Organisatie | Albrandswaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad |
Citeertitel | Reglement van orde gemeenteraad Albrandswaard 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
– Dit reglement vervangt per 20 juni 2016 het Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van de gemeente.
– De bekendmaking van deze regeling heeft op 30 juni 2016 plaatsgevonden via de lokale krant, De Schakel Albrandswaard.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-06-2016 | Nieuwe regeling | 20-06-2016 De Schakel | 1100153 |
De raad van de gemeente Albrandswaard;
Gelezen het voorstel van het presidium (kenmerk 1100149) d.d. 9 juni 2016;
gelet op artikel 16, 82, 83 en 84 van de Gemeentewet;
Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
amendement: voorstel tot wijziging van een conceptbesluit als bedoeld in artikel 147b lid 1 Gemeentewet, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen;
burgerlid: niet-raadslid, zoals bedoeld in artikel 96 van de Gemeentewet;
Beraad- en Adviesavond: de vergadering, onder leiding van een daartoe aangewezen commissievoorzitter, waar binnen een vooraf bepaalde tijd een onderwerp in het bijzonder of in het algemeen wordt behandeld en voorbereid voor de raad (artikel 82 Gemeentewet);
initiatiefvoorstel: een raadsvoorstel als bedoeld in artikel 147a lid 1 Gemeentewet afkomstig van één of meer leden of fracties van de raad;
Ontmoeting- en Dialoogavond: de vergadering, onder leiding van een daartoe door de agendacommissie aangewezen gespreksleider, waar binnen een vooraf bepaalde tijd een onderwerp in het bijzonder of in het algemeen informeel wordt besproken met deskundigen en/of inwoners (commissie conform artikel 84 Gemeentewet).
hetgeen de Gemeentewet of dit reglement hem verder opdraagt.
De raad wijst uit zijn midden een plaatsvervangend en tweede plaatsvervangend raadsvoorzitter aan. De plaatsvervangend voorzitter vervangt de raadsvoorzitter bij verhindering(artikel 77 Gemeentewet), is voorzitter van het presidium en is voorzitter van de agendacommissie.
HOOFDSTUK 2 TOELATING VAN NIEUWE LEDEN; BENOEMING WETHOUDERS; FRACTIES
Artikel 5 Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging; benoeming wethouders
Na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten leden van de raad op om in de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Gemeentewet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.
Bij de benoeming van een wethouder wordt overeenkomstig het eerste lid een commissie ingesteld die onderzoekt of de kandidaat voldoet aan de eisen van de Gemeentewet. Op de werkwijze van deze commissie is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van de raad aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad wil voeren.
Indien één of meer leden van een of meer fracties als zelfstandige fractie gaan optreden of indien één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter. Voor het splitsen dan wel het vormen van nieuwe fracties is geen toestemming vereist van de raad.
De nieuwe naam van de fractie moet voldoen aan de eisen uit artikel G 3 van de Kieswet en wordt gebruikt met ingang van de eerstvolgende vergadering van de raad.
Een burgerlid heeft geen stemrecht en heeft geen inzage in geheime stukken (artikel 21 van de Gemeentewet).
Paragraaf 1 Tijdstip van vergaderen; voorbereidingen
Artikel 9 Doel van de vergaderingen van de raad
De raad van Albrandswaard vergadert met een Beeldvorming/Oordeelsvorming/Besluitvorming (BOB)-systeem: Beeldvorming vindt plaats in een Ontmoeting- en Dialoogavond en met een beeldvormend raadsvoorstel in de Beraad- en Adviesvergadering. Oordeelsvorming vindt plaats aan de hand van een raadsvoorstel (met een geadviseerde beslissing van het college) in een Beraad- en Adviesvergadering. Besluitvorming vindt plaats in de raadsvergadering.
De Beraad- en Adviesavond is een voorbereiding op de raadsvergadering en/of heeft tot doel de raadsleden een beeld of een oordeel te laten vormen over geagendeerde onderwerpen. Feitelijke vragen worden vooraf gesteld via de griffie, de Beraad- en Adviesavond is hiervoor niet bedoeld.
Bij oordeelsvormende behandeling van een onderwerp kunnen inhoudelijke en politieke vragen worden gesteld aan de portefeuillehouder en worden er (politieke) standpunten en meningen uitgewisseld tussen fracties, ter voorbereiding op het politieke debat in de raadvergadering. Aan het einde van de bespreking van een agendapunt geven de aanwezigen aan wat de vervolgprocedure van een stuk is.
De Ontmoeting- en Dialoogavond is bedoeld om meer tijd te kunnen besteden aan een (groter) onderwerp. De aard van de avond is informeel en kan inhoudelijk per keer verschillen. Ook de samenstelling van aanwezigen kan per keer verschillen. De avond is nadrukkelijk bedoeld om meer in contact te komen met inwoners, (ervarings)deskundigen en andere belanghebbenden.
In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep tot uiterlijk 48 uur voor aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen. Deze wordt met de daarbij behorende stukken aan de leden van de raad verzonden, en openbaar gemaakt (met uitzondering van de in artikel 25 lid 1 en 2 Gemeentewet genoemde stukken).
Bij aanvang van de vergadering stelt de raad de agenda vast. Op voorstel van een lid van de raad of de voorzitter kan de raad onderwerpen aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren. Een agendapunt kan slechts worden toegevoegd wanneer het evident niet volgens een andere procedure aan de agenda kan worden toegevoegd en het wel noodzakelijk is dat er in dezelfde raad over het onderwerp wordt gesproken.
Artikel 12 Ter inzage leggen van stukken
Stukken die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de digitale oproep voor een ieder op het raadsinformatiesysteem geplaatst. Indien na het verzenden van de digitale oproep stukken op het raadsinformatiesysteem worden geplaatst, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad en zo mogelijk in een openbare kennisgeving.
Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, worden deze stukken op het besloten raadsinformatiesysteem geplaatst.
