Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tynaarlo

Nadere regels jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTynaarlo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015
CiteertitelNadere regels jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpNadere regels jeugdhulp 2015

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Jeugdwet, Verordening Jeugdhulp Tynaarlo 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-05-201501-01-2015Nieuwe regeling

09-12-2014

Elektronisch gemeenteblad nummer 38218

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015

Deze nadere regels treedt in werking een dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2015.

Nadere regels jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo

Besluit,

Gelet op

 

  • -

    Jeugdwet

  • -

    Verordening Jeugdhulp Tynaarlo 2015

  • -

    visiedocument ‘als jeugd en toekomst tellen’

  • -

    Visiedocument Iedereen heeft talent

  • -

    Regionaal Transitie Arrangement Drenthe

  • -

    TransformatieplanDrenthe

  • -

    Kadernota jeugd 2015 – 2016 “Groeien naar de toekomst”

  • -

    Notitie toegang

  • -

    Notitie Doorontwikkeling CJG Tynaarlo (concept)

Vast te stellen Nadere regels jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze nadere regels wordt verstaan onder:

    • a.

      deskundige(n) / deskundigheid: (externe) deskundigen die beschikken over deskundigheid zoals bedoeld in art. 2.1 besluit Jeugdwet (concept)

    • b.

      familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met de bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Zoals bedoeld in art. 1.1. van de Jeugdwet

c. professional: een aan het CJG verbonden professional in het bezit van een POD3-certificering die voor of namens het college handelt: De (school)maatschappelijk werkers en verpleegkundigen vanuit de jeugdgezondheidszorg als de generalistische hulpverleners werkend op interventieniveau 3. Daarnaast is het voor de medewerkers van het Toegangsteam Jeugd eveneens mogelijk om binnen de bevoegdheden van de professional te werken.

d.verordening:citeertitel verordening jeugdhulp

e. verwijsformulier: een regionaal eenduidig door het college vastgesteld formulier dat alle verwijzers gebruiken voor de doorverwijzing van een jeugdige.

f. toegangsteam Jeugd: Het Toegangsteam jeugd (TTJ) voert namens het college de regie op de zorg voor jeugd in Tynaarlo en is de toegang naar hulp en ondersteuning op het gebied van opvoeden en opgroeien, begeleiding en ondersteuning (AWBZ), JGGZ en (L)VB. Hierbij kan het gaan om toeleiding naar zorg in natura of het verstrekken van een PGB. Het TTJ richt zich op: Afstemming en signalering, sluitende aanpak/ zorg coördinatie, risicotaxatie, professionele doorverwijzing en Casusmanagement.

g. wet: de jeugdwet

  • h.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo

    • 2.

      Voor zover niet anders bepaald in deze nadere regels, gelden de begrippen zoals omschreven in de wet en de verordening.

Artikel 2. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag
      • 1.

        Jeugdigen en/of ouders kunnen een hulpvraag vormvrij melden.

      • 2.

        In spoedeisende gevallen zet het college zo spoedig mogelijk passende spoedhulp in, waar nodig in combinatie met een passende tijdelijke maatregel en/of een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Artikel 3. Vooronderzoek
      • 1.

        Het college bepaalt de te hanteren woonplaats, met dien verstande dat

      • a.

        bij de start van jeugdhulp of een maatregel altijd een bepaling wordt gedaan van het woonplaatsbeginsel volgens de landelijke richtlijnen;

      • b.

        in afwijking van de landelijke richtlijnen, bij een verhuizing binnen de jeugdregio Drenthe tijdens de al gestarte jeugdhulp of maatregel de woonplaats niet opnieuw wordt bepaald.

      • 2.

        Het college verzamelt alle voor het gesprek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

      • 3.

        Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

      • 4.

        De jeugdige en/of zijn ouders verstrekken op verzoek een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

      • 5.

        Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het tweede en derde lid.

      • 6.

        Het college maakt zo spoedig mogelijk en tenminste binnen de termijn van 5 werkdagen na de melding, met de jeugdige of zijn ouders een afspraak voor het gesprek. Hierbij informeert het college de jeugdige en/of zijn ouders over de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen.

Artikel 4. Gesprek
      • 1.

