Organisatie | Terneuzen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Milieuplan, visiedocument Natuur |
Citeertitel | Milieuplan, visiedocument Natuur |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | natuur gebied bescherming flora soort ecologie |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-05-2009 | Onbekend | 28-05-2009 Onbekend | Onbekend |
1.1.1 Natuurbeschermingswet 1998 5
1.1.2 De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) 5
1.3 Soorten- en gebiedsbescherming 7
3.2.1 Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe 11
3.2.2 Natura 2000-gebied Canisvliet 12
3.2.3 Ecologische hoofdstructuur 12
Bijlage 1 Nulsituatiekaart Visiedocument Natuur ………………………………………. 17
In de raadsvergadering van 7 juli 2005 heeft de gemeente Terneuzen haar algemene milieu-missie vastgesteld. De milieumissie bevat de algemene principes voor het gemeentelijke milieubeleid, die per thema concreet uitgewerkt worden in milieudeelplannen (zoals bijvoorbeeld het bodembeleidsplan, het klimaatbeleidsplan of het geluidbeleidsplan).
De algemene milieumissie van de gemeente Terneuzen is als volgt geformuleerd:
Het voorkomen van nieuwe milieuhindersituaties;
Het beheersen van bestaande en geaccepteerde milieuhindersituaties;
Het opheffen van niet-acceptabele milieuhindersituaties;
Het ontwikkelen van beleid en activiteiten ter beperking van milieubelasting op langere termijn.
0.2 Themavisie Natuur in relatie tot Milieumissie
De Milieumissie Terneuzen (de algemene beleidslijn) geldt in principe als rode draad voor de verschillende per milieuthema op te stellen milieuthemavisies en –beleidsplannen.
Dit voor zover de rode draad voor het betreffende thema de juiste uitgangpunten biedt. Wanneer dit niet het geval is en de uitgangpunten niet praktisch te vertalen zijn voor het betreffende thema, moet gekeken worden naar alternatieve manieren om de betreffende themavisie te formuleren.
De Milieumissie heeft uitsluitend betrekking op milieuhindersituaties en is daarmee van toepassing op de ‘harde’ (‘grijze’) milieuthema’s (geluid, lucht, externe veiligheid en bodem), waarbij sprake is van harde wettelijke grenswaarden. De Milieumissie leent zich dan ook niet voor de ‘zachte’ (‘groene’) milieuthema’s. Dit betekent dat de themavisie natuur niet aan de hand van de milieumissie, maar op een alternatieve andere manier is geformuleerd. De visie natuur heeft meer betrekking op het definiëren van specifieke kwaliteiten, gekoppeld aan plekken en gebieden.
Meer natuur, vitale natuur. Dat is de kern van het natuurbeleid. Een mooi landschap om met plezier in te wonen, werken en recreëren. En ook het leefgebied van vele soorten dieren en planten. Bovendien kan door onderhoud en ontwikkeling van groene gebieden de soortenrijkdom die past bij de gemeente in stand worden gehouden en uitgebreid. Groen heeft een positieve invloed op de gezondheid, indirect doordat mensen zich er prettig bij voelen en direct doordat planten bijvoorbeeld de CO2-kringloop in evenwicht houden (beperken broeikaseffect), stof afvangen en windhinder tegengaan.
Natuur van goede kwaliteit wordt alleen bereikt als iedereen een bijdrage levert. De overheid geeft geld, advies en ruimte aan mensen en bedrijven die zich actief inzetten voor natuur en landschap. Dit geldt voor mensen die grond in bezit hebben en hier natuur van willen maken, of voor mensen die de natuur goed beheren. Maar ook voor projectontwikkelaars die investeren in de aanwezige natuur.
Daarnaast hebben mensen zelf natuurlijk ook invloed op de kwaliteit van de natuur. Door recreatiegebieden schoon te houden, door natuurvriendelijke inkopen te doen of door natuurorganisaties te ondersteunen. Als iedereen bijdraagt om de natuur in goed evenwicht te ontwikkelen, kunnen we daar voor lange tijd van blijven genieten.