Paragraaf 2 Orde der vergadering
Artikel 15 Deelnemers Beraad- en Adviesavond
Van iedere fractie zitten maximaal twee leden aan de vergadertafel, te weten raadsleden of burgerleden, alsmede de commissievoorzitter en zijn secretaris. Op uitnodiging van de agendacommissie zit ook de portefeuillehouder aan tafel. De portefeuillehouder kan zich aan tafel laten ondersteunen door een adviseur. De agendacommissie kan voor een Beraad- en Adviesavond anderen aan tafel uitnodigen, die de behandeling van het onderwerp kunnen ondersteunen.
Artikel 16 Commissievoorzitter
De aanwezigen bij een Beraad- en Adviesavond zijn verplicht de aanwijzingen van de commissievoorzitter, gegeven ter bevordering of de handhaving van de orde der vergadering, op te volgen. De commissievoorzitter kan een toehoorder, bij verstoring van de orde, uit de vergadering doen laten verwijderen. Bij herhaling van de verstoring is artikel 26, lid 2 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.
Personen die het woord willen richten tot de aanwezige burgerleden/raadsleden geven uiterlijk tot 5 minuten voor aanvang van de vergadering aan bij de griffie. De commissievoorzitter kan ook zelf informeren of er insprekers zijn aan het begin van de vergadering.
De commissievoorzitter beoordeelt op welk moment hij insprekers op de publieke tribune het woord geeft en hoeveel tijd daarvoor beschikbaar is. Tevens doet de commissievoorzitter een voorstel voor de behandeling van de inbreng van de inspreker.
Inwoners kunnen niet het woord voeren over:
een klacht die ex artikel 9:1 van de Awb kan of kon worden ingediend.
Artikel 18 Vervolg Beraad en Advies
De burgerleden/raadsleden die aan tafel zitten bij de Beraad- en Adviesavond geven aan het einde van de behandeling van een agendapunt aan wat de vervolgprocedure voor het onderwerp zal zijn. Als het gaat om een voorbereidend besluitvormende bespreking geven de aanwezigen aan of een stuk besluitrijp is en door kan naar de raad en of het dan een hamerstuk of bespreekstuk wordt. Dit gebeurt met ruim draagvlak.
Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid van de raad de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.
Artikel 21 Opening vergadering; quorum
Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig is, bepaalt de voorzitter, na voorlezing van de namen der afwezige leden, dag en uur van de volgende vergadering, met inachtneming van artikel 20 van de Gemeentewet.
Artikel 22 Primus bij hoofdelijke stemming
Alvorens de aangekondigde onderwerpen aan de orde te stellen deelt de voorzitter mede, bij welk lid van de raad, de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daartoe wordt bij loting een volgnummer van de presentielijst aangewezen; bij het daar genoemde lid begint de hoofdelijke stemming.
De leden, de voorzitter, de wethouders en de griffier en de secretaris (indien hij op basis van artikel 4 RvO het woord heeft mogen voeren) hebben het recht een voorstel tot verandering aan de raad te doen, indien de conceptbesluitenlijst onjuistheden bevat of niet duidelijk weergeeft hetgeen gezegd of besloten is.
Bij de raad ingekomen stukken worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt geagendeerd op de raadsvergadering met afdoeningsvoorstellen per ingekomen stuk.
Het inspreken geschiedt voorafgaand aan de behandeling van het betreffende agendapunt. Wanneer ingesproken wordt over een onderwerp dat niet op de agenda staat, dan gebeurt dit vóór de behandeling van de inhoudelijke agenda. De maximale spreektijd per inspreker is vijf minuten, de voorzitter mag richting een inspreker een andere spreektijd aangeven.
Er wordt niet ingesproken over:
een klacht die ex artikel 9:1 van de Awb kan of kon worden ingediend.
De voorzitter en leden van de raad kunnen een voorstel doen over de spreektijd van de leden en de overige aanwezigen.
Artikel 28 Handhaving orde; schorsing
Indien een spreker zich in beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen uitlaat, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de betreffende spreker hieraan geen gevolg geeft kan de voorzitter hem gedurende de vergadering waarin zulks plaats heeft over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.
Op verzoek van een lid van de raad of op voorstel van de voorzitter kan de raad besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.
Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder raadslid het recht zijn stemgedrag te motiveren, als dit onvoldoende heeft kunnen blijken in de bespreking in termijnen.
Paragraaf 3 Procedures bij stemmingen
Artikel 33 Procedure (hoofdelijke) stemming
Een raadslid dat zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, kan deze vergissing herstellen totdat het volgende raadslid heeft gestemd. Bemerkt het raadslid zijn vergissing pas later, dan kan deze nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt aantekening vragen van zijn vergissing. Dit brengt geen verandering in de uitslag van de stemming.
Artikel 35 Stemming over personen
Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren. Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden.
Artikel 36 Herstemming over personen
Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.
Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste twee werkdagen voor de aanvang van de vergadering (dus bij vergadering op maandagavond indiening uiterlijk vrijdagochtend 9 uur) schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.
De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en het college. Bij de vaststelling van de agenda van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. Een betekenende minderheid (1/5 van de stemmen) is voldoende om het verzoek te honoreren. De raad bepaalt op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.
Artikel 44 Recht van onderzoek
Elk raadslid kan een voorstel doen om een onderzoek ex artikel 155a Gemeentewet in te stellen.
Artikel 45 Schriftelijke vraag
Schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien. Bij de vragen wordt aangegeven of schriftelijke of mondelinge beantwoording wordt verlangd. Vragen die niet voldoen aan het hiervoor gestelde worden per omgaande aan de indiener teruggestuurd.
Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende raadsvergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt het college de vragensteller via de griffie per ommegaande hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden.
De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende raadsvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde raadsvergadering, na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen omtrent het door het college gegeven antwoord, tenzij de raad anders beslist.
