-01-2020 | Wijziging par. 7.4 | 03-10-2017 | ||
23-05-2017 | 02-05-2017 | 26-10-2017 | Nieuwe regeling | 09-05-2017 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uitgeest,
gelet op de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, Algemene wet bestuursrecht, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de Verordening sociaal domein gemeente Uitgeest 2017 en de Verordening kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie;
vast te stellen de Beleidsregels sociaal domein gemeente Uitgeest 2017.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Verordening sociaal domein gemeente Uitgeest 2017, de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015), Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Gemeentewet, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
rentedragende geldlening als bedoeld in artikel 20, 24 of 26 van het Bbz 2004;
bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet dan wel artikel 13, eerste lid IOAW/IOAZ, of de verplichtingen bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen;
bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a van de Participatiewet of in artikel 20a van de IOAW/ IOAZ;
het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor het college die de uitkering verstrekt krachtens Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de Participatiewet;
geldlening als bedoeld in artikel 50, tweede lid van de Participatiewet;
degene die een financiële bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de belanghebbende en/of de ten laste komende kinderen dient te voldoen op grond van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of een rechterlijke uitspraak;
Paragraaf 1.2 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
Artikel 1.2.1 Opschorting, herziening, verrekening, intrekking en terug- en invordering
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:
het opschorten, herzien of intrekken van het recht op uitkering ingevolge artikel 54 van de Participatiewet, artikel 17 derde en vierde lid van de IOAW en artikel 17 derde en vierde lid van de IOAZ, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend.
het terugvorderen, zoals dit het college op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet, artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAZ toekomt.
het verrekenen van de in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de uitkering, zoals dit het college op grond van artikel 25 vierde lid van de IOAW en artikel 25 vierde lid van de IOAZ toekomt.
het verrekenen van de in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de uitkering, zoals dit het college op grond van artikel 58, vierde lid van de Participatiewet toekomt.
het bruteren van de vordering, zoals dit het college op grond van artikel 58 lid 5 van de Participatiewet, artikel 25 vijfde lid van de IOAW en artikel 25 vijfde lid van de IOAZ toekomt.
het invorderen van de vordering via een dwangbevel, zoals dit het college op grond van artikel 60, tweede lid van de Participatiewet, artikel 28 eerste lid van de IOAW en artikel 28 eerste lid van de IOAZ toekomt.
het verrekenen van de vordering met de uitkering, zoals dit het college op grond van artikel 60, derde lid van de Participatiewet, artikel 28 derde lid van de IOAW en artikel 28 van de IOAZ toekomt.
Het college maakt gebruik van zijn bevoegdheid om van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien op grond van artikel 58, zevende lid onder a, b en d van de Participatiewet, artikel 25, zesde lid onder a, b en d van de IOAW en artikel 25 zesde lid onder a, b en d van de IOAZ.
Het college maakt gebruik van zijn bevoegdheid om van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien op grond van artikel 58, zevende lid, onder c, van de Participatiewet, artikel 25, zesde lid, onder c, van de IOAW en artikel 25, zesde lid, onder c, van de IOAZ voor zover het niet (meer) verrichten van aflossingen het gevolg is van andere redenen dan het hebben van lopende aflossingsverplichtingen ten behoeve van andere bestuurlijke vorderingen en/of boetes.
Artikel 1.2.2 Verhaal van de uitkering
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van de uitkering:
tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;
tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van de het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie een uitkering is verleend;
op degene aan wie de persoon die een uitkering ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de aanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van de verlening van een uitkering redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;
Artikel 1.2.3 Bestuurlijke boete en waarschuwing
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid:
zoals neergelegd in artikel 18a, dertiende en veertiende lid Participatiewet, artikel 20a, twaalfde lid van de IOAW en IOAZ om op verzoek van belanghebbende de bestuurlijke boete, waarbij geen sprake is van opzet of grove schuld, geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling;
zoals neergelegd in artikel 2aa van het Boetebesluit socialezekerheidswetten om af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete en te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting door de belanghebbende niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of tot een benadelingsbedrag dat niet hoger is dan € 150,–;
zoals neergelegd in artikel 2aa van het Boetebesluit socialezekerheidswetten om af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete en te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing in het geval de belanghebbende wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft gemeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn de juiste inlichting verstrekt voordat de schending van de inlichtingenverplichting door het college is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingverplichting.
Artikel 1.2.4 Krediethypotheek
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:
het verbinden van verplichtingen aan het verlenen van de uitkering in de vorm van een geldlening zoals dit het college op grond van artikel 48, derde lid van de Participatiewet toekomt;
het verbinden van verplichtingen aan het verlenen van de uitkering in de vorm van een geldlening ingevolge het Bbz 2004, die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan de uitkering verbonden rente- en aflossingsverplichtingen, zoals dit het college op grond van artikel 39, derde lid van het Bbz 2004 toekomt;
het terugvorderen zoals bedoeld in artikel 58, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet;
Artikel 1.3.1 Terug- en invordering
In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2.1, eerste lid, onder b, van de beleidsregels, vordert het college een door het college na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2.1, eerste lid, onder b, van de beleidsregels, stelt het college, voor zover de vordering is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht bestaande uit het gedurende een langere periode beschikken over een geringe overschrijding van het vrij te laten bescheiden vermogen, vast op het bedrag dat zou zijn teruggevorderd indien betrokkene wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2.1, eerste lid, onder e, van de beleidsregels, ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Paragraaf 1.4 Voorliggende voorzieningen
Artikel 1.4.1 Voorliggende voorzieningen
Als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet worden onder meer aangemerkt:
de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB) op het gebied van Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden voor de taalniveaus 1F en 2F van het referentiekader Nederlandse taal en rekenen;
de Kinderopvangtoeslag in het kader van Wet kinderopvang;
een vergoeding op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo 2015);
een vergoeding op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor zorgkosten;
de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor zorgkosten;
Wet educatie beroepsonderwijs (WEB) voor de niveaus 1F en 2F van het referentiekader Nederlandse taal en rekenen kan voor scholing op het gebied van Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden een beroep worden gedaan op de WEB.
Hoofdstuk 2 Integrale benadering sociaal domein
Paragraaf 2.1 Integrale benadering
Artikel 2.1.1 Algemene bepalingen
Onder de integrale benadering wordt verstaan dat het college een ondersteuningsvraag integraal benadert. Dit betekent dat een ondersteuningsvraag van een inwoner wordt opgepakt binnen het integrale toegangsmodel, de zogenaamde sociaal teams. Het doel is om de ondersteuningsvraag van de inwoner samen met de inwoner in beeld te brengen, te classificeren en van een ondersteuningsplan te voorzien. Tijdens het gesprek worden mogelijkheden van de inwoner onderzocht om de ondersteuningsvraag te benaderen met inzet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, inzet van mantelzorg of ondersteuning uit het sociaal netwerk, door de inzet van algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen. Het college stelt vervolgens samen met de inwoner een integraal ondersteuningsplan op.
Hoofdstuk 3 Voorzieningen op grond van de Wmo en de Jeugdwet
Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Wmo en Jeugdwet
Paragraaf 4.1 Gebruikelijke hulp in de Wmo en Jeugdwet
Artikel 4.1.1 Gebruikelijke hulp
Onder gebruikelijke hulp, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening, wordt verstaan de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Zij hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden.
Het college verbindt aan gebruikelijke hulp een verplichtend karakter. Dit houdt in dat zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. In deze bijdrage wordt door het college geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.
Voor gebruikelijke hulp door gezonde jonge huisgenoten geldt:
Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden. Hieronder valt in ieder geval opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien. Daarnaast kunnen zij hun eigen kamer op orde houden. Hieronder valt in ieder geval rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen;
Bij gebruikelijke hulp aan kinderen kijkt het college naar de tijdsbesteding die bij de activiteit hoort bij een gezond kind c.q. kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie. Wanneer de hulp aan de jeugdige de tijdsbesteding zoals vermeld in onderstaand schema overschrijdt, is er geen sprake van gebruikelijke hulp.
Het college verstaat onder de zorgplicht van ouders het zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid en kennis en vaardigheden als ook zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van een van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Waarbij van hen wordt verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen, zoals zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Maar er dient wel rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.
Artikel 4.1.2 Uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp
In een aantal situaties waarbij er sprake is van een ‘duurzaam huishouden’ kan het college afwijken van het principe van ‘gebruikelijke hulp’. Dit zijn de volgende situaties:
Medisch geobjectiveerde aandoening.
Als blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is ‘gebruikelijke hulp’ niet van toepassing. Bij twijfel kan de consulent een objectief onderzoek uit laten voeren;
Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden; in exact dezelfde situatie kan de ene huisgenoot wel overbelast raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting. In veel gevallen wordt een medisch adviseur daarbij ingeschakeld ter beoordeling. In principe is overname van huishoudelijke taken voor een korte duur, te denken valt aan 3–6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen;
Dreigende overbelasting door het verlenen van zorg
Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (dreigende) overbelasting door de combinatie van (huishoudelijk) werk en de verzorging van een zorgbehoevende huisgenoot, dienen deze klachten te worden geobjectiveerd. Daarbij dienen onderstaande zaken onderzocht te worden:
Naast de medische situatie van de huisgenoot dient ook een beeld gevormd te worden van de overige factoren die kunnen leiden tot (dreigende) overbelasting. Denk daarbij aan de aard en intensiteit van de verleende zorg, tezamen met de medische problematiek van de inwoner;
(Dreigende) overbelasting na overlijden ouder
Indien een inwoner aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen, vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke taken worden overgenomen. Te denken valt aan een periode van 3–6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid krijgt de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen;
Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen
Indien opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is heeft de inzet van voorliggende voorzieningen en/of mantelzorg een verplichtend karakter. Gebruik van voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang en crèche is gangbaar tot en met 4 dagen per week. Als deze niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor oppas en opvang van kinderen voor een korte periode mogelijk. Te denken valt aan een periode van 3–6 maanden zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen oplossing te vinden;
Fysieke afwezigheid in verband met werk
Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld bij internationale vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de off-shore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:
Artikel 4.1.3 Uitzonderingen gebruikelijke hulp bij bijzondere typen leefsituaties
Bij een aantal typen leefsituaties gaat het college anders om met het begrip ‘duurzaam huishouden’ waardoor er mogelijk geen of beperkt sprake zal zijn van ‘gebruikelijke hulp’. Dit zijn de volgende typen leefsituaties:
Als een inwoner een kamer verhuurt aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan gezamenlijke ruimten. In de berekening van de omvang van de hulp wordt het schoonmaken van gehuurde ruimte(n) dus niet meegerekend;
Een inwoner woont zelfstandig, met meerdere mensen in een huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. Met andere woorden; de inwoner vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. In de berekening van de omvang van hulp wordt het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slechts een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten meegerekend;
Een inwoner woont zelfstandig met meerdere mensen in een gebouw en vormt hiermee wel een leefeenheid. Met andere woorden; inwoner vormt een duurzaam huishouden met de huisgenoten. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud.
Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen Participatiewet
Paragraaf 5.1 Loonkostensubsidie Participatiewet
Artikel 5.1.1 Voorwaarden voor de loonkostensubsidie
De loonwaarde wordt door het college vastgesteld door gebruik te maken van de methode van loonwaarde bepaling van het UWV. De methode wordt via IJmond Werkt! ingekocht bij het UWV. De loonwaarde van de belanghebbende wordt vastgesteld voordat een dienstbetrekking met de werkgever wordt aangegaan, met uitzondering van een directe plaatsing als bedoeld in het zesde lid van dit artikel.
Paragraaf 5.2 Re-integratie en Participatie
Artikel 5.2.1 Persoonlijke ondersteuning
Het college kan aan een belanghebbende, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet, persoonlijke ondersteuning aanbieden bij het verrichten van de aan die belanghebbende opgedragen taken in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
Artikel 5.2.6 Inkomstenvrijlating
Voor de belanghebbende die vanuit de uitkeringssituatie aan het werk gaat, urenuitbreiding realiseert of aan het werk gaat en daarbij werkt naar zijn maximaal haalbare vermogen waarin een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor belanghebbende van toepassing zijnde uitkering, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n, r of y, van de Participatiewet.
Artikel 5.3.1 Begrip en doelgroep scholing
Onder scholing wordt verstaan elke activiteit in het kader van een gestructureerde leersituatie die gericht is op het ontwikkelen van de belanghebbende en/of het vergroten van de kennis, die noodzakelijk is om diens arbeidsinschakeling mogelijk te maken of de reeds verkregen arbeid te behouden, eventueel in combinatie met andere voorzieningen.
Tot de doelgroep behoort de persoon zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet.
Artikel 5.3.2 Voorwaarden voor toekenning scholing
De eigen bijdrage in de kosten van scholing als bedoeld in artikel 5.3.3 is voor personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 4 en 7, van de Participatiewet, als volgt:
Paragraaf 5.4 Werkervaringsplaats
Artikel 5.4.1 Doelgroep en doel werkervaringsplaats
Tot de doelgroep behoort de persoon zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet
Hoofdstuk 6 Maatwerkvoorziening levensonderhoud
Artikel 6.1.1 Aantonen kennis Nederlandse taal
Wanneer een belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond en er geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan diens taalniveau, kan het college ervan uitgaan dat deze belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd en daarmee aan de taaleis voldoet.
Indien het eerste lid van dit artikel niet van toepassing is op de belanghebbende, dient belanghebbende door middel van het overleggen van rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen aan het college aan te tonen dat hij Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.
Het afnemen van de taaltoets en de beoordeling van de uitkomst worden uitgevoerd door een extern opleidingsinstituut dat beschikt over personeel, toetsingslocaties en toetsingsmateriaal welke volledig voldoen aan de kwalificatie-eisen zoals gesteld in het Besluit taaltoets Participatiewet.
Artikel 6.1.3 Geen toetsing taalniveau
Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats door het college als:
tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen, niet beïnvloedbare of tijdgebonden factoren, belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.
Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats door het college als de belanghebbende een uitkering had in een andere gemeente en in die gemeente reeds is getoetst op referentieniveau 1F. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid.
Artikel 6.1.4 Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt in ieder geval om aan de taaltoets te voldoen indien er:
op grond van artikel 9, vijfde lid van de Participatiewet ontheffing van de arbeidsplicht is verleend of een algemene ontheffing is op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek;
Artikel 6.1.5 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Indien de belanghebbende zich niet binnen een maand na het kennisgevingsbesluit bereid verklaart aan te vangen met het verwerven van de Nederlandse taal, verlaagt het college de uitkering per datum kennisgevingsbesluit conform artikel 18b, vierde lid juncto, zesde lid sub a, juncto negende lid, van de Participatiewet.
Paragraaf 6.2 Kostendelersnorm
Artikel 6.2.1 Geen toepassing kostendelersnorm
Op grond van artikel 22a, vierde lid, onderdeel b, van de Participatiewet, wordt onder commerciële huurprijs verstaan:
Artikel 6.2.2 Kostendelersnorm en verschillende woonvormen
De kostendelersnorm zoals bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet is niet van toepassing op de belanghebbende die een tijdelijke huurovereenkomst heeft voor de bewoning van een door het college aangewezen woonvorm voor specifieke door het college aangewezen doelgroepen omdat de belanghebbende een commerciële huurprijs betaalt.
Artikel 6.2.3 Voorwaarden aantonen van een commerciële huur/kostgangersovereenkomst
Op grond van artikel 22a, zesde lid, van de Participatiewet moet een belanghebbende die op basis van een commerciële prijs onderhuurt of kostganger is dit aantonen middels een huurcontract c.q. kostgangersovereenkomst.
Artikel 6.4.1 Norm schoolverlaters
De verlaging voor schoolverlaters zoals bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet bedraagt 20% van de gehuwdennorm gedurende zes maanden als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering.
Artikel 6.4.2 Verlaging norm bij ontbreken of kunnen delen van woonlasten
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt 20% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet, als belanghebbende, zelfstandig of met een ten laste komend kind(eren), een woning bewoont waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt 10% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet, als belanghebbende, zelfstandig of met een ten laste komend kind(eren), een woning bewoont waaraan voor de belanghebbende geen huur of hypotheek zijn verbonden, maar wel andere woonlasten.
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt 10% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet, voor de belanghebbende, die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf heeft in een woonvorm, als bedoeld in artikel 6.2.2, tweede of derde lid, van deze beleidsregels, en die daarom de kosten van het bestaan kan delen.
Hoofdstuk 7 Aanvullende inkomensondersteuning
Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen
In artikel 1, derde lid, onderdeel f, sub 3, van de verordening is gedefinieerd wat het begrip “maatwerkvoorziening” inhoudt. Bijzondere bijstand is een maatwerkvoorziening. In deze paragraaf wordt met het begrip “maatwerkvoorziening” bijzondere bijstand bedoeld zoals bepaald in de artikelen 11 en 35, eerste lid, van de Participatiewet.
In aanvulling op de begrippen in de verordening wordt in hoofdstuk 7 van deze beleidsregels verstaan onder:
woonkosten: kosten die gemaakt worden om gebruik te mogen maken van de woning, niet zijnde verbruikskosten (nutsvoorzieningen e.d.). Voor een huurwoning zijn de woonkosten de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in art. 1 onderdeel d van de Wet op de huurtoeslag. Bij koopwoning zijn de woonkosten het maandelijks te betalen bedrag voor de financiering van de verschuldigde hypotheekrente.
Artikel 7.1.4 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
In geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan het college besluiten in het geheel geen maatwerkvoorziening te verstrekken of besluiten de maatwerkvoorziening in de vorm van een geldlening te verstrekken.
Artikel 7.1.7 Draagkracht uit inkomen
Bij de draagkrachtberekening wordt uitgegaan van het inkomen in de maand waarin de kosten zijn opgekomen. Als er sprake is van sterk wisselende inkomsten kan worden afgeweken van de eerste volzin en kan het inkomen worden bepaald op het gemiddelde inkomen over de voorliggende zes maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen.
In afwijking van het eerste lid wordt bij de bepaling van het in aanmerking te nemen inkomen geen rekening gehouden met toegepaste maatregelen, verlagingen of een ingehouden boete waarmee een uitkering krachtens een werknemersverzekering of sociale voorziening, of een daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering wegens een verwijtbare gedraging is verlaagd.
Artikel 7.1.10 De wijze van betalen
De betaling van de maatwerkvoorziening vindt uitsluitend plaats op de volgende wijze:
Artikel 7.1.11 Aflossingsregels
Bij de vaststelling van de hoogte van het maandelijkse bedrag waarmee de geldlening wordt afgelost, dient de belanghebbende minimaal over 95% van het sociale minimum te kunnen blijven beschikken. Uitgangspunt is dat belanghebbende het inkomen dat hoger is dan 95% van de uitkering besteedt aan de aflossing van de lening. Doorbetalingen die ten behoeve van de belanghebbende worden gedaan, worden niet bij de vaststelling van deze norm in aanmerking genomen.
De aflossingstermijn van een renteloze geldlening wordt vastgesteld op 3 jaar. Als er na maximaal 36 maanden nog een restant bestaat, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet. Belanghebbende moet dan wel aan de voorwaarden voldaan hebben, dat hij de vastgestelde maandelijkse aflossingsbedragen structureel volledig heeft (af)betaald.
Van het derde lid kan in ieder geval worden afgeweken als blijkt dat:
wanneer belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening heeft geleid. De looptijd wordt in dit geval langer aangezien belanghebbende het volledige bedrag moet aflossen.
Paragraaf 7.2 Algemene kosten levensonderhoud
Artikel 7.2.1 Toeslag jongeren van 18 tot 21 jaar in een inrichting
Aan de belanghebbende van 18 tot 21 jaar die in een inrichting verblijft, kan slechts een maatwerkvoorziening worden verstrekt als redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op degene die onderhoudsplichtig is op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en er geen recht bestaat op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.
Een maatwerkvoorziening voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten van zelfstandig wonende jongeren van 18 tot 21 jaar kan worden verleend voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de uitkering, een duurzaam karakter hebben en in de hogere bestaanskosten niet kan worden voorzien door het delen van kosten met een ander, alsmede hiervoor de ouderlijke onderhoudsplicht niet te gelde kan worden gemaakt.
