Organisatie | Schouwen-Duiveland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling en tegen prestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland |
Citeertitel | Beleidsregels ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling en tegen prestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-12-2016 | Nieuwe regeling | 22-11-2016 Wereldregio, 9 december 2016 | 22-11-2016/A4.5 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland;
Gelet op artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 en artikel 37a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen(IOAZ).
Besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:
Beleidsregels ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
De plicht tot arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet en artikel 37, eerste lid, van de IOAW/IOAZ houdt in:
Arbeidsplicht: Naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het UWV, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet SUWI;
Re-integratieplicht: Gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44 a van de wet en artikel 4, onder b, van deze beleidsregels;
Tegenprestatie: naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub c van de Participatiewet.
Naleving van de arbeidsplicht, als omschreven in artikel 2 onder a van deze verordening, bevat tenminste de volgende verplichtingen:
De uitkeringsgerechtigde registreert zich als werkzoekende bij het UWV;
De uitkeringsgerechtigde raadpleegt in voldoende mate media, waaronder vacaturesites op internet, en reageert op hierin vermelde vacatures;
De uitkeringsgerechtigde raadpleegt de vacaturedatabanken van het UWV, plaatst zijn/haar curriculum vitae op www.werk.nl, houdt deze actueel en reageert op vermelde vacatures;
De uitkeringsgerechtigde gedraagt zich passend in sollicitatieprocedures;
De uitkeringsgerechtigde brengt, op verzoek, verslag uit aan het college over de voortgang van het solliciteren;
De uitkeringsgerechtigde verkrijgt, aanvaardt en behoudt algemeen geaccepteerde arbeid;
De uitkeringsgerechtigde laat gedragingen na die de inschakeling in arbeid belemmeren, bijvoorbeeld zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid van de wet.
De re-integratieplicht, als bedoeld in artikel 9 eerste lid , onder b van de wet, geldt in principe voor iedereen die een beroep op een uitkering doet. De invulling hiervan is afhankelijk van de individuele situatie. Naleving van de re-integratieplicht bevat in ieder geval de volgende gedragingen:
Het college verleent een tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht aan een alleenstaandeouder met een zorgplicht voor een kind jonger dan 12 jaar zo lang passendekinderopvang en voldoende scholing ontbreekt en als gevolg hiervan de belastbaarheidvan de ouder in redelijkheid geaccepteerde arbeid in de weg staat.
Het college verleent een ontheffing van de arbeidsplicht en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden aan een uitkeringsgerechtigde die noodzakelijke mantelzorg verricht voor een zorgbehoevend gezinslid met een indicatie van tien uur of meer per week, zo lang hierin niet op andere wijze kan worden voorzien.
Het college verleent, conform artikel 9, tweede lid van de wet, tijdelijk ontheffing van de arbeidsplicht en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden aan een uitkeringsgerechtigde met ernstige medische of sociale belemmeringen die als gevolg hiervan niet of nauwelijks in staat moet worden geacht om de arbeidsplicht na te komen. De ontheffing staat in relatie tot de arbeidsmogelijkheden.
Het college verleent, conform artikel 9, vijfde lid van de wet, volledige en permanente ontheffing van de arbeidsplicht, de re-integratieplicht en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden aan een uitkeringsgerechtigde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
De reeds verleende ontheffingen waarvan de ontheffingsduur de datum van het overgangsrecht overschrijdt worden gerespecteerd.
Artikelsgewijze toelichting, voor zover nodig:
Artikel 2 Verplichtingen in de Participatiewet, IOAW en IOAZ
De plicht tot arbeidsinschakeling conform artikel 9, eerste lid, van de wet en artikel 37, eerste lid, van de IOAW/ IOAZ betekent:
De arbeidsplicht houdt in dat een uitkeringsgerechtigde op actieve wijze zijn of haar uiterste best doetom algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen en te behouden. Een lijst met gedragingen die daar minimaal bij horen staat in artikel 3. Het aantal sollicitaties dat de uitkeringsgerechtigde moet verrichten kan in het plan van aanpak worden afgestemd op de individuele mogelijkheden en omstandigheden, waarbij een aantal van 5 sollicitaties per week richtlijn is.
Naast de arbeidsplicht heeft de uitkeringsgerechtigde een re-integratieplicht. Een lijst met gedragingen dat daar minimaal bij hoort staat in artikel 4. Sociale activering valt hier ook onder. Dit kan voor uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een eerste stap zijn naar werk. Het college kan een re-integratievoorziening - conform de Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Schouwen- Duiveland 2016 - beschikbaar stellen.
Artikel 3 en 4 Naleving van de arbeids- en re-integratieplicht
De opsommingen in artikel 2 en 3 van deze beleidsregels betreffen een handreiking voor het voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling, zoals genoemd in artikel 2. Het betreft geen limitatieve opsomming. In ieder geval behoren ook de gedragingen zoals genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet tot deze verplichtingen. Hierin wordt ook omschreven wat er onder ‘passend’ gedrag wordt verstaan.