Het lid van de raad dat tijdens het vragenhalfuur vragen wil stellen, meldt dit onder aanduiding van het onderwerp ten minste één werkdag voor aanvang van het vragenuur bij de voorzitter (dus bij vergadering op maandagavond uiterlijk die maandagmorgen om 9 uur). De voorzitter kan na overleg met het presidium weigeren een onderwerp tijdens het vragenhalfuur aan de orde te stellen indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven of indien het onderwerp in de raadsvergadering op diezelfde dag aan de orde komt.
Indien een lid van de raad over een onderwerp inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169, derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet verlangt, wordt een verzoek daartoe door tussenkomst van de griffier schriftelijk ingediend bij het college of de burgemeester.
HOOFDSTUK 5 BEGROTING EN REKENING
Artikel 48 Procedure begroting
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding, het onderzoek, de behandeling en de vaststelling van de begroting volgens een procedure die de raad, op voorstel van het presidium, vaststelt.
Artikel 49 Procedure jaarrekening
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding en het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel indemniteitsbesluit volgens een procedure die de raad, op voorstel van het presidium, vaststelt.
HOOFDSTUK 6 LIDMAATSCHAP VAN ANDERE ORGANISATIES
Artikel 50 Verslag en verantwoording
Een lid van de raad, een wethouder, de burgemeester of de secretaris, die door de gemeenteraad is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een gemeenschappelijk orgaan ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen of in een andere organisatie of institutie, heeft het recht om in aansluiting op de behandeling van de lijst van ingekomen stukken òf voor het sluiten van de vergadering verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur of gemeenschappelijk orgaan aan de orde zijn. Door de raad gewenste bespreking van dit verslag kan de voorzitter verwijzen naar de desbetreffende commissie.
HOOFDSTUK 7 BESLOTEN RAADSVERGADERING
Op een besloten raadsvergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing voor zover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.
De besluitenlijst wordt zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt de raad een besluit over het al dan niet openbaar maken van de besluitenlijst en het besprokene. De vastgestelde besluitenlijst wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Een besloten vergadering wordt belegd, wanneer het college een voorstel heeft aangeboden aan de raad, waarvan zij gemotiveerd heeft aangegeven dat in het licht van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) het opleggen van geheimhouding naar haar oordeel prevaleert boven het algemene en zwaarwegende belang van de openbaarheid, bepaalt de raad of respectievelijk de Beraad & Advies dat er over deze stukken in beslotenheid wordt vergaderd.
De raad / Beraad- en Adviesavond beslist overeenkomstig artikel 25, eerste lid, respectievelijk artikel 86 van de Gemeentewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden.
Artikel 54 Opheffing geheimhouding
Indien de raad op grond van artikel 25, derde en vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding op te heffen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd (met in achtneming van artikel 23 lid 2 en 3 van de Gemeentewet).
TOELICHTING REGLEMENT VAN ORDE VOOR DE VERGADERINGEN EN ANDERE WERKZAAMHEDEN VAN DE RAAD VAN ALBRANDSWAARD 2016
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
HOOFDSTUK 2 TOELATING VAN NIEUWE LEDEN; BENOEMING WETHOUDERS; FRACTIES
Artikel 5 Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging; benoeming wethouders
Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V1 Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V2 Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de raad stukken overgelegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de GBA met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, lid 2 Gemeentewet (artikel V3 Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid Gemeentewet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. De commissie welke de geloofsbrieven onderzoekt brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.
De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd. Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt alleen in de laatste samenkomst van de raad in oude samenstelling na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.
Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de Gemeentewet vastgelegd.
De mogelijkheid van beroep bij de Raad van State tegen de beslissing tot toelating als lid van de raad is vervallen door inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur in 2002.
Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (is deze juist vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag.
De raad heeft dus de bevoegdheid om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad tot een dergelijk besluit over gaat. Het feit dat een fractie een klein aantal (bijv. 3) stemmen te weinig heeft om een extra zetel te behalen is geen valide motivering om tot hertelling over te gaan. Een proces-verbaal waaruit blijkt dat kiezers bezwaar hebben gemaakt over de onzorgvuldige wijze waarop het stembureau na sluiting de stemmen heeft geteld, kan dit wel zijn.
Het zesde lid geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De Gemeentewet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (Gemeentewet artikel 36a, 36b, 41b en 41c). Het ligt voor de hand om voor het benoemen van wethouders ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen. Vandaar dat er een vijfde lid aan dit artikel is toegevoegd. Dit artikel is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd, de incomptabiliteiten en nevenfuncties dienen immers opnieuw beoordeeld te worden.
Bij de benoeming van een wethouder zal er een integriteitstoets plaatsvinden. De gedragscode politieke ambtsdragers speelt hierbij een rol. Daarnaast kan een verklaring omtrent het gedrag (VOG) worden gevraagd. De raad kan aangeven dat zij deze procedure wil volgen bij de benoeming van wethouders. De VOG kent een screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers. Bij dit profiel staat de integriteit van de aspirant bestuurder centraal. Het is mogelijk om deze VOG via een spoedprocedure uit te laten voeren.
Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, lid 2 Gemeentewet). In het geval de coalitie in de raad een meerderheid heeft van één stem kan het verstandig zijn eerst als raadslid ontslag te nemen en een nieuw raadslid te benoemen. Het vooraf ontslag nemen als raadslid is een risico. Het kan immers gebeuren dat deze persoon of niet tot wethouder wordt benoemd of dat de geloofsbrieven niet worden goedgekeurd.
De Kieswet en de Gemeentewet kennen het begrip fractie niet. In de Gemeentewet in artikel 33, tweede lid, wordt wel uitgegaan van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractie-ondersteuning). Bij de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.
In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. Het beëindigen van de zitting in de raad kan verschillende oorzaken hebben. Raadsleden kunnen ongeneeslijk ziek zijn, een conflict met hun fractie hebben, te weinig tijd hebben voor het raadswerk en zo zijn er nog vele redenen denkbaar. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede. Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een fusie van twee fracties. Een andere (tijdelijke) wisseling in een fractie kan het gevolg zijn van ziekte of zwangerschap van een raadslid. Voor deze gevallen is in de Kieswet een vervangingsregeling opgenomen.
Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen en benoemd (dit laatste door de voorzitter van het stembureau). Dit uitgangspunt is gebaseerd op artikel 27 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat elk bindend mandaat van een lid van de raad nietig is. De volksvertegenwoordiger handelt naar eigen overtuiging en is bij stemmingen niet gebonden aan een lastgeving. Geen andere persoon of instantie kan hem rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag. Het is de individuele volksvertegenwoordiger die een mandaat van de kiezer heeft gekregen. De volksvertegenwoordiger heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.
Ook de Kieswet gaat niet uit van politieke partijen, een zetel 'hoort' dan ook niet bij een partij maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.
kandidaten die van een kandidatenlijst deel uitmaken en binnen die lijst/partij een onderlinge schriftelijke (en soms notariële) afspraak maken, bijvoorbeeld dat men onder bepaalde voorwaarden zal afzien van aanvaarding van het raadslidmaatschap, zich dienen te realiseren dat dergelijke afspraken nietig zijn, vanwege strijd met de Gemeentewet en de Kieswet;
In de praktijk levert een nieuwe naamvoering van een fractie soms problemen op, bijvoorbeeld doordat een naam wordt gekozen die sterk lijkt op de naam van een al bestaande fractie. Bij de wijziging van het modelreglement in 2010 is daarom bepaald dat de naam getoetst dient te worden aan de afwijzingsgronden uit artikel G 3 van de Kieswet. Dit is een logische voorwaarde. Indien de nieuwe fractie wil meedoen aan de eerstvolgende raadsverkiezingen zal dit ook gebeuren. Bij registratie als politieke groepering wordt getoetst aan hoofdstuk G van de Kieswet, waarin staat aangegeven in welke gevallen deze registratie geweigerd wordt.
Fractieafsplitsing en het ontstaan van een nieuwe fractie kan diverse praktische gevolgen hebben, te denken valt aan: fractievergoedingen en –faciliteiten, fractievoorzitterschap dan wel vertegenwoordiging in het presidium, zo nodig andere zitplaatsen in de raadszaal en bezetting in raadscommissies.
Als moet worden voorzien in de vacature van een raadslid dat zich heeft afgesplitst, wordt teruggegrepen op de lijst waarop betrokkene oorspronkelijk was gekozen (artikel P19 Kieswet).
De term of functie van ‘burgerlid’ heeft geen wettelijke grondslag. De Gemeentewet (art.96) kent wel de term commissielid. Het burgerlid fungeert onder meer als commissielid en is als zodanig ook benoemd. Onze gemeente kiest voor deze burgerleden, omdat het raadsleden meer ruimte geeft voor de voorbereiding van onderwerpen. Zeker voor kleinere fracties is het waardevol om extra ondersteuning te hebben, ook in de aanwezigheid bij bijeenkomsten.
In verband met de kiezerslegitimiteit is ervoor gekozen, dat kandidaat-burgerleden op de kandidatenlijst van de politieke groepering hebben gestaan waarbij ze willen aansluiten en dat ze moeten voldoen aan de benoemingsvereisten die ook voor een raadslid gelden. Denk daarbij aan het wonen in de gemeente zelf.
Paragraaf 1 Tijd van vergaderen; voorbereidingen
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 9 Doel van de vergaderingen van de raad
Het systeem van beeldvorming – oordeelsvorming – besluitvorming (BOB) is ingevoerd, om ervoor te zorgen dat leden van de raad voldoende gelegenheid hebben om een onderwerp optimaal te bespreken. Het verkrijgen van een beeld door vragen te stellen en met het college en elkaar van gedachten te wisselen is soms – zeker bij complexe onderwerpen – nodig. Dat is dan ook de reden dat sommige onderwerpen ‘beeldvormend’ geagendeerd worden in een Beraad- en Adviesvergadering. Soms is dit voorlopig voldoende en weten college en fracties daarna waar ze staan op dat onderwerp. Soms is het een opmaat naar een oordeelsvorming over een onderwerp en een raadsbesluit.
Een oordeel vormen over een voorstel, mogelijke afwegingen delen als fracties onderling en van daaruit bekijken hoe de kaarten verdeeld zijn binnen de raad, is het onderdeel ‘oordeelsvorming’ in de Beraad- en Adviesavond. Tijdens de avond moet duidelijk zijn of fracties in principe ‘voor’ of ‘tegen’ zijn en eventueel onder welke voorwaarden (voor, mits…./ tegen, tenzij…) Dit gebeurt bij voorbereidend besluitvormende voorstellen.
De besluitvorming tot slot geschiedt in de raad zelf. Het zal in de raad geen verrassing meer zijn hoe fracties erin zitten, maar het politieke debat wordt gevoerd om aan de kiezers te laten zien waar fracties staan, waar overeenkomsten zijn en waar de verschillen.
Feitelijke vragen horen hoe dan ook bij voorkeur niet thuis is een vergadering. Deze kunnen vooraf gesteld worden en bij voorkeur ook beantwoord worden door het college (informeel), zodat de fracties de antwoorden kunnen betrekken bij hun afwegingen en hun bijdrage in de vergaderingen. Inhoudelijke, politiek gekleurde vragen, kunnen wel gesteld worden in een Beraad- en Adviesvergadering, daar dit de discussie verder kan vormen.
In een raad gaat het echt om de politieke discussie tussen fracties en het uiteindelijk te nemen besluit.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 12 Ter inzage leggen van stukken
Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, verslag, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de Wob.
Indien het gaat om geheime of vertrouwelijke stukken, waarop voorlopige geheimhouding is opgelegd door het bestuursorgaan dat het document aanbiedt aan de raad, dient dit duidelijk op het stuk te zijn aangegeven. Deze stukken worden geplaatst op het besloten raadsinformatiesysteem, dat alleen raadpleegbaar is via een inlogcode.
De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Wanneer de griffier het praktisch of technisch niet mogelijk acht om stukken op het (besloten) ris te plaatsen, legt hij/zij stukken fysiek ter inzage.