Als vastgesteld is dat er recht op een maatwerkvoorziening bestaat op grond van dit artikel wordt deze, analoog aan artikel 44, lid 1, van de Participatiewet, toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om deze bijstand aan te vragen.
De noodzakelijke kosten van het bestaan van de zelfstandig wonende alleenstaande dan wel alleenstaande ouder van 18 tot 21 jaar zoals bedoeld in het eerste lid, wordt op grond van artikel 21 van de Participatiewet, vastgesteld op de uitkering voor een persoon van 21 jaar exclusief vakantietoeslag in vergelijkbare omstandigheden. De uitkering wordt vastgesteld op het verschil tussen dit bedrag en de uitkering.
Artikel 7.2.3 Overbruggingsuitkering
Aan een toegelaten vluchteling die zich voor het eerst in de gemeente vestigt in verband met de taakstelling huisvesting vergunninghouders wordt een overbruggingsuitkering toegekend, mits hij voorafgaand daaraan voor zijn huisvesting onder de verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers viel. Dit geldt ook voor uitgenodigde asielzoekers die direct na aankomst in Nederland zich in de gemeente vestigen en voor wie de gemeente verantwoordelijk is voor de huisvesting in het kader van de taakstelling huisvesting vergunninghouders.
Paragraaf 7.3 Sociaal medische indicatie
Artikel 7.3.3 Hoogte en duur vergoeding sociaal medische indicatie
Volledige tegemoetkoming van de kosten is uitsluitend mogelijk voor ouders met een inkomen tot 120% van de uitkering. Voor ouders met een hoger inkomen wordt de hoogte van de gemeentelijke bijdrage berekend via de tabel in Bijlage 5 Tabel gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie bij deze beleidsregels en is inkomensafhankelijk.
Artikel 7.4.1. Collectieve zorgverzekering minima (CZM) - Algemene bepalingen
Uit het oogpunt van het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid wordt van de belanghebbende verwacht dat hij zich voor verzekerbare medische kosten verzekert. Het ontbreken van een basis- en/of aanvullende zorgverzekering is geen bijzondere omstandigheid. Dit leidt daarom niet tot een noodzaak om voor hieruit voortvloeiende kosten bijzondere bijstand te verlenen.
Voor de CZM gelden de volgende criteria:
de (aan)melding via www.gezondverzekerd.nl wordt aangemerkt als een aanvraag voor deelname/toelating tot de CZM én voor een bijdrage in de premie van de aanvullende zorgverzekering;
als de belanghebbende die een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, een achterstand in de betaling van de premie heeft van drie maanden, houdt het college in beginsel de te betalen premie in van de uitkering en betaalt deze door aan zorgverzekeraar Univé tot het moment waarop het college van oordeel is dat de inwoner de betaling zelf weer kan oppakken.
Artikel 7.4.4 Hoogte en duur vergoeding CZM
Het college verleent aan een belanghebbende die deelneemt aan de CZM een gedeeltelijke bijdrage in de kosten van het aanvullende deel van de zorgverzekering. De gemeentelijke bijdrage wordt per kalenderjaar toegekend in de vorm van een periodieke maatwerkvoorziening. De gemeentelijke bijdrage bedraagt voor 2021 en 2022 voor het pakket:
Artikel 7.4.7 Uitvaartkosten (niet zijnde de uitvoering van de Wet op de lijkbezorging)
Voor de kosten van een begrafenis of een crematie kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt aan de belanghebbende op wie volgens de bepalingen in het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht de plicht rust de kosten van lijkbezorging van bloed- en aanverwanten te voldoen, voor zover deze kosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden, niet gedekt zijn door verzekeringen en/of overlijdensuitkering krachtens een sociale zekerheidswet en de nabestaande niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen.
Paragraaf 7.5 Meedoen (leeftijd 18 jaar en ouder)
Artikel 7.5.1 Definitie maatschappelijke participatie
Onder maatschappelijke participatie in deze paragraaf wordt verstaan het deelnemen aan activiteiten met een sportief, sociaal dan wel cultureel karakter.
Voor een maatwerkvoorziening komt in aanmerking de belanghebbende die deelneemt of wil deelnemen aan maatschappelijke participatie activiteiten en die voldoet aan de volgende voorwaarden:
Paragraaf 7.6 Kindpakket (leeftijd 0 tot 18 jaar)
Artikel 7.6.1 Definitie maatschappelijke participatie
Onder maatschappelijke participatie in deze paragraaf wordt verstaan het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter.
Artikel 7.6.4 Hoogte van de maatwerkvoorziening
De hoogte van de maximale bijdrage(n) via het Jeugdfonds Sport & Cultuur zijn vastgelegd in de Spelregels Jeugdfonds Sport & Cultuur Noord-Holland Gemeente Uitgeest. Hierbij gelden de maximale bedragen zoals deze zijn opgenomen in bijlage 6 verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.
Paragraaf 7.7 Computerregeling
Artikel 7.7.2 Hoogte maatwerkvoorziening
De maximale vergoeding voor een computer of laptop of tablet bedraagt € 500 (inclusief software, hardware, printer, verzekering) per huishouden. De regeling is niet bedoeld voor de aanschaf van games, randapparatuur voor games, webcams, internetabonnement of andere zaken die niet noodzakelijk zijn voor het gebruik van de computer voor schooldoeleinden. De belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het onderhoud.
Artikel 7.9.1 Stofferings- en inrichtingskosten, duurzame gebruiksgoederen (inclusief witgoed en babyuitzet)
De belanghebbende wordt geacht de kosten, die verband houden met de in de titel van dit artikel genoemde kosten welke behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, primair uit zijn eigen middelen, inkomen, vermogen dan wel de individuele inkomens- of studietoeslag te voldoen; hetzij door reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf waarbij rekening wordt gehouden met de draagkrachtbepalingen als bedoeld in paragraaf 7.1 van deze beleidsregels. Dit geldt ook voor de kosten van de eerste woninginrichting.
Wanneer wegens bijzondere omstandigheden reserveren niet of niet voldoende mogelijk was en een geldlening via de Kredietbank ook niet mogelijk is, kan bijzondere bijstandsverlening aan de orde zijn. Bij het bepalen van de noodzaak is het van belang of de aanschaf voorzienbaar was en gereserveerde gelden al zijn verbruikt voor andere duurzame goederen.
Voor stofferingskosten die naar hun aard niet als duurzame gebruiksgoederen mogen worden gezien, zoals verf, vloerbedekking en behang, kan een maatwerkvoorziening om niet worden verstrekt. De maatwerkvoorziening kan (slechts) als lening worden verstrekt als zich ten aanzien van belanghebbende omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 48, tweede lid van de Participatiewet.
In afwijking van het eerste lid geldt voor de eerste woninginrichting van toegelaten vluchteling dan wel uitgenodigde asielzoeker het volgende:
voor het in redelijkheid bepalen van de hoogte van de noodzakelijke kosten bij complete woninginrichting wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate inrichting met een maximale vergoeding van 70% van de normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud, tenzij deze beleidsregels anders bepalen;
Artikel 7.9.3 Aanhouden van de woning
Artikel 7.9.4 Woonkostentoeslag
Onder woonkosten verstaat het college:
bij bewoning van een eigen woning of woonwagen de tot een bedrag per maand omgerekende som van de in verband met de aankoop verschuldigde netto (hypotheek)rente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning of woonwagen verschuldigde zakelijke lasten. Waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de premie brand en opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten.
Een woonkostentoeslag wordt niet verleend:
aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een niet-rechthebbende huisgenoot, komt niet voor bijstand in aanmerking. Dit uitgangspunt geldt eveneens voor de eigenaren van een koopwoning.
Als de belanghebbende een huurwoning bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wht, geen belemmering vormt voor de toekenning van de huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt.
De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag tot maximaal een half jaar. Dit half jaar kan maximaal met een half jaar verlengd worden als belanghebbende kan aantonen dat hij/zij er alles aan heeft gedaan andere woonruimte te vinden, maar dit niet gelukt is en hij/zij daarbij heeft voldaan aan eventuele overige voorwaarden die hem/haar bij besluit zijn opgelegd.
Als de belanghebbende een eigen woning bezit, waarin hij tevens woont en waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wht, geen belemmering vormt voor de toekenning van de huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt. De woonkostentoeslag bij een eigen woning is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wht, per maand zou ontvangen.
Als de belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten op grond van artikel 13 van de Wht een belemmering vormt voor toekenning van huurtoeslag, wordt voor de woonkosten tot en boven de maximale huurgrens een woonkostentoeslag verstrekt voor de periode van maximaal een half jaar. Deze periode kan worden verlengd met maximaal een half jaar als de belanghebbende naar het oordeel van het college naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden.
Als het college overgaat tot bijstandsverlening als bedoeld in het vierde en achtste lid, is het uitgangspunt dat aan de belanghebbende, op grond van artikel 55 van de Participatiewet, de verplichting opgelegd wordt om actief op zoek te gaan naar goedkopere woonruimte, die wel voor huurtoeslag in aanmerking komt, en deze te accepteren.
Paragraaf 7.10 Financiële regelingen
Artikel 7.10.1 Bewindvoering (inclusief instaptarief), curatele en mentorschap
De hoogte van de maatwerkvoorziening wordt vastgesteld aan de hand van wat in de beschikking van de kantonrechter ter zake is bepaald, conform de richtlijnen van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Als de rechtbank de beloning (nog) niet heeft vastgesteld wordt de hoogte van de maatwerkvoorziening bepaald aan de hand van de forfaitaire jaarbeloning volgens de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Stcrt. 2014, 32149).
Artikel 7.10.2 Eigen bijdrage rechtsbijstand en griffierecht
Voor de kosten van eigen bijdrage rechtsbijstand kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt als op grond van een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand, rechtsbijstand wordt verleend. Eventuele noodzakelijke kosten die voortvloeien uit artikel 4 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 komen voor vergoeding in aanmerking.