        De professional informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming, welke schriftelijk wordt vastgelegd, om hun persoonsgegevens te verwerken en eventueel aanvullende informatie op te vragen bij derden. Voor zover het college daar niet al bij wet toe bevoegd is.

      • 2.

        De professional onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders en zo nodig met één of meer deskundigen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

      • a.

        de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

      • b.

        het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

      • c.

        het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

      • d.

        de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

      • e.

        de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

      • f.

        de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

      • g.

        de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

      • h.

        hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouders.

      • 3.

        De professional kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 5. Verslag
  • h.
    • 2.
      • 1.

        De professional zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het gesprek.

      • 2.

        Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het gesprek, tenzij zij uitdrukkelijk hebben meegedeeld dit niet te wensen.

      • 3.

        Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 6. Aanvraag
      • 1.

        De professional vult zo nodig het verwijsformulier in.

      • 2.

        Het ingevulde verwijsformulier wordt middels ondertekening door jeugdige en/of ouders dan gezien als de aanvraag voor een individuele voorziening.

Artikel 7. Inzet niveau 4 of hoger
      • 1.

        De professional beslist over de inzet van niveau 4 en vult het verwijsformulier in op basis van een brede integrale analyse en het gesprek met jeugdige en/of ouders, waarbij het toegangsteam Jeugd wordt geïnformeerd.

      • 2.

        Wanneer de professional oordeelt dat er mogelijk een interventieniveau hoger dan 4 noodzakelijk is, roept de professional middels het toegangsteam Jeugd deskundigheid in.

      • 3.

        Het inroepen van deskundigheid wordt georganiseerd vanuit het toegangsteam Jeugd en bestaat uit het consulteren van een deskundige en/of het organiseren van een of meerdere gesprekken met de deskundige samen met de jeugdige en/of zijn ouders.

      • 4.

        Wanneer na inzet van deskundigheid door het toegangsteam Jeugd besloten wordt een interventieniveau 5 of hoger in te zetten, is naast het verwijsformulier ook een beschikking nodig. Hiertoe informeert het toegangsteam Jeugd het college zodat een beschikking afgegeven kan worden.

      • 5.

        Wanneer de professional besluiten overweegt die betrekking hebben op de veiligheid van een kind is de professional verplicht om middels het toegangsteam Jeugd een gedragswetenschapper te betrekken en dit te vast te leggen. Het betreft in ieder geval besluiten om:

      • ·

        Wel of niet actie te ondernemen naar aanleiding van een signaal over een bedreiging van de veiligheid van een derde over een jeugdige of van een signaal van het jeugdige zelf;

      • ·

        Wel of niet professionele interventie(s) in te zetten om de bedreiging van de veiligheid van de jeugdige op te heffen;

      • ·

        Wel of niet een maatregel van kinderbescherming te verzoeken om de bedreiging af te wenden c.q. de noodzakelijke hulp te kunnen bieden;

      • ·

        Wel of niet een (machtiging) uithuisplaatsing aan te vragen;

      • ·

        Wel of niet een uithuisgeplaatste jeugdige terug naar huis te laten gaan; en

      • ·

        Wel of niet de bemoeienis met jeugdige en gezin te beëindigen.

Artikel 8. Inhoud van de beschikking.
    • In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval opgenomen:

      • a.

        of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt;

      • b.

        welk interventieniveau maximaal is toegekend en wat de te verstrekken voorziening is;

      • c.

        wat de duur van de voorziening is, waarbij

      • ·

        bij een eerste toekenning de voorziening voor maximaal één jaar kan worden toegekend;

      • ·

        bij daaropvolgende toekenningen de voorziening ook voor een langere periode kan worden toegekend waarbij tweejaarlijkse toetsmomenten worden vastgelegd;

      • d.

        als er sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover geïnformeerd.

Artikel 9. Verstrekking in PGB
      • 1.

        Naast het bepaalde in artikel 8, wordt bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

      • a.

        welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb

      • b.

        wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen, waarbij bij de bepaling van de hoogte rekening gehouden wordt met:

      • -

        een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

      • -

        of het pgb toereikend is om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen;

      • -

        waarbij het pgb ten hoogste de kostprijs bedraagt van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura;

      • c.

        de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb

      • 2.