Artikel 13 Openbare kennisgeving
Dit artikel behoeft geen toelichting.
PARAGRAAF 2 ORDE DER VERGADERING
A. ORDE DER BERAAD- EN ADVIESAVOND
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 15 Deelnemers Beraad- en Adviesavond
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 16 Commissievoorzitter
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Dit artikel behoeft geen toelichting. Om de drempel tot inspreken zo laag mogelijk te houden, is ervoor gekozen insprekers zich aan te laten melden tot vlak voor aanvang van de vergadering.
Artikel 18 Vervolg Beraad en Advies
Dit artikel behoeft geen toelichting. Het is niet zo dat aanwezigen een bindend advies geven of een beslissing nemen over de voortgang van stukken. Wel geven de aanwezige fracties aan wat zij denken dat een effectief vervolg is van een onderwerp. Een raad kan dit later nog anders bepalen.
De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 Gemeentewet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen, dat het vergaderquorum aanwezig is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de Gemeentewet.
De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom stelt hij samen met de voorzitter de presentielijst vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 21 Opening vergadering, quorum
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 22 Primus bij hoofdelijke stemming
Praktisch gezien verdient het aanbeveling de volgorde van stemmen te bepalen aan het begin van de vergadering; deze volgorde geldt dan voor de gehele vergadering, ook na een eventuele schorsing. Uiteraard is ook hier afwijking mogelijk, bijvoorbeeld door te bepalen dat pas op het moment van stemming de primus wordt bepaald.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Omtrent de (aan de raad gerichte) ingekomen stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld ter kennisneming, steunen, afwijzen, in behandeling nemen, doorsturen naar een raadscommissie, doorsturen naar het college etc. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid. De schriftelijke mededelingen van het college aan de raad komen in principe ook bij de raad binnen. De mededelingen zijn dan ook een ingekomen stuk.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 26 Aantal spreektermijnen
Indien de raad van mening is, dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten. Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn.
Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.
De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp.
Het artikel strekt ertoe te benadrukken dat de raad ook uit eigen initiatief regels kan stellen over de spreektijd van de leden. De voorzitter hoeft dit niet voor te stellen. De voorzitter kan in het kader van zijn taak tot het handhaven van de orde tijdens de vergadering wel wijzigingen voorstellen in de omvang van de spreektijd.
Artikel 28 Handhaving orde; schorsing
Het eerste lid verzekert dat raadsleden vrijelijk kunnen spreken. Wel zijn interrupties toegestaan voor zover de voorzitter bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de beraadslagingen niet bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt. Om te bevorderen dat leden van de raad zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten, is in artikel 22 Gemeentewet bepaald dat zij niet in rechte vervolgd kunnen worden, aan te spreken zijn of verplicht zijn getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen. Het tweede lid heeft naast de leden die het woord voeren, ook betrekking op de wethouders, de secretaris, de griffier of andere personen, die het woord voeren. De voorzitter kan hen tot de orde roepen. Indien zij hieraan geen gehoor geven, kan hen het woord worden ontzegd.
De bevoegdheid die in het tweede lid aan de voorzitter wordt gegeven om een spreker over een aanhangig onderwerp het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die artikel 26, derde lid, van de Gemeentewet biedt om aan dat lid, dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. De laatstgenoemde bevoegdheid van de voorzitter blijft echter onverlet. Het artikel is slechts een aanvulling op de Gemeentewet. Een besluit van de voorzitter om iemand het woord te ontnemen is een op feitelijk handelen gerichte beslissing met een intern karakter. Dit is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. (JB 9 (2002) 138).
Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring; deze uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde. Voor wat betreft de handhaving van de orde op de publieke tribune wordt verwezen naar artikel 57 van dit reglement.
Teneinde de vergaderduur niet te zeer te verlengen wordt over een voorstel dat in onderdelen of artikelen is verdeeld, in principe in zijn geheel beraadslaagd. In het eerste lid is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen.
Door de toevoeging 'of een lid van de raad' wordt ook raadsleden het recht toegekend om voor te stellen een voorstel gesplitst te behandelen. Dit brengt tot uitdrukking dat de raad zijn eigen werkwijze bepaalt. Het recht is aan ieder individueel raadslid toegekend. Dit past in het streven naar dualisering, aangezien dualisering versterking van de vertegenwoordigende en daarmee agenderende rol van de raad veronderstelt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties over adequate instrumenten te beschikken.
Indien de schorsing als bedoeld in het tweede lid aan het einde van de tweede termijn plaatsvindt, zijn er vervolgens twee mogelijkheden: er wordt direct tot stemming overgegaan of aan de beraadslagingen wordt een derde termijn toegevoegd (zie artikel 21).
In het tweede lid wordt onder meer gesproken over het college dat de mogelijkheid krijgt tot nader beraad. Dit is uiteraard alleen het geval indien het college bij de bespreking van het betreffende onderwerp vertegenwoordigd is.
Artikel 30 Deelname aan de beraadslaging door anderen
Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 Gemeentewet geregelde verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen (bijvoorbeeld de voorzitter van de de gemeenteraad aan de beraadslaging over deelgemeente-aangelegenheden).
De raad kan op grond van artikel 3, 4 respectievelijk 12 bepalen dat de griffier, de secretaris en de wethouder(s) deelnemen aan de beraadslagingen. De burgemeester heeft het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste lid van de Gemeentewet. De strekking van artikel 25 blijft alleen onveranderd wanneer aan het eerste lid de griffier, de wethouder en de secretaris worden toegevoegd. Daarmee blijft het artikel uitdrukken dat de raad kan beslissen dat anderen kunnen deelnemen aan de beraadslagingen.
In het tweede lid wordt het begrip 'beslissing' gebruikt. Het gaat hier namelijk niet om het besluitbegrip in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden dat de stemming begint. De stemverklaring wordt ingezet als een raadslid afwijkend stemgedrag wil motiveren. Dus als er wordt gestemd op een manier die niet af te leiden valt uit de bijdragen in de spreektermijnen. De verklaring gaat in op wat de afweging van de fractie is en geeft geen oordeel over de andere aanwezigen in de raad, daar er op verklaringen niet meer gereageerd kan worden.
