Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Moerdijk

Algemene subsidieverordening gemeente Moerdijk (INGETROKKEN PER 01-07-2009)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMoerdijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene subsidieverordening gemeente Moerdijk (INGETROKKEN PER 01-07-2009)
CiteertitelAlgemene Subsidieverordening Moerdijk (INGETROKKEN PER 01-07-2009)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet
  2. Algemene wet bestuursrecht, Titel 4.2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200801-07-2009Nieuwe regeling

28-06-2007

De Moerdijkse Bode02-10-2007

88386

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Moerdijk

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 28 juni 2007;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 mei 2007;

gelet op artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht, Titel 4.2

Subsidies;

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE MOERDIJK

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • b.

    Raad: de gemeenteraad van Moerdijk;

  • c.

    College: het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk;

  • d.

    Budgetsubsidie: een structurele subsidie die wordt verleend op basis van vooraf met de (rechts-)persoon afgesproken activiteiten, waarvan de beoogde resultaten aantoonbaar worden gemaakt in kwantitatieve en/of kwalitatieve zin, bestede tijd en/of ingezette middelen;

  • e.

    Startsubsidie: een incidentele subsidie die wordt verleend om het mogelijk te maken als rechtspersoon te kunnen fungeren;

  • f.

    Projectsubsidie: een incidentele subsidie die wordt verleend voor de uitvoering van bepaalde activiteiten die het karakter hebben van een evenement, project of anderszins, een nieuwe opzet of een nieuwe werkwijze;

  • g.

    Waarderingsubsidie: een structurele subsidie waarmee activiteiten worden beloond, die in belangrijke mate bijdragen aan het culturele en maatschappelijke leven in de gemeente, zonder deze naar aard en inhoud te beïnvloeden;

  • h.

    Flexpot: een subsidie voor een bepaalde activiteit met een incidenteel karakter;

  • i.

    Rechtspersoon: stichting of vereniging.

Artikel 1.2 Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op aanvragen om subsidie, tenzij voor de verstrekking van subsidies een bijzondere subsidieverordening van kracht is.

  • 2.

    Deze verordening is niet van toepassing op:

    • a.

      geldelijke steun aan publiekrechtelijke lichamen of organen voor activiteiten en/of voorzieningen welke in een publiekrechtelijke functie haar oorzaak vinden;

    • b.

      geldelijke steun aan gemeentelijke adviesorganen;

    • c.

      geldelijke steun aan al dan niet met derden door de gemeente ingestelde en door of namens haar beheerde fondsen;

    • d.

      geldelijke steun in de vorm van contributies;

    • e.

      buitenwettelijke subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onderdelen a. en c. van de wet;

    • f.

      accommodatiesubsidies.

Artikel 1.3 Bevoegdheid van het college

  • 1.

    Het college is bevoegd te beslissen op aanvragen om subsidies;

  • 2.

    Het college is bevoegd ter uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vast te stellen;

  • 3.

    Het college is bevoegd te beslissen op aanvragen om vaststellen van subsidies.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

  • 1.

    De raad stelt jaarlijks in de begroting een bedrag vast dat maximaal beschikbaar is voor de verlening van subsidies ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde beleidsterreinen.

Artikel 1.5 Verdelen van subsidieplafond

  • 1.

    Het college maakt via de Programmabegroting bekend op welke wijze de beschikbare subsidie wordt verdeeld.

Artikel 1.6 Subsidieontvanger

  • 1.

    Een subsidie wordt verleend aan een rechtspersoon;

  • 2.

    Het college kan, in afwijking van het bepaalde onder 1 een projectsubsidie of een subsidie uit een flexpot verlenen aan instellingen zonder rechtsbevoegdheid; bij waardering- en budgetsubsidies is dit niet mogelijk.

HOOFDSTUK 2 DE SUBSIDIEAANVRAAG

Artikel 2.1 De budgetsubsidie

  • 1.

    Een aanvraag om een budgetsubsidie wordt voor 1 mei van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten worden gerealiseerd, ingediend.

  • 2.

    De aanvrager overlegt bij de aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten zoals bedoeld in artikel 4:62 van de Awb en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting als bedoeld in artikel 4:63 van de Awb van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, voorzien van een toelichting van de aanvrager;

    • c.

      de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, als deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag. De jaarrekening of het verslag van de financiële positie moet voorzien zijn van een accountantsverklaring (de subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 35.000,--);

    • d.

      de omvang van de reserves en voorzieningen.

  • 3.

    Als voor dezelfde activiteit tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere instellingen of bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

  • 4.

    Bij een eerste aanvraag worden tevens overgelegd:

    • a.

      de statuten;

    • b.

      een afschrift van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel (niet ouder dan 6 maanden);

    • c.

      een beschrijving van de organisatievorm voorzover niet al vervat in de statuten;

    • d.

      een opgave van de bestuurssamenstelling.

Artikel 2.2 De startsubsidie

  • 1.

    Een aanvraag om een startsubsidie wordt ingediend ten minste zes weken voordat men de akte voor het oprichten van een stichting of vereniging wil laten passeren;

  • 2.

    De aanvrager overlegt bij de aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten als bedoeld in artikel 4:62 van de Awb en de daarmee beoogde doelstellingen.

Artikel 2.3 De projectsubsidie

  • 1.

    Een aanvraag om een projectsubsidie wordt ingediend tenminste zes weken voordat met het uitvoeren van de activiteiten een begin wordt gemaakt;

  • 2.

    De aanvrager overlegt bij de aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten als bedoeld in artikel 4:62 van de Awb en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting als bedoeld in artikel 4:63 van de Awb van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, voorzien van een toelichting van de aanvrager.

  • 3.

    Als voor dezelfde activiteit tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere instellingen of bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

Artikel 2.4 De waarderingsubsidie

  • 1.

    En aanvraag om een waarderingsubsidie wordt ingediend voor 1 mei van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten worden gerealiseerd.

  • 2.

