Organisatie | Heemstede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ Heemstede 2017 |
Citeertitel | Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ Heemstede 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Toelichting bij maatregelenverordening |
Deze regeling vervangt de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ Heemstede 2015 (II)
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-04-2017 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 20-04-2017 | 687796 |
De raad van de gemeente Heemstede;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 maart 2017;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en d, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en de Algemene wet bestuursrecht;
gezien het advies van de commissie Samenleving van 11 april 2017;
besluit vast te stellen de volgende verordening;
Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ Heemstede 2017.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
benadelingsbedrag: de netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Voor het bepalen van het benadelingsbedrag wordt uitgegaan van het nettobedrag van de uitkering, zoals ook het geval is bij het benadelingsbedrag in het kader van de bestuurlijke boete;
recidive: wanneer belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert of het afzien van het opleggen van een maatregel op grond van de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert of dringende redenen als bedoeld in artikel 6, derde lid van deze verordening;
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 30c, tweede lid, of artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak
Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerstvolgende uitkeringsmaand die verstrekt gaat worden en volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
Artikel 8 Samenloop van gedragingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Artikel 9 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW of IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging op grond van de verordening achterwege.
Hoofdstuk 2 Niet of niet volledig nakomen van de niet-geüniformeerde verplichtingen Participatiewet.
Artikel 11 Gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren
Tot de tweede categorie behoren de volgende gedragingen:
het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een voorziening, anders dan bedoeld in artikel 18 vierde lid onder h Participatiewet, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening;
het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de afspraken in het plan van aanpak;
het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Tot de derde categorie behoort de volgende gedraging:
het zodanig laten blijken, uit houding of gedrag, dat de verplichtingen op grond van artikel 9 eerste lid onder b van de wet, niet worden nagekomen waardoor de ontheffing op grond van artikel 9a eerste lid van de alleenstaande ouder wordt ingetrokken zoals bedoeld in artikel 9a vijfde lid onder d van de wet.
Artikel 12 Het niet of onvoldoende nakomen van de overige aan de bijstand verbonden verplichtingen
Tot de tweede categorie behoren de volgende gedragingen:
het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de nadere verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 55 van de wet die strekken tot arbeidsinschakeling, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand, of bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand.
Artikel 13 Het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan
Indien een belanghebbende blijk geeft van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan een maatregel worden opgelegd uit de tweede categorie. In dit geval kan de standaardperiode genoemd in het tweede lid onderdeel c van artikel 10 van deze verordening afwijkend worden vastgesteld en gelijkgesteld aan de periode waarop een beroep op bijstand wordt gedaan vanwege dit tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
In afwijking van het eerste lid kan bij incidentele of periodieke bijzondere bijstand een maatregel worden opgelegd wanneer er sprake is van betoond tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. De hoogte van de maatregel is afhankelijk van het betoonde tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Artikel 14 Maatregel bij verlies van een voorliggende voorziening door verrekening van bestuurlijke boete
Indien belanghebbende afhankelijk wordt van bijstand als gevolg van een opgelegde boete bijeen passende voorliggende voorziening, wordt een maatregel opgelegd van de derdecategorie gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening.
Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de wet, alsmede artikel 37, eerste lid onder g van de IOAW en artikel 37, eerste lid, onder g van de IOAZ, wordt een verlaging opgelegd uit de derde categorie gedurende één maand.
Artikel 16 Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Tot de tweede categorie behoren de volgende gedragingen:
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
Tot de derde categorie behoren de volgende gedragingen:
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, aanhef en onder e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, aanhef en onder e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, aanhef en onder e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ.
Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling