Organisatie | Heiloo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening sociaal domein gemeente Heiloo 2017 |
Citeertitel | Verordening sociaal domein gemeente Heiloo 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Wijziging van Artikel I, onder D werkt terug tot en met 1 januari 2018
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-03-2018 | 01-01-2020 | Wijzigingsregeling | 05-02-2018 | ||
05-08-2017 | 02-05-2017 | 02-03-2018 | artt. 6, 10, 11, 17b, 17c en 54 | 10-07-2017 | 6340682 |
02-05-2017 | 05-08-2017 | Nieuwe regeling | 03-04-2017 | Onbekend |
De raad van de gemeente Heiloo;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 februari 2017;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet, de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de artikelen 6, 8, 8a, 8b en 10b van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 147 van de Gemeentewet;
gezien het advies uit de commissie Maatschappelijke Zaken van 13 maart 2017;
overwegende dat we het sociaal domein integraal benaderen en daarom de gemeentelijke regels op het gebied van de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in één verordening willen vastleggen;
vast te stellen de Verordening Sociaal Domein gemeente Heiloo 2017
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Deze verordening is van toepassing op het (integrale) proces rond de uitvoering van de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015), Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Wet passend onderwijs (daar waar de gemeente verantwoordelijk is).
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, WMO 2015, Participatiewet, IOAW of IOAZ, Wet passend onderwijs, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
In deze verordening wordt verder verstaan onder:
een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WMO 2015, een vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in de Jeugdwet en een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5 sub e van de Participatiewet.
de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin dat recht heeft op een uitkering dan wel op een maatwerkvoorziening in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ of de persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet; of
een cliënt zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de WMO 2015.
een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WMO 2015 en artikel 9 van deze verordening;
een individuele voorziening als bedoeld in de Jeugdwet en artikel 8 van deze verordening;
een voorziening als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Participatiewet en artikel 34 van de IOAW/IOAZ;
een voorziening als bedoeld in artikel 11, van de Participatiewet en artikel 5 van de IOAW/IOAZ.
plan ter ondersteuning van de inwoner, bedoeld voor één of meer personen, dat in ieder geval is:
het hulpverleningsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
het persoonlijk plan of de uitkomst van het onderzoek van het college zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de WMO 2015;
een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet; en/of
het kenbaar maken van een hulpvraag aan het college zoals bedoeld in artikel 2.3 eerste lid van de Jeugdwet, het doen van een melding zoals bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de WMO 2015 en/of het kenbaar maken van een hulpvraag op basis van de Participatiewet.
toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c, van de Participatiewet, of
de toegekende bijzondere bijstand voor levensonderhoud overeenkomstig artikel 12 en 13, derde lid van de Participatiewet, of
grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW/IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van die wetten.
Hoofdstuk 2 Integrale benadering
Artikel 3. Het gesprek en ondersteuningsplan
Het college onderzoekt in een gesprek met de inwoner, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
welke bijdragen in de kosten de inwoner met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de WMO 2015 verschuldigd zal zijn, en
Artikel 5. Verstrekken van een maatwerkvoorziening
Het college houdt bij het bepalen welke maatwerkvoorziening en/of ondersteuning het meest doelmatig en toereikend is, rekening met de omstandigheden, behoeften en (functionele) mogelijkheden van de inwoner. De belanghebbende heeft recht op een passende oplossing welke compenserend is en waarbij zowel prijs als kwaliteit afwegingscriteria zijn.
Voor maatwerkvoorzieningen in het kader van de WMO 2015 gelden de aanvullende voorwaarden uit artikel 10 van deze verordening.
Artikel 6. Maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb
Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en/of artikel 2.3.6 van de WMO 2015.
Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de WMO 2015 verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de inwoner voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
In het gesprek als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, komt naar voren of een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura of in de vorm van pgb passend is. In overeenstemming met artikel 8.1.1. van de Jeugdwet en/of artikel 2.3.6 van de WMO 2015 wordt tevens besproken wat de motivering is van de inwoner om voor een pgb te kiezen.
