Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Goes

Nadere regels jeugdhulp gemeente Goes 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGoes
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels jeugdhulp gemeente Goes 2017
CiteertitelNadere regels jeugdhulp gemeente Goes 2017
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Nadere regels jeugdhulp gemeente Goes 2015 per 19 mei 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Jeugdwet
  2. Verordening jeugdhulp gemeente Goes 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-05-2017Nieuwe regeling

09-05-2017

gmb-2017-83281

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Goes 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes

Gelet op de Jeugdwet en de op 4 december 2014 door de raad vastgestelde Verordening jeugdhulp gemeente Goes 2015.

Overwegende:

  • Dat de Jeugdwet per 1 januari 2015 in werking is getreden;

  • Dat het beoogd maatschappelijk doel van de Jeugdwet is dat jeugdigen gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving;

  • Dat met de Jeugdwet wordt beoogd de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving te versterken;

  • Dat een positief opvoed- en opgroeiklimaat, preventie, vroegsignalering en zo nodig (zware) gespecialiseerde zorg en kinderbeschermingsmaatregelen en maatregelen van de jeugdreclassering bijdragen aan het beoogd maatschappelijk doel;

  • Dat de nadere regels jeugdhulp 2015 een aanpassing behoeven;

  • De Jeugdwet, de Jeugdverordening en deze nadere regels de toegang tot jeugdhulp regelen. De afspraken hierin leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter vaak namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in de wet, de verordening en de nadere regels ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht.

besluit:

Vast te stellen:

Nadere regels jeugdhulp gemeente Goes 2017

ARTIKEL 1. BEGRIPSBEPALING

 

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvraag:

    een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen;

  • b.

    Andere voorziening:

    voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • c.

    Familiegroepsplan:

    plan opgesteld door de ouders/gezinnen en het sociale netwerk van de jeugdige;

  • d.

    Gebruikelijke hulp:

    de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, verzorgers, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden;

  • e.

    Gesprek:

    gesprek als bedoeld in artikel 3.3;

  • f.

    Hulpvraag:

    behoefte van een jeugdige en/of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • g.

    Individuele voorziening:

    op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2 tweede lid van de Verordening jeugdhulp gemeente Goes 2015;

  • h.

    Lokale toegang:

    de bij de aanvraag en de beoordeling van de hulpverlening in te zetten professionals die zowel medewerker van de gemeente kunnen zijn als zorgaanbieder of andere van de gemeente onafhankelijke persoon;

  • i.

    Melding:

    melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 3.1;

  • j.

    Ouder:

    gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

  • k.

    PGB:

    persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • l.

    Professional(s):

    de bij de lokale toegang betrokken medewerkers op het gebied van jeugdhulp die, of namens het college, betrokken zijn bij het lokale gebiedsteam of op eigen verantwoordelijkheid daarbij betrokken zijn;

  • m.

    Sociaal netwerk:

    tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt, zoals mantelzorgers, buren of (mede)leden van een vereniging;

  • n.

    Verslag:

    schriftelijke weergave van het onderzoek als bedoeld in artikel 3.3;

  • o.

Artikel 1.1. – Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    Er wordt onderscheid gemaakt tussen vrij toegankelijk ondersteuning en niet vrij toegankelijke zorg. Onder vrij toegankelijke ondersteuning worden alle vormen van lichte opvoed- en opgroeiondersteuning ter versterking van het opvoedkundig klimaat en het bevorderen van de opvoedvaardigheden verstaan.

  • 2.

    Onder niet vrij toegankelijke zorg worden alle vormen van individuele specialistische jeugdhulp verstaan, namelijk;

    • Specialistische jeugdhulp ambulant

    • Dagbehandeling jeugdhulp

    • Specialistische jeugdhulp residentieel

    • Pleegzorg

    • Basis geestelijke gezondheidszorg

    • Specialistische geestelijke gezondheidszorg

    • Enkelvoudige Ernstige Dyslexie

    • Begeleiding individueel ambulant / groep

    • Persoonlijke verzorging

    • Kortdurend en tijdelijk verblijf

    • Vervoer

ARTIKEL 2. DE TOEGANG BIJ DE VERSCHILLENDE VORMEN VAN JEUGDHULP

 

Artikel 2.1. – Algemeen

  • 1.