De hoogte van de maatwerkvoorziening voor de kosten is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten. Naast de eigen bijdrage voor de toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand mogen door een advocaat nog griffierechten in rekening worden gebracht. Onvermogenden kunnen een beroep doen op de Regeling verlaagd griffierecht zoals omschreven in artikelen 8:41 en 8:109 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 8 Specifieke bepalingen Schuldhulpverlening
plan van aanpak: in tweevoud te ondertekenen vastgelegde persoons- en financiële gegevens van de belanghebbende, analyse hulpvraag, advies in aanbod schuldhulpverlening, stappenplan naar wenselijk eindresultaat, verbonden tussenstappen en evaluatiemomenten, rechten en plichten en machtiging tot uitwisseling van gegevens van de belanghebbende;
Artikel 8.1.5 Bijzondere verplichtingen
Naast de verplichtingen vermeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en artikel 8.1.6 van deze beleidsregels zijn, in ieder geval, de volgende bijzondere verplichtingen van toepassing bij een betalingsregeling, zoals bedoeld in artikel 8.1.3, vierde lid, sub d, van deze beleidsregels:
Het college neemt pas een besluit tot beëindiging van schuldhulpverlening als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 6 en artikel 7 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de artikelen 8.1.6 en 8.1.7 van deze beleidsregels nadat de belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om binnen een redelijke hersteltermijn alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen en hij geen of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid.
Artikel 8.1.8 Fraude voorafgaande aan een aanvraag voor schuldhulpverlening
In geval van fraude, zoals bedoeld in artikel 3, derde lid van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, gepleegd door de belanghebbende voorafgaande aan de aanvraag schuldhulpverlening, wordt de belanghebbende in principe niet toegelaten tot de schuldhulpverlening.
Artikel 8.1.9 Recidive – nieuwe aanvraag
Als minder dan één jaar voorafgaande aan de dag waarop een nieuwe aanvraag is ingediend, door de belanghebbende een schuldhulpverleningstraject succesvol is doorlopen (minnelijk en/of wettelijk), kan het college een aanvraag schuldhulpverlening afwijzen. De belanghebbende kan wel informatie, advies, budgetbeheer en/of een doorverwijzing krijgen.
Als minder dan één jaar voorafgaande aan de dag waarop de nieuwe aanvraag is ingediend een aanvraag of een schuldhulpverleningstraject tussentijds door toedoen van de belanghebbende is geweigerd of beëindigd, kan het college een nieuwe aanvraag schuldhulpverlening afwijzen. De belanghebbende kan wel informatie, advies, budgetbeheer en/of een doorverwijzing krijgen.
Hoofdstuk 10 Terug- en invordering, bestuurlijke boete, verhaal, krediethypotheek en verpanding en hypothecaire zekerheid
Paragraaf 10.1 Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ en invorderingboetes
De uitkering wordt teruggevorderd in de gevallen zoals in de Participatiewet, IOAW en IOAZ is vermeld en op de wijze zoals bepaald in zowel de Participatiewet, IOAW en IOAZ, de verordening als in deze beleidsregels.
Artikel 10.1.3 Invordering van teruggevorderde uitkering en boetes
Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en/of het besluit boete-oplegging en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.
Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit en/of boetebesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:
de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;
Artikel 10.1.4 Vaststellen van het aflossingsbedrag
In afwijking van het eerste lid van dit artikel stemt het college bij vorderingen, die niet ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, zonder nader onderzoek in met een betalingsvoorstel van de debiteur voor zover daarmee het totaal van de vorderingen binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 50,00 per maand bedraagt.
De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wegens werkaanvaarding wordt bij vorderingen, die niet ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de uitkeringsperiode.
Artikel 10.1.5 Herziening van het aflossingsbedrag
Het aflossingsbedrag wordt bij vorderingen, die niet ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, zonder nader onderzoek herzien als de belanghebbende het aflossingsbedrag verzoekt te verlagen en, ongeacht deze verlaging, het totaal van de vorderingen binnen 36 maanden zal zijn afgelost en het aflossingsbedrag niet minder dan € 50,– per maand bedraagt.
Artikel 10.1.6 Uitstel van betaling
In het geval de belanghebbende uitstel van betaling voor een periode van drie maanden of korter verzoekt en het betreft een vordering, welke niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, of een vordering, welke wel is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, maar die schending heeft plaats gevonden vóór 1 januari 2013, wordt deze zonder onderzoek toegekend indien aan de belanghebbende in de periode van 24 maanden voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid, van de Participatiewet, artikel 28, tweede lid, van de IOAW en artikel 28, tweede lid, van de IOAZ en ongeacht de in artikel 10.1.3, eerste lid, van deze beleidsregels genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met de uitkering.
Het college stelt, na ontvangst van een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de belanghebbende op grond van artikel 60b, tweede of derde lid, van de Participatiewet, artikel 29, derde of vierde lid, van de IOAW en artikel 29, derde of vierde lid, van de IOAZ onderzoek in naar de door belanghebbende aangedragen bijzondere omstandigheden, die zouden kunnen leiden tot het buiten toepassing verklaren van artikel 60b, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 29 eerste lid, van de IOAW en artikel 29, eerste lid, van de IOAZ en baseert op dit onderzoek zijn besluit.
Bij dit onderzoek betrekt het college, behalve de gevolgen van de ten uitvoerlegging van artikel 60b, eerste, tweede of vierde lid, van de Participatiewet, artikel 29 eerste, derde of vijfde lid, van de IOAW en artikel 29, eerste, derde of vijfde lid, van de IOAZ voor de belanghebbende(n) zelf ook de mogelijke gevolgen voor diens gezin én de mogelijke maatschappelijke gevolgen.
Artikel 10.1.8 Volgorde van invordering
Het college vordert de vorderingen op volgorde van ontstaansdatum in zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, tweede lid, van de Awb.
Artikel 10.1.9 Afzien van (verdere) invordering
Met uitzondering van het in dit artikel gestelde onder het vierde tot en met het zesde lid en het gestelde in artikel 10.1.12, tweede en vijfde lid, van deze beleidsregels zijn de bepalingen in de artikelen 10.1.10, 10.1.11 en 10.1.12 van deze beleidsregels niet van toepassing op een vordering of dat deel van een vordering, die is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, voor zover de schending van de inlichtingenplicht heeft plaats gevonden ná 1 januari 2013.
Het college stelt de vordering, met inbegrip van de eventueel al in rekening gebrachte wettelijke rente en de invorderingskosten, buiten (verdere) invordering indien de belanghebbende gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar geen betalingen (meer) heeft verricht en het aantoonbaar niet aannemelijk is dat hij deze op afzienbare termijn alsnog zal gaan verrichten.
Het college stelt de boete, met inbegrip van de eventueel al in rekening gebrachte wettelijke rente en de invorderingskosten, buiten (verdere) invordering indien de belanghebbende gedurende een aaneengesloten periode van 10 jaar in zijn geheel geen betalingen (meer) heeft verricht wegens andere redenen dan het hebben van aflossingsverplichtingen ten behoeve van andere bestuurlijke vorderingen en/of boetes, en aantoonbaar niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment alsnog zal gaan verrichten.
Artikel 10.1.10 Kwijtschelding op verzoek van belanghebbende
Op verzoek van belanghebbende gaat het college over tot kwijtschelding van de restant vordering, welke is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, voor zover de schending van de inlichtingenplicht heeft plaats gevonden vóór 1 januari 2013, indien de belanghebbende:
gedurende tien jaar voorafgaand aan het verzoek volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan of gedurende tien jaar niet volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering toeziende kosten, alsnog heeft betaald; én
Op verzoek van de belanghebbende gaat het college over tot kwijtschelding van het restant van de vordering, welke niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht indien de belanghebbende:
gedurende vijf jaar voorafgaand aan het verzoek volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan of gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering toeziende kosten, alsnog heeft betaald; én
Artikel 10.1.11 Afkoop op verzoek van belanghebbende
Artikel 10.1.12 Afzien van (verdere) invordering wegens schuldenproblematiek
Een boete, welke is ontstaan als gevolg van nulfraude, mag voor zover sprake is van het gestelde in het voorgaande lid worden meegenomen in een schuldhulpverleningstraject onder de voorwaarde dat de boete geheel wordt terugbetaald en de terugbetaling plaats vindt tijdens dit schuldhulpverleningstraject.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet, artikel 29a van de IOAW en artikel 29a van de IOAZ kan het college medewerking verlenen aan een schuldhulpverleningstraject uitsluitend voor zover:
Artikel 10.1.13 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet of niet meer nakomt en verrekening is niet mogelijk, dan wordt het terugvorderings- en boetebesluit tenuitvoergelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.
Artikel 10.1.14 Rente en kosten
Indien moet worden overgegaan tot dwanginvordering als bedoeld in artikel 10.1.13 dan wordt de vordering en/of de boete verhoogd met de wettelijke rente, de kosten als bedoeld in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) en de op de invordering betrekking hebbende kosten zoals bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten vanaf het moment van indiening van de vordering bij de gerechtsdeurwaarder ingeval de vordering kenbaar is gemaakt vóór 1 juli 2009 of van het moment van betekening van het dwangbevel ingeval de vordering en/of de boete ontstaan is ná 1 juli 2009.
Paragraaf 10.2 Bestuurlijke boete
Artikel 10.2.1 Schending inlichtingenplicht
Aan de verplichting om onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet Suwi en artikel 13, eerste lid, van de IOAW/IOAZ is voldaan als belanghebbende dit binnen 14 dagen, gerekend vanaf de dag waarop de wijziging zich heeft voorgedaan, heeft gemeld bij het college.
Artikel 10.2.2 Vaststellen mate van verwijtbaarheid
Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid hanteert het college de criteria zoals genoemd in het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
Artikel 10.2.3 Vaststellen van het benadelingsbedrag
Onverschuldigde betalingen die hebben plaatsgevonden na afloop van een termijn van 14 kalenderdagen nadat het college de overtreding heeft geconstateerd en voordat belanghebbende uit eigen beweging de juiste en volledige inlichtingen heeft verstrekt, rekent het college niet meer tot het benadelingsbedrag.
Als sprake is van een benadelingsbedrag dan stelt het college de belanghebbende in de gelegenheid om schriftelijk dan wel mondeling zijn zienswijze te geven binnen een door het college te bepalen termijn dan wel op een door het college te bepalen plaats en tijdstip.