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en
Wanneer een pgb-houder iemand uit het sociaal netwerk wil betrekken gelden de volgende voorwaarden:
De pgb-houder kan alleen een persoon uit het netwerk buiten de leefeenheid van de belanghebbende betrekken indien het:
persoonlijke verzorging, individuele begeleiding en kortdurend verblijf op grond van de Jeugdwet betreft;
huishoudelijke hulp, begeleiding voor zelfstandig en veilig wonen, begeleiding bij een zinvolle daginvulling, of respijtzorg voor een ondersteunend netwerk op grond van de WMO 2015 betreft.
De persoon die de pgb-houder wil betrekken uit het sociale netwerk buiten de leefeenheid voor het leveren van een maatwerkvoorziening jeugd krijgt maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende pgb-uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners betaald.
Artikel 7. Beschikking maatwerkvoorziening
Aanvullend op het eerste lid wordt in de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening Jeugd of WMO 2015 het volgende vastgelegd:
Aanvullend op het eerste lid wordt bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op grond van de Participatiewet, IOAW en/of IOAZ zoals bedoeld in artikel 11, vierde lid, sub a tot en met e, van deze verordening in ieder geval vastgelegd:
Een beschikking voor een maatwerkvoorziening Jeugdwet hoeft niet te worden afgegeven in geval van zorg die wordt ingezet door:
de gecertificeerde instellingen zoals genoemd in artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet.
De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen op hun verzoek een beschikking ontvangen.
Paragraaf 3.2 Voorzieningen op grond van de WMO 2015
Artikel 10. Aanvullende voorwaarden voor maatwerkvoorzieningen WMO
Een inwoner die beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie ondervindt, kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie van de inwoner zodat de inwoner zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, indien:
Paragraaf 3.3 Voorzieningen op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ
Artikel 11. Maatwerkvoorzieningen Participatiewet, IOAW en IOAZ
Onder maatwerkvoorzieningen Participatiewet, IOAW en IOAZ vallen in ieder geval:
aanvullende inkomensondersteuning op grond van artikel 35 van de Participatiewet.
De scholing, als bedoeld in het vierde lid, sub c, van dit artikel is niet van toepassing op personen zoals bedoeld in artikel 7, derde lid, sub a, van de Participatiewet.
Het college kan één of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Deze bevoegdheid geldt niet voor de voorziening als bedoeld in het vierde lid, sub f, van dit artikel. Een door het college opgesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening als het budgetplafond bereikt is.
Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Jeugdwet
Artikel 12. Verwijzing naar jeugdhulp door huisarts, medisch specialist, jeugdarts of basisschool
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of basisschool naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. Voor een basisschool geldt dat zij uitsluitend doorverwijzen naar dyslexiezorg.
Artikel 13. Jeugdhulp bij kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die:
Artikel 14. Verwijzing naar jeugdhulp door Veilig Thuis
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door Veilig Thuis, als en voor zover Veilig Thuis van oordeel is dat inzet van deze jeugdhulp nodig is.
Artikel 15. Jeugdhulp in spoedeisend geval
In spoedeisende gevallen treft het college zo snel mogelijk een passende tijdelijke voorziening, of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen WMO 2015
Artikel 17b. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen binnen de WMO
Een belanghebbende is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van een maatwerkvoorziening dan wel pgb, volgens het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, zolang de belanghebbende van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de belanghebbende en zijn echtgenoot.
De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.
In afwijking van artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bedraagt de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dan wel het totaal van deze bijdragen:
voor de gehuwde belanghebbende of de gehuwde belanghebbenden tezamen, € 0,– per bijdrageperiode, met dien verstande dat dit bedrag, indien het gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015:
De in het vierde lid genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2017 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige belanghebbende is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een belanghebbende.