    Een vrij toegankelijke voorziening bedoeld in artikel 1.1 lid 1 bestaat uit informatie en/of adviesverstrekking. Deze voorziening is beschikbaar ten behoeve van een jeugdige zonder dat hiervoor een beschikking of besluit van het college nodig is.

  • 2.

    Een individuele voorziening genoemd in artikel 1.1 lid 2 wordt toegekend door middel van een besluit van het college.

  • 3.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het tweede lid op grond van het onderzoek naar de hulpvraag van de jeugdige en zijn ouders in het gesprek bedoeld in artikel 3.3 en – wanneer het om een persoonsgebonden budget gaat – op grond van de aanvraag bedoeld in artikel 2.2.

  • 4.

    Het college kan het gesprek bedoeld in artikel 3.3 achterwege laten indien voldoende duidelijk is welke individuele voorziening is aangewezen op basis van:

    • a.

      de verwijzing van de huisarts, medisch specialist of jeugdarts als geregeld in de wet, of

    • b.

      de gesprekken of het onderzoek van ‘Veilig Thuis’ Zeeland of het oordeel van de professional(-s) over de noodzaak van professionele interventie(-s) als bedoeld in lid 7,

    • c.

      een bepaling Jeugdhulp van een Gecertificeerde Instelling.

  • 5.

    De zorgaanbieder van een individuele voorziening start de ondersteuning slechts nadat het besluit genomen is, behoudens als de professional of het college van oordeel is dat professionele interventie(-s) dienen te worden ingezet om de bedreiging van de veiligheid van het kind op te heffen.

  • 6.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 7.

    Als de professional van oordeel is – al dan niet na een hulpvraag van de jeugdige en/of ouder – dat professionele interventie(s) dienen te worden ingezet om de bedreiging van de veiligheid van het kind op te heffen dan zal de professional de professionele interventie(s) inzetten. De professional meldt het inzetten van de professionele interventie(s) onverwijld in het eigen dossier, in de Verwijsindex Risicojongeren Zeeland en aan de procescoördinator van de gemeente Goes. Het college stelt indien nodig achteraf het besluit tot professionele interventie(-s) zo spoedig mogelijk op schrift en maakt het bekend aan de jeugdige en zijn ouders. De procescoördinator informeert die professional(-s) waarvoor het noodzakelijk is om kennis te hebben van de bedreiging van de veiligheid en de ondernomen interventie(-s) en zorgt voor eventueel noodzakelijke verdere vervolgstappen.

Artikel 2.2. – Aanvraag persoonsgebonden budget (PGB)

Als de jeugdige of zijn ouder(-s) zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten dan kunnen zij er voor kiezen om een gemotiveerde aanvraag voor een persoonsgebonden budget in te dienen. De aanvraag bevat in elk geval:

  • a.

    de te treffen individuele voorziening en het beoogde doel.

  • b.

    de voorgenomen uitvoering daarvan inclusief uitvoerder en kosten.

  • c.

    de kwalificaties van zorgaanbieder of de zorgverlener uit het sociaal netwerk.

  • d.

    de motivering waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder (individuele voorziening in natura) niet passend is volgens de aanvrager(s).

Artikel 2.3. – Besluit

  • 1.

    In het besluit tot toekenning van een individuele voorziening dat op aanvraag of ambtshalve kan worden genomen, wordt in ieder geval vastgesteld:

    • a.

      welk individuele voorziening wordt toegekend en wat het beoogde doel is;

    • b.

      wat de gemiddelde duur is en in geval van een persoonsgebonden budget de berekening van het budget (prijs, uren, budget en termijn);

    • c.

      door welke (categorie) aanbieder(-s) de individuele voorziening kan worden geleverd;

    • d.

      aan wie en wanneer de voortgang en resultaten van de individuele voorziening gerapporteerd worden;

    • e.

      de verplichtingen die verbonden zijn aan de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget;

    • f.

      op welke wijze er bezwaar kan worden gemaakt tegen het besluit.

  • 2.