Artikel 5 Ontheffing alleenstaande ouders met een kind jonger dan 5 jaar
Alleenstaande ouders die de (volledige) zorg hebben voor kinderen tot 5 jaar kunnen een verzoek indienen voor vrijstelling van de arbeidsplicht en inschrijving bij het UWV. Dit staat in artikel 9a van de wet en artikel 38 van de IOAW/IOAZ. Het betreft een ‘voor wat, hoort wat’-regeling. Het is niet de bedoeling dat de vrijstelling een eenzijdige aangelegenheid is. In combinatie met de zorg voor het kind moet de alleenstaande ouder zorgen dat haar of zijn positie op de arbeidsmarkt verbetert, dan wel niet verslechtert. Daarom blijft de re-integratieplicht wel gelden.
De re-integratieplicht bestaat bijvoorbeeld uit het volgen van scholing of een opleiding tot startkwalificatieniveau. Het college stelt uiterlijk zes maanden na het ontheffingsverzoek in een plan van aanpak vast hoe de alleenstaande ouder de re-integratieplicht gaat invullen. De voortgang beoordeelt het college elke zes maanden. Het college geeft geen ontheffing of trekt de ontheffing in als uit houding en gedraging van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat deze de re-integratieplicht niet wil nakomen.
De maximale periode van de ontheffing is vijf jaar. De maximale ontheffingsduur is vijf jaar, ongeacht het aantal kinderen, de duur en frequentie van de bijstandsverlening. Perioden waarin het college eerder een ontheffing verleende, bijvoorbeeld bij een eerdere bijstandsverlening of bij een verhuizing, telt het college bij elkaar op. De start van de ontheffingsperiode en eventuele onderbrekingen daarvan moet het college daarom in het dossier van de betreffende alleenstaande ouder bijhouden.
Bij co-ouderschap is maatwerk aan de orde. Voor de dagen dat de alleenstaande ouder niet de volledige zorg heeft, blijft de plicht tot arbeidsinschakeling voor hem/haar gelden. Na de periode van vijf jaarontheffing of als het jongste kind vijf jaar is geworden, gaat de arbeidsplicht gelden.
Artikel 6 Ontheffing alleenstaande ouders met een kind jonger dan 12 jaar
In artikel 9, vierde lid, van de wet en in artikel 37a, tweede lid, van de IOAW/IOAZ staat dat het college een uitkeringsgerechtigde om individuele redenen tijdelijk een ontheffing kan verlenen van de plicht tot arbeidsinschakeling.
Een van de uitgangspunten van de Participatiewet, IOAW en IOAZ is het leveren van maatwerk aan de individuele belanghebbende. Zo ook als de zorgtaken de plicht tot arbeidsinschakeling in de weg dreigen te staan. Er dient een individuele beoordeling vooraf te gaan aan de beslissing om ontheffing te verlenen op grond van dit artikel en deze ontheffing dient schriftelijk te worden vastgelegd en ook als zodanig aan belanghebbende kenbaar te worden gemaakt.
Het college maakt een afweging tussen de arbeidsplicht en de zorgtaak van de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar en kinderen van 12 tot 18 jaar met een handicap. Dat doet het college op het moment dat zij de mate van de arbeidsplicht van een alleenstaande ouder met een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW- of IOAZ bepaalt. In deze situaties kan het college een individuele afweging maken. Het college kan bepalen dat arbeid die de uitkeringsgerechtigde eigenlijk zou moeten accepteren, niet geaccepteerd hoeft te worden. Dat kan het college bijvoorbeeld doen omdat de werktijden en reistijden niet te combineren zijn met de zorg voor kinderen en zo lang dit probleem niet op te lossen is door het aanbieden van een voorziening, zoals kinderopvang, of aangepaste werktijden.
Aandachtspunten zijn: passende kinderopvang, tussen schoolse opvang en buitenschoolse opvang en de aansluiting op de schooltijden. Opvang is passend als er binnen de gemeentegrenzen of in de plaats waar de alleenstaande ouder werkt opvang aanwezig is. Uiteraard rust op de ouder(s) een inspanningsverplichting om kinderopvang, tussen schoolse opvang en buitenschoolse opvang te realiseren.
Artikel 7 Onthef fing personen verblijvend in Wlz - instelling
Wlz-instellingen bieden woonvormen aan aan personen met een ernstige verstandelijke en/of lichamelijke beperking. Aan de opname in een Wlz-instelling gaat een strenge indicatie vooraf, waarvan medische keuringen deel uit maken. Het college is van mening dat uitkeringsgerechtigden, zo lang zij wonen ineen Wlz-instelling volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moeten worden geacht, als bedoeld in artikel 9, vijfde lid van de wet en artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Als gevolg daarvan wordt aan deze doelgroep ontheffing verleend van de arbeidsplicht, de re-integratieplicht en de plicht tot het uitvoeren van de tegenprestatie voor zo lang het verblijf in de Wlz-instelling duurt.