Een overeenkomst waarbij echtgenoten of gewezen echtgenoten hebben bepaald dat na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, de een tegenover de ander in het geheel niet of slechts tot een bepaald bedrag tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden, al dan niet met het beding bedoeld in artikel 1:159 van het BW, staat niet in de weg aan verhaal op een van de partijen en laat de vaststelling van het te verhalen bedrag onverlet.
Artikel 10.3.2 Limitering, beperking van toepassing van verhaalgeschiedt op 3 gronden
Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
Artikel 10.3.3 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
In afwijking van artikel 1.2.2 van deze beleidsregels kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten (gedeeltelijk) af te zien van verhaal van kosten van de uitkering voor zover het verschuldigde verhaalsbedragen betreft die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:
redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen. De schuldenregeling moet tot stand worden gebracht door een erkend schuldhulpverleningsbureau. Het verzoek tot kwijtschelding moet namens de onderhoudsplichtige door dit bureau worden gedaan.
Artikel 10.3.4 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld in artikel 10.3.3 onder b van deze beleidsregels tot stand is gekomen.
Artikel 10.3.5 Intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegensschuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt door het college ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
Artikel 10.3.6 Beoordeling mate van onderhoudsplicht
Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht als bedoeld in artikel 1.2.2, eerste lid, onder a, b en c, van deze beleidsregels en de omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
Artikel 10.3.7 Ingangsdatum verhaal
Een onderscheid wordt gemaakt in een tweetal situaties:
onderhoudsplichtige verleent alle medewerking. De ingangsdatum wordt gesteld op de eerste dag van de maand wanneer het besluit genomen wordt binnen de eerste zeven dagen van die maand. Indien het besluit tot verhaal wordt genomen na deze eerste zeven dagen geldt als ingangsdatum de eerste van de daarop volgende maand.
Artikel 10.3.8 Verhaal op grond van rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud
Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.
Degene op wie wordt verhaald, kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door tijdig een verzoekschrift aan de rechtbank te richten. Het verzet kan niet gegrond zijn op de bewering dat de uitkering tot onderhoud ten onrechte is opgelegd of onjuist is vastgesteld. Indien tijdig verzet is gedaan, wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond verklaard.
Het verschuldigde bedrag wordt door het college bij dwangbevel ingevorderd (artikel 62b, vierde lid, van de Participatiewet).
Artikel 10.3.9 Wijziging door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage
Het college verzoekt de rechter het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen, indien de rechter:
deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van dat boek;
Artikel 10.3.10 Het verhaalsbesluit
Een besluit tot verhaal op grond van artikel 1.2.2 van deze beleidsregels wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Het besluit vermeldt de ingangsdatum, het bedrag of de bedragen waarvan, evenals de termijn of termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd conform de regels van de Algemene wet bestuursrecht (titel 4.4). Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.
Artikel 10.3.13. Beslaglegging en invordering
De invorderingsmaatregelen vinden als volgt plaats:
bij verhaalsbesluiten van voor 1 juli 2009: Overeenkomstig de artikelen 475c t/m 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
bij verhaalsbesluiten van op of na 1 januari 2015: Overeenkomstig artikel 62i Participatiewet, welke verwijst naar artikel 60 lid 1 en lid 5 t/m 7 Participatiewet.
Artikel 10.3.14 Kosten beslaglegging
Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 10.3.13 van deze beleidsregels, dan wordt de vordering verhoogd met incassokosten en de wettelijke rente. Voor de berekening van de hoogte van deze kosten wordt gebruik gemaakt van het Besluit buitengerechtelijke kosten, houdende nadere regels inzake buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van dwangbevelen.
Paragraaf 10.4 Krediethypotheek en verpanding inzake de Participatiewet en hypothecaire zekerheid inzake het Bbz 2004
De belanghebbende – eigenaar moet aan het college de volgende gegevens en bewijsstukken overleggen:
Artikel 10.4.4 Verkoop of bezwaren eigen woning/bedrijfspand doorbelanghebbende zelf
Bij een bestaande hypotheek op de woning of bedrijfspand moet betrokkene zich hiervoor wenden tot de financieringsinstelling(en) die de hypothe(e)k(en) heeft gevestigd en ingeval de woning/het bedrijfspand vrij van hypotheek is moet betrokkene zich hiervoor tot minimaal drie financieringsinstellingen wenden voor het verkrijgen van een hypotheek.
Artikel 10.4.5 Geen bezwaring of verkoop woning
Artikel 10.4.6 Wel bezwaring of verkoop woning
Het college legt, indien artikel 10.4.5 van deze beleidsregels van toepassing is, artikel 50, eerste lid, van de Participatiewet ten uitvoer door het verstrekken van een uitkering voor levensonderhoud in de vorm van een geldlening met de voorwaarde dat de belanghebbende ter zekerheidsstelling van de terugbetaling van de geldlening meewerkt aan de vestiging van een krediethypotheek.
Het college legt, uitsluitend indien artikel 10.4.5, tweede lid, onderdeel b, van deze beleidsregels van toepassing is, artikel 39, derde lid, van het Bbz 2004 ten uitvoer door het verstrekken van een bedrijfskrediet onder verband van hypothecaire zekerheid op de woning en/of het bedrijfspand. De lening wordt dan notarieel vastgelegd met de woning als onderpand.
Artikel 10.4.9 Eerder gevestigde krediethypotheek loopt door
Een eerder gevestigde krediethypotheek of verpanding loopt door bij een nieuwe periode, waarover recht op uitkering bestaat, en in geval er binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de verlening van de uitkering onder verband van hypotheek wederom recht op uitkering ontstaat en zolang het maximumbedrag van de geldlening onder verband van krediethypotheek of verpanding niet is bereikt.
Artikel 10.4.10 Eerder gevestigde krediethypotheek loopt niet door
Bij een onderbreking tussen de laatste dag van de vorige verlening van uitkering en de eerste dag van de nieuwe verlening van de uitkering van langer dan twee jaar dient een nieuwe krediethypotheek of verpanding te worden gevestigd en wordt het verbruikte deel van de geldlening van de vorige krediethypotheek of verpanding wel aangemerkt als een op de woning drukkende schuld.
Het voorgaande lid is niet van toepassing als bij toekenning van de uitkering bekend is dat de belanghebbende slechts voor een korte periode een beroep zal doen op de uitkering, het oorspronkelijke maximumbedrag van de krediethypotheek niet wordt overschreden en hij niet meer zal terugkeren in de uitkering.
Van het gestelde onder het eerste lid wordt eveneens afgeweken indien de kosten van vestiging van de nieuwe krediethypotheek of verpanding, naar het oordeel van het college, onevenredig zijn. In een dergelijke situatie treedt artikel 10.4.9, tweede lid, van deze beleidsregels in werking waarbij de eis van 2 jaar komt te vervallen.
Artikel 10.4.12 Beëindiging uitkering voordat procedure is afgerond
Het college vordert, bij beëindiging van de uitkering voordat de formele vestiging van de krediethypotheek of het pandrecht tot stand is gekomen, het bedrag aan inmiddels verstrekte uitkering voor levensonderhoud en de eventueel verstrekte bijzondere bijstand voor de kosten tot vestiging terug indien:
Artikel 10.4.14 Verkoop bedrijfspand/aankoop nieuw bedrijfspand
Het college toetst of de verkoop en/of de aankoop gevolgen hebben voor de aflossing van het bedrijfskrediet ingevolge de Bbz 2004 en of die gevolgen acceptabel zijn.
Artikel 10.4.15 Aflossing, aanvang, duur en rente van geldlening onder verband van krediethypotheek of verpanding
In geval er sprake is van een situatie zoals bedoeld in voorgaand lid dan wordt van de aflossingsduur van ten hoogste tien jaar afgeweken in die zin dat deze termijn verlengd wordt met de duur van de periode waarin de belanghebbende alsnog het totaal van de aflossingen verricht, die hij had moeten betalen als ware hij niet nalatig geweest. Met ingang van het verstrijken van die 120 maanden wordt de wettelijke rente bij belanghebbende in rekening gebracht over het totaal van de nog openstaande geldlening.
Artikel 10.4.16 Afzien van invordering
Het college ziet af van of vooralsnog af van invordering:
zolang het inkomen van belanghebbende niet uitgaat boven de van toepassing zijnde uitkeringsnorm en er geen sprake is van vermogen zoals bedoeld in de Participatiewet;
Artikel 10.4.17 Jaarlijkse opgave restantschuld en rentevorderingen
Het eerste lid is niet van toepassing op onder hypothecaire zekerheid verstrekte bedrijfskredieten ingevolge de Bbz 2004.
Hoofdstuk 11 Overige bepalingen
Artikel 11.1 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
De volgende bijlagen maken integraal onderdeel uit van deze beleidsregels:
Bijlage 1: debiteuren heronderzoeksplan;
Bijlage 2: aanvullende begripsomschrijving;
Bijlage 3: berekening (over)waarde woning;
Bijlage 4: bijzondere situaties in het hypotheek- en pandrecht;
Bijlage 5: Tabel gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie;
Bijlage 6: Verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.
Bijlage 5: Tabel gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie;
Bijlage 6: Verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.
Artikel 12.1 Intrekken oude beleidsregels
De volgende beleidsregels worden ingetrokken:
Een belanghebbende houdt recht op een lopende maatwerkvoorziening op grond van een van de beleidsregels zoals die golden vóór inwerkingtreding van de Beleidsregels sociaal domein gemeente Uitgeest 2017 tot het moment waarop de huidige maatwerkvoorziening eindigt, het recht op uitkering eindigt, danwel tot het moment waarop het college een nieuw besluit afgeeft.
De belanghebbende die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels een uitkering ontvangt en door de (nieuwe) beleidsregels van paragraaf 6.4 niet meer (volledig) in aanmerking komt voor de in het verleden toegekende periodieke uitkering, behoudt het recht op deze periodieke uitkering – bij ongewijzigde financiële omstandigheden alsmede een ongewijzigde woon/leefsituatie – tot 1 januari 2018.
Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders gemeente Uitgeest, 9 mei 2017.
de secretaris, de heer P. Schouten
de burgemeester, mevrouw W.J.A. Verkleij
BIJLAGE 1 DEBITEUREN HERONDERZOEKSPLAN
Het college is niet verplicht tot het verrichten van (financiële) heronderzoeken met betrekking tot vorderingen en boetes. Het belang van het geregeld verrichten van (financiële) heronderzoeken als controle instrument wordt echter onderkend. De invulling en de frequentie van de (financiële) heronderzoeken wordt aan het college overgelaten.