De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist. De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing. Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet.
PARAGRAAF 3 PROCEDURES BIJ STEMMINGEN
Artikel 33 Algemene bepalingen over stemming
Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden. De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Gemeentewet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen. Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog verwezen naar artikel 209, tweede lid Gemeentewet, welke een hoofdelijke stemming verplicht.
Er is over dit onderwerp is recente jurisprudentie beschikbaar:
In ABRvS 30 juni 2010, LJN BM9710LJN BM9710, AB 2010/310AB 2010/310 oordeelde de Afdeling dat in het midden kon blijven of twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de vaststelling van een bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan met de grootst mogelijke meerderheid door de raad was vastgesteld. Zelfs indien zou worden vastgesteld dat de twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de planvaststelling, hebben zij geen beslissende stem in de uitkomst gehad;
In ABRvS 22 juni 2011, LJN BQ8863LJN BQ8863, AB 2011/261AB 2011/261 overwoog de Afdeling dat een raadslid dat woonde en werkte op een bedrijventerrein een persoonlijk belang had bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor dat bedrijventerrein. De Afdeling oordeelde dat in strijd was gehandeld met artikel 2:4 van de Awb omdat naar derden de schijn is gewekt dat het persoonlijke belang van invloed is geweest op de besluitvorming. Daarbij speelde een rol dat het raadslid tijdens de vergadering van de raad veelvuldig het woord heeft gevoerd en namens zijn fractie een aantal amendementen heeft ingediend en voorgelezen die in feite tot gevolg hebben dat een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat ter hoogte van gronden van het betreffende raadslid. De Afdeling achtte niet van belang of het raadslid daadwerkelijk het oogmerk had te bewerkstelligen een plan ten gunste van zijn leefklimaat vast te stellen. Ook indien van de goede trouw van het raadslid kan worden uitgegaan, kan de schijn van belangenverstrengeling zijn gewekt. Ook het gegeven dat het raadslid niet bij alle amendementen een doorslaggevende stem heeft gehad leidt niet een ander oordeel omdat gelet op het feit dat het raadslid veelvuldig het woord heeft gevoerd niet kan worden gesteld dat niet de schijn is gewekt dat hij invloed heeft gehad op de besluitvorming;
In ABRvS 6 februari 2013, LJN BZ0796LJN BZ0796 preciseert de ABRvS haar hiervoor vermelde uitspraak van 22 juni 2011. In de zaak die tot de uitspraak van 6 februari 2013 heeft geleid ging het om een besluit van een gemeenteraad om een bestemmingsplan niet vast te stellen. Dat besluit was genomen met de kleinst mogelijke meerderheid, waarbij een raadslid die mogelijk belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb was, tegen de vaststelling van het plan had gestemd. De ABRvS overwoog dat in aanmerking genomen dat het hier gaat om besluitvorming door de gemeenteraad die een belangenafweging vergt waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, ligt het in de rede voor de invulling van het begrip ‘persoonlijk belang’ in art. 2:4 lid 2artikel 2:4, tweede lid, van de Awb aansluiting te zoeken bij artikel 28, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Uit artikel 2:4 van de Awb volgt dus — en de Afdeling preciseert hiermee haar (hiervoor vermelde) uitspraak van 22 juni 2011 — in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan zoals de gemeenteraad en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces.
De ABRvS heeft in haar uitspraak van 6 februari 2013 in aanvulling op het voorgaande overwogen dat er zich evenwel bijkomende omstandigheden kunnen voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken wanneer aannemelijk is dat het betrokken raadslid de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed.
In het vijfde lid wordt ingegaan op de procedure van hoofdelijke stemming. Praktisch gezien verdient het aanbeveling de volgorde van stemmen te bepalen aan het begin van de vergadering; deze volgorde geldt dan voor de gehele vergadering.
Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
Artikel 34 Stemming over amendementen en moties
Voor meer informatie over een amendement of een motie (betekenis, indiening e.d.) wordt verwezen naar de artikelen 1, 40 en 41 van dit reglement. Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het onderliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing.
Artikel 35 Stemming over personen
Artikel 31, eerste lid, van de Gemeentewet geeft aan dat de stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten een aanbevelingen geheim dient te zijn. Het reglement van orde gaat vooralsnog uit van een stemming door middel van behoorlijk ingevulde stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (MvT, 19 403, nr. 3 p. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld.
Bij een benoeming stelt de raad een specifiek persoon aan in een bepaald ambt (raadslid, wethouder). Op het stembiljet wordt de naam van de te benoemen persoon (of personen in geval van meerdere vacatures) met daarachter de opties 'voor' en 'tegen' vermeld. Het gaat hier overigens niet over de benoeming tot raadslid, dit is een heel ander soort benoeming dat in artikel 7 van dit reglement wordt toegelicht. Onder voordracht wordt verstaan het als kandidaat voorstellen van een persoon voor een bepaald ambt. Een voordracht is voor de raad bindend, op de stembiljetten dienen de namen van de voorgedragen perso(o)n(en) te worden vermeld met daarachter de opties 'voor' en 'tegen'. Bij een aanbeveling wordt voorgesteld om bepaalde personen voor een bepaald ambt voor te dragen, de raad mag van de aanbevelingen afwijken. Het betreft hier een zogenaamde vrije stemming (zie ook toelichting bij artikel 28). Op de stembiljetten kunnen de namen van de aanbevolen personen worden vermeld met daarachter de opties 'voor' en 'tegen' én een vrije ruimte waar een kandidaat van eigen keuze kan worden ingevuld.
Af en toe blijkt er in gemeenten verwarring te bestaan over het meestemmen in de raad van kandidaat-wethouders over hun eigen benoeming (artikel 28 Gemeentewet).