    De aanvrager overlegt bij de eerste aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten als bedoeld in artikel 4:62 van de wet en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting als bedoeld in artikel 4:63 van de wet van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, voorzien van een toelichting van de aanvrager.

  • 3.

    Als voor dezelfde activiteit tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere instellingen of bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

  • 4.

    Bij een eerste aanvraag worden tevens overgelegd:

    • a.

      de statuten;

    • b.

      een afschrift van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel (niet ouder dan 6 maanden);

    • c.

      een beschrijving van de organisatievorm voorzover niet al vervat in de statuten;

    • d.

      een opgave van de bestuurssamenstelling.

Artikel 2.5 Flexpot

  • 1.

    Ten aanzien van het indienen van een subsidie in het kader van een flexpot wordt geen termijn gesteld;

  • 2.

    De aanvrager overlegt bij de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten als bedoeld in artikel 4:62 van de Awb en daarmee beoogde doelstellingen;

      een begroting als bedoeld in artikel 4:63 van de Awb van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, voorzien van een toelichting van de aanvrager.

  • 3.

    Als voor dezelfde activiteit tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere instellingen of bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

Artikel 2.6 Het niet of niet volledig indienen van de subsidieaanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag bedoeld in artikel 2.1 tot en met artikel 2.3 niet tijdig is ingediend, kan het college besluiten deze niet in behandeling te nemen.

    Dit geldt eveneens ten aanzien van aanvragen die weliswaar tijdig maar niet volledig zijn ingediend. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen vier weken te herstellen. Indien daaraan binnen de gestelde termijn niet is voldaan, zal de aanvraag niet in behandeling worden genomen.

  • 2.

    Een besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 2.7 Overleg

  • 1.

    Het college treedt in overleg met de instellingen ten einde tot overeenstemming te komen omtrent de activiteiten, de overige subsidievoorwaarden en – voorzover van toepassing - over de uitvoeringsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 4.1 en door de gemeente ter beschikking te stellen subsidie, tenzij daarvan met toestemming van de instelling wordt afgezien.

  • 2.

    Leidt het in lid 1 genoemde overleg tot overeenstemming, dan besluit het college tot subsidiëring overeenkomstig het overeengekomene.

  • 3.

    Leidt het in lid 1 genoemde overleg niet tot overeenstemming dan besluit het college gemotiveerd al dan niet tot subsidiering over te gaan.

HOOFDSTUK 3 DE BESLISSING OP DE AANVRAAG TOT VERLENING

Artikel 3.1 Beslistermijn subsidieverlening budgetsubsidie en waarderingssubsidie

Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 en artikel 2.3 voor 31 december van het jaar waarin de subsidie is aangevraagd.

Artikel 3.2 Beslistermijn subsidieverlening projectsubsidie en subsidie flexpot

Het college beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2 en artikel 2.4 binnen 6 weken na

ontvangst van de aanvraag.

Artikel 3.4 Tijdvak periodieke subsidie

Het tijdvak dat wordt vermeld in de beschikking tot het verlenen van subsidie in de vorm van een

periodieke aanspraak op financiële middelen is ten hoogste vier jaar.

Artikel 3.5 Weigeringsgronden

De subsidie kan naast de in de artikel 4:25, tweede lid, en artikel 4:35 van de Awb genoemde gronden in ieder geval worden geweigerd indien naar het oordeel van het college:

  • a.

    de te subsidiëren activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op een belang gelegen in de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;

  • b.

    de subsidieverstrekking niet past binnen door de gemeenteraad of college vastgesteld beleid;

  • c.

    de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

  • d.

    de gelden in een eerder subsidiejaar niet of in onvoldoende mate besteed zijn voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar was gesteld;

  • e.

    de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • f.

    de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij eigen middelen, hetzij middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

  • g.

    de aanvrager de maatschappelijke behoefte aan de activiteiten niet aannemelijk kan maken;

  • h.

    een doublure ontstaat met activiteiten van een al door de gemeente gesubsidieerde (rechts)persoon;

  • i.

    de door de aanvrager aan de deelnemers van de activiteiten gevraagde eigen bijdrage zo laag is gesteld, dat door een redelijke verhoging hiervan subsidieverlening achterwege kan blijven;

  • j.

    de aanvrager failliet of in surséance van betaling verkeert, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 3.7 Mandatering

  • 1.

    Het college kan het beslissen op een subsidieaanvraag mandateren, waarbij het maximale te verlenen subsidiebedrag € 1.000,-- bedraagt.

  • 2.

    Het college kan het beslissen op een vaststelling van een subsidie mandateren, waarbij het maximale subsidiebedrag € 1.000,-- bedraagt.

  • 3.

    Het college kan het beslissen op een subsidieaanvraag en het tegelijkertijd vaststellen mandateren, waarbij het maximale subsidiebedrag € 1.000,-- bedraagt.

  • 4.

    Het college kan het beslissen op een afwijzing van een subsidieaanvraag mandateren.

HOOFDSTUK 4 VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 4.1 Uitvoeringsovereenkomst

Aan de beschikking tot verlening van budgetsubsidies kan het voorschrift worden verbonden dat een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet wordt gesloten.

Artikel 4.2 Aanvullende verplichtingen

  • 1.

    Het college kan de subsidieontvanger bij het verlenen van subsidie ook andere verplichtingen dan in artikel 4:37 van de wet opleggen welke strekken tot het verwezenlijken van het doel van de subsidie.

  • 2.

    Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat periodiek gerapporteerd moet worden over de voortgang van de activiteiten.

Artikel 4.3 Administratie subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2.

    De subsidieontvanger verleent aan de door of namens het college aangewezen ambtenaren of deskundigen inzage in de administratie, als dit naar de mening van het college nodig is voor het vormen van een oordeel over het besteden van de verstrekte subsidie.

  • 3.

    Bij budgetsubsidies moet de subsidieontvanger de administratie als bedoeld in het eerste lid en de daartoe behorende bescheiden gedurende vijf jaren bewaren.

