Organisatie | Geertruidenberg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afwijkingenbeleid 2016 gemeente Geertruidenberg |
Citeertitel | Afwijkingenbeleid 2016 gemeente Geertruidenberg |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-11-2016 | Nieuwe regeling | 01-11-2016 De Langstraat, 10 november 2016 en Gemeenteblad 2016, 156200 | Onbekend |
1.2.2 Toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure. 6
1.2.3 Zorgvuldigheidsbeginsel 6
1.3 Provinciale verordening. 6
1.4.1 Planschadeovereenkomst. 7
1.4.2 Exploitatiebijdrage of Anterieure overeenkomst. 7
1.5 Binnen de bebouwde kom... 8
2. Begrippen en wijze van meten. 9
3.2 Privaatrechtelijke aspecten.. 12
3.2.2 Bezonning van tuinen en toetreding van daglicht. 12
4. Beleidsregels gemeente Geertruidenberg. 14
Artikel 1 Bijbehorende bouwwerken. 14
Artikel 2 Gebouwen voor een infrastructurele of openbare voorziening. 18
Artikel 3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde. 19
Artikel 4 Dakkapellen en Dakopbouwen. 23
Artikel 5 Antenne-installatie. 26
Artikel 6 Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling. 27
Artikel 7 Een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd. 28
Artikel 8 Het gebruik van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied. 29
Artikel 9 Wijzigen gebruik bouwwerken. 30
Artikel 10 Permanente bewoning recreatiewoning. 33
Artikel 11 Ander gebruik van gronden of bouwwerken. 34
Door middel van bestemmingsplannen worden in Geertruidenberg de bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden en gebouwen geregeld. Naast bestemmingsplannen heeft de wetgever in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna te noemen: Wabo, voorzien in een binnenplanse- en buitenplanse afwijking. Buitenplans afwijken kan op grond artikel 4 bijlage II Bor en middels een projectbesluit. De gemeente kan deze afwijkingen en projectbesluiten gebruiken in haar bevoegdheid om toch medewerking te verlenen aan een initiatief van een burger.
In dit beleidsstuk baseren wij ons op de buitenplanse afwijking op grond van artikel 4, bijlage II van het Bor. De wetgever geeft de mogelijkheid om als gemeente een beleidslijn vast te stellen om van bestemmingsplannen af te wijken.
De gemeente Geertruidenberg heeft ervoor gekozen om beleidsregels op te stellen. Indien deze beleidsregels zouden ontbreken, moet elk bouwplan apart worden besproken en afzonderlijk aan het college voor besluitvorming worden voorgelegd. Dergelijke ad hoc beslissingen leiden tot onduidelijkheid en onzekerheid voor aanvragers en komt de ruimtelijke kwaliteit binnen de gemeente Geertruidenberg als geheel niet ten goede. Bovendien is voor het beoordelen van een afzonderlijke aanvraag een periode van enkele weken nodig. De wetgever geeft echter een uiterlijke behandeltermijn van 8 weken. Deze termijn is tekort voor een algehele besluitvorming.
Artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo geeft aan dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Artikel 2.10, lid 1, onder c Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Volgens artikel 2.10 lid 4 Wabo kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning worden verleend, in de gevallen als bedoeld in artikel 2.12 Wabo. Artikel 2.12 Wabo bevat een aantal toetsingsgronden voor de aanvraag om omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden of bouwwerken die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan. In artikel 2.12 lid 1 Wabo staan een drietal gevallen waarin omgevingsvergunning kan worden verleend, indien de activiteit strijdig is met het bestemmingsplan:
Deze nota ziet op de ‘planologische kruimelgevallen’ als bedoeld in bijlage II van Bor, waarvoor met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2 Wabo medewerking kan worden verleend.
De mogelijkheid om een omgevingsvergunning voor gevallen als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2 Wabo juncto artikel 4 van bijlage ll Bor te verlenen is geen ‘verplichting’, maar een ‘bevoegdheid’ met een afweging per individueel belang. Beleidsregels zijn hierbij een hulpmiddel. In beginsel handelt het college van burgemeester en wethouders conform dit beleid, tenzij dit voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De beleidsregels als hier bedoeld, dienen dan ook niet als een recht te worden beschouwd.
1.2.2 Toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure
Voor de toepassing van dit afwijkingenbeleid geldt de reguliere voorbereidingsprocedure. Deze procedure houdt het volgende in:
Binnen 8 weken moet een beslissing op de aanvraag genomen worden, deze termijn kan eenmaal met 6 weken verdaagd worden. Bij het niet halen van de termijn is de vergunning van rechtswege verleend.
Gemeenten kunnen beleidsregels vaststellen op grond van artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb) voor de uitoefening van de aan hen toekomende bevoegdheid en op die manier een tijdrovende afzonderlijke afweging voorkomen. Met deze beleidsregels geeft de gemeente Geertruidenberg aan hoe in zijn algemeenheid met verzoeken om omgevingsvergunning voor gevallen als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2 Wabo juncto artikel 4 van bijlage ll Bor wordt omgegaan.
