Organisatie | Drechtsteden |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | REGELING KINDEROPVANGKOSTEN SOCIAAL-MEDISCHE INDICATIE DRECHTSTEDEN |
Citeertitel | Regeling Kinderopvangkosten Sociaal Medische Indicatie Drechtsteden |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2019 | Nieuwe regeling | 10-12-2012 | Onbekend |
HOOFDSTUK 3 VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 3.4 De duur van de tegemoetkoming
Het Drechtstedenbestuur bepaalt op basis van het door de in artikel 2.3, eerste lid bedoelde organisatie uitgebrachte advies de duur van de tegemoetkoming met inachtneming van een maximum duur van 6 maanden.
Artikel 3.5 De omvang van de kinderopvang
Het Drechtstedenbestuur bepaalt op basis van het door de in artikel 2.3, eerste lid bedoelde
organisatie uitgebrachte advies het noodzakelijke aantal uren kinderopvang met inachtneming van een maximum omvang van 6 dagdelen per week.
Voor het vaststellen van de ouderbijdrage in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie wordt gebruik gemaakt van de voor dat jaar geldende kinderopvangtoeslagtabel die de Belastingdienst hanteert.
Voor de opvangkosten kinderopvang wordt het door het Rijk jaarlijks vastgestelde fiscale tarief gehanteerd. Opvangkosten die boven het maximum uurtarief komen, worden door de ouder/verzorger zelf betaald.
Artikel 3.8 Inhoud van de beschikking
Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming bevat in ieder geval:
HOOFDSTUK 4 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 4.2 Verrekening met voorschotten
De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken na vaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.
Het Drechtstedenbestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien de toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden van 10 oktober 2012,
J.H. de Baas
secretaris
drs. A.A.M. Brok
voorzitter
Algemene toelichting bij de Regeling Kinderopvangkosten Sociaal-Medische Indicatie
Deze regeling is bestemd voor gebruik door de Sociale Dienst Drechtsteden. De Sociale Dienst Drechtsteden maakt onderdeel uit van de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden. De taken en bevoegdheden die in de Wet kinderopvang en diverse andere wetten - waaronder de Algemene Wet Bestuursrecht - toegedeeld zijn aan het college van burgemeester en wethouders, respectievelijk de gemeenteraad komen binnen deze gemeenschappelijke regeling te liggen bij het Drechtstedenbestuur en de Drechtraad.
Hoewel dus in andere wet- en regelgeving sprake is van College en Gemeenteraad, en dit formeel juridische de juiste begrippen zijn, is voor de leesbaarheid in deze regeling en de toelichting, telkens volstaan met het noemen van de eerdergenoemde bestuursorganen van de gemeenschappelijke regeling.
Op 1 januari 2013 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wet kinderopvang) gewijzigd. De Wet kinderopvang regelt de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang, stelt eisen aan de kwaliteit van de opvang en regelt de handhaving daarvan. Voor de sociale diensten zijn de bepalingen over de toeslagen van belang. Door middel van deze toeslagen wordt het ouders of verzorgers gemakkelijker gemaakt arbeid en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de Sociale Dienst Drechtsteden voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de Sociale Dienst Drechtsteden van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term "tegemoetkoming".
De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen.
Omdat voor subsidies een wettelijke grondslag is vereist is er voor de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden waar de Sociale Dienst Drechtsteden onderdeel van is, een algemene subsidieverordening (ASV) vastgesteld. Die is o.a. van toepassing op subsidies voor sociale voorzieningen en daarmee dus ook op de tegemoetkomingen voor kinderopvang. Op grond van artikel 3, tweede lid van de ASV kan het Drechtstedenbestuur “nadere regels stellen waarin minimaal worden vermeld: de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie op de beleidsterreinen….” De Regeling Kinderopvangkosten sociaal-medische indicatie kan daarmee worden gezien als een nadere uitwerking van de ASV.
Meer in het algemeen is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing omdat die regels stelt op het gebied van de besluitvorming over (o.a.) subsidies, zoals bv. termijnen.
Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen door de Sociale Dienst Drechtsteden twee regelingen van toepassing zijn:
De Regeling Kinderopvang Sociaal Medische Indicatie Drechtsteden is geïnspireerd op een aantal nog niet in werking getreden artikelen in de wet met betrekking tot een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie. Dit betreft de artikelen 1.6, eerste lid, onderdeel ken l van de wet, alsmede artikel 1.12 van de wet. Het Drechtstedenbestuur heeft er voor gekozen om – in anticipatie op de inwerkingtreding van deze artikelen – haar beleidsruimte te benutten en regels omtrent de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op te stellen.
