Organisatie | Dronten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inburgering gemeente Dronten 2010 |
Citeertitel | Verordening inburgering gemeente Dronten 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen.
1.Beleidsregels voorzieningen inburgering.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-10-2010 | nieuwe regeling | 30-09-2010 Gemeenteblad 2010, nr. 19 | B10.000606 |
De raad van de gemeente Dronten,
gelezen het voorstel van het college van 27 juli 2010, No. B10.000516
gelet op; de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24f en 35 van de Wet inburgering en artikel 4.27, derde lid, van het besluit inburgering;
gezien het advies van de raadscommissie van september 2010;
I.vast te stellen de Verordeninginburgering gemeente Dronten 2010.
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking
Hoofdstuk 2. Het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen
Artikel 3. Aanwijzen van de doelgroepen
Het college wijst de groepen van inburgeringsplichtigen aan waaraan zij bij voorrang een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria:
Artikel 6. Voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
Op verzoek van een inburgeringsplichtige kan het college de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bedoeld in artikel 19, tweede lid van de wet aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget indien de inburgeraar heel specifieke wensen heeft ten aanzien van de inburgeringsvoorziening en deze niet passen in het reguliere aanbod.
Artikel 8. Opleggen van verplichtingen
Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking één of meer van de volgende verplichtingen opleggen:
Hoofdstuk 3. De bestuurlijke boete
Artikel 10. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,00 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de aan hem aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8 van deze verordening.
HOOFDSTUK 4. AANBIEDEN VAN VOORZIENING AAN VRIJWILLIGE INBURGERAARS
Artikel 11. Aanwijzen van de doelgroepen
Het college wijst de groepen vrijwillige inburgeraars aan waaraan zij bij voorrang een voorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria:
Artikel 12. De samenstelling van de voorziening
Het college bepaalt in overleg met de vrijwillige inburgeraar, uitgezonderd geestelijke bedienaren, de samenstelling van de voorziening. De voorziening wordt afgestemd op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de vrijwillige inburgeraar;
Artikel 13. Voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
Op verzoek van een vrijwillige inburgeraar kan het college de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bedoeld in artikel 24a, tweede lid van de wet aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget indien de inburgeraar heel specifieke wensen heeft ten aanzien van de inburgeringsvoorziening en niet passen in het reguliere aanbod.
Artikel 15. Opleggen van verplichtingen
Het college kan in de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid van de wet één of meer van de volgende verplichtingen opnemen:
Artikel 16. De inhoud van de overeenkomst
De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid van de wet bevat in ieder geval:
Artikel 17. Sancties bij niet nakomen van de overeenkomst
Indien de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet of in onvoldoende mate nakomt, kan het college een boete van ten hoogste € 500,- opleggen indien de vrijwillige inburgeraar geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de aan hem aangeboden inburgeringsvoorziening, taalkennisvoorziening en/of inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 24a, eerste lid van de wet of aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 15 van deze verordening.
De Wet Inburgering is op 1 januari 2007 in werking getreden. De WI regelt de inburgeringplicht voor in beginsel alle onderdanen aan derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. M.i.v. 1 januari 2010 is het wettelijk ook mogelijk om vrijwillige inburgeraars een gemeentelijk aanbod voor een inburgerings- of taalkennisvoorziening te doen. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd in overeenstemming met de bepalingen die gelden voor de inburgeringspichtige. De verordening Inburgering gemeente Dronten is daarom aangepast. Bij de verordening inburgering gemeente Dronten werd voorheen naar de algemene toelichting en artikelsgewijs toelichting die vanuit het Rijk beschikbaar is verwezen. Met het opstellen van deze verordening is ervoor gekozen om de algemene toelichting en artikelsgewijze toelichting toe te schrijven naar de gemeente in de verordening op te nemen.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Het eerste lid is opgenomen wat wordt verstaan onder een aantal begrippen die in de verordening worden gebruikt. Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.
Artikel 2. De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars
Het college heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd.
Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking.
Artikel 3. Aanwijzen van de doelgroepen
Het college kan aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (artikel 19, eerste lid, WI). Het college is echter verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren.
