Artikel 1 Parkeerbelastingen.
Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen
geheven:
- a.
een belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bij,
dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen
door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats,
tijdstip en wijze;
- b.
een belasting terzake van een van gemeentewege verleende vergunning
voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning
aangegeven plaats en wijze.
Artikel 2 Begripsomschrijvingen.
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten
staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is
voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van
personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op
binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande
terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet
ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
- b.
houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een
voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een
motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de
Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van
opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens
naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het
parkeren in het register was ingeschreven;
- c.
parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van
verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting
overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;
- d.
parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij
parkeerapparatuur;
- e.
niet-parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats voor betaald
parkeren waarbij geen parkeerapparatuur is geplaatst;
- f.
vergunningplaats: een parkeerapparatuurplaats en een parkeerplaats
op de terreinen Achterom, Annahof, Krabbendampad, Wilhelminaplein,
Nieuwe Emmasingel, Tramstraat achterzijde Dorint, Stationsweg,
Stationsweg-Tramstraat, Raiffeisenstraat achterzijde en Bomanshof
binnen afzetting, die:
- 1.
zijn aangeduid met bord 99a van bijlage II van het Reglement
Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) 1966 dan wel met bord E9 uit
bijlage van het RVV 1990, of
- 2.
zijn gelegen binnen een zone aangeduid met bord 99aa van bijlage II
van het RVV 1966 dan wel met bord E9 van bijlage I van het RVV 1990
met het opschrift zone, voorzover de desbetreffende plaats niet is
uitgezonderd;
- g.
belanghebbendenplaats: een parkeerplaats - niet vallende onder
onderdeel f , die:
- 1.
is aangeduid met bord 99a van bijlage II van het RVV 1966 dan wel
met bord E9 van bijlage I van het RVV 1990; of
- 2.
is gelegen binnen een zone aangeduid met bord 99aa van bijlage II
van het RVV 1966 dan wel met bord E9 van bijlage I van het RVV 1990
met het opschrift zone, voorzover de desbetreffende plaats niet is
uitgezonderd;
- h.
vergunning: een door het college van burgemeester en wethouders
verleende vergunning krachtens welke het is toegestaan een
motorvoertuig te parkeren op een belanghebbendenplaats, een
vergunningplaats of parkeerapparatuurplaats
- i.
vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een
vergunning als bedoeld onder h is verleend;
- j.
het RVV 1966: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 4
mei 1966, Stb. 181;
- k.
het RVV 1990: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 26
juli 1990, Stb. 459.
- l.
centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente
Eindhoven een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de
registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van
diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een
telefoon of RFID-kaart..
- m.
autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van
motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke
personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer
dan een huishouden.
- n.
RFID-kaart: kaart met technologie op gebied van Radio Frequency
Identification.
Artikel 3. Belastingplicht.
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven van de
degene die het voertuig heeft geparkeerd.
- 2.
Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede
aangemerkt:
- a.
degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft
gegeven de belasting te willen voldoen;
- b.
zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 1,
onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met
dien verstande dat:
- 1.
indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst
wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren
ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de
houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig
heeft geparkeerd;
- 2.
indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten
staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het
voertuig heeft geparkeerd.
- 3.
De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt niet geheven
van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als
degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien
deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander
tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit
gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
- 4.
De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven van
degene die de vergunning heeft aangevraagd.
Artikel 4. Maatstaf van heffing, belastingtarief en
belastingtijdvak.
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn
vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende
tarieventabel.
Artikel 5. Ontstaan van de belastingschuld.
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verschuldigd bij
de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het
parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door
het via een telefoon of RFID-kaart inloggen op de centrale
computer.
- 2.
De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, is verschuldigd bij
de aanvang van het heffingstijdvak waarover de belasting wordt
geheven.
Artikel 6. Wijze van heffing en termijn van
betaling.
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven:
- a.
op parkeerapparatuurplaatsen bij wege van voldoening op aangifte en
moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Van de
verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op de
parkeerapparatuur kennisgegeven;
- b.
op niet-parkeerapparatuurplaatsen bij wege van een schriftelijke
kennisgeving, waarop het verschuldigde bedrag is vermeld, en moet
worden betaald bij het uitreiken van die kennisgeving.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid onder sub a moet de
belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen een maand
na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het
parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door
het via een telefoon of RFID-kaart inloggen op de centrale computer.