Onder een financieel heronderzoek wordt verstaan een onderzoek naar de financiële en persoonlijke situatie van de debiteur met als doel om de aflossingsverplichting te herijken. Onder een (regulier) heronderzoek worden alle overige heronderzoeken geschaard, bijvoorbeeld een heronderzoek naar de verblijfplaats van de debiteur indien deze niet bekend is of een heronderzoek naar de stand van zaken bij een debiteur die valt onder de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen). Voordat wordt overgegaan tot een financieel heronderzoek, zal er een (regulier) heronderzoek plaatsvinden. Indien de uitkomst van het (regulier) heronderzoek geen aanleiding geeft tot een nader financieel heronderzoek, zal een financieel heronderzoek achterwege blijven. Een en ander is mede afhankelijk van hetgeen in eerdere beschikkingen is opgenomen.
Met het oog op effectiviteit en efficiency van de inspanningen zijn de termijnen waarbinnen een financieel heronderzoek wordt verricht aangepast aan de hoogte van de vordering. Naarmate het bedrag van de vordering of boete hoger is, is de frequentie van het financieel heronderzoek hoger.
Met het instrument van het financieel heronderzoek en de daaraan gekoppelde termijnen, waarbinnen het college van burgemeester en wethouders deze heronderzoeken uitvoert, wordt in samenhang met de beleidsregels terugvordering invulling gegeven aan de rechtmatige uitvoering van het terugvorderingen invorderingsbeleid.
Van de in dit plan genoemde termijnen, waarbinnen een financieel heronderzoek wordt verricht, kan in individuele gevallen worden afgeweken als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk wordt geacht.
BIJLAGE 2 AANVULLENDE BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
In aanvulling op de in de verordening of in artikel 1 van de beleidsregels omschreven begrippen, worden eveneens de volgende begrippen gebruikt:
Zaken of goederen (Boek 3 Burgerlijk Wetboek)
Roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn.
Onder een onroerende zaak wordt verstaan een zaak die door de wet (Burgerlijk Wetboek) als onroerend wordt aangemerkt. Hieronder valt de volgens het BW: de grond, nog niet gewonnen delfstoffen, beplantingen, gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verbonden (bijvoorbeeld een huis met alles wat daaraan aard- of nagelvast is verbonden of wat naar zijn aard bij het huis hoort, zoals dakpannen, deuren, keuken, enz.).
Registergoederen zijn goederen voor welke overdracht of vestiging inschrijving in de openbare registers nodig is, te weten:
Boten en vliegtuigen zijn in principe geen registergoederen. Echter wanneer ze bij het Kadaster te boek worden gesteld (hiervoor dient wel aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan) door de betreffende eigenaar, zijn het wel registergoederen. Daarom staat er bij schepen en vliegtuigen de aanvulling ‘te boek gesteld’.
Voor onroerende zaken bestaat er wel de verplichting tot teboekstelling in de openbare registers. De openbare registers worden bijgehouden door het Kadaster.
De indeling registergoederen/niet-registergoederen is niet van belang om te bepalen of een zaak roerend of onroerende is: een woonhuis is zowel een registergoed als een onroerende zaak en een te boek gesteld zeeschip is zowel een registergoed als een roerende zaak. Een appartementsrecht is zowel een vermogensrecht als een registergoed.
De koopovereenkomst is een onderhandse akte tussen koper en verkoper, dus zonder tussenkomst van een notaris.
In een koopovereenkomst verbindt koper zich om de zaak tegen een bepaalde prijs en onder bepaalde voorwaarden te kopen. De verkoper verbindt zich de zaak met toebehoren op een al dan niet exact bepaald tijdstip in eigendom over te dragen en af te leveren.
Leveren en betalen hoort niet bij kopen, maar is een onderdeel van een verbintenis. Bij onroerende zaken vinden levering (=juridische eigendomsoverdracht, dus de datum van het notarieel transport) en betaling ook op andere tijdstippen plaats dan het tijdstip waarop de koopovereenkomst wordt gesloten.
Bij bestaande huizen wordt de (onderhandse) koopakte getekend door de koper en verkoper.
De koopakte omvat onder meer het volgende:
Na de aankoop van het huis met bijbehorend erf, krijgt een koper een notariële leveringsakte, waarmee het huis ook juridisch aan de nieuwe eigenaar wordt geleverd. Op deze onroerende zaak kan krediethypotheek worden gevestigd.
Juridisch eigenaar ben je als je volgens het (burgerlijk) recht de zaak in eigendom hebt.
Eigendom verkrijg je door onder andere:
Bij roerende zaken verkrijg je eigendom als je een aan niemand toebehorende zaak in bezit neemt. Natrekking komt tot stand als een roerende zaak een bestanddeel wordt van een andere roerende zaak die als hoofdzaak is aan te merken; eigendom gaat dan over aan de eigenaar van de hoofdzaak wordt bedoeld dat al hetgeen met een zaak is verenigd.
Levering ten gevolge van een rechtstitel tot eigendomsovergang komt tot stand bij de overdracht na koop.
Een koper die een koopovereenkomst heeft gesloten maar waaraan (nog) niet is geleverd heeft alleen het economische eigendom. Ondanks de koopovereenkomst is de (juridische) eigendom nog bij de verkoper, die de verplichting heeft om te leveren.
De koopakte wordt – na ondertekening van alle partijen – door de verkoper of diens makelaar gezonden aan de notaris die er in genoemd staat. De notaris maakt aan de hand van de gegevens in de koopakte een akte van levering op: dat is de juridische uitwerking van de reeds gesloten koopovereenkomst, nodig voor het bewerkstelligen van de eigendomsoverdracht. De akte van levering is een notariële akte. De notariële akte is o.g.v. het Burgerlijk Wetboek (3:89) een bestaansvereiste voor de levering van een onroerende zaak, d.w.z. zonder die akte is er geen levering. De akte van levering moet worden overgeschreven in de openbare registers. Met andere woorden: eigendom van een onroerende zaak wordt centraal geregistreerd via het Kadaster. Dat gebeurt dus aan de hand van de op naamstelling van de nieuwe eigenaar, ook wel het ‘transport’ of de ‘overdracht’ genoemd, dus aan de hand van de akte van levering.
Krediethypotheek krachtens de Participatiewet (en Bbz 2004) wordt alleen gevestigd op woningen waar de eigenaar ook in woont.
Hypotheek/hypothecaire zekerheid
Hypotheek is een zekerheid die op een registergoed rust. Een geldgever wil zoveel mogelijk zekerheid hebben. Als voorwaarde voor het uitlenen van geld, bijvoorbeeld voor de aankoop van de woning, bedingt de geldschieter dan het recht op hypotheek op die woning. Als de betrokkene dan de betalingsverplichtingen niet nakomt, heeft de geldgever bij voorrang het recht om de gelden te innen uit de tegeldemaking van de onroerende zaak, dus uit de gedwongen verkoop van de woning. Tevens heeft de geldgever het recht om als eerste te worden betaald uit de bij al dan niet gedwongen verkoop vrijkomende middelen. Overigens kunnen er meerdere hypothecaire zekerheden op een pand rusten. De geldgever die de tweede hypotheek heeft, volgt in rangorde na de eerste etc. De eigenaar van de woning ontvangt de lening, maar geeft in ruil daarvoor hypothecaire zekerheid af aan de geldgever. De eigenaar is dus de hypotheekgever, de geldgever de hypotheeknemer. Hypotheek wordt voor een bepaald maximumbedrag gevestigd, ter hoogte van de uitgeleende gelden, vermeerderd met een bepaald bedrag aan rente en kosten. Het bedrag van geldlening wordt aangewend voor de betaling van de koopsom van het huis. Het recht van hypotheek moet via een notariële akte worden vastgelegd (dat wordt ‘passeren van de akte’ genoemd). Het tekenen van een hypotheekakte kan door het college aan één of meerdere ambtenaren worden opgedragen. Een andere mogelijkheid is dat de notaris middels een aanwijzingsbesluit hiermee wordt belast.
Een eenvoudige mogelijkheid is dat in het aanwijzingsbesluit van de burgemeester wordt opgenomen dat de ambtenaar bevoegd is de notaris te machtigen om de akte te passeren, waardoor het passeren van de akte kan gebeuren zonder de aanwezigheid van de ambtenaar bij de notaris.
Bij een hypothecaire geldlening wordt het bedrag van die geldlening ineens of in bijvoorbeeld twee gedeelten betaalbaar gesteld, ter aankoop van de woning. Bij krediethypotheek gaat het om een bedrag dat maximaal als lening geldt. De lening wordt, tot de grens van het maximumbedrag, in kleine porties opgenomen. Als dat via een uitkering in de vorm van een geldlening. Als dit gebeurt, is de opname het bedrag aan uitkering per maand. Iedere betaling van de uitkering verhoogt dus het uitstaande leenbedrag. Als de verlening van de uitkering wordt voortgezet, loopt de maximale krediethypotheek uiteindelijk vol:
Recht dat een schuldeiser heeft om op het pand van schuldenaar beslag te leggen of uit de opbrengst van dat pand bij voorrang boven andere schuldeisers betaald te worden.
Ter meerdere zekerheid van terugbetaling van een verstrekte lening kan ingeval van bezittingen in de vorm van roerende zaken en vorderingen, pandrecht op deze zaken en vorderingen worden gevestigd (afdeling 2 van BW Boek 3). Dit kan aan de orde zijn in het geval de uitkering in de vorm van een geldlening wordt verleend aan de eigenaar van een woonwagen met overwaarde in die woonwagen. Een woonwagen is namelijk geen onroerende zaak en geen registergoed.
Als pandrecht wordt gevestigd op een woonwagen, dan wordt dat gedaan in de vorm van bezitloos pandrecht. Met bezitloos wordt bedoeld dat de verpanding plaatsvindt zonder dat de zaak in de macht van de pandhouder of van een derde wordt gebracht. De pandhouder is bevoegd te vorderen dat de zaak in zijn macht of in die van een derde wordt gebracht, wanneer de pandgever zijn verplichtingen niet nakomt of de pandhouder op goede grond vreest dat in die verplichtingen zal worden tekortgeschoten.