Beslissingen op verzoeken moeten op zorgvuldige wijze tot stand komen. Dit zorgvuldigheidsbeginsel volgt uit artikel 3:2 Awb. Bij een zorgvuldige voorbereiding hoort ook een gedegen belangenafweging en een goede motivering van het besluit. De beslissing op een verzoek om voornoemde omgevingsvergunning te verlenen kan worden gemotiveerd met een verwijzing naar deze beleidsregels, waardoor bestuurslasten worden verminderd. Daarnaast vergroot de vaststelling van beleidsregels de rechtszekerheid voor de burger. Zowel de aanvrager van de omgevingsvergunning als eventuele belanghebbenden kunnen op basis van deze beleidsregels, beoordelen of zij voor een verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan in aanmerking komt. Dit is niet alleen klantvriendelijk, maar levert ook tijdswinst op.
De artikelen 4:7 en 4:8 Awb zijn van toepassing op het kruimelgevallenbeleid. Deze artikelen bepalen de belangenafweging die het college van burgemeester en wethouders bij het nemen van het besluit dient te maken. Een bestuursorgaan dient namelijk een aanvrager in de gelegenheid te stellen zijn of haar zienswijze naar voren te brengen als de beschikking wordt afgewezen.
Daarnaast dient een bestuursorgaan een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd en naar verwachtingen bedenkingen zal hebben, in de gelegenheid te stellen een zienswijze in te dienen.
De wetgever heeft ingevolge artikel 4.1 Wro aangegeven dat, indien provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening het noodzakelijk maken, bij of krachtens de provinciale verordening regels kunnen worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen maar ook van een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12 eerste lid, onder a, onder 2 Wabo verleend worden, met de daarbij behorende toelichting en onderbouwing.
Als ten behoeve van de ontwikkeling moet worden afgeweken van het bestemmingsplan kan als gevolg van deze planologische afwijking voor derden schade ontstaan. Het college van burgemeester en wethouders kent in een dergelijk geval op verzoek een tegemoetkoming in de schade toe (op basis van een onafhankelijk planschadeadvies). Op basis van artikel 6.1 Wro heeft de gemeente de mogelijkheid om eventuele planschade af te wentelen op de aanvrager van een planologische maatregel door een planschadeverhaalovereenkomst met de aanvrager af te sluiten.
De planologische afwijkingsmogelijkheden zijn uiteenlopend en verschillend aard. De kans op een succesvolle planschadeclaim bij bouwen is echter door de uitgebreide bepalingen vergroot waardoor er een kans bestaat dat de gemeente eerder een planschadevergoeding zal moeten uitkeren. Per geval zal dan ook worden bekeken of met de aanvrager een planschadeovereenkomst moet worden gesloten.
Een indieningsvereiste voor het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1 onder a onder 2 Wabo is het sluiten van een planschadeovereenkomst niet. Wel kunnen burgemeester en wethouders besluiten om geen medewerking te verlenen aan de gevraagde afwijking, indien de verzoeker niet bereidt is de planschadeovereenkomst te ondertekenen.
1.4.2 Exploitatiebijdrage of Anterieure overeenkomst
Alvorens het te hebben over een eventuele exploitatiebijdrage dan wel anterieure overeenkomst moet allereerst beoordeeld worden of en wanneer er sprake is van een bouwplan en zo ja of al dan niet een exploitatieplan moet worden vastgesteld. Op grond van artikel 6.12.2. onder b en c Wro juncto artikel 6.2.1.a. onder a, b en c. Bor kan worden gesteld dat wel sprake kan zijn van een bouwplan maar dat het niet nodig is een exploitatieplan op te stellen omdat, het gestelde in 6.2.1 Bro van toepassing is waarbij vastgesteld dient te worden dat geen verhaalbare kosten op de onderdelen b. t/m f aanwezig zijn. Onderstaand volgt een nader omschrijving van de betreffende artikelen.
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro is de gemeenteraad verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden 'waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen'. Artikel 6.2.1 Bro noemt zes soorten bouwplannen. Uit deze bouwplannen blijkt dat al snel sprake is van een dergelijk bouwplan en daarmee van een plicht tot het vaststellen van een exploitatieplan.
In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3 van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen of indien:
Als gevallen zoals bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, van de wet worden aangewezen de gevallen waarin:
Voor de zogenoemde 'kruimelgevallen' zijn over het algemeen geen verhaalbare kosten van toepassing. Indien wordt voldaan aan artikel 6.2.1 onder a Bro zijn de kosten anderszins verzekerd middels een anterieure overeenkomst of de op dat moment geldende legesverordening.
Het verhalen van kosten dient verzekerd te zijn voordat er een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Toetsing aan het begrip ‘bebouwde kom’ is mede bepalend voor de vraag of van de planologische afwijkingsmogelijkheden gebruik kan worden gemaakt. Bij de interpretatie van het begrip ‘bebouwde kom’ moet de gemeente zelf bepalen wat zij onder de ‘bebouwde kom’ verstaat. Een definitie wat dient te worden verstaan onder dit begrip is binnen de ruimtelijke ordening niet gegeven.
Ook is er geen relatie gelegd met het begrip ‘bebouwde kom’ uit andere wet- en regelgeving. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State wordt de grens van de bebouwde kom bepaalt door de feitelijke situatie en de aard van de omgeving. Van belang is waar de bebouwing feitelijk (nagenoeg) ophoudt.