    Het besluit wordt binnen acht weken nadat de hulpvraag of ondersteuningsvraag is gesteld door de jeugdige en/of de ouder(-s) uitgereikt of toegestuurd aan de ouder(-s) en/of de jeugdige. In het besluit of in een bijlage bij het besluit wordt omschreven welke doelen met de hulpverlening worden beoogd.

Artikel 2.4. – Vastlegging gegevens in dossier

  • 1.

    Hulpvragen, de procesmatige afhandeling daarvan en de relevante informatie om te komen tot een besluit met betrekking tot de toekenning van een individuele voorziening worden voor zover nodig vastgelegd in het gemeentelijke procesdossier.

  • 2.

    De beoogde doelen, voortgang en resultaten van de individuele voorziening verkregen van de zorgaanbieder conform de afspraken in het besluit worden verwerkt in het dossier.

  • 3.

    De gegevens van de jeugdige, zijn ouders en overige betrokkenen worden in het dossier verwerkt conform de geldende bepalingen van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en Archiefwet.

ARTIKEL 3. DE PROCEDURE

 

Artikel 3.1. – Melding

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouders stellen de hulp- en ondersteuningsvraag aan het college of bij een aan de lokale toegang (het CJG) verbonden professional.

  • 2.

    Als blijkt dat informatie en/of advies van de lokale toegang (CJG) voldoende is voor de jeugdigen en/of de ouder om het ondervonden probleem op te lossen, wordt dit gegeven en is daarmee de hulp- en ondersteuningsvraag beantwoord.

  • 3.

    Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt, volgt een persoonlijk of telefonisch gesprek waar de brede zorgvraag in beeld wordt gebracht voor het hele huishouden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een checklist waarmee alle levensgebieden en omstandigheden van de jeugdige en het gezin worden besproken.

Artikel 3.2. – Voorbereiding gesprek

  • 1.

    Het college wijst de jeugdige en/of de ouders op de vervolgprocedure en de mogelijkheden voor cliëntondersteuning en de vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Tevens brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1 op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daartoe niet zelf in staat zijn, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 3.

    Het college verzamelt alle voor het gesprek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens met hem een afspraak voor een persoonlijk of telefonisch gesprek.

  • 4.

    Voor het gesprek of in het vervolg van het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het gesprek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

Artikel 3.3. – Het gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen professional en de jeugdige en/of zijn ouders voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp eventueel van personen uit het sociale netwerk, te komen tot verbetering van de situatie;

    • d.

      de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorgers van de jongere en/of ouders;

    • e.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een vrij-toegankelijke voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouders, en

    • i.

      hoe uitvoering gegeven wordt aan het lokale PGB-beleid, waarbij de aanvrager vooraf geïnformeerd wordt wat het persoonsgebonden budget inhoudt en welke verantwoordelijkheden de budgethouder daarbij heeft.

  • 2.

    De jeugdige of zijn ouders verstrekken een schriftelijk bewijs van de identificatiegegevens van de jeugdigen en de ouders/verzorgers, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en informeert hen over de verwerking van de persoonsgegevens en de gegevens genoemd in artikel 2.4.

  • 4.

    Als de jeugdigen en/of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek.

  • 5.

    Het college stelt van elk gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders een verslag op. Opmerkingen of aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd. Als de ouders niet eens zijn met het verslag, wordt dit toegevoegd aan het verslag.

Artikel 3.4. – Criteria individuele voorzieningen

Het college kent een individuele voorziening toe indien en voor zover in het gesprek zoals bedoeld in artikel 3.3. is vastgesteld dat:

  • a.

    De aangevraagde hulp niet als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt zoals beschreven in de ‘richtlijn gebruikelijke hulp, opgenomen in bijlage 1;

  • b.

    een individuele voorziening aangewezen is gezien de aard en ernst van de hulpvraag;

  • c.

    de jeugdige op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

  • d.

    een algemene voorziening niet adequaat is voor de oplossing van de hulpvraag;

  • e.

    de jeugdige of de ouders geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening;

  • f.

    De hulpvraag past binnen de afwegingskaders zoals benoemd in artikel 3.5;

  • g.

    Indien er 6 maanden voordat een jeugdige 18 jaar wordt, geconstateerd wordt dat er aanvullende hulp tussen het 18e en 23e levensjaar noodzakelijk blijft, wordt er in overleg met de lokale toegang een maatwerkoplossing gekozen.