Vestiging van pandrecht geschiedt bij geregistreerde onderhandse akte. De akte pandrecht moet worden geregistreerd bij de Belastingdienst. Hiermee kan het bestaan van deze akte later door de gemeente worden aangetoond. Registratie is nodig om gebruik te kunnen maken van de rechten die aan de verpanding zijn verbonden.
Het tekenen van de akte pandrecht kan door de Burgemeester (de pandhouder) aan één of meerdere ambtenaren worden opgedragen. De schuldenaar (de pandgever) is verplicht in de akte te verklaren dat hij tot het verpanden van de zaak bevoegd is, dat er geen beperkte rechten op de zaak rusten, dan wel te verklaren welke rechten op de zaak rusten.
Hoewel het pandrecht enige zekerheid biedt aan de geldgever, is het geen garantie dat de zaak niet buiten de geldgever om te gelde kan worden gemaakt. Pandrecht biedt aldus minder zekerheid dan het recht van hypotheek.
Ook bij overwaarde in een zelf bewoond woonschip in eigendom kan krediethypotheek worden gevestigd. Voorwaarde is dat het schip bij het Kadaster is geregistreerd (te boek gesteld) in het scheepsregister. Het wordt daarmee een registergoed. Registratie van woonschepen is mogelijk ongeacht de grootte of diepgang van het woonschip. Registratie is alleen mogelijk als de eigenaar van het schip de rechtmatige eigendom aannemelijk kan maken (bijvoorbeeld door middel van het koopcontract). De eigenaar kan zijn woonschip laten registreren in het Scheepsregister van het Kadaster, het is geen wettelijke verplichting.
Een woonwagen is geen onroerende zaak en geen registergoed. Op een woonwagen kan daarom geen hypotheek worden gevestigd. Wel kan bij overwaarde op de woonwagen in eigendom verpanding plaatsvinden.
Bij de vermogensbepaling wordt rekening gehouden met de waarde van de woning op de huizenmarkt bij vrije verkoop. Bij het bepalen van het vermogen wordt rekening gehouden met een vermogensvrijlating.
Vrije verkoop betekent verkoop van een woning, in niet verhuurde staat en leeg opgeleverd, tegen een prijs die de markt bereid is daarvoor te betalen.
Overwaarde in de woning is de actuele waarde in het economisch verkeer van de woning bij vrije verkoop, minus de op de woning drukkende schulden (hypotheek) en vermeerderd met aan de woning verbonden positieve bestanddelen.
Vrijlating vermogen in eigen woning
In artikel 34, tweede lid onderdeel d van de Participatiewet is opgenomen dat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, voor zover dit minder bedraagt dan een normbedrag (in 2017 € 50.100,00). Deze vrijlating staat los van de vrijlating van een bescheiden vermogen, als bedoeld in artikel 34, tweede lid onderdeel b van de Participatiewet.
Datum van ingang van de krediethypotheek is de datum van aanvang van de verlening van de uitkering, mits die uitkering, door overschrijding van het drempelbedrag en de overwaarde woning boven het vrijlatingsbedrag, in de vorm van een geldlening wordt verleend.
BIJLAGE 3 BEREKENING (OVER)WAARDE WONING
A. De overwaarde van vermogen in de woning en de vermogensvrijlating
Om te kunnen berekenen of er sprake is van een overwaarde boven de maximale vrijlating van vermogen in de eigen woning, moeten de volgende stappen worden genomen:
De waarde van de woning wordt vastgesteld op de verkoopprijs die betrokkene zou kunnen ontvangen van de hoogste bieder, bij een vrije (dus niet gedwongen) verkoop en bij lege oplevering van de woning (dus niet bij oplevering in verhuurde staat).
Voor deze waarde vaststelling wordt uitgegaan van de WOZ-waardebeschikking die in het kader van de Wet waardering onroerende zaken jaarlijks aan de eigenaar wordt uitgereikt.
Aandachtspunt bij de invulling van deze opties is wie de kosten voor zijn rekening moet nemen. Het ligt voor de hand dat de klant mag kiezen, als hij ook de kosten moet betalen. Dat is het geval, zie hieronder. De omvang van de kosten kan echter ook een rol spelen.
Als door toepassing van optie 2 of 3 een taxateur wordt ingeschakeld, dan zijn de kosten voor de betrokkene. Als daarvoor de middelen ontbreken, kan bijzondere bijstand worden verleend, die later echter niet kan worden opgenomen in de uitkering in de vorm van een geldlening onder verband van krediethypotheek of verpanding, omdat deze bijzondere bijstand alleen in de vorm van bijstand om niet kan worden verleend. De gemeente doet er goed aan een korte termijn met de taxateur af te spreken, vanwege de beslistermijn en de Wet dwangsom.
C. De op de woning rustende schulden
De schuld die op de woning rust, is een negatieve vermogenscomponent die voor de berekening van de overwaarde in mindering wordt gebracht op de vastgestelde waarde:
D. Schulden gebonden aan de woning
Enkel de leningen waarvoor de woning dan wel de woonwagen of het woonschip (in de vorm van een pand- of hypotheekrecht) als zekerheid dienen, kunnen bij de vaststelling van het in de woning gebonden vermogen worden meegenomen. Het gaat om de waarde in de woning die openstaat voor tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring (zie artikel 50 Participatiewet). Schulden die eventueel zijn aangegaan voor de woning, maar niet drukken op de woning, spelen dan geen rol, terwijl anderzijds schulden die aangegaan zijn voor iets volledig anders, maar de woning wel als zekerheid kennen, wel mee moeten worden genomen.
De overwaarde wordt berekend door van de vastgestelde waarde van de woning, de op die woning rustende schulden af te trekken.
F.Maximale vrijlating van vermogen in de eigen woning
In artikel 34, tweede lid, aanhef en onderdeel d van de Participatiewet staat dat het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Participatiewet, niet als vermogen in aanmerking wordt genomen voor zover dit minder bedraagt dan (per 1 januari 2017) € 50.100,00.
Dit bedrag staat los van het bedrag aan vrij te laten bescheiden vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel b van de Participatiewet.
G. Overwaarde is lager dan de vermogensvrijlating eigen woning
Als de overwaarde lager is dan het vrijlatingsbedrag van vermogen in de eigen woning, dan wordt de uitkering om niet verleend en wordt geen krediethypotheek gevestigd.
H. Overwaarde is hoger dan de vermogensvrijlating eigen woning
Als de overwaarde hoger is dan het vrijlatingsbedrag van vermogen in de eigen woning, dan wordt de uitkering in de vorm van een geldlening verleend en wordt, krediethypotheek of pandrecht gevestigd ter meerdere zekerheid voor de aflossing van de geldlening.
I. Privévermogen en overwaarde hoger dan de vermogensvrijlating eigen woning
De bescheiden vermogensvrijlating staat los van de vermogensvrijlating eigen woning.
J. Vermogen in een niet zelf bewoonde woning
Als betrokkene een woning in eigendom heeft die hij niet zelf bewoont, mag er van worden uitgegaan dat hij die woning binnen korte tijd kan verkopen. Dat geldt ook wanneer die woning verhuurd is, al is dan uiteraard de waarde minder (zie hierna). Er kan natuurlijk enige tijd liggen tussen de beoogde ingangsdatum van de uitkering en de eerst mogelijke realisering van de verkoop van de woning. Per geval zal het college dan beoordelen of er tijdelijk sprake is van het in redelijkheid niet over het vermogen in die woning kunnen beschikken: dan telt de waarde ervan op dat moment niet mee bij de verlening van de uitkering. Vestiging van krediethypotheek is evenmin aan de orde.
Wel maakt het college gebruik van de mogelijkheid die artikel 55 Participatiewet biedt: aan de uitkering de verplichting tot verkoop van de woning verbinden. Die verplichting strekt dan immers tot vermindering of beëindiging van de uitkering.
Onder toepassing van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a van de Participatiewet wordt de uitkering in de vorm van een geldlening verstrekt Bij verkoop van de woning moet de leenbijstand worden terugbetaald uit de opbrengst van deze verkoop.
K. De waarde van de woning die niet zelf wordt bewoond
Artikel 34, eerste lid onder a van de Participatiewet, regelt dat de waarde van bezittingen moet worden bepaald op de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering. Wanneer er sprake is van een woning die belanghebbende of zijn gezin zelf in eigendom bewoont, dan kan die woning vrij worden opgeleverd. Dat is echter anders bij een woning in eigendom die aan derden is verhuurd.
Vanwege het huurrecht kan die woning in het algemeen niet vrij worden opgeleverd. Daarom wordt de waarde van een woning in bewoonde staat die niet vrij kan worden opgeleverd, doorgaans bepaald op 60% van de waarde bij vrije oplevering. De volgende vraag is dan langs welke weg het college de waarde van zo’n woning bepaalt. De Participatiewet kent alleen bovenstaande waardebepaling.
Het college kan in een beleidsregel bepalen dat de waarde van woningen in verhuurde staat, waarbij vrije oplevering niet mogelijk is, wordt vastgesteld op 60% van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering.
BIJLAGE 4 BIJZONDERE SITUATIES IN HET HYPOTHEEK – EN PANDRECHT
De zekerheid van hypotheek is alleen mogelijk op registerzaken. Dit betekent dat zij in een openbaar register staan ingeschreven. Daarom kan men altijd nagaan wie er eigenaar is van de registerzaak. Onroerende zaken zijn altijd registerzaken. Sommige roerende zaken (vliegtuigen en grotere schepen) zijn ook registerzaken. Voor ieder soort zaak is een eigen register: voor woningen en hypotheken op de woning de Basisregistratie Kadaster, voor schepen het scheepsregister.
Als een registerzaak wordt verkocht, dan moet de notaris worden ingeschakeld. Een koper van een huis krijgt na aankoop via een koopakte bij de oplevering van het huis een notariële leveringsakte. Bij directe levering zijn koop- en leveringsakte vaak samengevoegd. Zodra de akte van levering is ingeschreven in het Kadaster, spreekt men van een registergoed. Op een registergoed kan een krediethypotheek worden gevestigd. Ook bij overwaarde in een zelf bewoond woonschip in eigendom kan krediethypotheek worden gevestigd. Voorwaarde is dat het schip bij het Kadaster is geregistreerd in het scheepsregister.