        Bij het betrekken van jeugdhulp middels pgb geldt voorts dat wanneer een persoon uit het sociale netwerk van de jeugdige ingezet wordt dit alleen kan wanneer dit passend is en er geen sprake is van overbelasting van deze persoon.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel
      • 1.

        Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2015

      • 2.

        Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als “Nadere regels Jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015”.

       

      Toelichting bij Nadere regels Jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015

      In dit model zijn de gemaakte afspraken in de jeugdregio Drenthe vertaald naar nadere regels. Voor de basis van dit model is gebruik gemaakt van de tekst uit het VNG model voor de verordening Jeugdhulp over de procedureregels.

      Daarbij is uitgegaan van het volgende artikel in de verordening waarbij wordt opgemerkt dat de onderstreepte passage niet is opgenomen in het VNG model, maar wel noodzakelijk is gezien het bepaalde in art. 2.9 sub b van de Jeugdwet:

      Het college stelt bij nadere regeling regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening en hoe deze wordt afgestemd met andere voorzieningen. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

      Artikelsgewijze toelichting:

      Artikel 1. Begripsbepalingen

      In dit artikel worden de in deze nadere regels gebruikte begrippen toegelicht. Ten overvloede is ook vermeld dat de begrippen uit de verordening en de wet van toepassing zijn, dit om eventuele twijfel daarover bij de uitvoering te voorkomen.

      Artikel 2. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

      Omdat het belangrijk is de drempel voor een hulpvraag zo laag mogelijk te houden, is ervoor gekozen dit vormvrij te houden. Het college kan zelf bepalen hoe de jeugdige of zijn ouders zich kan melden. Dit kan bijvoorbeeld via internet, telefonisch, aan de balie etcetc. Voorts is ervoor gekozen dat de jeugdige en zijn ouders ook bij een ander dan de professional kan melden. Dit voorkomt dat een baliemedewerker de melding niet aan zou mogen nemen. Vanzelfsprekend staat het de medewerker die een melding aanneemt vrij om zo nodig een professional in te schakelen.

      Artikel 3. Vooronderzoek

      In dit artikel is er voor gekozen dat het vooronderzoek niet per definitie door de professional verricht hoeft te worden. In de praktijk kan het goed mogelijk zijn dat bijvoorbeeld als onderdeel van het vooronderzoek, een baliemedewerker een standaard formulier meegeeft waarop staat welke stukken ingeleverd moeten worden voorafgaand aan een gesprek. Hiervoor hoeft dan niet een professional ingezet te worden. Ook een bepaling van het woonplaatsbeginsel kan bijvoorbeeld uitgevoerd worden door een ander dan de professional.

      Binnen de jeugdregio Drenthe is er afgesproken dat er afwijkend aan de landelijke lijn bij een verhuizing binnen de regio tijdens de al gestarte jeugdhulp of maatregel de woonplaats niet opnieuw bepaald. Bij de start of verlenging van jeugdhulp of maatregel volgt wel een nieuwe bepaling van het woonplaatsbeginsel. Aanleiding voor het afwijken van de landelijke richtlijn is het beperken van administratieve lasten vanuit de wetenschap en ervaringsgegevens dat dergelijke verhuizingen beperkt van omvang zijn en de risico’s daarmee beheersbaar zijn. In dit artikel worden de gemaakte afspraken weergegeven.

      Artikel 4. Gesprek

      Zoals afgesproken in de jeugdregio wordt het gesprek gevoerd door een aangewezen POD3-gecertificeerde professional die voor of namens het college handelt.

      Het is echter ook mogelijk dat het gesprek plaatsvindt met een teamlid van het Toegangsteam Jeugd. De medewerkers van het Toegangsteam Jeugd kunnen allen de benodigde vaardigheden behorende bij PoD 3 toepassen.

      In het VNG model voor de verordening staat bij het gesprek opgenomen dat het college de jeugdige en/ of zijn ouders informeert over de ouderbijdrage. In dit model is ervoor gekozen dit op te nemen in de beschikking. Vanzelfsprekend is het wel aan te raden dat wanneer tijdens het gesprek al duidelijk wordt dat de jeugdige verwezen zal worden naar een voorziening waar een ouderbijdrage gevraagd wordt, dit dan ook al gemeld wordt.