In de eerste plaats is er, indien raadsleden genomineerd worden voor de functie van wethouder, sprake van een vrije stemming. Er is geen sprake van een voordracht. De beoogd wethouder mag dus meestemmen over zijn eigen benoeming. Een voorstel tot benoeming gaat hem persoonlijk aan "wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt" (artikel 28, eerste lid, onder a, derde lid, Gemeentewet). Dat is echter in casu niet aan de orde, omdat er ook op een ander persoon kan worden gestemd. De aard van de stemming is derhalve van belang.
Dit heeft tot gevolg dat raadsleden de mogelijkheid hebben op het stembriefje de naam van de kandidaat die hun voorkeur heeft in te vullen (die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander). Er is in dit geval geen sprake van een voordracht of een anderszins beperkte keuze en aan de stemming mag derhalve ook worden deelgenomen door raadsleden die ter benoeming zijn voorgesteld: zij kunnen immers op het stembriefje een andere naam dan hun eigen naam invullen.
De stemming in de raad over een wethoudersbenoeming is dus een vrije stemming waar de beoogde wethouder gewoon over zijn eigen benoeming kan meestemmen. De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:
een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt de heer Janse en de heer Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;
Ten slotte is het denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreelpolitieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van het meestemmen over de benoeming. Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken.
Artikel 36 Herstemming over personen
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 37 Beslissing door het lot
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in dit artikel. Deze nadere regels staan in dit artikel.
Leden van de raad kunnen aan de raad wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn (artikel 28).
Voor wat betreft de stemming over amendementen wordt verwezen naar artikel 36. Voorstel tot splitsing van een voorgestelde beslissing kan, indien aangenomen, meebrengen, dat één onderdeel van een besluit wel en een ander niet wordt aanvaard.
In het eerste artikel van dit reglement is de definitie van het begrip motie gegeven. Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke, procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.
Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt, dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt, dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp, waarop de motie betrekking heeft. Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats. Dergelijke moties benaderen de in artikel 43 geregelde initiatiefvoorstellen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor een effectief gebruik van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder drempelsteun een motie in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad.
In principe dient een wethouder na een aangenomen motie van wantrouwen zijn ontslag in. Doet hij dit niet, dan kan de raad daartoe een ontslagbesluit nemen.
De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen, (artikel 32, lid 4 Gemeentewet is hierop niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 43).
In beginsel bereidt het college de besluiten van de raad voor (artikel 160, eerste lid, onder b, Gemeentewet). De raad kan ook verzoeken een voorstel voor een besluit of verordening voor te bereiden. Maar de raad heeft ook het initiatiefrecht. In artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt.
De Gemeentewet maakt onderscheid tussen initiatiefvoorstellen voor verordeningen en overige initiatiefvoorstellen. Ieder raadslid kan een initiatiefvoorstel voor een verordening indienen. Dergelijke voorstellen moeten aanhangig worden gemaakt door deze schriftelijk en ondertekend aan de voorzitter te zenden (art. 147a, eerste lid, van de Gemeentewet). De verdere wijze van behandeling moet de raad zelf regelen. De raad moet ook regelen op welke wijze en onder welke voorwaarden overige initiatiefvoorstellen (voorstellen die betrekking hebben op iets anders dan een verordening) in behandeling worden genomen. Ook dit initiatiefrecht komt toe aan individuele raadsleden, hetgeen inhoudt dat geen drempels mogen worden opgeworpen. Wel kan de raad voorzien in een zekere inhoudelijke toets. Daarbij kan worden gedacht aan het beantwoorden van de vraag of het voorstel wel de uitoefening van een raadsbevoegdheid betreft (en niet een collegebevoegdheid). Artikel 43 voorziet deze nadere regels.
Bij de wijziging van de Gemeentewet in 2016 is aan artikel 147a een vierde lid toegevoegd dat erin voorziet dat de raad geen besluit neemt over een voorstel dan nadat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. In lid 2 van dit artikel is dit dan ook expliciet opgenomen.
De betrokkenheid van het college bij initiatiefvoorstellen van de raad is een belangrijk aspect voor de verhouding tussen raad en college. Omdat het college gehouden is de besluiten van de raad uit te voeren (artikel 160, eerste lid, onder b, Gemeentewet), is het van belang dat het college zijn opvatting kan geven over een initiatiefvoorstel. Dit kan schriftelijk gebeuren voorafgaand aan de bespreking in een Beraad- en Adviesavond of raadsvergadering, het kan ook mondeling gebeuren tijdens een Beraad- en Adviesavond. In elk geval moeten alle fracties de mening van het college kunnen betrekken bij hun afwegingen. Het is in eerste instantie aan de indiener om te beslissen wat hij met die inbreng doet en uiteindelijk beslist de raad over het al dan niet gewijzigde voorstel. In de gemeentelijke praktijk is veelal reeds sprake van een dergelijke betrokkenheid. Voor een goed samenspel tussen de raad en het college en met het oog op een goede werking van het gemeentebestuur is het van belang dat het college in alle gevallen die gelegenheid krijgt. Die betrokkenheid is er overigens ook in omgekeerde zin. Belangrijke beslissingen mag het college niet nemen dan nadat een ontwerpbesluit bij de raad is voorgelegd (artikel 169, vierde lid, Gemeentewet).
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Dit artikel stelt nadere regels aan artikel 155 van de Gemeentewet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad nodig. Vanwege het bijzondere karakter van dit instrument is gekozen voor een aanmeldingstermijn van twee werkdagen (dus bij vergadering op maandagavond indiening uiterlijk vrijdagochtend 9 uur).
Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Dit houdt in dat de toestemming van een betekenende minderheid (ondersteuning door 30 van de 150 leden in de Tweede Kamer) volstaat. In een gedualiseerd systeem zijn wethouders geen lid meer van de raad. Toch is het van belang dat zij bij een instrument als de interpellatie ook op de hoogte worden gesteld van de inhoud van het verzoek. Door de toevoeging in het tweede lid wordt hiervoor gezorgd. De (verplichte) aanwezigheid van collegeleden is ook op dit artikel van toepassing.