Registratie van woonschepen is mogelijk ongeacht de grootte van het woonschip of de waterverplaatsing. Registratie is alleen mogelijk als de eigenaar van het schip de rechtmatige eigendom aannemelijk kan maken (bijvoorbeeld door middel van het koopcontract). Hoewel er geen eisen aan het woonschip inzake waterverplaatsing worden gesteld, is het verplicht om een Formulier Berekening waterverplaatsing in te vullen. Hierin wordt door de eigenaar vermeld wat het aantal bewoners van het woonschip is en wat het gewicht is van de losse ballast en de inboedel van het woonschip. Deze gegevens moeten in het scheepregister worden opgenomen.
Woonwagens zijn geen registerzaken. Dit zijn roerende zaken die het Kadaster niet registreert. Krediethypotheek vestigen op woonwagens is dus niet mogelijk. In deze situaties kan verpanding als zekerheid worden verbonden voor de nakoming van de aan de uitkering verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.
C Hypotheek of verpanding in bijzondere situaties
Appartementsrecht is een aandeel in het eigendom van een gebouw en de daarbij behorende grond. Dit aandeel bevat ook de bevoegdheid tot uitsluitend gebruik van het privégedeelte (het appartement) en gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten.
Het appartementsrecht is voor inschrijving in het kadaster en voor afzonderlijke hypotheek vatbaar. Vestiging van krediethypotheek is daarom mogelijk.
2. Coöperatieve vereniging ven eigenaren
In een coöperatieve vereniging van eigenaren hebben de leden het recht op het uitsluitend gebruik van een gedeelte van het eigendom (de woning). De persoon die in een gebouw (meestal flat) woont en houder is van het lidmaatschap van de coöperatieve vereniging van eigenaren van dat gebouw, is geen eigenaar van het gebouw, maar slechts rechthebbende op bewoning van een bepaald gedeelte van het gebouw.
De vereniging kan hypothecaire leningen aangaan op het eigendom; de afzonderlijke leden niet. Wel kan de vereniging een lening aan een afzonderlijk lid verstrekken met verpanding van het lidmaatschapsrecht.
Bij lidmaatschap van een coöperatie kan om bovenstaande reden geen hypothecaire zekerheid worden gevestigd. Wel kan het recht van verpanding worden gevestigd.
Het vermogen in het lidmaatschap van een coöperatieve vereniging wordt beoordeel aan de hand van de WOZ-waardebeschikking of een recent taxatierapport van de waarde van het lidmaatschapsrecht van de coöperatieve vereniging van eigenaren, onder aftrek van het bedrag dat de betrokkene als geldlening heeft opgenomen ter financiering van zijn lidmaatschapsrecht. Als er een aanzienlijk deel van het vermogen overblijft, moet de betrokkene meewerken aan de vestiging van een (tweede) pandrecht, in het geval de gemeente dit als beleid van toepassing heeft verklaard.
3. Economisch en juridisch eigendom
Juridisch eigendom en economisch eigendom zijn niet (volledig) gelijk. Bij economisch eigendom van een huis draagt men alle rechten en plichten over en kan de verkrijger er feitelijk over beschikken. De woning komt pas in juridisch eigendom wanneer deze bij de notaris is overgedragen en d.m.v. de transportakte (akte van levering) is ingeschreven bij het Kadaster.
Verschillende situaties zijn mogelijk:
Vestiging van krediethypotheek of pandrecht is in deze situaties niet mogelijk.
4. Eigendom bij één echtgenoot
Ook als slechts één van de echtgenoten eigenaar is van de (on)roerende zaak, kan krediethypotheek of pandrecht worden gevestigd. Er is immers sprake van een gezinsuitkering, waarbij de middelen van het gezin in aanmerking wordt genomen.
5. Boedelscheiding, bewoning woning gedurende de echtscheidingsprocedure
Als de echtgenoot de samenwoningsrelatie heeft verbroken, en er nog geen sprake is van boedelscheiding, wordt in afwachting van de boedelscheiding in de beschikking een clausule opgenomen over mogelijke terugvordering bij verkoop van de (on)roerende zaak en de boedelscheiding.
Aan de belanghebbende wordt dan de voorwaarde opgelegd om de boedelscheiding binnen een redelijke termijn door te zetten (art. 3:178 BW).
Als bij echtscheiding de woning aan de belanghebbende wordt toegewezen en de belanghebbende blijft in de woning wonen, dan wordt bij de uitkering in de vorm van een geldlening een zekerheidsstelling als voorwaarde opgenomen indien de vermogenssituatie in de eigen woning daartoe aanleiding geeft. Vooruitlopend op een formele toewijzing van de woning (waarbij duidelijk moet zijn dat de woning aan betrokkene wordt toegewezen) kan de uitkering al in de vorm van een geldlening worden verleend. Bij vestiging van krediethypotheek of verpanding kan de verleende uitkering daarin worden ondergebracht.
Mede-eigenaren kunnen zijn: een echtgenoot, maar ook twee, drie of meer andere personen. Het gaat om gezamenlijk en ongedeeld eigendom. Het geldt dus niet bij gescheiden eigendom door middel van appartementsrecht of lidmaatschap van een vereniging van eigenaren. Het geldt ook niet bij mede-eigendom van twee gehuwde of samenwonende partners, want dan is er sprake van een gezinsuitkering en zijn de standaardregels van toepassing.
Bij mede-eigendom van twee of meer personen die niet met elkaar gehuwd zijn en ook geen gezamenlijke huishouding voeren omdat ieder een gescheiden, volwaardige woonruimte beschikbaar heeft, wordt het aandeel van de eigenaren vastgesteld aan de hand van de transportakte, naar rato van het aantal eigenaren, of naar rato van de gescheiden woonoppervlaktes. Om vestiging van krediethypotheek of verpanding mogelijk te maken, moeten de mede-eigenaren hiermee instemmen. Als de mede-eigenaren geen toestemming geven tot het vestigen van een krediethypotheek of pandrecht, dan moet het college een andere beslissing nemen met betrekking tot de uitkering.
De optie om aan die uitkering de voorwaarde te verbinden dat het aandeel in het bezit te gelde wordt gemaakt, lijkt niet effectief, omdat voor die verkoop ook de medewerking van de mede-eigenaren nodig is en die medewerking niet door het college kan worden afgedwongen. De mede-eigenaren kunnen evenmin worden gedwongen de belanghebbende uit te kopen.
Bijlage 5 Tabel gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie 2021 en 2022
(1) Bron: VNG Adviestabel ouderbijdrage peuteropvang 2021
(2) Bron: Kinderopvangtoeslagtabel 2021
Bijlage 6 Verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket
Welke kosten kunnen worden vergoed?
Meedoen: Voor de belanghebbende van 18 jaar en ouder
Alle personen van 18 jaar en ouder die behoren tot de doelgroep van de maatwerkvoorziening en die deel willen nemen aan activiteiten met een sociaal, cultureel, en sportief karakter kunnen voor de volgende activiteiten/kostensoorten een maatwerkvoorziening aanvragen:
Kindpakket: Voor de belanghebbende met kinderen tot 18 jaar
Ten behoeve van kinderen die willen deelnemen aan activiteiten met een sociaal, cultureel, educatief en sportief karakter kunnen ouders voor de volgende activiteiten/kostensoorten een vergoeding aanvragen als zij behoren tot de doelgroep van de maatwerkvoorziening:
Deelname aan één sportvereniging of activiteit (contributie en inclusief sportkleding en sportbenodigdheden) | Aanvraag via het Jeugdfonds Sport & Cultuur, meer informatie is te vinden op https://jeugdfondssportencultuur.nl/fondsen/noordholland/http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Bergen (NH)/CVDR428153/www.jeugdsportfonds.nl en te verkrijgen via intermediairs*. En aanmelden betekent ook echt meedoen / aanwezig zijn! Maximaal € 225 per kind per jaar voor contributiegeld en sportspullen (maximaal € 100 voor sportspullen). |
Deelname aan één sociaal-culturele vereniging of activiteit (inclusief benodigdheden als bijv. de aanschaf van een instrument) | Aanvraag via het Jeugdfonds Sport & Cultuur, meer informatie is te vinden op https://jeugdfondssportencultuur.nl/fondsen/noordholland/ en te verkrijgen via intermediairs*. En aanmelden betekent ook echt meedoen / aanwezig zijn! Maximaal € 425 per kind per jaar voor contributiegeld en attributen (maximaal € 100 voor attributen). |
Aanvraag via het Jeugdfonds Sport & Cultuur, meer informatie is te vinden op https://jeugdfondssportencultuur.nl/fondsen/noordholland/ en te verkrijgen via intermediairs*. En aanmelden betekent ook echt meedoen / aanwezig zijn! Er geldt een eenmalige maximale vergoeding per kind. Zwemlessen mogen gevolgd worden vanaf de leeftijd van 5 jaar. In de spelregels van het Jeugdfonds staat met welk(e) zwembad(en) de gemeente afspraken heeft. | |
Maximaal € 100 per kind per schooljaar voor ouders met kinderen in het basisonderwijs. Maximaal € 175 per kind per schooljaar voor ouders met kinderen op het voortgezet onderwijs. Maximaal € 225 per kind per schooljaar voor ouders met kinderen op het middelbaar beroepsonderwijs. | |
Laptop of PC (inclusief soft- en hardware, printer en verzekering) Niet 2e hands. Geen vergoeding voor onderhoud, papier, cartridges, internetkosten. | Maximaal € 500 eens per vijf jaar en één per huishouden voor ouders met kinderen op het basis- voortgezet of middelbaar beroepsonderwijs. |
*Let op! Een aanvraag bij het Jeugdfonds Sport & Cultuur kan alleen ingediend worden door een intermediair. Denk hierbij aan: het onderwijs (leerkrachten, intern begeleiders, cultuurcoördinator), jeugdzorg, schuldhulpverlening of gezondheidszorg (huisartsen), maatschappelijk werkers, buurtsportcoaches, leden van het Sociaal Team. Ouders, kinderen en sport- en cultuurverenigingen kunnen geen aanvraag indienen.