Artikel 3.5. – Afwegingskaders

  • 1.

    Ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan

    Een jeugdige en zijn ouders komen in aanmerking voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan, indien de verwachting is dat zij met deze ondersteuning zelf in staat zijn een hulpverleningsplan of plan van aanpak op te stellen samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.

  • 2.

    Specialistische jeugdhulp ambulant

    Een jeugdige en/of zijn ouders komen in aanmerking voor ambulante jeugdhulp, indien er sprake is van opvoedingsproblemen in de gezinssituatie en een of meer van de volgende factoren:

    • a.

      (dreigende) ernstige psychosociale, psychische, psychiatrische of gedragsproblemen van de jeugdige;

    • b.

      (dreigende) ernstige problemen op meerdere leefgebieden in combinatie met ontwikkelingsproblemen bij de jeugdige.

  • 3.

    3. Dagbehandeling jeugdhulp

    Een jeugdige komt in aanmerking voor dagbehandeling jeugdhulp, indien:

    • a.

      voldaan is aan de criteria voor specialistische jeugdhulp ambulant (genoemd in artikel 3.5.2); en

    • b.

      behandeling buiten de reguliere thuis- of schoolsituatie noodzakelijk is.

  • 4.

    4. Specialistische jeugdhulp residentieel

    Een jeugdige komt in aanmerking voor behandeling en verblijf indien:

    • a.

      voldaan is aan de criteria voor specialistische jeugdhulp ambulant (genoemd in artikel 3.5.2); en

    • b.

      jeugdhulp ambulant niet toereikend is; en

    • c.

      (netwerk)pleegzorg niet geschikt of beschikbaar is; of

    • d.

      de jeugdige in een onveilige situatie verkeert.

  • 5.

    Pleegzorg

    Een jeugdige komt in aanmerking voor (netwerk)pleegzorg indien en zolang de jeugdige niet thuis kan wonen of verblijven als gevolg van (dreigende) onveiligheid, opvoedingsonmacht of overbelasting van de ouders. Onder pleegzorg vallen in elk geval de volgende vormen van zorg:

    • a.

      crisisopvang: tijdelijke opvang van korte duur gericht op terugkeer naar het eigen gezin dan wel een langdurige verblijfssituatie;

    • b.

      tijdelijke opvang: opvang in een pleeggezin, gericht op terugkeer naar het eigen gezin;

    • c.

      langdurige opvang: wanneer terugkeer naar het eigen gezin niet of voorlopig niet mogelijk is.

  • 6.

    Basis geestelijke gezondheidszorg

    Een jeugdige komt in aanmerking voor basis geestelijke gezondheidszorg, indien er sprake is van:

    • a.

      (een vermoeden van) een geclassificeerde stoornis;

    • b.

      of matige of (hoog) ernstige psychische klachten waarbij sprake is van een matige complexiteit van de klachten en een beperkt risico.

  • 7.

    Specialistische geestelijke gezondheidszorg

    Een jeugdige komt in aanmerking voor specialistische geestelijke gezondheidszorg indien er sprake is van:

    • a.

      (een vermoeden van) een geclassificeerde stoornis;

    • b.

      en een hoge complexiteit van de klachten of een hoog risico.

  • 8.

    Enkelvoudige ernstige dyslexie

    Een jeugdige komt in aanmerking voor diagnostiek of behandeling van enkelvoudige ernstige dyslexie, indien de jeugdige:

    • a.

      zeven jaar of ouder is, maar de leeftijd van 13 jaar nog niet heeft bereikt;

    • b.

      op de basisschool onderwijs volgt;

    • c.

      de toewijzing plaatsvindt in overleg met de school waar de jeugdige onderwijs volgt;

    • d.

      er voldaan is aan de afspraken uit het landelijke Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling.

  • 9.

    Begeleiding individueel ambulant/groep

    • 1.

      Een jeugdige en/of zijn ouders komen in aanmerking voor begeleiding, indien:

      • a.

        er bij de jeugdige sprake of vermoeden is van een psychiatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke beperking en;

      • b.

        er bij de jeugdige sprake is van matige of zware beperkingen in de sociale redzaamheid (mogelijkheid hebben om sociale contacten aan te gaan, eigen leven vorm te geven en te regisseren), en

      • c.

        de ouders of het sociale netwerk de noodzakelijke begeleiding niet kunnen bieden of deze meer is dan redelijkerwijze van de ouders vanuit gebruikelijke zorg verwacht mag worden.