Artikel 44 Recht van onderzoek
De onderzoeksbevoegdheid van de raad op grond van artikel 155a-f Gemeentewet is ingevoerd bij de Wet dualisering gemeentebestuur. Net als de Staatscommissie Dualisme en lokale democratie achtte de regering introductie noodzakelijk om de controlerende functie van de raad ten opzichte van het college te versterken. De regeling van het recht op onderzoek is in belangrijke mate geschoeid op de Wet op de parlementaire enquête. Toch is er een aantal verschillen. De belangrijkste betreft wel de beperkte kring van getuigen die een verschijningsplicht hebben (zie art. 155 b-c). Zie voor recente ervaringen met dit instrumentarium in de praktijk D.E. Bunschoten, Het recht van onderzoek van de gemeenteraad, De Gemeentestem 2006, 7245 en K. IJsels en J.D. Pruim, De gemeentelijke enquête: bezint eer ge begint!, De Gemeentestem 2006, 7245. In de praktijk wordt het instrument niet vaak toegepast.
De raad heeft meerdere mogelijkheden het instrument van onderzoek in te vullen: een onderzoek laten doen door een extern bureau, een externe onderzoekscommissie instellen (een commissie van wijze mensen), een ‘gewoon’ raadsonderzoek en een ‘raadsenquête’. Als men een onderzoek raadsenquête noemt, dan is dit vaak doordat het wordt ingezet als ‘politiek zwaar instrument’. De door de rekenkamercommissie uitgevoerde onderzoeken zijn deze door haarzelf bepaald en deze hebben een eigen onderzoeksopdracht.
Het besluit tot het houden van een onderzoek wordt genomen door de raad bij gewone meerderheid. Een minderheidsonderzoek is derhalve niet mogelijk. Het besluit tot het houden van een onderzoek bevat een omschrijving van het onderwerp van het onderzoek en een toelichting.
Indien de raad tot een onderzoek besloten heeft, dient in de eerstvolgende raadsvergadering besloten te worden over het aantal leden dat in de onderzoekscommissie plaats zal nemen en welke leden dat zijn (samenstelling). De Gemeentewet bepaalt hieromtrent in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie raadsleden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen.
In de Verordening op het recht van onderzoek zijn nadere regels uitgewerkt.
Artikel 45 Schriftelijke vraag
Dit artikel behoeft geen toelichting.
In het tweede lid is een aanmeldingstermijn van één werkdag voor aanvang raadsvergadering opgenomen vanwege het feit dat wethouders moeten worden uitgenodigd om antwoord te kunnen geven op de vragen van raadsleden. Vanwege het minder zware karakter van het vragenuur vergeleken met de interpellatie is gekozen voor een aanmeldingstermijn van één werkdag (terwijl voor de interpellatie twee werkdagen geldt).
Dit artikel behoeft geen toelichting.
HOOFDSTUK 5 BEGROTING EN REKENING
Artikel 48 Procedure begroting
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 49 Procedure jaarrekening
Dit artikel behoeft geen toelichting.
HOOFDSTUK 6 LIDMAATSCHAP VAN ANDERE ORGANISATIES
Artikel 50 Verslag en verantwoording
Leden van de raad (of in voorkomende gevallen de burgemeester, een wethouder of de gemeentesecretaris), die lid zijn van een algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling, verrichten aldaar hun taak zowel als leden van dat bestuur en als vertegenwoordiger van en in naam van de gemeente. Voor de wijze, waarop zij in het bestuur van de gemeenschappelijke regeling functioneren, zijn zij verantwoording verschuldigd aan de raad die hen heeft aangewezen. Ook de gemeenschappelijke regeling dient over deze verantwoordingsplicht en over de informatieverstrekking aan de raad bepalingen te bevatten.
HOOFDSTUK 7 BESLOTEN VERGADERING
Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing zijn op een raadsvergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie, het maken van het verslag.
De bepalingen van het reglement zijn echter niet van toepassing, voor zover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25 en 86 van de Gemeentewet wordt opgelegd dan wel opgeheven.
In artikel 23 van de Gemeentewet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor 'het sluiten van de deuren', de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.
In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, derde lid, van de Gemeentewet. In overeenstemming met artikel 19 is de griffier verantwoordelijk voor de besluitenlijst van de raadsvergadering. Dit geldt ook voor de besluitenlijst van een besloten vergadering.
Hetgeen besproken wordt in een besloten vergadering, valt niet van rechtswege onder de geheimhoudingsplicht. Daarvoor is toepassing van de procedure volgens artikel 25 van de Gemeentewet noodzakelijk.
Tot een besloten Beraad- en Adviesavond hebben alleen raadsleden toegang en niet de burgerleden. Raadsleden moeten bij aanvang van de vergadering in de zaal zijn en verlaten de zaal pas nadat zij de geheimhouding van het college hebben bevestigd De aanwezige raadsleden beslissen over de aanwezigheid van anderen dan voorzitter en raadsleden. De geheimhouding geldt voor alle raadsleden en aanwezigen.
een Beraad- en Adviesavond vraagt de voorzitter aan de raadsleden of duidelijk is dat er sprake is van geheimhouding, voor de sluiting van de vergadering vraagt de voorzitter dit nogmaals, conform artikel 25 lid 3 van de Gemeentewet. In een eerstvolgende raadsvergadering wordt de geheimhouding van stukken en het besproken bekrachtigd.
Artikel 54 Opheffing geheimhouding
In de aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen; stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overgelegd. Het kan dus (zie bijvoorbeeld artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet) gaan om de situatie dat de burgemeester geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan de Beraad- en Adviesavond heeft overgelegd. De Beraad- en Adviesavond kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de burgemeester daar niet toe bereid is). In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.
Op grond van artikel 25, derde en vierde lid, kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen.
HOOFDSTUK 8. TOEHOORDERS EN PERS
Artikel 55 Toehoorders en pers
Dit artikel behoeft geen toelichting.