Om te spreken van een ‘bebouwde kom’, moet er sprake zijn van op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing, die geconcentreerd is tot een samenhangende structuur. Teneinde enige nog ontstane onduidelijkheid op te heffen wordt gezien het voorgaande de bebouwde kom middels deze beleidsregels vastgelegd.
Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen het gebied binnen de bebouwde kom en het gebied buiten de bebouwde kom. Voor het bepalen van dit onderscheid gelden de gebieden zoals aangegeven op de kaart in de bijlage behorende bij dit beleid.
In hoofdstuk 1 is het kader van de beleidsregels opgenomen. Voor de toepassing van het beleid wordt hiernaar verwezen. In hoofdstuk 2 zijn begripsbepalingen opgenomen die nodig zijn bij de toepassing van de beleidsregels. Hoofdstuk 3 geeft de basisregels aan die in acht moeten worden genomen bij het toepassen van deze beleidsregels. In hoofdstuk 4 zijn de beleidsregels weergegeven, met daaronder per categorie in welke gevallen het college een afwijking kan/wil verlenen. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 nog stilgestaan bij de hardheidsclausule en het proces tot vaststelling van het beleid.
2. Begrippen en wijze van meten
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt, direct behorend bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een gebouw dat in beginsel behoort tot de kavel waarop het gebouw is geplaatst.
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt, met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
de bebouwde kom zoals opgenomen in de bijlage behorende bij deze beleidsregels.
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloer of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok of dakrand van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.
een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.
een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogte 75°.
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvoor de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
2.1.17 Openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
een dakconstructie (vrijstaand) zonder wanden, dan wel aan maximaal één zijde begrensd door een eigen wand of door een gevel van een belendend gebouw.
een gebouw dat dient als recreatieverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben.
isolatie van de schil van het gebouw, zoals het dak, de buitengevels, de vloer en kozijnen met glas of panelen;
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
de lijn van de naar de weg gerichte, al dan niet verspringende, voorzijde van het hoofdgebouw/ de hoofdbebouwing.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
Bij toepassing van deze beleidsregel wordt als volgt gemeten:
Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:
a. voor lengten in meters (m);
b. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
d. voor verhoudingen in procenten (%);
e. voor hoeken/hellingen in graden (o).
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden, tenzij in de regels anders is vermeld.
2.2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2.4 De goothoogte van een bouwwerk
hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2.5 De hoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.2.6 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken gemeten en/of tussen de harten van de gemeenschappelijke scheidsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij erfafscheidingen wordt de hoogte gemeten evenwijdig aan de glooiing van het aansluitend terrein, of bij een oneffen terrein, de gemiddelde hoogte van het aansluitend terrein.
3.2 Privaatrechtelijke aspecten
Het bouwen heeft naast publiekrechtelijke- ook privaatrechtelijke aspecten. De relatie tussen wat stedenbouwkundig verantwoord is dan wel wat uit het bestemmingsplan voortvloeit enerzijds en het burenrecht anderzijds komen soms tot uiting bij het realiseren van erfafscheidingen, bijgebouwen etc. en leiden regelmatig tot burenruzies. Ook zienswijzen die ten aanzien van de hiervoor genoemde bouwwerken kenbaar worden gemaakt zijn vaak privaatrechtelijk van aard. Indien op een bouwplan geen van de in artikel 2.10 van de Wabo genoemde weigeringsgronden van toepassing zijn, kunnen privaatrechtelijke aspecten niet leiden tot weigering van de omgevingsvergunning. In het kader van de planologische afwijkingsmogelijkheden dienen privaatrechtelijke belangen echter wel degelijk te worden meegewogen.
Ieders eigendom en het recht om van een eigendom gebruik te maken zoals iedereen dat wil, is verankerd in het Burgerlijk Wetboek. Het eigendomsrecht betekent echter niet dat iedereen 'op eigen terrein' grenzeloos kan doen en laten wat hij/zij wil. De wijze waarop de burger gebruik maakt van zijn/haar eigendom, mag bijvoorbeeld niet 'in strijd zijn' met de belangen of rechten van anderen, bijvoorbeeld voor buren.
3.2.2 Bezonning van tuinen en toetreding van daglicht
Bij de bepaling van de mate waarin een vermindering van de bezonning op het ene terrein als gevolg van de realisering van een bouwwerk op het andere terrein toelaatbaar blijft, geldt als uitgangspunt dat enige beperking van bezonning acceptabel is. De beperking mag echter niet zodanig zijn dat daarmee een reële bezonning op het perceel niet meer goed mogelijk is.
De afweging betreft overigens het verschil tussen enerzijds de schaduwwerking die de maximale invulling van het bestemmingsplan c.q. het vergunningsvrije bouwen teweeg brengt en anderzijds het ‘meerdere’ aan bebouwing waarvoor om afwijking wordt verzocht.
Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat er bij bouwwerken tot een hoogte van 3 meter of de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,25 meter vanuit wordt gegaan dat voldaan is aan de hiervoor genoemde voorwaarden en er dus geen nader onderzoek nodig is.