Artikel 8 Ontheffing vanwege dringende redenen om werkzaamheden als mantelzorger
De verplichtingen tot arbeidsinschakeling gelden onverkort voor uitkeringsgerechtigden die taken als mantelzorger uitvoeren, tenzij er redenen zijn voor een tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht. Dit kan bijvoorbeeld bij mantelzorg voor een zorgbehoevend gezinslid met een indicatie van tien uur of meer per week, waarbij de uitkeringsgerechtigde aanvullend hierop minimaal 10 uur mantelzorg per week verleent. Het college kan een onafhankelijke extern deskundige om advies vragen inzake de noodzaak van het aantal uren waartoe de ontheffing noodzakelijk is, evenals de duur van de ontheffing. Ook kan hiervoor gebruik gemaakt worden van andere indicatiestellingen. Het verlenen van een ontheffing kan het college doen als de noodzaak van het verrichten van mantelzorg in relatie tot de verplichtingen tot arbeidsinschakeling een probleem oplevert.
De ontheffing vindt in redelijkheid plaats, waarbij de uren die moeten worden besteed aan zorgtaken in relatie moeten staan tot de resterende arbeidsuren, waarbij uitgegaan wordt van een 36-urige werkweek.
Artikel 9 Tijdelijke ontheffing vanwege dringende redenen van medische of sociale aard.
Medische en/of sociale belemmeringen zijn op zich geen reden voor een ontheffing. Algemene factoren(bijvoorbeeld: leeftijd of een slechte arbeidsmarkt) kunnen nooit als grond voor een ontheffing gelden. Onderzocht moet worden welke mogelijkheden een uitkeringsgerechtigde wél heeft om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten. Hierbij moet rekening gehouden worden met de belemmeringen(bijvoorbeeld rug sparende arbeid of aanpassing van de werkplek). Om zeker te zijn van een juiste, individuele beoordeling zal het college in de regel gebruik maken van de adviezen van onafhankelijke externe deskundigen.
In sommige gevallen is de individuele beoordeling naar de arbeidsmogelijkheden van een uitkeringsgerechtigde zo voor de hand liggend en ondubbelzinnig duidelijk dat geen onafhankelijk extern deskundige geraadpleegd behoeft te worden. We noemen hier als voorbeelden: Extreme
(drugs-)verslaving, (tijdelijke) opname in Wlz-instelling, enz. Ook kan van een onafhankelijk extern advies worden afgezien als de mate van belastbaarheid duidelijk blijkt uit eerdere/andere medisch onderzoeken en er geen wijzigingen zijn. Met een ‘ander’ medisch onderzoek wordt bijvoorbeeld bedoeld een onderzoek in het kader van de WMO, WAO, WIA of Wajong.
In gevallen waarbij sprake is van een tijdelijke opname of verslaving wordt ontheffing verleend, waarbij aan de uitkeringsgerechtigde, conform artikel 55 van de wet, nadere verplichtingen worden gesteld die strekken tot arbeidsinschakeling. Te denken valt aan het zich onder behandeling laten stellen van een arts, psycholoog of afkickcentrum.
Als advies is gevraagd aan een onafhankelijke extern deskundige is de duur van de ontheffing in principe gelijk aan de periode die is aangegeven in het medisch advies, doch maximaal één jaar. Na één jaar moet een herbeoordeling plaatsvinden.
Bij het eerstvolgende onderzoek naar de verleende ontheffing(en) toetst het college opnieuw of er (nog) sprake is van dringende redenen.
Voorbeelden van dringende redenen uit jurisprudentie:
Indien uit medische en arbeidsdeskundige adviezen blijkt dat een belanghebbende niet te verwaarlozen psychische klachten heeft en zijn arbeidsmarktkansen zonder intensieve begeleiding beperkt zijn, dient het college belanghebbende tijdelijk van de arbeidsplicht zoals bedoeld in artikel 9 lid1 onderdeel a, van de Participatiewet te ontheffen (zie CRvB 02-08-2011, nr. 10/4080 WWB).
Indien uit een arbeidsdeskundig advies blijkt dat een belanghebbende niet geschikt is voor regulierwerk omdat de afstand tot de arbeidsmarkt daarvoor te groot is, maar wel voor gesubsidieerd werk als opmaat naar regulier werk, moet het college hierin aanleiding zien belanghebbende te ontheffen van de arbeidsplicht zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel a, van de Participatiewet (zie CRvB 06-03-2012, nr. 09/4545 WWB).
Geen dringende redenen voor ontheffing zijn in ieder geval:
Artikel 10 Ontheffing bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid
De verplichtingen, bedoeld in artikel 1 zijn niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen:
Artikel 4. Definitie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt.
Het betreft hier een permanente ontheffing.