Inhoudelijk gezien komen de hier gestelde regels overeen met de regels zoals die tot het moment van de inwerkingtreding van deze regeling golden op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang Drechtsteden. Wel is artikel 3.6 van de verordening, dat de ouderbijdrage regelt, aangepast aan de gewijzigde uitvoering door de Belastingdienst. Deze wijziging is echter technisch van aard en werkt niet door in de hoogte van de tegemoetkoming.
Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen
In deze regeling worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkoming door het Drechtstedenbesuur vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd.
Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de Sociale Dienst Drechtsteden als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
Bepalingen om de beheersbaarheid van de Sociale Dienst Drechtsteden te bevorderen
De tegemoetkoming is een zogeheten "open-einde regeling". Dit betekent dat iedereen die op grond van de regeling behoort tot de doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming. Om het Drechtstedenbestuur in staat te stellen greep te houden op de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen, zijn in de regeling de volgende bepalingen opgenomen:
Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.
De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking
wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld doet het Drechtstedenbestuur onderzoek naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kinderopvangcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In deze afdeling zijn definities en begripsbepalingen opgenomen die noodzakelijk zijn voor het begrip van deze regeling. De begripsbepalingen in de Wet kinderopvang en aanpalende wetgeving (waaronder het Besluit Kinderopvang en de Regeling Kinderopvang) zijn ook van toepassing op deze regeling.
Bij de doelgroepbepaling wordt ten aanzien van het woonplaatscriterium aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door ouders die hun woonplaats, als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, hebben binnen een van de in de gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten. Deze verwijzing naar het Burgerlijk Wetboek is conform de formulering in artikel 1.12, tweede lid, van de Wet Kinderopvang. Bij de doelgroepbepaling is tevens aangesloten bij de kring van algemeen rechthebbenden van de Wet Werk en Bijstand, zoals geregeld in het eerste tot en met derde lid van artikel 11 van die wet. De voornoemde leden beperken de kring rechthebbenden tot in Nederland woonachtige Nederlanders, en definiëren tevens welke hier te lande woonachtige vreemdelingen met Nederlanders worden gelijkgesteld.
Artikel 2.1 Criteria voor de tegemoetkoming
Het Drechtstedenbestuur heeft criteria opgesteld voor het bepalen van de noodzaak tot een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op basis van sociaal medische indicatie.
Kinderdagopvang in het kader van een sociaal-medische indicatie moet gezien worden als een tijdelijke oplossing voor problemen die voortkomen uit de complexe situatie van de ouder en/of het kind. Het is aanvullend en heeft de bedoeling het verzorgingsprobleem in de complexe situatie voor de ouder te verlichten. Een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid toetst of ouders en verzorgers in aanmerking komen voor kinderdagopvang op basis van een sociaal-medische indicatie. In het advies van de betreffende organisatie aan het Drechtstedenbestuur wordt aangegeven voor hoeveel uren dagopvang per week de ouders of verzorgers in aanmerking komen. Vervolgens wordt de eigen bijdrage van de ouders of verzorgers berekend op basis van het voor de ouder(s) geldende inkomen (artikel 3.6).
Onderdeel a van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van in het kind gelegen factoren. Bij het indiceren vanuit het kind gezien, dient allereerst de medische en sociale situatie van het kind in kaart te zijn gebracht door deskundige hulpverleners en vanuit die situatie kan aanvullend kinderdagopvang een deel van de oplossing van de verzorgingsproblematiek zijn. Ook kan in een pedagogische noodsituatie kinderdagopvang een aanvullende plaats hebben.
Onderdeel b van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van een gezamenlijke opname van ouder en kind in een GGZ-instelling. Als ouder en kind gezamenlijk worden opgenomen in een GGZ instelling kan in een eerste crisis- periode aanvullend kinderopvang worden geboden. Voordat hiertoe wordt overgegaan moet duidelijk zijn dat alle andere mogelijkheden/voorliggende voorzieningen ontoereikend zijn. Aanvullende opvang kan aan de orde zijn gedurende de eerste 3 maanden voor maximaal 3 dagen per week en biedt de instelling de mogelijkheid het programma/de therapie van de ouder af te stemmen op het opvangen van het kind.
Onderdeel c van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van in de ouder gelegen factoren. Indicatie vanuit de ouder is mogelijk als sprake is van een overbelasting of gedeeltelijke onmacht door een somatische ziekte, een psychische ziekte van de ouder(s) en/ of verzorger(s) waarbij al maximale hulp is ingezet. Hulp kan bijvoorbeeld worden verkregen vanuit de GGZ (bij huishoudelijke zorg, psychiatrische zorg, enz). Pas als vanuit die situatie problemen blijven bestaan met de verzorging van het kind, dan kan er een indicatie bestaan voor kinderopvang.