      Artikel 5. Verslag

      Zoals in het model staat vermeld, kunnen opmerkingen van de jeugdige of zijn ouders toegevoegd worden aan het verslag. Daarbij is nadrukkelijk bedoeld dat dit een toevoeging is en niet een wijziging van het oorspronkelijke verslag.

      Artikel 6. Aanvraag.

      Hoewel het overbodig lijkt te noemen dat de professional zo nodig het verwijsformulier invult, is ervoor gekozen dit wel te doen. Dit benadrukt dat het gesprek niet altijd gevolgd hoeft te worden door het invullen van het verwijsformulier; er kan immers ook verwezen worden naar interventieniveau 1 tot en met 3. Ook kan er in samenhang met het tweede lid geen onduidelijkheid bestaan over wie het verwijsformulier invult.

      Uit praktische overwegingen wordt voorgesteld dat het verwijsformulier ondertekend kan worden en zo kan dienen als aanvraag.

      Artikel 7. Inzet niveau 4 of hoger.

      In dit artikel wordt nadere invulling gegeven aan de afspraken over verwijzing naar de afgesproken interventieniveau ’s. Daarbij is ervan uitgegaan dat het volgende model volgens de afspraken in de jeugdregio Drenthe is opgenomen in de verordening:

      Artikel X. Vormen van jeugdhulp

      1.De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar::

      Interventieniveau 1 betreft algemene voorlichting

      Interventieniveau 2 betreft gerichte training en voorlichting

      Interventieniveau 3 betreft kortdurende interventies, advies gesprekken en geïndiceerde preventie

      Interventieniveau 4 betreft generalistische hulpverlening, die, na consult van een niveau 4 medewerker ‘erbij gehaald’ kan worden door een door de gemeente aangewezen POD3 geschoolde hulpverlener op niveau 3.

       De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

      Interventieniveau 5 betreft ambulante behandeling of hulpverlening

      Interventieniveau 6 betreft intensieve ambulante behandeling of hulpverlening

      Interventieniveau 7 betreft zorg overdag

      Interventieniveau 8 betreft verblijf

      3.Het college stelt bij nadere regeling vast welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

      Allereerst wordt opgemerkt dat het bepaalde in lid 3 in het hiervoor genoemde modelartikel nog uitgewerkt moet worden. Voorgesteld wordt om dat in een bijlage te doen zodat niet meteen de nadere regels aangepast hoeven te worden bij een wisseling in het aanbod.

      Wanneer inzet van interventie niveau 4 niet voldoende is dan kan er doorgeschakeld worden naar een hoger interventieniveau. Dit verloopt in Tynaarlo via het Toegangsteam Jeugd (TTJ).

      De professional neemt (in samenspraak met de ouders) contact op met het TTJ. Op basis van het Triage formulier en het familiegroepsplan is het mogelijk via het TTJ een professionele doorverwijzing te krijgen naar gespecialiseerde hulp. Mocht echter niet duidelijk zijn welke hulp/ ondersteuning dan wel gewenst of noodzakelijk is kan de casus worden besproken in het Multi Disciplinair Overleg (MDO). Het MDO richt zich op een drietal vragen:

      • ·

        Waar moet hulp zich op richten? Wat is bovenliggend, VB, LVB, opvoed/opgroei of GGZ?

      • ·

        Welk interventie niveau is nodig? Terug naar voorliggend (3 – 4) of opschakel naar 5, 6, 7 of 8?

      • ·

        Is er sprake van complexiteit? Is gecombineerde diagnostiek nodig en wat is bovenliggend?

      Dit gesprek moet een advies (eerste diagnose) opleveren voor vervolgmogelijkheden in interventies gericht op hulp met, waar nodig, bijbehorende diagnostiek (om zo alsnog de “juiste plek” te bepalen)

      Uitgangspunt is dat het advies vanuit het MDO wordt overgenomen. Op basis van het advies geeft de voorzitter van het MDO, de procesregisseur of zorgcoördinator, een beschikking af en zorgt voor een vlotte professionele doorverwijzing naar de gewenste specialistische hulp.