Verder regelt dit artikel dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een voorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een voorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een voorziening kan aanbieden. In dit artikel 3 zijn de voorrangscriteria binnen de doelgroepen opgenomen.
Binnen de doelgroepen hebben in ieder geval voorrang:
Inburgeringsplichtigen die al deelnemen aan een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in een andere gemeente (waar ze voorheen gevestigd waren) en in de gemeente Dronten zijn komen wonen
Inburgeringsplichtigen met opvoedende taak voor kinderen jonger dan 18 jaar. Door deze voorrang willen wij bereiken dat opvoeders contacten kunnen onderhouden met school en andere instellingen waarmee de kinderen te maken hebben zodat zij in staat zijn hun kinderen te helpen bij problemen op school of elders.
inburgeringsplichtigen die (naar verwachting) een redelijk perspectief op de arbeidsmarkt hebben. Door deze voorrang willen wij bereiken dat deze mensen zo snel mogelijk participeren op de arbeidsmarkt.
Artikel 4. De samenstelling van de voorziening
In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.
In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:
De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.
De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.
De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.
In het tweede lid wordt aangegeven dat het college bepaald hoe een inburgerings- of taalkennisvoorziening voor een inburgeringsplichtigen aan wie een aanbod wordt gedaan, wordt ingevuld. De samenstelling van de inburgeringvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.
Het derde lid geeft aan dat in geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren. De Wet inburgering bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én deze verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, en artikel 24b WI). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, tweede lid, en artikel 24b WI). Artikel 19, vierde lid, WI draagt het college op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de mogelijkheden van betrokkene tot arbeidsinschakeling. De voorziening dient dus te worden afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien de reïntegratievoorziening in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college wordt verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).
Het vierde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, WI). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening voor inburgeringsplichtigen kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.
Trajectbegeleiding (monitoring) en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen voorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten al een vast onderdeel.
Artikel 5. De procedure van het doen van een aanbod
Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.
In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid). De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.
Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een voorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen. Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer (niet inburgeringsplichtige), dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn).
Het verdient de aanbeveling dat het college deze handelwijze vastlegt in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een voorziening.
Artikel 6. Voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
Artikel 19, tweede lid Wi bepaalt dat de voorziening op verzoek van de inburgeringsplichtige in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) kan worden aangeboden. Dit wordt gezien als een geschikt instrument om invulling te geven aan meer maatwerk en meer eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige bij de vormgeving en invulling van inburgeringsvoorzieningen. Meer maatwerk draagt bij aan verhoging van het rendement van de inburgeringsvoorzieningen.
Een inburgeringsplichtige kan niet zonder meer aanspraak maken op een PIB. Hij dient daartoe een verzoek aan de gemeente te doen. In het eerste lid wordt aangegeven wie in aanmerking komt voor een PIB. Gemeenten zijn in principe vrij in hun keuze van de doelgroep van PIBers. Het Rijk stelt hieraan geen eisen. De raad heeft ervoor gekozen alleen inburgeraars die heel specifieke wensen hebben ten aanzien van hun inburgeringsvoorziening en niet passen binnen het reguliere aanbod een voorziening in de vorm van een PIB aan te bieden. Een van de eisen is dat zij met een PIB beter en eerder kunnen inburgeren dan met een regulier aanbod.
Als de gemeente met het toekennen van het PIB heeft ingestemd, gaat hij in beginsel zelf op zoek naar een inburgeringsbedrijf dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en ambities. De gemeente kan inburgeringsplichtigen hierbij behulpzaam zijn. De gemeente beoordeelt het uiteindelijke programma, omdat het programma geschikt moet zijn om voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I en II. Dit wordt in lid 2 beschreven. Het voorstel van de inburgeraar behoeft dus goedkeuring van de gemeente. De inburgeringsplichtige krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van de inburgeringscursus gaat rechtstreeks van de gemeente naar het inburgeringsbedrijf. Het inburgeringsprogramma of de taalkennisvoorziening wordt verzorgd door een inburgeringsbedrijf dat voldoet aan de eis of de eisen die de verordening aan inburgeringsbedrijven stelt. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een of meer van de volgende voorwaarden:
In artikel 4.27, derde lid, van het Besluit inburgering is opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie als enige partij of partijen met het inburgeringsbedrijf een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige sluit. In het derde lid is opgenomen dat de overeenkomst met het inburgeringsbedrijf door het college en de inburgeraar tezamen wordt gesloten. Doordat de inburgeraar partij is bij de overeenkomst met het inburgeringsbedrijf, wordt recht gedaan aan het uitgangspunt in het gemeentelijk beleid dat het grondbeginsel voor inburgering de eigen verantwoordelijkheid van de burger is.