    • 2.

      De begeleiding is gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en kan zich (in tijdelijke vorm) ook richten op de ouder in de directe omgeving van de jeugdige, als dit ten goede komt aan een jeugdige.

  • 10.

    Persoonlijke verzorging

    Een jeugdige en zijn ouders komen in aanmerking voor ondersteuning bij de persoonlijke verzorging van de jeugdige, indien:

    • a.

      er bij de jeugdige sprake of vermoeden is van een psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke beperking en;

    • b.

      de jeugdige de vaardigheden of kennis mist, die passen bij de ontwikkelingsfase om de persoonlijke zorg zelfstandig uit te voeren of kan aan te leren en;

    • c.

      de ouders of het sociale netwerk de noodzakelijke persoonlijke verzorging niet kunnen bieden of deze meer is dan redelijkerwijs van de ouders vanuit gebruikelijke zorg verwacht mag worden.

  • 11.

    Kortdurend en tijdelijk verblijf

    Een jeugdige komt in aanmerking voor kortdurend en tijdelijk verblijf indien:

    • a.

      de jeugdige een psychiatrische aandoening of beperking dan wel een verstandelijke, lichamelijke beperking heeft en;

    • b.

      het ontlasten van de persoon die de gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de jeugdige levert noodzakelijk is, en;

    • c.

      Het een positieve bijdrage levert aan de ontwikkeling van de jeugdige.

  • 12.

    Vervoer

    • 1.

      Een jeugdige komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening op basis van de jeugdwet naar een locatie, waar de meest doelmatige jeugdzorg wordt geboden, als: a. de zorg medisch noodzakelijk is en;

      • b.

        de jeugdige niet op eigen gelegenheid naar de locatie kan reizen én;

      • c.

        er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid van de ouders én;

      • d.

        er geen sprake is van mogelijkheden in de sociale omgeving van de jeugdige om het vervoer te kunnen verzorgen;

      • e.

        de locatie waar de zorg wordt geboden verder is dan zes kilometer van het adres waar de jeugdige op basis van het woonplaatsbeginsel woonachtig is.

    • 2.

      De vervoersvoorziening kan bestaan uit het vervoer door derden in opdracht van de zorgaanbieder of het college,

      • a.

        een vergoeding voor een openbare vervoersvoorziening tegen de laagste klasse,

      • b.

        een vergoeding voor een openbare vervoersvoorziening tegen de laagste klasse, met begeleiding

      • c.

        een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer.

Artikel 3.6. – Aanvullende criteria persoonsgebonden budget (PGB)

  • 1.

    Het college kent in aanvulling op de in artikel 2.2 genoemde criteria een persoonsgebonden budget toe als in het gesprek als bedoeld in artikel 3.3. en op basis van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.1 is vastgesteld dat:

    • a.

      de ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen en in staat zijn te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      voldoende is gemotiveerd dat een individuele voorziening in natura niet passend en toereikend wordt geacht;

    • c.

      gewaarborgd is dat de voorziening die met het persoonsgebonden budget betaald wordt van goede kwaliteit is. Dit dient in het onderzoek door het college, in onder andere in het zorgplan, tot uitdrukking te komen.

  • 2.

    Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

    • a.

      indien aan de jeugdige of zijn ouders in de afgelopen drie jaren, voorafgaand aan de datum van het (eerste) gesprek een persoonsgebonden budget is verleend en waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet voldaan is aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      voor zover dit bedoeld is voor bemiddelingskosten of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget;

    • c.

      voor zorg buiten de Nederlandse grenzen indien niet redelijkerwijs aangetoond kan worden waarom zorg binnen de Nederlandse grenzen niet geschikt is.

  • 3.

    De budgethouder legt verantwoording af over de besteding van het persoonsgebonden budget in overeenstemming met de wet, de verordening jeugdhulp gemeente Goes 2015 en deze nadere regels.

  • 4.

    Het college kan een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget zijn aangewezen,

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is,

  • 5.