Artikel 4.4 Verantwoorden waarderingssubsidies

Bij waarderingssubsidies dient de subsidieontvanger, binnen vijf maanden na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt, aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. Hierbij overlegt hij de in artikel 5.3, tweede lid, genoemde stukken.

Artikel 4.5 Vorming bestemmingreserves en voorzieningen bij subsidies

  • 1.

    De ontvanger van een budgetsubsidie of een waarderingssubsidie heeft het recht een bestemming- reserve en voorzieningen te vormen.

  • 2.

    De vorming en de maximale hoogte van de bestemmingsreserves en voorzieningen worden in de beleidsregels als bedoeld in artikel 8.1 of uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4.1. vastgesteld.

Artikel 4.6 Meldingsplicht bij budgetsubsidies

  • 1.

    De ontvanger van een budgetsubsidie informeert het college onverwijld over:

    • a.

      aanmerkelijke verschillen die zijn of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten gedurende het boekjaar, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen;

    • b.

      het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • c.

      het wijzigen van de statuten;

    • d.

      het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvan (rente en aflossing) mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • e.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de daaraan verbonden uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • f.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • g.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt; h. het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

    • i.

      het ontbinden van de rechtspersoon;

    • j.

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

Artikel 4.7 Vergoeding vermogenswaarden van subsidies

  • 1.

    Voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming is de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd aan het college in geval:

    • a.

      de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

    • b.

      de subsidieverlening of subsidievaststelling wordt ingetrokken;

    • c.

      de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart, of de bestemming daarvan wijzigt;

    • d.

      de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

  • 2.

    De vergoedingsplicht geldt naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de investering heeft bijgedragen.

  • 3.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de zaken en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 4.

    De waardebepaling geschiedt een door beide partijen aanvaarde onafhankelijke deskundige, waarbij een geschillenregeling leidend is.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing in die gevallen waarin de activiteiten door een derde worden voortgezet en activa en passiva met toestemming van het college tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.

HOOFDSTUK 5 DE SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 5.1 De subsidievaststelling van budgetsubsidies

  • 1.

    De ontvanger van een budgetsubsidie dient voor 1 juli na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot het vaststellen van subsidie in.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenverslag en een financieel verslag als bedoeld in de artikelen 5.5 en 5.6. In de beschikking tot subsidieverlening en of uitvoeringsovereenkomst kunnen aan de verslaglegging eisen worden gesteld met betrekking tot inhoud en vorm.

Artikel 5.2 De subsidievaststelling van projectsubsidies

  • 1.

    De ontvanger van een projectsubsidie vanaf € 1.000,-- dient binnen drie maanden na afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, een aanvraag tot het vaststellen van subsidie in.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenverslag en een financieel verslag als bedoeld in de artikelen 5.5 en 5.6. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen aan de verslaglegging eisen worden gesteld met betrekking tot inhoud en vorm.

Artikel 5.3 De subsidievaststelling van waarderingsubsidies

  • 1.

    De ontvanger van een waarderingsubsidie vanaf € 1.000,-- dient voor 1 juni na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot het vaststellen van subsidie in.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenverslag en een financieel verslag als bedoeld in de artikelen 5.4 en 5.5. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen aan de verslaglegging eisen worden gesteld met betrekking tot inhoud en vorm.

Artikel 5.4 De subsidievaststelling van flexpotsubsidies

  • 1.

    De ontvanger van een flexpotsubsidie vanaf € 1.000,-- dient binnen drie maanden na afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, een aanvraag tot het vaststellen van subsidie in.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenverslag een financieel verslag als bedoeld in de artikelen 5.5. en 5.6. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen aan de verslaglegging eisen worden gesteld met betrekking tot de inhoud en de vorm.

Artikel 5.5 Het activiteitenverslag

Het activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend, vergelijkt de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en geeft een toelichting op de verschillen.

Artikel 5.6 Het financieel verslag

Het financieel verslag beschrijft de uitgaven die met de subsidie zijn gedaan, vergelijkt deze met de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting en geeft een toelichting op de verschillen.

Artikel 5.7 Accountantsverklaring bij budgetsubsidies

  • 1.

    Als een budgetsubsidie is verleend wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.1 bij de aanvraag tot subsidievaststelling een accountantsverklaring (of een nader te bepalen vorm van een accountantsverklaring) overgelegd (vanaf € 35.000,--).

  • 2.

    De accountant doet onderzoek naar de getrouwheid van het financieel verslag of de jaarrekening en legt de uitslag van zijn onderzoek vast in de schriftelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Bij de verlening van de subsidie kan worden bepaald, dat de opdracht aan de accountant tevens strekt tot een onderzoek naar de naleving van verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn en de doelmatigheid van de bestedingen. In dat geval wordt bij de verlening van de subsidie aanwijzingen gegeven over de reikwijdte en intensiteit van de controle. De accountant legt de uitslag van dit onderzoek vast in een schriftelijke verklaring;

  • 4.

    Indien de subsidieontvanger na vaststelling van de subsidie een niet-goedkeurende accountantsverklaring overlegt, is het college bevoegd de beschikking tot vaststelling van de subsidie geheel of gedeeltelijk in te trekken en de vastgestelde en inmiddels betaalde subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

Artikel 5.8 Niet tijdig overleggen van de accountantsverklaring

Indien de subsidieontvanger redelijkerwijs niet in staat is binnen de in artikel 5.1 of, indien van toepassing, artikel 5.1 lid 1 genoemde termijn bij de aanvraag tot subsidievaststelling een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 5.7 te overleggen, is het college desondanks bevoegd een beslissing op deze aanvraag te nemen. In dat geval wordt na vaststelling van de subsidie de vereiste accountantsverklaring alsnog zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen drie maanden) door de subsidieontvanger overgelegd. Deze verplichting wordt verbonden aan de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 5.9 Beslistermijn subsidievaststelling

  • 1.

    Het college beslist ten aanzien van de budgetsubsidies en waarderingsubsidies voor 31 december over de aanvraag.

  • 2.

    Het college beslist ten aanzien van de projectsubsidies en flexpotsubsidies binnen 8 weken na indiening van de aanvraag.

HOOFDSTUK 6 INTREKKEN EN WIJZIGEN SUBSIDIE

Artikel 6.1 Intrekken en wijzigen subsidie

  • 1.

    Naast het bepaalde in de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de wet en het bepaalde in artikel 5.7 lid 2 van deze verordening kan het college de subsidieverlening of -vaststelling intrekken of wijzigen als:

    • a.

      conservatoir beslag op het vermogen of een deel van het vermogen van de subsidieontvanger is gelegd;

    • b.

      de subsidieontvanger surséance van betaling is verleend of in staat van faillissement is verklaard;

    • c.

      als de activiteit of een deel van de activiteit in strijd is met de wet en/of fundamentele rechtsbeginselen.

  • 2.

    Het college kan met inachtneming van een redelijke termijn, zolang de subsidie niet is vastgesteld, een beschikking tot subsidieverlening intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen als de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet hebben plaatsgevonden, de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden voorschriften, verplichtingen en prestaties en de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt.

HOOFDSTUK 7 BETALING EN TERUGVORDERING

Artikel 7.1 Voorschotten

Het college kan voorschotten verstrekken op te verstrekken subsidies. Bij de subsidieverlening wordt aangegeven of en op welke manier die voorschotten uitbetaald worden.

Bij de subsidievaststelling worden betaalde voorschotten verrekend met het bedrag van de subsidie.

Artikel 7.2 Betaling

De subsidie wordt binnen acht weken na de subsidieverlening betaald, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. De subsidie kan in gedeelten worden betaald indien dat bij wettelijk voorschrift is bepaald. Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kan in het geheel worden betaald indien bij de subsidieverlening is bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.

Artikel 7.3 Opschorting en terugvordering

De verplichting tot betaling van de subsidie of een voorschot wordt opgeschort indien het college het voornemen bekend heeft gemaakt de subsidieverlening of subsidievaststelling ten nadele van de subsidieontvanger in te trekken of te wijzigen.

Een onverschuldigd betaald subsidiebedrag of subsidievoorschot kan worden teruggevorderd tot vijf jaar na de subsidievaststelling, de intrekking of wijziging daarvan.

HOOFDSTUK 8 BELEIDSTERREINEN DIE VOOR SUBSIDIE IN AANMERKING KOMEN

Artikel 8.1 Beleidsterreinen subsidie

  • 1.

    Het college kan slechts subsidie verlenen voor activiteiten op de beleidsterreinen die vastgesteld zijn door de gemeenteraad in de begrotingen vanaf 2008.

  • 2.

    Het college stelt nadere beleidsregels vast voor de verstrekking van subsidies als bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 9 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 9.1 Overgangsbepaling

Op de subsidieontvanger die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening reeds met naam en subsidiebedrag vermeld staat in de gemeentebegroting is, indien en zolang van deze vermelding ook na dat tijdstip nog sprake is, het bepaalde in artikel 1.2 lid 2, sub e. niet van toepassing.

Artikel 9.2 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2008.

  • 2.

    De verordening wordt met inachtneming van de bepalingen in de Gemeentewet bekendgemaakt in huis en huis blad de Moerdijkse Bode.

  • 3.

    De Algemene Subsidieverordening Moerdijk 1998 wordt ingetrokken per 1 januari 2008.

Artikel 9.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene Subsidieverordening Moerdijk. (ASV)

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 28 juni 2007,

de griffier

J.A.M.Hereijgers

de voorzitter

H.W.den Duijn

Toelichting bij de Algemene Subsidieverordening Moerdijk 2007

1. Algemeen

Op 1 januari 1998 is een nieuw onderdeel van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Dit onderdeel bevat in titel 4.2 een algemeen wettelijk kader voor subsidies. Daarmee heeft de wetgever beoogd het ondoorzichtige en diverse subsidierecht te uniformeren en van een deugdelijke en heldere juridische structuur te voorzien. Verder moet de wettelijke regeling bijdragen aan een betere beheersbaarheid van de overheidsuitgaven. De belangrijkste elementen uit de wettelijke regeling zijn:

  • a.

    een ruime definitie van het begrip subsidie: "de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten ".

    Bijdragen met het karakter van een inkomensvoorziening, als uitkeringen op het terrein van de sociale uitkeringen en de huursubsidie, vallen niet onder het begrip subsidie. Ook een gewone commerciële transactie is geen subsidie. Denk hierbij aan de overheid die allerlei goederen of diensten inkoopt. Dan is er geen subsidie, omdat tegenover de verstrekking een reële economische tegenprestatie staat. De afgrenzing is wel eens moeilijk. Zo lijkt (op grond van jurisprudentie) er in ieder geval sprake van een subsidie als de betaling minder dan de kostprijs bedraagt.

  • b.

    subsidieverlening mag alleen plaatsvinden op grond van een wettelijk voorschrift, in casu een subsidieverordening, waarin in ieder geval is geregeld voor welke activiteiten subsidie verstrekt kan worden.

  • c.

    subsidieverlening moet bij beschikking waarin ieder geval geregeld is:

    • *

      voor welke activiteiten subsidie wordt verleend;

    • *

      de verplichtingen die aan de subsidieverlening zijn verbonden;

    • *

      het subsidiebedrag c.q. de berekeningswijze van het bedrag.

    Dat betekent dus dat het niet mogelijk is om een subsidie bij overeenkomst te verlenen. Het is wél mogelijk aan de beschikking de voorwaarde te verbinden, dat er een uitvoeringsovereenkomst wordt aangegaan waarin bepaalde voorwaarden nader worden uitgewerkt. De overeenkomst kan vooral gebruikt worden voor het uitwerken van de te verrichten activiteiten, voor het nader omschrijven van de meetbare prestaties waarop later afgerekend wordt.