Artikel 17c Aanvullende regels voor bijdrage in de kosten van woon- en vervoersvoorzieningen binnen de Wmo
Artikel 19. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de WMO 2015, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
De in het tweede lid genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2017 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2.
Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
De toezichthoudend ambtenaar als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de WMO 2015 doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet en IOAW/IOAZ
Paragraaf 2 Beschut werk en Loonkostensubsidie
Artikel 27. Participatievoorziening Beschut werk
Het college biedt de voorziening beschut werk aan aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon:
behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet; of
een persoon is die een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet, of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, of recht heeft op arbeidsondersteuning als bedoeld in artikel 2:15 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid krijgt een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschut werkplek omdat het aantal geraamde beschut werkplekken in het jaar waarin de indicatie is afgegeven al is gerealiseerd, voorrang bij het aanbieden van de voorziening beschut werk op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken, biedt het college de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan:
Bovenop het aantal geraamde beschut werkplekken, zoals bedoeld in artikel 10b, vierde lid, van de Participatiewet, realiseert het college geen extra dienstbetrekkingen beschut werk.
Artikel 28. Loonkostensubsidie
Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:
de belanghebbende moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, sub a van de Participatiewet, die belanghebbende is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en die belanghebbende heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie; of
de belanghebbende moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 10d, tweede lid van de Participatiewet.
Paragraaf 3.1 Individuele Studietoeslag
In afwijking van artikel 4 van deze verordening wordt een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, ingediend middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Paragraaf 3.2 Individuele inkomenstoeslag
In afwijking van artikel 4 van deze verordening wordt een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, ingediend middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Artikel 33. Langdurig laag inkomen
Een belanghebbende heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende een periode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum het in aanmerking te nemen inkomen als bedoeld in de artikelen 32 en 33 van de Participatiewet, en de algemene bijstand niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 34. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in anmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen
Artikel 35. Mate van verlaging
De verlaging vindt plaats met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 36. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, tweede, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid en artikel 18b eerste, negende, tiende en elfde lid van de Participatiewet, of de voorziening als bedoeld in artikel 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW/IOAZ wordt in ieder geval vermeld:
Artikel 39. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het toepassen van de verlaging aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Als over deze periode de uitkering reeds is verlaagd of er geen recht op de uitkering bestaat wegens inkomsten boven de norm in die maand, vindt de verlaging aansluitend op deze periode plaats. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende uitkering.
Paragraaf 4.2 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 41. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende, waardoor de verplichting op grond van artikel 9, artikel 9a en artikel 17, tweede lid of artikel 18b van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het binnen de zoektijd van 4 weken toch aanvragen van een uitkering, terwijl geen sprake is van de uitzondering als vermeld in artikel 41, zesde en achtste lid van de Participatiewet.
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
het te laat komen op de werkplek voor het verrichten van naar vermogen opgedragen beloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid sub c van de Participatiewet
het niet verschijnen op een oproep voor het afleggen van de taaltoets en/of het niet of onvoldoende medewerking verlenen bij het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet.
het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak, genoemd in artikel 44a van de Participatiewet;
het onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder sociale activering, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b van de Participatiewet;
het niet tijdig of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet;
het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub c van de Participatiewet.
het tijdens de zoektijd van 4 weken als bedoeld in artikel 41, vierde lid, van de Participatiewet niet naar vermogen solliciteren en/of zoeken naar mogelijkheden binnen het ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs;
het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Artikel 42. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van artikel 13, tweede lid, artikel 37 en artikel 38 van de IOAW/IOAZ niet (tijdig) of onvoldoende wordt nagekomen of er sprake is van het betonen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub e, van de IOAW/IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid van IOAW/IOAZ;
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid en 37, eerste lid sub e, van de IOAW/IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub f, van de IOAW/IOAZ.
het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, sub a of b, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, sub a of b, van de IOAZ;
Artikel 43. Hoogte en duur van een verlaging
Het percentage van de afstemming als bedoeld in het eerste lid, sub a tot en met c, van dit artikel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering of voorziening is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van een verplichting van dezelfde of een hogere categorie.
Paragraaf 4.3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 44. Duur van een verlaging
Als belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de norm gedurende:
één maand bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel b, f en g van de Participatiewet;
twee maanden bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, c, d, e en h van de Participatiewet.
Paragraaf 4.4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 45. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Participatiewet, wordt toegepast in andere dan de in artikel 41 van deze verordening vermelde situaties.
Onverminderd artikel 35 van deze verordening wordt de verlaging voor de navolgende situaties vastgesteld op:
20% van de norm gedurende ten hoogste het aantal maanden dat belanghebbende (volledig) aanspraak moet maken op een uitkering vanwege het verwijtbaar afzien van het hem toekomende deel van de boedel in het kader van een echtscheiding, waarmee hij (deels) zelf in de noodzakelijke bestaanskosten had kunnen voorzien;
100% van de norm gedurende ten hoogste drie maanden, indien de belanghebbende door een (boetewaardige) gedraging verwijtbaar geen of geen volledige uitbetaling krijgt van een uitkering krachtens een werknemersverzekering, volksverzekering of sociale voorziening, waardoor hij aanspraak heeft moeten maken op een uitkering;
Het percentage van de afstemming als bedoeld in het tweede lid, sub a tot en met e, van dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.
De duur van de afstemming als bedoeld in het tweede lid, sub f tot en met h, van dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.
Artikel 46. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door verbaal geweld, of discriminatie tegenover personen of instanties, die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet of de uitvoering van de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub g, van de IOAW/IOAZ, wordt, onverminderd artikel 35 van deze verordening, de uitkering of voorziening verlaagd met 50% van de norm gedurende een maand.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door intimidatie (uitoefenen van psychische druk), zaakgericht fysiek geweld (vernielingen), mensgericht fysiek geweld of een combinatie van agressievormen tegenover personen of instanties, die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid van de Participatiewet of de uitvoering van de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub g, van de IOAW/IOAZ wordt, onverminderd artikel 35 van deze verordening, de uitkering of voorziening verlaagd met 100% van de norm gedurende een maand.
Artikel 47. Niet nakomen van overige verplichtingen
Indien een belanghebbende één of meerdere door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast.
Onverminderd artikel 35 van deze verordening wordt de verlaging voor de duur van een maand vastgesteld op:
10% van de norm bij het niet verlenen van medewerking aan betaling in natura van een deel van de uitkering in situaties zoals bedoeld in artikel 57, sub b, van de Participatiewet;
20% van de norm bij het niet verlenen van medewerking aan het in naam van de belanghebbende doen van door het college noodzakelijk geachte doorbetalingen aan derden/instanties uit de toegekende uitkering in situaties zoals bedoeld in artikel 57, sub a, van de Participatiewet;
20% van de norm bij het niet voldoen aan de verplichtingen die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan de uitkering verbonden rente- en aflossingsverplichtingen (artikel 48, derde lid, van de Participatiewet);
50% van de norm bij het anderszins niet of niet onvolledig nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet.
Het percentage of de duur van de afstemming als bedoeld in voorgaand lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan het niet, niet (tijdig) of onvolledig nakomen van een verplichting van dezelfde of een hogere categorie.
Artikel 48. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet, niet volledig of te laat nakomen van een verplichting verbonden aan de uitkering of voorziening tot gevolg heeft, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de afstemming uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste mate van verlaging is gesteld.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan het college bij een cumulatie van verschillende gedragingen, of een herhaling daarvan, met inachtneming van het gestelde in deze verordening de uitkering of voorziening afwijkend verlagen op grond van deze verordening. Deze afwijkende verlaging vindt niet plaats indien dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Artikel 49. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de voorziening op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW of artikel 20, tweede lid van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Hoofdstuk 7 Herziening, intrekking, beëindiging en terugvordering
Artikel 50. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering Jeugdwet, WMO 2015, Participatiewet, IOAW en IOAZ
Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet, artikel 2.3.8 van de WMO 2015, artikel 17 van de Participatiewet en artikel 13 van de IOAW/IOAZ doet een belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over een maatwerkvoorziening dan wel over een pgb.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, sub a, van dit artikel heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de belanghebbende opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de belanghebbende en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de WMO 2015.