Is het te realiseren bouwwerk hoger dan 3 meter of de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,25 meter, dan wordt de aanvrager, indien nodig, verzocht een en ander nader te onderbouwen met een bezonningsonderzoek.
Ten aanzien van de toetreding van daglicht zal moeten worden beoordeeld wat het effect van het bouwplan is op de toetreding van daglicht bij de buren. Het kan daarbij nodig zijn de conclusie te baseren op een stedenbouwkundig onderzoek inclusief een bezonningsonderzoek naar de gevolgen op dit punt.
Naarmate het afwegingskader explicieter in het bestemmingsplan is opgenomen, is er minder ruimte om de privaatrechtelijke aspecten mee te wegen. Indien blijkt dat in het kader van de behandeling van het verzoek om planologische afwijking een privaatrechtelijke belemmering voor de realisering van een bouwwerk aanwezig is, dan wordt dit probleem actief benaderd. In eerste instantie dient het plan aangepast te worden. Is dit niet mogelijk dan wordt van de aanvrager gevraagd een verklaring van de buren (eigenaar en eventueel huurder) te overleggen, waarin zij akkoord gaan met de voorgenomen realisering van het bouwwerk (dit in aansluiting op het in het Burgerlijk Wetboek opgenomen burenrecht). Indien een dergelijke verklaring niet wordt overgelegd, wordt een afweging gemaakt en is het aannemelijk dat er geen medewerking wordt verleend aan het verzoek, omdat het in strijd is met privaatrechtelijke aspecten. Door de aanvrager een verklaring van de buren te laten indienen, gaan buren met elkaar in gesprek en komen ze samen in een vroeg stadium tot een plan waarmee ze allebei akkoord kunnen gaan. Dit zorgt voor minder zienswijzen en eventueel beroepszaken.
4. Beleidsregels gemeente Geertruidenberg
In artikel 4 bijlage II Bor zijn verschillende thema’s genoemd waarvoor mogelijkheden zijn opgenomen om een planologische afwijking te verlenen, op grond van artikel 2.12, lid 1 onder a, onder 2 Wabo. Deze afwijkingsmogelijkheden willen we begrenzen, zodat het geen vanzelfsprekendheid wordt om medewerking te verlenen aan een planologische afwijking. In de navolgende artikelen wordt aangegeven welke gevallen in aanmerking komen voor een planologische afwijking en voor welke gevallen per concreet geval een ruimtelijke en planologische afweging gemaakt zal worden.
Artikel 1 Bijbehorende bouwwerken
De wetgever heeft bepaald dat het bestuursorgaan een omgevingsvergunning kan verlenen indien het een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan betreft, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
Voor zowel binnen- als buiten de bebouwde kom gelden de algemene uitgangspunten te weten:
1.3 Bijbehorende bouwwerken bij niet –woningen binnen de bebouwde kom
Het is op grond van artikel 4 bijlage II Bor mogelijk om bij ‘andere hoofdgebouwen’ in de bebouwde kom een bijbehorend bouwwerk te plaatsen. Onder andere hoofdgebouwen kan worden verstaan: maatschappelijke gebouwen, winkels, hotels, kantoren, agrarische bebouwing en bedrijfsgebouwen.
Vanwege de diversiteit aan functies die voor een planologische afwijking in aanmerking komen en vanwege de verspreide ligging van deze ‘andere gebouwen’ binnen de gemeente, is het niet mogelijk voor dergelijke uitbreidingen een algemeen toetsingskader op te stellen. Per concreet geval zal bepaald worden of een uitbreiding wel of niet past binnen het stedenbouwkundig beeld ter plaatse en het vastgestelde beleid van de gemeente Geertruidenberg.
Echter zal wel voldaan moeten worden aan de in artikel 1.1 beschreven algemene uitgangspunten.
1.4 Bijbehorende bouwwerken bij woningen, buiten de bebouwde kom
Voor bijbehorende bouwwerken buiten de bebouwde kom gelden andere regels dan voor bijbehorende bouwwerken binnen de bebouwde kom. Aan dit onderdeel wordt daarom apart aandacht aan besteed. Medewerking kan worden verleend mits:
1.5 Beleidsregels voor bijbehorende bouwwerken bij niet –woningen buiten de bebouwde kom
Een afwijking van het bestemmingsplan is niet mogelijk voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij andere gebouwen buiten de bebouwde kom, tenzij sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, mits:
1.6 Bijbehorende bouwwerken bij monumentale panden voor zowel binnen als buiten de bebouwde kom geldt: (geldt niet voor rijksmonumenten en beschermd dorpsgezicht)
Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten tot een afwijking van het bestemmingsplan voor een met het bestemmingsplan strijdige activiteit in, aan, op of bij bebouwing met de status van gemeentelijke monument of van beeldbepalende zaak indien:
Het realiseren van een mantelzorgwoning is in de meeste gevallen vergunningsvrij. Echter kunnen zich situaties voordoen waarbij niet voldaan kan worden aan het vergunningsvrij bouwen maar het wel gewenst is een mantelzorgwoning op een locatie te realiseren. Voor deze gevallen biedt dit artikel uitkomst.
Indien de afwijkingsmogelijkheid voor bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor het realiseren van een voorziening ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen, gelden de volgende voorwaarden:
Tenminste één van de bewoners van de mantelzorgwoning verleent of ontvangt mantelzorg van een bewoner van de hoofdwoning. De nieuw te realiseren woonruimte kan zowel de woonruimte zijn voor degene die mantelzorg verleent als de woonruimte voor degene die mantelzorg ontvangt. In de mantelzorgwoning wonen maximaal twee mensen.
De gemeente Geertruidenberg vindt het belangrijk dat afwijkingen die worden toegestaan passend zijn binnen de omgeving en dat openheid wordt gegarandeerd. Hierbij wordt de noodzaak van een stedenbouwkundig advies in sommige gevallen van belang geacht. Of een stedenbouwkundig advies wordt opgevraagd is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en kunnen te maken hebben met bijvoorbeeld de complexiteit van de aanvraag, de ligging en/ of omgevingsfactoren.
Opgemerkt moet worden dat op diverse locaties veel gebouwen aanwezig zijn waarbij op de begane grond een winkel dan wel een bedrijfsruimte aanwezig is en op de verdieping wordt gewoond. De begane grond wordt daarbij gebruikt voor een veelheid aan functies, zoals detailhandel, horeca en dienstverlening. Omdat deze bouwwerken veelal onderdeel zijn van bouwblokken waarop de beleidsregels voor woningen van toepassing is, is het wenselijk de regeling voor bijbehorende bouwwerken bij woningen voor deze panden te laten gelden. Voorwaarde is dat wonen op grond van het bestemmingsplan is toegelaten en hier ook feitelijk sprake van is.
Artikel 2 Gebouwen voor een infrastructurele of openbare voorziening
De wetgever heeft bepaald dat het bestuursorgaan een omgevingsvergunning kan verlenen voor een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a van de wet, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
2. Gebouwen voor infrastructurele of openbare voorzieningen
Indien het college van burgemeester en wethouders dit nodig achten, wordt aan een afwijkingsprocedure ten behoeve van de realisering van infrastructurele voorzieningen of een nutsvoorziening medewerking verleend indien wordt onderbouwd waarom deze voorziening noodzakelijk is. Per concreet geval zal worden beoordeeld of de plaatsing van het bouwwerk vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en of deze niet leidt tot verkeersonveilige situaties.
Voor deze categorie worden geen verdere beleidsregels opgesteld.
De gemeente kiest ervoor om maatwerk te leveren en rekening te houden met de feiten en omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling of deze afwijking mogelijk is, dient goed te worden gemotiveerd waarom voor deze afwijking wordt gekozen. De nut en noodzaak dient hierbij te worden aangetoond.
Artikel 3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
De wetgever heeft bepaald dat het bestuursorgaan een omgevingsvergunning kan verlenen voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
3.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde bij woningen binnen de bebouwde kom
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte bij woningen niet meer mag bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeven;
3.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde bij niet- woningen binnen de bebouwde kom.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte bij niet- woningen niet meer mag bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeven;
3.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde bij niet- woningen buiten de bebouwde kom
Met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden voor het bouwen van erfafscheidingen buiten de bebouwde kom bij niet woningen de volgende voorwaarden:
3.5 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het oprichten van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals geluidsschermen, lichtmasten, kunstobjecten, speeltoestellen, voorzieningen voor langzaam verkeer en andere naar hun aard daarmee vergelijkbare bouwwerken binnen dan wel buiten de bebouwde kom worden geen beleidsregels opgesteld en zullen per geval beoordeeld worden. Het betreffende bouwwerk moet wel qua functie passen binnen de bestemming die in het bestemmingsplan aan de desbetreffende gronden is gegeven.
Voor erfafscheidingen geldt dat de beleidsregels enkel zien op uitzonderingsgevallen, de meeste erfafscheidingen zijn immers vergunningsvrij te bouwen. Om te voorkomen dat in het zicht, dus grenzend aan de openbare weg of het openbaar groen, erfafscheidingen van bedenkelijke kwaliteit worden gerealiseerd zijn er regels aan verbonden.
Bij woningen mag in beginsel nooit een hogere erf- of perceel afscheiding worden gebouwd dan 1 m, als deze in een voorerfgebied of een achtererfgebied, dat naar een openbaartoegankelijk gebied is gekeerd, wordt gebouwd. Er is echter veel behoefte aan hogere afscheidingen in deze gebieden bij met name grotere percelen. Ook het politiekeurmerk veilig wonen wordt al geruime tijd toegepast bij voornamelijk nieuwe woonwijken. De eisen die daaruit volgen stroken vaak niet met de vergunningsvrije bouwvoorschriften. Bij woningen in het buitengebied, bedrijven dan wel agrarische bedrijven is het, met name uit veiligheidsoverwegingen, gewenst de toegang van het perceel aan de straatzijde af te kunnen sluiten. Hiervoor is het noodzakelijk een afsluitbare toegangspoort te realiseren.
