Melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 2. Melding hulpvraag
- 1.
Een hulpvraag kan vormvrij door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.
- 2.
Het college bevestigt de ontvangst van een melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.
- 3.
In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wet treft het college na de
melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
- 1.
Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
- 2.
Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2,eerste lid, van de Wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.
Artikel 4. Persoonlijk plan
- 1.
Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2., vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.
- 2.
Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in lid 1 aan het college heeft
overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.
Artikel 5. Informatie en identificatie
1.Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar
het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de
beschikking kan krijgen.
2.Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, is vaststelling van de identiteit aan de hand van een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voldoende.
Artikel 6. Onderzoek
1.Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet,
van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo
spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
- 2.
Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek, tenzij de hulpvraag genoegzaam bekend is. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.
- 3.
De factoren, genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in lid 2.
- 4.
Indien de cliënt bekend is bij de gemeente, kan worden afgezien van het onderzoek zoals
genoemd in lid 3 van dit artikel.
5.Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en
plichten en de vervolgprocedure, vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens
te verwerken.
6.In het onderzoek wordt, indien van toepassing, gebruik gemaakt van de bepalingen van het
Protocol Gebruikelijke Zorg, CIZ 2005 voor HO en Protocol Gebruikelijke Zorg CIZ versie 7.1. De relevante teksten zijn opgenomen in bijlage II & III van de beleidsregels
7.Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, als bedoeld in lid 2.
Artikel 7. Advisering
- 1.
Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding of aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:
- a.
Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.
- b.
Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.
- 2.
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:
- a.
Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 5 is gevoerd.
- b.
Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 5 heeft gevoerd, maar waarvan de medische, psychisch of psychosociale omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.
- c.
Het college dat overigens gewenst vindt.
Artikel 8. Aanvraag
1.Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een
maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.
- 2.
Een aanvraag wordt ingediend door middel van een aanvraagformulier.
- 3.
Het verslag kan als bijlage van en door ondertekening van een aanvraagformulier direct als
aanvraag worden ingediend.
4.Het college neemt het verslag mede als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag
om een maatwerkvoorziening.
Maatwerkvoorziening
Artikel 9. Criteria voor maatwerkvoorziening
- 1.
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening indien er sprake is van een noodzaak tot ondersteuning en de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van:
- a.
- b.
- c.
- d.
hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of
- e.
algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of
- f.
algemene voorzieningen en/of
- g.
- 2.
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening in de vorm van opvang/beschermd wonen indien:
- a.
de cliënt problemen heeft bij het zich handhaven in de samenleving; of
- b.
de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld; en
- c.
voor zover de cliënt deze problemen niet kan wegnemen/verminderen door gebruik te maken van:
- i.
- ii.
- iii.
- iv.
hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of
- v.
voorliggende voorzieningen
- vi.
algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of
- vii.
algemene voorzieningen en/of
- viii.
- 3.
Het college kent slechts de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening toe.
- 4.
Het college beoordeelt of het primaat verhuizen van toepassing is.
Artikel 10. Criteria individuele begeleiding basis en speciaal
- 1.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor individuele begeleiding Basis als:
- a.
De cliënt ondersteuning nodig heeft bij of met het oefenen met vaardigheden en handelingen, of
- b.
De cliënt ondersteuning nodig heeft inzake het aanbrengen van (dag)structuur of het voeren van regie in het dagelijks leven, of
- c.
De cliënt ondersteuning nodig heeft bij het aansturen van zijn of haar gedrag, of
- d.
Toezicht op de cliënt nodig is.
- 2.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor individuele begeleiding Speciaal als:
- a.
de cliënt voldoet aan de criteria zoals beschreven in artikel 10, lid 1, sub a tot en met d en;
- b.
bij cliënt sprake is van een complexe ondersteuningsvraag, blijkend uit de noodzaak tot inzet van individuele begeleiding, of
- c.
er bij het functioneren van de cliënt sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving, of
- d.
toezicht op de cliënt nodig is, of
- e.
er sprake is van niet-aangeboren hersenletsel, meervoudige problematiek, gedragsproblematiek zoals agressie of zware psychiatrische problematiek waarbij specialistische begeleiding nodig is.
Artikel 11. Maatwerkvoorziening kortdurend verblijf
- 1.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf met een maximum van 159 etmalen per jaar als:
- a.
de cliënt is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht, en
- b.
de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.
Artikel 12. Maatwerkvoorziening begeleiding groep basis en speciaal
- 1.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor begeleiding groep Basis als:
- a.
de cliënt als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om een
dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een
arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren; of
- b.
daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.
- 2.
Een cliënt kan, indien hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, in aanmerking
komen voor arbeidsmatige dagbesteding, als:
a.de cliënt ondersteuning nodig heeft inzake het aanbrengen van (dag)structuur of het
voeren van regie in het dagelijks leven, en
b.de aanvrager geen of zeer geringe loonvormende arbeidsprestatie kan leveren door het
ontbreken van werkvaardigheden als gevolg van beperkingen en daaruit voortvloeiend
een ondersteunings- en/of toezichtsvraag heeft, of
- c.
daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.
- 3.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor begeleiding groep Speciaal als:
- a.
De cliënt voldoet aan de criteria zoals beschreven in artikel 12, lid 1, sub a tot en met b of artikel 12 lid 2 sub a tot en met c
- b.
de aanvrager als gevolg van een aandoening of beperking zwaar regieverlies
ondervindt met als gevolg langdurig tekortschietende zelfregie over het dagelijkse leven, en
c.er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding
directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is, of
d.daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.