  • d.

    het subsidiesysteem bestaat in beginsel uit twee fases:

    • *

      eerst subsidieverlening: de aanspraak op subsidie, mits de activiteiten overeenkomstig de verplichtingen verricht worden;

    • *

      daarna subsidievaststelling: de definitieve afrekening op basis van de rekening en verantwoording van de subsidieontvanger;

  • e.

    een algemene regeling met betrekking tot het weigeren van subsidie, het opleggen van verplichtingen, het intrekken, wijzigen, beëindigen van subsidierelaties e.d.;

  • f.

    mogelijkheden tot beheersing van de overheidsuitgaven via:

    • *

      een subsidieplafond: een limiet m.b.t. de uitgaven voor een bepaalde subsidie; of

    • *

      een begrotingsvoorbehoud: subsidieverstrekking onder voorwaarde van goedkeuring of vaststelling van de begroting.

2. Uitgangspunten van de Algemene subsidieverordening 2007

Bij het opstellen van de Algemene subsidieverordening 2007 (ASV) zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

a Wettelijke grondslag

De hoofdregel van de Algemene wet bestuursrecht is dat subsidies gebaseerd moeten zijn op een wettelijk voorschrift. Dit wettelijke voorschrift kan een bijzondere subsidieverordening zijn of de Algemene subsidieverordening, welke in ieder geval een omschrijving moet bevatten van de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verleend. Hoofdstuk 8 van de Algemene subsidieverordening verordening 2007 vormt die wettelijke grondslag, waarbij de uitwerking kan plaatsvinden in nadere beleidsregels van het college.

b Aansluiting bij wet

De nieuwe regels dienen zo nauw mogelijk aan te sluiten bij - het systeem van - de Algemene wet bestuursrecht. Waar de wet een regeling bevat voor een bepaald onderwerp, maar tegelijk de mogelijkheid laat afwijkende regels te stellen, wordt van deze mogelijkheid alleen gebruik gemaakt wanneer bijzondere redenen daarvoor aanwezig zijn.

c Technische en actuele aanpassingen

Bij de redactie van de verordening is rekening gehouden met de terminologie van de wet Dualisering gemeentebestuur. Zo is bijvoorbeeld: ‘Burgemeester en wethouders’ vervangen door ‘college’. Ook de beleidsterreinen welke voor subsidie in aanmerking komen zijn geactualiseerd (artikel 8.1.). Verder is rekening gehouden met de nieuwe regelgeving in het kader van het Besluit Beheer en Verantwoording (BBV) waarin de controle verscherpt is op met name het aspect rechtmatigheid.

d Uniformiteit

De ASV biedt een integraal juridisch kader voor de diverse subsidiesoorten, subsidiesystemen en subsidieverdelingmethodieken die in de gemeentelijke praktijk gehanteerd worden:

  • *

    subsidiesoorten zijn de subsidievormen die in de praktijk worden onderscheiden. Zo kennen we budgetsubsidies, project- en waarderingssubsidies.

  • *

    subsidiesystemen zijn "tweetrapssubsidies": subsidies die eerst worden verleend en later vastgesteld worden, en "ééntrapssubsidies": subsidies die alleen worden vastgesteld;

  • *

    subsidieverdelingsmethodieken zijn de traditionele verdelingsmethodiek volgens het "die-het-eerst-komt-het-eerst-maalt-principe" en de prioriteringsmethodiek. Volgens de laatste methode wordt voorrang gegeven aan de in een bepaalde periode ontvangen aanvragen, waarvan het honoreren op beleidsmatige gronden het meest belangrijk wordt gevonden.

3. Reikwijdte concept ASV, wettelijke en buiten wettelijke subsidies

De ASV bevat, in samenhang met titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, het algemene juridische kader voor het gemeentelijk subsidieproces. Er is naar gestreefd om zoveel mogelijk algemene zaken te regelen in de ASV zodat slechts de specifieke afwijkingen en/of doelbewuste keuzes in bijzondere subsidieverordeningen of nadere beleidsregels van het college geregeld moeten worden.

De ASV bevat naast enkele inhoudelijke voorschriften, zoals bijvoorbeeld de weigeringsgronden genoemd in artikel 3.6., vooral procedurevoorschriften. De werking van de ASV strekt zich in beginsel uit tot alle gemeentelijke subsidies. Alleen bij bijzondere subsidieverordening of bij bijzonder besluit tot het verlenen van subsidie, kan van de ASV worden afgeweken. Mede vanwege deregulering en uniformiteit is het streven het aantal afwijkingen zoveel mogelijk te beperken.

a Wettelijke subsidies

Hoofdstuk 8 heeft een meer inhoudelijke strekking. De hoofdregel van de Algemene wet bestuursrecht is – zoals al eerder gezegd - dat subsidies gebaseerd moeten zijn op een wettelijk voorschrift of een bijzondere subsidieverordening, welke in ieder geval een omschrijving moet bevatten van de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verleend. Hoofdstuk 8 van de verordening vormt die wettelijke grondslag in de vorm van het benoemen van de betrokken beleidsterreinen. Volstaan kan worden met een globale omschrijving van de beleidsterreinen. Uitwerking vindt plaats in nadere beleidsregels van het college. waarin de volgende zaken geregeld kunnen worden:

b. Buitenwettelijke subsidies

Naast de wettelijke subsidies kent het systeem ook buitenwettelijke subsidies. Hierbij moet men denken aan spoedeisende subsidie, een subsidie op grond van een begrotingspost of een subsidie in een incidenteel geval (zie ook artikel 4:23, derde lid onderdeel a respectievelijk onderdelen c en d) van de Algemene wet bestuursrecht.

De buitenwettelijke subsidies op grond van een a) begrotingspost en b) spoedeisende subsidies vallen niet onder de verordening. Omdat veel subsidies een incidenteel karakter hebben valt deze vorm van subsidiëring wel onder de verordening.

c. Toepassing afdeling 4.2.8. van de wet

Er zijn nogal wat (rechts-)personen die jaarlijks een budgetsubsidie van de gemeente ontvangen.