Tot slot is het niet mogelijk om beleidsregels voor elk denkbaar bouwwerk, geen gebouw zijnde te formuleren. Het kan bij deze afwijking ook gaan om speeltoestellen, vlaggenmasten, lichtmasten etc. Voor veel voorkomende bouwwerken zijn wel beleidsregels opgenomen. Voor overige aanvragen wordt naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van het geval geoordeeld of deze afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Bij elke aanvraag dient goed te worden gemotiveerd waarom een afwijking nodig is.
Artikel 4 Dakkapellen en dak opbouwen of gelijksoortige uitbreiding van een bouwdeel dan wel een voorziening t.b.v. isolatie
De wetgever heeft bepaald dat het bestuursorgaan een omgevingsvergunning kan verlenen voor een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
4.1 Dakkapel op een woning dan wel op een aangebouwd bijgebouw
Een dakkapel bij een woning is mogelijk op het hoofdgebouw dan wel aangebouwd bijgebouw.
Daarnaast gelden de volgende voorwaarden:
4.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding op een woning.
Een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding is mogelijk op het hoofdgebouw als de aanvraag voldoet aan de volgende voorwaarden:
4.3 Een dakopbouw op een aangebouwd bijgebouw o.a. garage/ berging bij een woning.
Een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding is mogelijk op de aangebouwde garage/berging als de aanvraag voldoet aan de volgende voorwaarden:
4.4 Dakkapel bij niet- woningen
Een dakkapel is mogelijk op het hoofdgebouw dan wel een aangebouwd bijgebouw. Aanvragen worden per geval beoordeeld. Indien het college dit noodzakelijk acht, wordt een stedenbouwkundig advies opgevraagd.
4.6 Uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard bij woningen en niet- woningen.
Het uitbreiden van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard zoals: liftopbouwen, schoorstenen, ventilatiekanalen, airco-units, luchtbehandelingsinstallaties, glazenwassers-installaties, brandtrappen of bouwwerken die samenhangen met installaties binnen een gebouw en andere naar hun aard daarmee vergelijkbare bouwwerken worden geen beleidsregels opgesteld en zullen per geval beoordeeld worden. Het betreffende bouwwerk moet wel qua functie passen binnen de bestemming die in het bestemmingsplan aan de desbetreffende grond is gegeven. Voor zover deze bouwwerken niet vergunningsvrij zijn op grond van artikel 3 lid 8 bijlage 2 Bor.
Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld en worden per geval beoordeeld. Echter mag er geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.8 Voorzieningen gericht op het isoleren van woningen en niet- woningen
Voor het wijzigingen van ‘voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw’ zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
1. Ten behoeve van schilisolatie is het toegestaan om met maximaal
2. Ten behoeve van technische ruimtes voor een energiemodule is het op gebouwen met een plat dak
toegestaan om met maximaal 3 m. af te wijken van de maximale bouwhoogte, mits de oppervlakte van de technische ruimte niet meer bedraagt dan 20 m2;
3. In het zijerf gebied zijn technische ruimtes voor een energiemodule toegestaan op 1 m. achter (het verlengde van) de voorgevellijn van het hoofdgebouw, mits,
a. de maximale bouwhoogte 3 m. bedraagt;
b. de oppervlakte van de technische ruimte niet meer bedraagt dan 5 m2;
4. De voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw worden niet bij monumenten aangebracht of bij gebouwen die onderdeel uitmaken van een beschermd stads- of dorpsgezicht;
5. Er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Bij de beoordeling van de aanvraag voor een afwijking wordt onder andere rekening gehouden met eerdere vergunde dakopbouwen (precedenten) op gebouwen in de omgeving. Voor dakkappelen op een naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak en voor trendsettende dakopbouwen zal in de praktijk altijd een stedenbouwkundig advies worden gevraagd. De noodzaak voor een stedenbouwkundig advies voor niet-trendsettende dakopbouwen wordt bepaald aan de hand van de omstandigheden van het geval en kunnen te maken hebben met bijvoorbeeld de complexiteit van de aanvraag, de ligging en/ of omgevingsfactoren.
Daarnaast biedt dit artikel uitkomst voor burgers, bedrijven etc. die hun woning, bedrijf willen isoleren. Met deze regeling wordt aangesloten bij het landelijk beleid om woningen energiezuiniger te maken.
De wetgever heeft bepaald dat het bestuursorgaan een omgevingsvergunning kan verlenen voor een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.
Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld en worden per geval beoordeeld. Bij de beoordeling wordt wel rekening gehouden met de al aanwezig masten in het gebied.
Veel antenne installaties zijn al vergunningsvrij gelezen artikel 2 lid 15, 16 en 17 Bor. Per geval zal worden beoordeeld of medewerking mogelijk is. Hierbij zal primair moeten worden gekeken naar de mogelijkheden tot bundeling van bestaande masten ter voorkoming van wildgroei. Pas als bundeling niet mogelijk is, is de plaatsing van de mast mogelijk als voldaan wordt aan het Nationaal Antennebeleid.
Verder wordt naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van het geval, geoordeeld of de afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Bij elke aanvraag dient goed te worden gemotiveerd waarom een afwijking nodig is. Ook dient de afwijking zorgvuldig te worden onderbouwd en stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.
Artikel 6 Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling
De wetgever heeft bepaald dat het bestuursorgaan een omgevingsvergunning kan verlenen voor een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitsnet 1998.