Onderdeel a van het tweede lid bepaalt dat eerst de mogelijkheden tot het doen van een beroep op voorliggende voorzieningen bekeken moeten worden, voordat de noodzaak tot opvang bepaald kan worden. Voorliggende voorzieningen kunnen zijn: mantelzorg, een indicatie Ondersteunende Begeleiding geïndiceerd bij het CIZ, de peuterspeelzaal plus, gespecialiseerde gezinszorg, overblijfmogelijkheden op school, enz..
Onderdeel b van het tweede lid bepaalt dat een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang in dit kader niet mogelijk is als sprake is van een oppasprobleem, bijvoorbeeld omdat de ouder wordt opgenomen voor een operatie.
Artikel 2.2 Bij de aanvraag te verstrekken gegevens
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het Drechtstedenbestuur. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren kinderopvang per week, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het Drechtstedenbestuur (artikel 28, derde lid Wet kinderopvang en artikel 5.1, eerste lid van deze regeling).
Onderdelen a tot en met c van het eerste lid hebben betrekking op de persoonsgegevens van de ouder(s) en de betreffende kinderen. Zij dienen om vast te stellen of de aanvrager(s) voldoet aan het woonplaatscriterium gesteld in onderdeel f van het eerste lid van artikel 1.1.
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het
kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit
betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de Sociale Dienst Drechtsteden kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan het Drechtstedenbestuur de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.
Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven
staan in een gemeentelijk register (conform artikel 1.5, eerste lid van de wet).
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens
wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de Drechtsteden doelgroep.
Onderdeel f van het eerste lid bepaalt dat er bij een aanvraag sociaal-medische indicatie gegevens of een verwijzing moeten worden gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de door het Drechtstedenbestuur bepaalde doelgroep sociaal-medische indicatie. Deze verwijzing moet zijn opgesteld door een deskundige, dit kan bijvoorbeeld een arts van de GGD zijn, maar ook een gespecialiseerde medewerker van de Sociale Dienst Drechtsteden. Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische status moet worden ingediend bij het Drechtstedenbestuur. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend.
Onderdeel g van het eerste lid bepaalt dat alle benodigde gegevens worden bij gevoegd om de draagkracht van de ouder te kunnen bepalen. Om de financiële draagkracht te bepalen dienen ouder(s) inzicht te verschaffen in loon, bankgegevens van de laatste drie maanden en overige relevante tegoeden.
Onderdeel h van het eerste lid bepaalt dat aan het Drechtstedenbestuur, indien dit voor de beoordeling van de specifieke situatie van de ouder noodzakelijk wordt geacht, aanvullende gegevens dienen te worden verstrekt.
In het tweede lid wordt bepaald dat het Drechtstedenbestuur het gebruik van een in eigen beheer ontwikkeld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier verplicht kan stellen voor ouder(s) die een aanvraag indienen.
In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Hiermee wordt verzekerd dat alle relevante gegevens die nodig zijn voor de bepaling van recht, duur en omvang van de tegemoetkoming bij de aanvraag gevoegd zijn.
Artikel 2.3 Toetsing op sociaal-medische indicatie
In de praktijk toetst het Drechtstedenbestuur eerst of de aanvrager behoort tot de doelgroep zoals beschreven in de begripsbepalingen.
Het eerste lid bepaalt dat het Drechtstedenbestuur zich dient te laten adviseren door een “onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid”. In de hier gebruikte formulering wordt aangesloten bij het nog niet in werking getreden artikel 1.12 van de wet. Onder een “onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid” wordt onder meer de GGD verstaan.
Het tweede lid bepaalt dat de in het vorige lid bedoelde organisatie tevens advies uitbrengt over de duur van de kinderopvang en de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.
In de regeling wordt aangesloten bij de wettelijk bepaalde beslistermijn Awb van ten hoogste acht weken, die eventueel met vier weken kan worden verlengd. De beslistermijn heeft gevolgen voor de datum waarbinnen de aanvraag voor een tegemoetkoming moet worden aangevraagd. Het feit dat het Drechtstedenbestuur een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het Drechtstedenbestuur deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. Het Drechtstedenbestuur zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en vooral aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.
Bij het bepalen van de beslistermijn op een aanvraag voor een tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van het advies door de in artikel 2.3, eerste lid bedoelde onafhankelijke organisatie. Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat de Sociale Dienst Drechtsteden "harde" afspraken maakt met de adviserende organisaties over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.
Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden. Deze zijn aanleiding om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Onderdeel a geeft aan dat een ouder aanvraag wordt afgewezen als de ouder niet behoort tot de doelgroep, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid onderdeel f.
Onderdeel b bepaalt dat een tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang, kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.
Onderdeel c koppelt het recht op een tegemoetkoming aan de draagkracht van de ouder. Bij het vaststellen van de financiële draagkracht wordt aangesloten bij de methodiek en de criteria die gelden voor de toekenning van individuele bijzondere bijstand. Hierop zijn de artikelen 31, 32 en 33 van de Wet werk en bijstand van kracht met betrekking tot middelen en inkomen en artikel 34 van de Wet werk en bijstand met betrekking tot vermogen. De ouder, die op grond van deze regels voldoende financiële draagkracht heeft om de kosten zelf te betalen, komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Indien en voor zover deze draagkracht niet toereikend is om zelf volledig in de kosten van opvang te voorzien, zal de ouder een lagere tegemoetkoming ontvangen. Het Drechtstedenbestuur kan op een later moment, indien gewenst, bij uitvoeringsbesluit nieuwe criteria formuleren voor het bepalen van de financiële draagkracht.
Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
Naar bovengenoemde bepalingen wordt ook verwezen in artikel 10 van de ASV van de Drechtsteden. De weigeringsgronden in artikel 10 zullen zich naar alle waarschijnlijkheid niet voordoen bij degenen die een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang vragen op basis van sociaal-medische indicatie, zodat daar hier niet verder op hoeft te worden ingegaan.
Dit artikel bepaalt dat een tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend. Er zijn
twee ingangsdata voor de tegemoetkoming:
Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij het Drechtstedenbestuur is ingediend. Een aanvraag wordt door het Drechtstedenbestuur in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.
De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag door het Drechtstedenbestuur in ontvangst is genomen.
De bepaling dat een tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend heeft ook betrekking op aanvragen voor een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat het Drechtstedenbestuur het besluit daartoe heeft genomen en bekend heeft gemaakt.
Indien de kinderopvang pas start na het moment dat de aanvraag voor een tegemoetkoming bij het Drechtstedenbestuur is ingediend, geldt de datum waarop de kinderopvang een aanvang neemt als startdatum van de tegemoetkoming.
Artikel 3.4 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
Een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal-medische gronden is altijd van tijdelijke aard. Deze tijdelijke ondersteuning is bedoeld om de eerste nood te lenigen en de ouder(s) de gelegenheid te geven zelf tot een structurele oplossing te komen. Als uitgangspunt voor de geboden tegemoetkoming geldt het principe “kortst adequaat”. Een tegemoetkoming kan maximaal voor een periode van 6 maanden worden verstrekt.
Artikel 3.5 Omvang van de kinderopvang
Een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal-medische gronden wordt te allen tijde afgestemd op de persoonlijke situatie. Het aantal uren bedraagt niet meer dan voor de leniging van de eerste nood noodzakelijk wordt geacht. Als uitgangspunt voor de geboden tegemoetkoming geldt het principe “kortst adequaat”. Een tegemoetkoming kan maximaal voor 6 dagdelen per week worden verstrekt.
Bij een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal-medische gronden wordt van de ouder een eigen bijdrage gevraagd. De gevraagde eigen bijdrage wordt bepaald aan de hand van de voor dat jaar geldende kinderopvangtoeslagtabel zoals vastgelegd in het Besluit Kinderopvangtoeslag (Bijlage 1, behorend bij artikel 6). De kinderopvangtoeslagen die door de Belastingdienst verstrekt worden ook op deze tabel gebaseerd. De eigen bijdrage van ouders neemt toe naarmate het inkomen stijgt.
De berekening van het toetsingsinkomen vindt plaats door het belastbaar loon per maand op de datum aanvraag te vermenigvuldigen met 12 en dit bedrag vervolgens te vermeerderen met 8% vakantietoeslag (het belastbaar maandinkomen wordt op de loonstrook ook wel eens loon voor loonheffing genoemd).
Een eventuele bijdrage van een werkgever wordt in mindering gebracht op de tegemoetkoming kosten kinderopvang.
Bij de bepaling van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst wordt gebruik gemaakt van een maximum uurtarief. Dit tarief wordt jaarlijks geïndexeerd en is door de wetgever vastgelegd in het Besluit Kinderopvangtoeslag. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal-medische gronden wordt bij de door de Belastingdienst gehanteerde methodiek aangesloten. Er wordt uitgegaan van de werkelijke door de ouder en kinderopvanginstelling overeengekomen uurprijzen, mits deze niet hoger zijn dan het wettelijk vastgestelde maximum voor de betreffende kinderopvangsoort. Indien de uurprijzen het wettelijk gestelde maximum overschrijden, wordt in de berekening uitgegaan van de wettelijk gemaximeerde uurprijs en komt het surplus voor rekening van de ouder(s).