Artikel 51. Beëindiging maatwerkvoorziening gericht op arbeidsinschakeling
Het college kan een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 11, vierde lid, sub a tot en met e van de verordening beëindigen als:
de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de Participatiewet, de artikelen 13 en 37 van de IOAW of de artikelen 13 en 37 van de IOAZ niet nakomt;
de belanghebbende die aan de maatwerkvoorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub a, van de Participatiewet;
de belanghebbende die aan de maatwerkvoorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een belanghebbende als bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub a, onder 2, van de Participatiewet;
Artikel 52. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik
Dit handhavingsbeleidskader omvat in elk geval de wijze van preventie en bestrijding van fraude, oneigenlijk gebruik en misbruik en niet-gebruik van de Jeugdwet, WMO 2015, Participatiewet, IOAW en IOAZ alsmede welke handhavingsinstrumenten daartoe worden ingezet en de wijze waarop deze worden toegepast.
Artikel 53. Aangifte bij het Openbaar Ministerie
Indien een schending van de inlichtingenplicht leidt tot benadeling van de gemeenten, doet het college aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten in de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 54. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de WMO 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of
Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de WMO 2015, en
rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de WMO 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
Het college kan in een bijzonder geval afwijken van de bepalingen in deze verordening voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt.
Artikel 58. Intrekken oude verordeningen en overgangsrecht
De volgende verordeningen worden ingetrokken:
Verordening individuele inkomenstoeslag 2015, zoals vastgesteld op 8 december 2014;
Aldus besloten door de raad van de gemeente Heiloo in de openbare raadsvergadering van maandag 3 april 2017.
Mevrouw G. A. Beeksma
griffier
De heer T.J. Romeyn
voorzitter
Bijlage 1 bij artikel 28 – wijze waarop loonwaarde wordt vastgesteld
Het college stelt nadere regels vast over de methode van de loonwaarde meting. De loonwaarde wordt door de gemeente in samenspraak met de werkgever op de werkplek vastgesteld. Het college maakt bij bepaling van de loonwaarde gebruik van een landelijk getoetst systeem waardoor transparantie over de totstandkoming van de loonwaarde geborgd is. Het mag niet zo zijn dat de loonwaarde afhankelijk is van degene die hem vaststelt.
Binnen het regionale Werkbedrijf 1 zijn afspraken gemaakt over de minimumeisen waaraan een methode ter bepaling van de loonwaarde moet voldoen
In het besluit loonkostensubsidie Participatiewet staat onder andere dat de loonwaardebepaling op de werkplek moet plaatsvinden en dat er ruimte moet zijn voor inbreng van de werkgever. De afgegeven loonwaardebepaling is bindend.
De te hanteren loonwaardemethodiek voldoet aan de volgende wettelijke eisen:
De werkwijze van deze methodiek bestaat uit de volgende kenmerken:
In de regio Noord-Holland Noord wordt de structuur van het RPA-NHN benut om vorm te geven aan de inrichting en uitvoering van het regionaal Werkbedrijf. Het RPA-NHN fungeert namens de partijen in de arbeidsmarktregio Noord-Holland Noord als coördinator voor de afspraken van het regionaal Werkbedrijf. In het RPA-NHN zijn de 17 regiogemeenten, UWV, MKB, VNO-NCW, FNV,CNV, VCP, ROC Kop van Noord-Holland, Horizon College, Clusius College en Hogeschool Inholland vertegenwoordigd.