    Drie maanden voor afloop van het persoonsgebonden budget vraagt de budgethouder indien nodig een verlenging aan.

Artikel 3.7. – Hoogte van het persoonsgebonden budget (PGB)

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget bedraagt ten hoogste 75% van de maximum tarieven voor de meest goedkoop adequate individuele voorziening van zorg in natura. Voor de meerkosten zijn ouders zelf verantwoordelijk.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college een hoger persoonsgebonden budget toekennen als voor deze hulpvraag geen passende individuele voorziening in natura beschikbaar is en 75% van de kostprijs van de meest vergelijkbare goedkoopst adequate individuele voorziening in natura niet toereikend is om de bij de hulpvraag passende jeugdhulp in te kopen. Het persoonsgebonden budget dat het college toekent, bedraagt maximaal 100% van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 3.

    Een PGB voor inzet van sociaal netwerk wordt slechts toegekend indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      het leidt aantoonbaar tot betere en effectieve ondersteuning;

    • b.

      er is voldaan aan regelgeving rondom de te verlenen zorg;

    • c.

      de te verlenen zorg via het sociaal netwerk werd niet verleend op het tijdstip van, of voorafgaand aan de aanvraag, en de te verlenen zorg overstijgt het niveau van de algemeen gebruikelijke zorg;

    • d.

      de zorgverlener is op basis van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht werkzaam;

    • e.

      de zorgverlener heeft in de overeenkomst verklaard dat het verlenen van de zorg niet leidt tot (dreigende) overbelasting van hem;

    • f.

      de inzet van sociaal netwerk is goedkoper dan de inzet van een professionele kracht;

    • g.

      er is een zorgplan opgesteld voor de in te zetten zorg, waarin omschreven is hoe het PGB wordt ingezet om een veilige, doelmatige, cliëntgerichte en kwalitatief goede jeugdhulp inclusief vervoer te bereiken.

  • 4.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor ondersteuning in de vorm van dienstverlening uit het sociale netwerk bedraagt maximaal € 20 euro per uur tenzij er feiten en omstandigheden zijn om in het individuele geval een hogere vergoeding toe te kennen. Deze hogere vergoeding bedraagt maximaal 75% van de vergelijkbare goedkoopste en adequate ingekochte zorg in natura.

  • 5.

    Het persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt in de vorm van een trekkingsrecht via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het afsluiten van een zorgovereenkomst tussen budgethouderen zorgverlener geldt hierbij als voorwaarde. Goes hanteert hierbij de modelovereenkomsten zoals vastgesteld door de SVB.

Artikel 3.8. – Einde van de toekenning van de individuele voorziening en het persoonsgebonden budget

De toekenning eindigt wanneer:

  • de cliënt niet meer voldoet aan het woonplaatsbeginsel van de Jeugdwet;

  • de cliënt overlijdt;

  • de periode zoals vermeld in het besluit verstreken is;

  • de situatie van de budgethouder wijzigt;

  • het college vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • de budgethouder niet of niet tijdig of niet volledig verantwoording aflegt.

ARTIKEL 4. INSPRAAK EN MEDEZEGGENSCHAP

 

Artikel 4 – Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntengroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    De reguliere adviesraden van het college worden eveneens betrokken bij de voorbereiding van het beleid op het gebied van jeugdhulp.

ARTIKEL 5. SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 5 – Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De nadere regels jeugdhulp gemeente Goes 2015 worden ingetrokken met dien verstande dat deze van toepassing blijven op aanvragen die voor de datum van de intrekking zijn ingediend.

  • 2.

    Deze nadere regels treden in werking een dag nadat deze op rechtsgeldige wijze zijn bekend gemaakt.

  • 3.

    Deze nadere regels worden aangehaald als ‘Nadere regels jeugdhulp gemeente Goes 2017’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van

9 mei 2017.

Burgemeester en wethouders van Goes,

de secretaris

de burgemeester

Bijlage 1 Gebruikelijke hulp

Richtlijn gebruikelijke hulp en aanzien van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind. Dit overzicht geldt als leidraad om objectief in te schatten wat van ouders zelf verwacht mag worden in de hulp en ondersteuning van een jeugdige.

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);

  • Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.