Hoewel die instellingen en hun activiteiten zeer uiteenlopen, hebben subsidies doorgaans een aantal kenmerken gemeen. Zij worden vaak gedurende langere perioden verstrekt, veelal in een jaarlijkse cyclus. De aanvraag van de verlening wordt veelal vergezeld door een begroting en een activiteitenplan, de aanvraag van de vaststelling veelal door een jaarverslag en/of jaarrekening, waarbij de laatste doorgaans van een goedkeurende accountantsverklaring moet zijn voorzien. Het gaat meestal om aanzienlijke subsidiebedragen, waarvan de ontvangende instelling voor zijn inkomsten in belangrijke mate of zelfs geheel afhankelijk is. In de wet is een afdeling 4.2.8. opgenomen waarin de standaardregels voor dit soort langdurige subsidierelaties zijn opgenomen.

4. Artikelsgewijze toelichting

Considerans

De wettelijke grondslag van deze concept verordening wordt gevormd door de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht, hierna wet. De ASV 2007 moet dus in nauwe samenhang met de wet worden gelezen. Definities die in de wet worden gegeven (bijvoorbeeld het begrip subsidie zelf of het subsidieplafond in artikel 4:22 van de wet) komen niet voor in de begripsbepaling van deze verordening. In de toelichting op de bepalingen van deze concept verordening wordt wel steeds naar de artikelen in de wet verwezen. Behalve rechtstreeks aan de wet gerelateerde bepalingen bevat de ASV 2007 "autonome" bepalingen.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1

Het begrip "subsidie" is gedefinieerd in artikel 4:21 van de wet: “de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten ". Zie verder ook onder Algemeen onder a van deze toelichting.

Artikel 1.2

Deze verordening is van toepassing op alle door de gemeente te verlenen subsidies, tenzij voor de verstrekking van subsidies een bijzondere subsidieverordening van kracht is. De gemeenteraad kan ook bij een specifiek besluit tot het verlenen van subsidie onderdelen van de ASV 2007 buiten toepassing verklaren. In lid 2 onder e. is onder andere geregeld dat de verordening niet van toepassing is op de buitenwettelijke subsidies (artikel 4:23, lid 3, a en c van de wet).

Artikel 1.3

In deze bepaling legt de gemeenteraad de bevoegdheid om subsidie te verlenen bij het college. In het tweede lid wordt het college bevoegd verklaard ter uitvoering van de ASV 2007 nadere beleidsregels vast te stellen.

Artikel 1.4

Op grond van de artikelen 4:25 en 4:26 van de wet kan een subsidieplafond worden vastgesteld. Onder subsidieplafond wordt verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Door het vaststellen van een dergelijk plafond wordt een open-eind regeling voorkomen. Opgemerkt wordt dat artikel 4:25, lid 2 van de wet uitdrukkelijk aangeeft dat de subsidieaanvraag geweigerd moet worden als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

Samen met de mogelijkheid van artikel 4:28 van de wet om in geval van het verlenen van subsidie voorafgaand aan het vaststellen van de begroting een begrotingsvoorbehoud te maken, is de beheersbaarheid van de gemeentelijke subsidieuitgaven dan optimaal geregeld.

Artikel 1.5

Volgens dit artikel is de prioriteringsmethodiek uitgangspunt voor het verdelen van subsidiebedragen waarbij een subsidieplafond is vastgesteld. Het college is bevoegd aan te geven op welke wijze de beschikbare subsidie wordt verdeeld. Hierbij kan gedacht worden aan het volgende. De subsidie gaat in principe naar die activiteiten die het meeste bijdragen aan het doel van de subsidieregeling. Als op dit punt geen splitsing kan worden gemaakt, gelden andere criteria zoals de prijs-kwaliteitverhouding en het feit of er sprake is van een subsidieaanvrager die gevestigd is in de gemeente Moerdijk. Als deze methodiek niet toepasbaar is omdat de aanvragen niet voor een bepaalde datum binnenkomen, geldt de die-het-eerst-komt-het-eerst-maalt-methode.

Artikel 1.6

In lid 2 is de mogelijkheid opgenomen dat ook subsidie kan worden verstrekt aan bijvoorbeeld instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid. De wet onderscheid namelijk een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid en met beperkte rechtsbevoegdheid. Van de formele rechtspersoon zijn de statuten, in tegenstelling tot de informele rechtspersoon, opgenomen in een notariële akte.

HOOFDSTUK 2 DE SUBSIDIEAANVRAAG

Artikelen 2.1, 2.2 en 2.3

Er wordt onderscheidt gemaakt tussen diverse aanvraagprocedures. Aan een aanvraag om een budgetsubsidie worden zwaardere eisen gesteld dan aan de aanvraag om een waardering- of projectsubsidie.

HOOFDSTUK 3 DE BESLISSING OP DE AANVRAAG

Artikel 3.1

In dit artikel is vastgelegd dat in beginsel het tweetraps-subsidiesysteem geldt:

  • ·

    eerst wordt een besluit tot het verlenen van de subsidie genomen;

  • ·

    daarna, na afloop van de activiteit of het boekjaar, volgt een besluit tot het vaststellen van de subsidie.

Artikel 3.5

Omdat bestuursorganen geen onoverzienbare financiële verplichtingen willen aangaan (en ingevolge artikel 4:32 van de wet in principe ook niet mogen aangaan), worden subsidies voor deze voortdurende activiteiten veelal voor een beperkte periode verstrekt. Dat kan op verschillende manieren.

Denkbaar is dat de subsidie voor bijvoorbeeld vier jaar wordt verleend, maar telkens na een jaar gedeeltelijk wordt vastgesteld. Bij de meeste duursubsidies vindt echter ieder jaar een nieuwe verlening en een nieuwe vaststelling plaats.

Artikel 3.6

In het tweede lid van artikel 4:25 van de wet is bepaald dat een subsidie wordt geweigerd voor zover door deze verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Artikel 4:35 van de wet bepaalt dat subsidieverlening geweigerd kan worden indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet (geheel) zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen;

  • d.

    de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking tot een onjuiste beschikking zou hebben geleid;

  • e.

    de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend.

In aanvulling hierop zijn in artikel 3.5. elf extra weigeringsgronden opgenomen.