Artikel 13. Maatwerkvoorziening opvang en beschermd wonen
Het college verstrekt de maatwerkvoorziening beschermd wonen overeenkomstig het daartoe
vastgesteld beleid van de centrumgemeente Groningen, de vigerende verordening maatschappelijke
ondersteuning, het vigerende besluit maatschappelijke ondersteuning, de regels omtrent het
persoonsgebonden budget in relatie tot beschermd wonen, de regels voor bijdrage in de kosten van
beschermd wonen en de nadere regels van de centrumgemeente.
Artikel 14. Weigeringsgronden
- 1.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
- a.
wanneer de gevraagde maatwerkvoorziening een (mogelijk) anti-revaliderende werking heeft;
- b.
wanneer voor de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;
- c.
indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;
- d.
voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;
- e.
Als een eerder door het college verstrekte voorziening nog niet is afgeschreven volgens het afschrijvingsschema zoals bedoeld in artikel 12 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning BMWE gemeenten, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
- -
tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of
- -
als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.
- f.
Als deze voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande beperkingen, die geen verband houden met de overgang naar een volgende levensfase.
- 2.
Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:
- a.
als deze niet langdurig noodzakelijk is, behoudens hulp bij het huishouden.
- b.
indien de cliënt geen ingezetene is van, of zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Bedum, De Marne, Winsum of Eemsmond.
- 3.
Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
- a.
voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;
- b.
ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing;
- c.
indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding
bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;
d.indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest
geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.
e.de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar
door bewoond te worden.
- f.
indien cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen, tenzij er sprake is van co-ouderschap;
- g.
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van complexen bedoeld voor de doelgroep betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing.
- 4.
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving.
Artikel 15. Inhoud beschikking
- 1.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
- 2.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
- b.
wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
- c.
hoe de voorziening wordt verstrekt;
- d.
of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.
- e.
- 3.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
- d.
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en
- e.
de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
- f.
of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.
Artikel 16. Regels voor pgb
- 1.
Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.
- 2.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor wat betreft het vervoer is gebaseerd op
(het ov tarief voor vervoer met een OV-chipkaart) waarbij het uitgangspunt geldt dat maximaal 2500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.
- 3.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor wat betreft begeleiding is gebaseerd op de ondergrens van de bandbreedte van de aanbesteding uit het Ommelander Samenwerkingsmodel. De bandbreedte is tot stand gekomen aan de hand van marktonderzoek
- 4.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor wat betreft Huishoudelijke Ondersteuning is gebaseerd op de kostprijs van de voorziening. De kostprijs van de voorziening komt voor uit de aanbesteding van de dienst. De kostprijs wordt jaarlijks vastgelegd in het afspraken register.
- 5.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor wat betreft hulpmiddelen is gebaseerd op de huurprijs volgend uit de aanbesteding van hulpmiddelen
- 6.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor wat betreft het vervoer is gebaseerd op
(het ov tarief voor vervoer met een OV-chipkaart) waarbij het uitgangspunt geldt dat maximaal 2500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.
- 7.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor overige zaken wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura of de door het college geaccepteerde offerte en is toereikend voor de aanschaf, verzekering en het onderhoud daarvan.
- 8.
Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening wordt onderscheid gemaakt tussen:
- a.
Het tarief voor professionals. Tot deze groep behoren personen die:
- i.
werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.
- ii.
aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel en de beschikking hebben over een beschikking geen loonheffingen (BGL). Daarnaast moeten ze ten aanzien van de uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.
- b.
Sociaal netwerk: een persoon zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet
- c.
Informeel netwerk; een ondersteuner niet zijnde een persoon als bedoeld onder a of b.
- 9.
Het persoonsgebonden budget voor personen als bedoeld onder lid 8, sub a, onderdeel i en ii bedraagt maximaal de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura en is toereikend.
- 10.
Het persoonsgebonden budget voor personen waarbij sprake is van een arbeidsovereenkomst bedraagt maximaal het van toepassing zijnde uurloon vermeerderd met de werkgeverslasten.
- 11.
Het persoonsgebonden budget voor personen als bedoeld onder lid 8, sub b, en lid 8, sub c, is een all-in tarief afgeleid van het wettelijk minimumloon voor volwassenen op basis van een 36-urige werkweek.
- 12.
De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:
- a.
- b.
Kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers.
- c.
Kosten voor het voeren van een pgb-administratie.
- d.
Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb.
- e.
Kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.
- 13.
Loondoorbetaling bij ziekte, vervanging bij ziekte en claims zijn verzekerd via de SocialeVerzekerings Bank (SVB).
- 14.
Een pgb dient door de cliënt binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.
- 15.
Het college kan in het Besluit nadere regels stellen over de hoogte van het pgb.
Artikel 17. Nadere verplichtingen budgethouder
1.De budgethouder is verplicht om gedurende de gebruiksduur de aangeschafte voorziening
voldoende te laten onderhouden en toereikend te verzekeren.
2.In geval van een elektrische vervoersvoorziening, autoaanpassingen en/ of elektrische rolstoel is de budgethouder verplicht een all-risk verzekering af te sluiten gedurende de gebruiksduur van
het hulpmiddel.
Overgangsrecht en slotbepalingen
Artikel 29. Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd, beginnend een jaar na de inwerkingtreding van de verordening. Het college zendt hiertoe telkens om de vier jaar beginnend een jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Artikel 30. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 31. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
- 1.
De Verordening Wmo 2015 wordt ingetrokken.
- 2.
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Wmo 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
- 3.
Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Wmo 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
- 4.
Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.
- 5.
Beslissing op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening Wmo 2015 geschieden op grond van de Verordening Wmo 2015 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.
- 6.
Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.
Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning BMWE-gemeenten 2017
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.