6.1 Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling
Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld en worden per geval beoordeeld.
Naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van het geval, moet worden beoordeeld of deze afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Bij elke aanvraag dient goed te worden gemotiveerd waarom een afwijking nodig is. Ook dient de afwijking zorgvuldig te worden onderbouwd.
Artikel 7 Een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd
Wettelijk kader De wetgever heeft bepaald dat het bestuursorgaan een omgevingsvergunning kan verlenen voor een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;
7.1 Een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd
Voor deze categorie worden geen beleidsregels opgesteld en worden per geval beoordeeld.
Biomassavergisting, mestbe- en verwerking van eigen producten (mest) danwel waarbij ook producten van derden worden aangevoerd wordt tot 25.000 ton beschouwd als een agrarische nevenactiviteit, die middels een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen. Grootschaligere initiatieven (een omvang van meer dan 25.000 ton) worden niet binnen het bestemmingsplan toegestaan. Hiervoor zal een afzonderlijke ruimtelijke ordeningsprocedure moeten worden doorlopen, waarin alle mogelijk in het geding zijnde belangen en waarden op de voorgenomen locatie tegen elkaar afgewogen kunnen worden.
Artikel 8 Het gebruik van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied
De wetgever heeft bepaald dat het bestuursorgaan een omgevingsvergunning kan verlenen voor het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied.
8.1 Het gebruik van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied
Per geval wordt beoordeeld of een afwijking wordt toegestaan voor het gebruik van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied. Waarbij afwijkingen worden getoetst aan de volgende uitgangspunten:
Per geval wordt beoordeeld of een afwijking wordt toegestaan voor het gebruik van gronden voor een terras. Waarbij een afwijking wordt getoetst aan de volgende uitgangspunten:
Deze afwijking heeft betrekking op het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied. Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs, het aanbrengen van groenvoorzieningen of het realiseren van een terras. Een herinrichting van het openbaar gebied vindt vaak ook plaats in samenhang met het bouwen van vergunningsvrije bouwwerken, zoals vuilcontainers, sport- of speeltoestellen en straatmeubilair. Bij het beantwoorden van de vraag of er al dan niet sprake is van een ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied, zullen de te verwachten gevolgen van de herinrichting voor omwonenden en gebruikers van het desbetreffende gebied bij de afweging moeten worden betrokken.
Artikel 9 Wijzigen gebruik bouwwerken
De wetgever heeft bepaald dat het bestuursorgaan een omgevingsvergunning kan verlenen voor het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen betreft.
Dit artikel is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
9.1 Wijzigen gebruik van bouwwerken
Afwijkingen voor het wijzigen van het gebruik worden per geval beoordeeld en wordt getoetst aan de volgende uitgangspunten:
Voor het toevoegen van woningen binnen de bebouwde kom geldt:
Indien de aanvraag betrekking heeft op het toevoegen van woningen gelden daarnaast de volgende voorwaarden:
Voor het toevoegen van een logiesfunctie voor werknemers in het buitengebied geldt:
Voor het toevoegen van nieuwe functies in de Kom Geertruidenberg geldt:
Voor het centrumgebied van Geertruidenberg streeft de gemeente een levendige binnenstad na, waar ruimte is voor recreatie en verblijf. Horeca, detailhandel of een combinatie hiervan maken het centrum aantrekkelijk voor bezoekers. Voor het centrumgebied wordt nieuw vestiging van horeca en/of detailhandel ondersteund en is uitwisselbaarheid van centrumfuncties belangrijk. Uiteraard moet dit wel passen binnen de schaal van Geertruidenberg en met respect voor de bijzondere cultuurhistorische waarden van de stad en de functie van de kern van Geertruidenberg als woongebied. De gemeente staat tevens open voor eventuele horeca op de verdiepingen. Aanvragen hieromtrent worden per geval beoordeeld.
Voor de aan- en uitloopgebieden wordt een diversiteit aan kleinschalige functies die de toeristisch recreatieve kwaliteiten ondersteunen voorgestaan. Wonen afgewisseld met bijzondere detailhandel (bijv. galerie, snuisterijenwinkeltje etc.) bepaalt hier de sfeer.
Voor wat betreft het toestaan van de hierboven beschreven nieuwe functies moet tevens voldaan worden aan de onder artikel 9.1 opgenomen voorwaarden.
Het centrumgebied bestaat uit de Markt, Elfhuizen, de kop van de Venestraat en de Brandestraat. De aan-en uitloopgebieden bestaan uit de Vismarktstraat, de Koestraat tot de Doelestraat en de Venestraat tot de Meistraat.
Gebruikswijzigingen bieden flexibiliteit ten op zichtte van al vastgestelde bestemmingsplannen en kunnen invulling geven aan het beleid van de gemeente. De opgestelde beleidsregels bieden waarborging voor bescherming van de omgeving. We vinden het belangrijk te voorkomen dat de leefbaarheid en omgevingskwaliteit niet verslechtert.