HOOFDSTUK 4 VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 4.1

Subsidieverlening moet altijd bij beschikking plaatsvinden. Dat betekent dus dat het niet mogelijk is om een subsidie alleen bij overeenkomst te verlenen.

Ook heeft de overeenkomst het voordeel dat daarin kan worden bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor subsidie is verleend. De wet verplicht de subsidieontvanger namelijk niet om de activiteiten te verrichten. Het uitgangspunt is juist dat het de gesubsidieerde te allen tijde vrijstaat om de activiteiten niet te verrichten. In het uiterste geval kunnen geschillen over een uitvoeringsovereenkomst zelf ter beoordeling worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.

Artikel 4.2

Artikel 4:37 van de wet geeft een aantal verplichtingen die in de vorm van een voorschrift aan de subsidiebeschikking kunnen worden verbonden. Het gaat bijvoorbeeld om de aard en omvang van de activiteit, de te verzekeren risico's en het afleggen van rekening en verantwoording. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld gegevens worden opgevraagd indien dat voor het opstellen van het gemeentelijk beleid relevant is.

In artikel 4.2 (zie ook artikel 4:38 van de wet) wordt geregeld dat aan de subsidie ook andere verplichtingen kunnen worden verbonden. Voorwaarde is wel dat de verplichtingen moeten strekken tot het verwezenlijken van het doel van de subsidie.

Artikel 4.3

Artikel 4:37 van de wet geeft de mogelijkheid aan de subsidieontvanger verplichtingen op te leggen over de administratie van de inkomsten en uitgaven en het afleggen van rekening en verantwoording. Artikel 4.3 bevat op dit punt een standaardverplichting. Het creëert ook een inzagerecht voor de subsidieverlener, zodat deze desgewenst via de boeken controle kan uitoefenen op de bestedingen van de subsidiegelden. Vooral als de subsidieontvanger bij het afleggen van rekening en verantwoording geen accountantsrapport over hoeft te leggen, kan het inzagerecht van belang zijn.

Artikel 4.4

Dit artikel regelt het afleggen van rekening en verantwoording als de (waardering-)subsidie volgens het ééntraps-systeem is verstrekt.

Artikel 4.5

Deze bepaling is gebaseerd op artikel 4:72 van de wet, een facultatief wetsartikel. Behalve in die gevallen waarin de subsidie geheel gebaseerd is op de gemaakte kosten, kan het voorkomen dat de subsidieontvanger, na de ontplooiing van de activiteiten waarvoor subsidie is verkregen, geld “overhoudt”. In zo’n geval bestaat er, althans op grond van de wet, geen terugbetalingsplicht.

Op grond van voornoemd artikel kan worden bepaald dat de subsidieontvanger wordt verplicht dergelijke gelden in een egalisatiereserve te storten. Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie werd verleend komt ten gunste Onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve. Daarmee kunnen tekorten in een ander (boek-)jaar worden opgevangen. Zo wordt voorkomen dat in geval van tekort een beroep op de gemeente wordt gedaan voor aanvullende subsidie. Bovendien geeft een egalisatiereserve de gesubsidieerde instelling tot op zekere hoogte de mogelijkheid een zelfstandig en flexibel beleid te voeren.

In lid 2 is bepaald dat de vorming en de maximale hoogte van de (egalisatie) reserves en voorzieningen in de beschikking tot subsidieverlening of uitvoeringsovereenkomst wordt opgenomen. De reden van deze bepaling is om mogelijk te maken dat instellingen reserves en voorzieningen opbouwen in verband met toekomstige ontwikkelingen en tegelijkertijd om te voorkomen dat subsidie ongelimiteerd tot reserveopbouw leidt.

Artikel 4.6

Bij verordening kan worden bepaald dat de subsidieontvanger van subsidies voor een groot aantal handelingen de toestemming van de subsidiegever behoeft, aldus artikel 4:71 van de wet. In de concept verordening wordt echter volstaan met een meldingplicht in plaats van toestemming. Achtergrond van de bepaling is, dat het bij deze subsidies vaak gaat om grote bedragen, alsook om activiteiten waarbij de overheid zelf een groot belang heeft, omdat zij ze zelf zou moeten verrichten als de subsidieontvanger dat niet zouden doen.

Zo staat in het eerste lid onder a. dat instellingen aanmerkelijke afwijkingen tussen werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten moeten worden gemeld.

Artikel 4.7

Deze bepaling is gebaseerd op artikel 4:41 van de wet, een facultatief wetsartikel. De verordening moet een grondslag bieden om hiervan gebruik te maken. De subsidieontvanger is onder bepaalde omstandigheden verplicht tot het betalen van een schadevergoeding aan de gemeente, wanneer de subsidie tot vermogensvorming bij de subsidieontvanger heeft geleid. Hierbij gaat het in het bijzonder om situatie, waarbij vermogensbestanddelen niet langer dienen voor de verwezenlijking van het doel waarvoor subsidie is verleend. Dit doet zich o.a. voor wanneer een instelling zichzelf ontbindt of een vorm van samenwerking met een andere instelling aangaat en het mede door middel van subsidie in eigendom verworven instellingspand verkoopt. De wet geeft dat de omvang van de vergoedingsplicht moet worden vastgesteld binnen een jaar nadat het gemeentebestuur op de hoogte is geraakt van de gebeurtenis die het recht op een vergoeding deed ontstaan (rechtszekerheid). De vergoedingsplicht is wel gekoppeld aan een verjaringstermijn van maximaal vijf jaar.

HOOFDSTUK 5 DE SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 5.1 en 5.2

In artikel 5.1. is geregeld dat de subsidieontvanger van subsidies binnen drie maanden na afloop van de activiteit of tijdvak waarvoor subsidies is verleend, een aanvraag tot het vaststellen moet indienen

Artikel 5.6

Voor een budgetsubsidie geldt de verplichte eis van een goedkeurende accountantsverklaring. De accountantsverklaring vormt een waarborg tegen onjuist gebruik van die gelden. Volgens het derde lid kan van de subsidieontvanger worden gevergd dat hij de accountant ook laat onderzoeken of aan alle dan wel bepaalde subsidieverplichtingen is voldaan. Het onderscheidt tussen de in het vierde lid van dit artikel genoemde begrippen vrijstelling en ontheffing is, dat van vrijstelling sprake is wanneer een of meer categorieën van gevallen worden vrijgesteld van de verplichting van het eerste lid, en van ontheffing als het om een individueel geval gaat.