- 3.
De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven bij
wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het
tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.
- 4.
Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.
Artikel 7. Ontheffing.
- 1.
Indien een belastingplichtige als gevolg van verhuizing, ziekte,
overlijden, bedrijfsopheffing of -staking van de verleende
vergunning geen gebruik maakt gedurende de gehele of een deel van de
periode waarvoor het parkeergeld is geheven, wordt op verzoek
ontheffing verleend van het geheven parkeergeld voor de
parkeervergunning.
- 2.
Deze ontheffing bedraagt een twaalfde deel van het jaarbedrag voor
elke volle kalendermaand dat van de vergunning geen gebruik is
gemaakt.
Artikel 8. Vrijstelling.
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 1 wordt niet geheven voor het
parkeren van een voertuig op de door het college van burgemeester
en wethouders aangewezen plaatsen door:
- a.
personen van rijk, provincie, regiobestuur en gemeente, voorzover
het voertuig in de uitoefening van de dienst wordt gebruikt en
uiterlijk duidelijk als dienstvoertuig kenbaar is;
- b.
personen die gaan trouwen of een partnerschapsakte gaan sluiten, in
het bezit van een door of namens het college van burgemeester en
wethouders af te geven bewijs, uitsluitend op het
Stadhuisplein.
- 2.
De belasting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, voor
het parkeren van een voertuig op een parkeerapparatuurplaats wordt
niet geheven van een houder van een geldige
Gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in hoofdstuk IV van het
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW, Stb.
1990,469), mits deze kaart op een van buitenaf duidelijk zichtbare
en leesbare plaats direct achter de voorruit van het voertuig is
geplaatst.
Artikel 9. Bevoegdheid tot aanwijzing
parkeerplaatsen.
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen
betaling van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, mag worden
geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en
wethouders bij openbaar te maken besluit.
Artikel 10. Bevoegdheid tot gebruik wielklem en
wegsleepregeling.
- 1.
Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag terzake van
de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, kan aan het voertuig
ook een wielklem worden aangebracht, waardoor wordt verhinderd dat
het voertuig wordt weggereden.
- 2.
Het college van burgemeester en wethouders wijst bij openbaar te
maken besluit in alle gevallen de terreinen en weggedeelten aan waar
de wielklem wordt toegepast.
- 3.
Indien na het aanbrengen van de wielklem 24 uren zijn verstreken kan
het voertuig naar een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel
b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen plaats
worden overgebracht en in bewaring worden gesteld.
Artikel 11. Kosten.
- 1.
De kosten van de naheffingsaanslag terzake van de belasting bedoeld
in artikel 1, onderdeel a, bedragen e 52,--.
- 2.
De kosten van het aanbrengen en van het verwijderen van de wielklem
bedragen e 80,--.
- 3.1.
De kosten voor de overbrenging van een voertuig naar de bewaarplaats
bedragen:
- a.
basistarief / uitrijtarief € 75,--;
- b.
sleepkosten naar bewaarplaats voor voertuigen met een maximum massa
van 3.500 kg. of minder: € 72,--
- c.
sleepkosten naar bewaarplaats, voor voertuigen met een maximum massa
van meer dan 3.500 kg.: de kosten genoemd onder a en b vermeerderd
met 50%.
- 3.2.
De kosten van het bewaren van een voertuig bedragen:
- a.
€ 45,-- voor het eerste etmaal of een gedeelte daarvan;
- b.
€ 17,-- voor elk volgend etmaal of een gedeelte daarvan;
- 4.
Het bedrag van de ingevolge het tweede en derde lid in rekening te
brengen kosten wordt bij beschikking vastgesteld.
Artikel 12. Kwijtschelding.
Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding
verleend.
Artikel 13. Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders.
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.
Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel.
- 1.
De Verordening parkeerbelastingen 2010, vastgesteld bij raadsbesluit
van 15 december 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in het
derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien
verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die
zich voor die datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na
die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.
- 4.
Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening
parkeerbelastingen 2011".
Hiervan heeft afkondiging plaatsgevonden op 22 december 2010
Eindhoven, .
Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
, burgemeester.
, secretaris a.i.
Uitgegeven, 16 december 2010.
Mij bekend,
de gemeentesecretaris a.i. van Eindhoven,
A.M.M.M. Verbakel.