Artikel 10 Permanente bewoning recreatiewoning
De wetgever heeft bepaald dat het bestuursorgaan een omgevingsvergunning kan verlenen voor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
10. Permanente bewoning recreatiewoning
De gemeente is van oordeel dat de permanente bewoning van recreatiewoningen dient te worden tegengegaan. Wij verlenen in principe geen medewerking aan vernoemde afwijkingsmogelijkheid.
Artikel 11 Ander gebruik van gronden of bouwwerken
De wetgever heeft bepaald dat het bestuursorgaan een omgevingsvergunning kan verlenen voor ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
11. Ander gebruik van gronden of bouwwerken
Afwijkingen voor ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar worden per geval beoordeeld en wordt getoetst aan de volgende uitgangspunten:
Aanvragen voor evenementen die niet passen in het bestemmingsplan worden per geval beoordeeld waarbij rekening wordt gehouden met het evenementenbeleid.
Naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van het geval, moet worden geoordeeld of deze afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Bij elke aanvraag dient goed te worden gemotiveerd waarom een afwijking nodig is. Ook dient de afwijking zorgvuldig te worden onderbouwd. Bij deze onderbouwing wordt aangegeven dat minimaal wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Bij het verlenen van de vergunning dient aannemelijk te zijn dat de activiteit na de in de vergunning gestelde termijn daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd. Daarvoor is relevant dat het feitelijk mogelijk is dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. De in de vergunning gestelde termijn kan maximaal tien jaar bedragen. Indien een vergunning voor een langere tijdsduur moet worden verleend, kan (behoudens de mogelijkheden met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo), slechts met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo, vergunning worden verleend. De termijn in de vergunning kan worden verlengd, of er kan opnieuw voor dezelfde activiteit vergunning worden verleend, mits de totale tijdsduur van tien jaar niet wordt overschreden.
In dit beleid is een aantal beleidsuitgangspunten geformuleerd die tot doel hebben om bij concrete verzoeken om planologische afwijking een afwegingskader te bieden waarmee snel een oordeel over de wenselijkheid en aanvaardbaarheid kan worden gegeven.
Er kunnen zich altijd bijzondere omstandigheden voordoen die in een concreet geval tot een andere dan de hier beschreven aanpak leiden. Of, om het in termen van artikel 4:84 Awb te formuleren: het bestuursorgaan handelt in overeenstemming met de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Een aantal elementen uit dit artikel behoeft explicitering.
- Het bestuur handelt overeenkomstig de beleidsregel
Het vastleggen van beleidsregels betreffende het afwijkingenbeleid heeft tot gevolg dat het college van burgemeester en wethouders handelt overeenkomstig de uitgangspunten die in dit afwijkingenbeleid zijn geformuleerd en dat ook derden daarop mogen vertrouwen.
- Behoudens bijzondere omstandigheden
Er kunnen altijd bijzondere omstandigheden zijn die bij toepassing van het vastgestelde beleid in een concreet geval tot onevenredigheid kunnen leiden. In het algemeen zal er een beroep op de hardheidsclausule kunnen worden gedaan indien:
een verzoek weliswaar past binnen de in dit beleid neergelegde uitgangspunten maar dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, er geen medewerking kan worden verleend. Voorkomen dient te worden dat de in het beleid neergelegde uitgangspunten als een recht worden toegepast. Aan ieder afwijkingsbesluit gaat een belangenafweging vooraf die in een concreet geval, zelfs als het verzoek past binnen de in dit beleid opgenomen randvoorwaarden, tot weigering van het afwijkingsverzoek kan leiden.
Onderkend moet worden dat elk beleid onvoorziene neveneffecten heeft. Met een beroep op de hardheidsclausule kunnen onvoorziene onaanvaardbare gevolgen van beleidsregels worden voorkomen.
Indien de hardheidsclausule wordt toegepast of in afwijking van de in dit afwijkingsbeleid opgenomen criteria geen medewerking aan een verzoek wordt verleend, wordt zowel het verzoek als de voorgenomen beleidswijziging aan het college van burgemeester en wethouders voorgelegd. In het afwijkingsbesluit wordt gemotiveerd aangegeven waarom in een specifiek geval wordt afgeweken van het afwijkingenbeleid. Met een verwijzing naar de motivering in het afwijkingsbesluit kan eventuele (ongewenste) precedentenwerking worden voorkomen.
5.2 Vaststelling van dit beleid
Dit beleid zal worden vastgelegd na het doorlopen van de in Afdeling 3:4 Awb genoemde procedure. In overeenstemming met artikel 4:81 Awb kan het beleid door burgemeester en wethouders worden vastgesteld omdat dit bestuursorgaan volgens de Wabo bevoegd is omtrent bedoelde afwijkingen te beslissen.
De nieuwe beleidsregels voor afwijking van het bestemmingsplan krijgen na vaststelling door het college de status van beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3 juncto 4:81 e.v. Awb. Dit betekent dat de gemeente zich in juridische procedures kan beroepen op het op deze wijze algemeen bekend gemaakte en toegepaste beleid van het college en dat daarmee strijdige verzoeken kunnen worden afgewezen. Wel blijft per individueel geval een belangenafweging noodzakelijk. Het college van burgemeester en wethouders behoudt zich het recht voor in bijzondere gevallen van deze beleidsregels af te wijken.