Artikel 3.8 Inhoud van de beschikking
Besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming worden in een beschikking vastgelegd. In de beschikking wordt eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming opgenomen.
Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
Onderdelen a tot en met d spreken voor zich.
Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangegeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming is bepaald. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 3.9 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
grondslag liggen tenminste gedurende één jaar na de vaststelling te bewaren en deze op verzoek ter beschikking te stellen aan het Drechtstedenbestuur voor controledoeleinden.
Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang per week noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.
Het Drechtstedenbestuur neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het Drechtstedenbestuur van dat advies kan afwijken. Als het Drechtstedenbestuur een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het Drechtstedenbestuur de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motivering verplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het Drechtstedenbestuur een afwijzend besluit neemt.
Artikel 3.9 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
Het eerste lid regelt dat de subsidieverstrekking plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in maandelijkse delen. De Sociale Dienst Drechtsteden betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de Sociale Dienst Drechtsteden machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum, gastouderbureau of bemiddelaar te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de Sociale Dienst Drechtsteden en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum, gastouderbureau of bemiddelaar, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van de Sociale Dienst Drechtsteden aan de ouder.
Het tweede lid geeft het Drechtstedenbestuur de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het Drechtstedenbestuur bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het Drechtstedenbestuur zou zo'n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Met het begrip “subsidieplafond” wordt bedoeld: het maximale bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak beschikbaar is voor de verstrekking van een bepaalde subsidie. Indien een subsidieplafond is vastgesteld, moet de subsidie worden geweigerd wanneer bij verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden (artikel 4.25, tweede lid Awb).
Artikel 4.1 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het Drechtstedenbestuur een subsidie (dus ook een
tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het Drechtstedenbestuur op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het Drechtstedenbestuur in te dienen.
De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het Drechtstedenbestuur een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken.
Het Drechtstedenbestuur heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan het Drechtstedenbestuur een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is een maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het Drechtstedenbestuur de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het Drechtstedenbestuur heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 luidt: 'Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen'.
Artikel 4.2 Verrekening met voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming na de vaststelling van de tegemoetkoming. Als het Drechtstedenbestuur bij de bevoorschotting op basis van de beschikking een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop de ouder recht blijkens de vaststelling recht heeft, kan het Drechtstedenbestuur het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
Artikel 4.3 Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (tegemoetkoming) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a. De tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het Drechtstedenbestuur de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het Drechtstedenbestuur hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het Drechtstedenbestuur kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het Drechtstedenbestuur de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het Drechtstedenbestuur aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking over de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot
subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het Drechtstedenbestuur in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de
ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden
gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Terugvordering (artikel 4.57 Awb)
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, vordert het Drechtstedenbestuur het reeds betaalde bedrag van de ouder terug. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd, worden vermeld.
Artikel 5.1 Inlichtingenplicht
Om het recht en de hoogte van de tegemoetkoming te kunnen vaststellen, dient het Drechtstedenbestuur te beschikken over alle gegevens die daarvoor van belang zijn.
Het eerste lid regelt dat de ouder uit eigen beweging en ongevraagd relevante wijzigingen aan het Drechtstedenbestuur dient te verstrekken, die kunnen leiden tot een lagere tegemoetkoming.
Het tweede lid regelt dat de ouder op aanvraag van het Drechtstedenbestuur alle relevante gegevens, die voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn, dient te verstrekken.
Het niet nakomen van bovenstaande verplichtingen kan leiden tot intrekking en/of terugvordering van de tegemoetkoming zoals vastgelegd in artikel 4.3.
Met het oog op de mogelijkheid van het Drechtstedenbestuur om ook na de vaststelling van de tegemoetkoming te controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.
De directeur van de Sociale Dienst Drechtsteden is belast met de uitvoering van deze regeling.
De directeur van de Sociale Dienst Drechtsteden is belast met de uitvoering van deze regeling.
De inwerkingtreding van deze regeling volgt de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet kinderopvang zoals vastgesteld op 12 juli 2012. De inwerkingtreding van de wetswijziging geschiedt op basis van Koninklijk Besluit op een nader te bepalen tijdstip. Deze regeling treedt op dezelfde dag in werking als de wet. De regeling vervangt op die datum tevens de Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang Drechtsteden.