Artikel 7. De inning van de eigen bijdrage
De inburgeringsplichtige is bij wet (art. 23, tweede lid en art 24, eerste lid) een eigen bijdrage van € 270 verschuldigd. Bij verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage en de mogelijkheid voor betaling in termijnen.
Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening. In de beleidsregels (artikel 3) is echter bepaald dat inburgeraars met een inkomen tot 110% van het bijstandsniveau de eigen bijdrage vergoed krijgen via de bijzondere bijstand.
Artikel 8. Opleggen van verplichtingen
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast.
Artikel 9. De inhoud van de beschikking
Het besluit tot het toekennen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.
In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is sinds 19 december 2009 drieënhalf jaar (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c). Voor analfabeten inburgeringsplichtigen geldt vanaf diezelfde datum dat zij een eenmalige verlening kunnen krijgen van tweeënhalf jaar indien zij een alfabetiseringscursus volgen of hebben gevolgd. Voor analfabete inburgeringsplichtigen die voor deze datum zijn gehandhaafd, geldt de verleningsmogelijkheid van WI, art 31, tweede lid, a.
Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 7 van de verordening.
Onderdeel F heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen drieënhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.
Artikel 10. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
Artikel 35 van de wet draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 van de WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.
In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.
Het verdient de aanbeveling dat het college de uitwerking van de sancties vastlegt in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een voorziening.
Artikel 11. Aanwijzen van de doelgroepen
In dit artikel worden de criteria genoemd op grond waarvan het college categorieën vrijwillige inburgeraars kan aanwijzen die bij voorrang in aanmerking komen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Het ligt voor de hand om bij vrijwillige inburgeraars dezelfde criteria te hanteren als bij inburgeringsplichtigen (artikel 3 van de verordening).
Artikel 13. Voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget
Artikel 24a, tweede lid Wi bepaalt dat de voorziening op verzoek van de vrijwillige inburgeraar in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) kan worden aangeboden. Zie verder de toelichting van artikel 6 van de verordening.
Artikel 14. De inning van de eigen bijdrage
Op grond van artikel 24e WI is de vrijwillige inburgeraar met wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is overeengekomen een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van deze bijdrage is geregeld in artikel 23, tweede lid, WI. Artikel 24f bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen over de eventuele inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen.
Artikel 15. Opleggen van verplichtingen
In dit artikel zijn de verplichtingen voor een vrijwillige inburgeraar neergelegd die het college kan opnemen in de overeenkomst met een vrijwillige inburgeraar. Het gaat om dezelfde verplichtingen als de verplichtingen die het college kan opnemen in de beschikking waarmee een voorziening voor een inburgeringsplichtige wordt vastgesteld (zie artikel 8 van de verordening).
Artikel 16. De inhoud van de overeenkomst
Voor vrijwillige inburgeraars kan deelname aan een inburgerings- of taalkennisvoorziening niet worden afgedwongen tenzij er sprake is van een gecombineerde voorziening ( in combinatie met een arbeidsvoorziening). Door het aangaan van een overeenkomst wordt vrijwblijvendheid bij het volgen van een inburgerings- of taalkennisvoorziening tegegegaan.
De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar over het toekennen van een voorziening zal dezelfde onderwerpen bevatten als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor inburgeringsplichtigen.
Artikel 17. Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst
Op grond van artikel 24f moet de raad bij verordening regels stellen over de niet-nakoming van de overeenkomst. In dit artikel legt de raad de sancties vast die het college kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet nakomt.
Artikel 18. Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar
Artikel 24f WI draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 WI, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.