      Opgemerkt wordt dat bij verwijzing naar niveau 4 het verwijsformulier feitelijk wel een beschikking is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met dit formulier wordt immers toegang verkregen die de jeugdige of zijn ouders eerst nog niet had. Nu er ook geen ander “besluit” is waar de toegang uit volgt, betekent dit dat in de praktijk tegen het verwijsformulier bezwaar kan worden ingesteld. Wanneer gewenst kan ervoor gekozen worden om via het TTJ bij verwijzing naar niveau 4 een besluit af geven. In de praktijk zal dit niet wezenlijk tot meer administratieve lasten leiden nu de jeugdige of zijn ouders toch geïnformeerd moet worden over de overige voorziening waar hij gebruik van mag maken. Wanneer dit per brief gebeurt, zal het een kleine moeite zijn om hieraan een bezwaarclausule toe te voegen.

      In lid 5 zijn de afspraken overgenomen die in het jeugdzorgstelstel voorafgaand aan de invoering van de Jeugdwet. Er wordt expliciet gesproken over “wel of niet” om te benadrukken om ook wanneer niet tot actie wordt overgegaan, de genoemde instanties geraadpleegd moeten worden. Vanzelfsprekend moet de raadpleging vastgelegd worden inclusief de overwegingen en wie betrokken is bij deze afwegingen zodat achteraf de uitkomst van de raadpleging nagegaan kan worden.

      Artikel 8. Inhoud van de beschikking

      Hoewel dit al volgt uit de Awb, wordt als handreiking voor de uitvoering erop gewezen dat in de beschikking verwezen moet worden naar de mogelijkheid tot bezwaar.

      In de jeugdregio is afgesproken dat de jeugdhulpverlener eventueel ook een voorziening passend bij een lager interventieniveau mag inzetten wanneer dit aan de zorgvraag van de jeugdige tegemoetkomt. Vandaar dat er gesproken wordt dat gemeld wordt welk interventieniveau maximaal wordt toegekend.

      Wanneer de jeugdhulpverlener na de start van de voorziening van mening is dat de jeugdige geholpen moet worden op een ander interventieniveau, of wanneer aan het eind van de toegekende voorziening de zorgvraag nog niet is weggenomen, kan deze zich wenden tot het college. Los van de in dit model omschreven uitgebreide procedure, kan het college ambtshalve een nieuwe en/of andere beschikking voor de jeugdige afgeven.

      Over de duur van de voorziening is in de jeugdregio afgesproken dat men bij een eerste toekenning voor een periode van maximaal één jaar toe wil kennen. In deze periode kan duidelijk worden dat een jeugdige voor langere tijd aangewezen is op een voorziening. Om de administratieve lasten te beperken, kan dan voor een langere periode worden toegekend. Wanneer er geen twijfel bestaat over het verloop van de zorgvraag, zou een voorziening zelfs tot de leeftijd van 18 jaar kunnen worden toegekend. Hierbij wordt dan wel elke twee jaar een toetsmoment ingevoerd.

      Artikel 9. Verstrekking in PGB

      In dit artikel is voor de invulling teruggevallen de VNG modelverordening art. 10. Er moet goed gekeken worden welke zaken al geregeld zijn bij verordening. Dit hoeft dan niet geregeld te worden in de nadere regels.

      Bij het specificeren van kwaliteitseisen kan gedacht worden aan het vermelden aan welke opleidings- en/of certificeringseisen iemand moet voldoen om de zorg aan de jeugdige middels pgb te leveren. Nu dit per jeugdige en per interventieniveau heel wisselend kan zijn, moet hier per jeugdige naar gekeken worden met afweging van alle feiten en omstandigheden en dit duidelijk worden omschreven in de beschikking. Daarom is hier nu geen nadere invulling aan gegeven.

      Nu het PGB straks verstrekt wordt in de vorm van een trekkingsrecht via de SVB, zal er door de SVB bepaald worden hoe er verantwoord moet worden. Hiernaar kan verwezen worden in de beschikking.

      Het tweede lid is toegevoegd op basis van de bepaling in de verordening dat “Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk”.

      Artikel 10. Citeertitel en inwerkingtreding

      Dit behoeft geen nadere toelichting. Het is niet nodig om een hardheidsclausule in te voegen nu het nadere regels betreft en het college op grond van art.4:84 Awb al af kan wijken indien de nadere regels onevenredig uitpakken voor een jeugdige gezien het doel van de nadere regels.