In algemene zin kan men stellen dat de instelling er voor moet zorgen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de manier waarop daarover verantwoording wordt afgelegd, de toets van de rechtmatigheid moet kunnen doorstaan.

Artikel 5.7

De subsidieontvanger dient bij de aanvraag tot subsidievaststelling van een budgetsubsidie een goedkeurende accountantsverklaring te overleggen. Niet in alle gevallen blijkt dit mogelijk te zijn. In dat geval is het college toch bevoegd een beslissing op de subsidievaststelling te nemen.

De subsidie-ontvanger moet dan zo spoedig mogelijk (binnen 3 maanden) na de vaststelling van de subsidie door het college de accountantsverklaring overleggen. Indien de subsidieontvanger na vaststelling van de subsidie een niet-goedkeurende accountantsverklaring overlegt, is het college bevoegd de beschikking tot vaststelling van de subsidie geheel of gedeeltelijk in trekken en de vastgestelde en inmiddels betaalde subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

Artikel 5.8

Het college beslist binnen acht weken na ontvangst over de aanvraag tot de subsidievaststelling.

HOOFDSTUK 6 INTREKKEN EN WIJZIGEN SUBSIDIE

Artikel 6.1

Deze bepaling stoelt op artikel 4:50, eerste lid onderdeel c van de wet, dat het mogelijk maakt de al in de wet (vooral in artikel 4:48 en artikel 4:50) genoemde gronden voor het intrekken en wijzigen bij wettelijk voorschrift aan te vullen. Het tweede lid geeft het college ook de bevoegdheid tot het intrekken of wijzigen wanneer de subsidie door de gemeenteraad is verstrekt. De lengte van de procedure van een gemeenteraadsbesluit staat bij faillissement e.d. een snelle reactie in de weg.

HOOFDSTUK 8 BELEIDSTERREINEN DIE VOOR SUBSIDIE IN AANMERKING KOMEN

Subsidieverlening moet plaatsvinden op grond van een wettelijk voorschrift. Artikel 8.1. fungeert als die wettelijke grondslag.

Een algemene omschrijving van de beleidsterreinen is voldoende. Het is dan wel belangrijk om in nadere regels de te subsidiëren activiteiten nader te omschrijven om te voorkomen dat heel veel activiteiten eronder vallen.

De volgende onderdelen kunnen in nadere beleidsregels nader worden uitgewerkt:

  • a.

    wie kan voor welke activiteiten tot welk bedrag subsidie krijgen;

  • b.

    termijnen en procedures v.w.b. aanvraag en beslissing;

  • c.

    specifieke voorwaarden waaraan voldaan moet worden;

  • d.

    extra weigeringsgronden;

  • e.

    de wijze waarop de subsidie wordt berekend;

  • f.

    aanvraagprocedure subsidievaststelling, incl. over te leggen stukken en gegevens;

  • g.

    vaste beleidslijnen op het punt van prioriteiten qua honorering van aanvragen, toetsingscriteria e.d.

Doordat het college bevoegd is nadere beleidsregels vast te stellen, is het in staat om het subsidieproces te sturen in de gewenste richting. Uiteraard dient het college bij de vaststelling van de nadere regels rekening te houden met de door de raad vastgestelde of vast te stellen beleidskaders zoals de programma’s.

HOOFDSTUK 9 SLOT-BEPALINGEN EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 9.1

De gemeentebegroting maakt al jarenlang melding van subsidieontvangers met het bedrag dat maximaal aan subsidie kan worden verkregen. In die gevallen kan de verstrekking van de subsidie plaatsvinden zonder dat daarvoor de ASV wordt gevolgd. Dit vloeit voort uit artikel 4:23 lid 3 onder c Algemene wet bestuursrecht. Desondanks is in het verleden bij in de begroting vermelde subsidieontvangers de ASV gevolgd.

Het vermelden van de subsidieontvanger in de begroting leidt in de praktijk tot onduidelijkheid over de vraag of dit kan worden gezien als een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking van de raad, of dat pas van een beschikking sprake is zodra het college op de subsidieaanvraag beslist.

Daarnaast is het de vraag of de vermelding van de subsidieontvanger en het bedrag past in het dualistische stelsel waarbij de raad het begrotingskader (programma’s) vaststelt en het college belast is met de uitvoering daarvan. Om deze redenen wordt er naar gestreefd het aantal in de begroting te vermelden subsidieontvangers te beperken tot die gevallen waarbij het volgen van de ASV geen toegevoegde waarde heeft.

Daarom is ook in artikel 1.2.2. onder e. bepaald dat de Algemene subsidieverordening 2007 op begrotingspostsubsidies niet van toepassing is. Om een verantwoorde overgang te creëren naar een nieuwe situatie waarbij de gemeentebegroting geen tot slechts enkele subsidiebegrotingsposten kent is in artikel 9.1.een overgangsbepaling opgenomen waarin is bepaald dat op de subsidieontvanger die op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening reeds met naam en subsidiebedrag vermeld staat in de gemeentebegroting ook na dat tijdstip de Algemene subsidieverordening 2007 van toepassing is, indien en zolang deze vermelding voortduurt. De raad houdt de bevoegdheid om in de toekomst een besluit te nemen een subsidiebegrotingspost op te nemen. In dat geval geldt zoals gezegd de Algemene subsidieverordening 2007 niet en heeft de raad bij de aanvraag en vaststelling de nodige beleidsvrijheid.

Artikel 9.2.

De ASV 2007 is van toepassing op alle subsidies die na de inwerkingtreding worden verstrekt. Op de daarvoor verstrekte subsidies blijft de ASV 1998 van toepassing.