De bescherming van de Natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en Nationale wetgeving. De natuurwetgeving bestaat uit bescherming van gebieden en soorten.
De bescherming van gebieden wordt geregeld in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de bepalingen over gebiedsbescherming uit de Vogel- en Habitatrichtlijn omgezet in Nederlands recht. In en in de nabijheid van een beschermd natuurgebied gelden strengere regels dan in andere gebieden.
1.1.1 Natuurbeschermingswet 1998
In deze wet worden bepaalde gebieden, veelal natuurgebieden, aangewezen als beschermd natuurmonument. Zo zijn als beschermd gebied aangewezen de gebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur ( EHS), Wetlands, Nationale Parken, Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) en Nationale Landschappen. Dit brengt een hogere graad van bescherming met zich mee doordat meer activiteiten aan het verlenen van vergunningen zijn gebonden. In de Natuurbeschermingswet is onder andere opgenomen dat een beheerplan moet worden opgesteld voor alle beschermde natuurmonumenten die ook onder de Europese habitatrichtlijn vallen, de zogenaamde Natura 2000-gebieden. De Natura 2000-gebieden vormen tezamen de ecologische hoofdstructuur van Europa.
De Natuurbeschermingswet legt aan eenieder een zorgplicht voor beschermde natuurgebieden op. Deze zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000-gebied en op de wezenlijke kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument.
1.1.2 De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Het Rijk en de Provincies hebben zich tot doel gesteld de kwaliteit van de natuur in Nederland in stand te houden. In het Nationaal Natuurbeleidsplan (Ministerie van LNV, 1989) zijn de landelijke natuurbeleidsdoelstellingen voor het eerst vastgelegd. Uiterlijk in 2018 moet de Ecologische Hoofdstructuur voltooid zijn. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het netwerk van natuurgebieden, agrarische beheersgebieden en verbindingszones waarbinnen de flora en fauna van Nederland duurzaam moet kunnen voortbestaan. De landelijke doelstellingen voor de Ecologische Hoofdstructuur zijn verder uitgewerkt in de Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (2000) en in de Nota Ruimte (2004). De Nationale Ecologische Hoofdstructuur is ongeveer 7 miljoen hectare land. De Zeeuwse EHS is ongeveer 136.000 ha groot, waarvan 118.500 ha water en 17.500 ha land. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. Binnen het grondgebied van de gemeente Terneuzen bevinden zich delen die binnen de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur van Zeeland zijn gesitueerd.
De soortenbescherming wordt geregeld via soortenbeschermingsregels uit de Europese Habitatrichtlijn en uit de Europese Vogelrichtlijn en uit de Flora- en faunawet. Met het in werking treden van de Flora- en faunawet in 2002 zijn de bepalingen uit de Europese richtlijnen omgezet in Nederlands recht. De soorten die genoemd zijn onder de Europese wetgeving vallen onder de categorie 'streng beschermd'. Daarnaast is er een aanvullende lijst met soorten die vallen onder de Flora- en faunawet. Deze soorten vallen onder de categorie 'streng beschermd' en 'beschermd'.
Dan zijn er ook nog de Rode Lijsten. Ze hebben geen wettelijke status, maar geven wel de kwetsbaarheid van soorten aan. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven of een soort bijna is uitgestorven of bedreigd is in zijn voorkomen in Nederland. Een soort die bescherming geniet onder de Flora- en faunawet kan ook op de Rode Lijst voorkomen, maar een soort op de Rode Lijst is niet automatisch beschermd onder de Flora- en faunawet.
De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 van kracht geworden. Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van inheemse (van nature in Nederland voorkomende) en uitheemse planten- en dierensoorten die in het wild voorkomen.
De wet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving, voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij’ principe. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn
Er kunnen vrijstellingen en ontheffingen van deze verbodsbepalingen worden verleend. Een en ander is uitgewerkt in een Algemene Maatregel van Bestuur, doorgaans aangeduid als de AMvB artikel 75. Er gelden verschillende regels voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen en in het kader van bestendig gebruik en beheer.
Er bestaan drie beschermingsregimes corresponderend met drie verschillende groepen beschermde soorten, opgenomen in drie bijbehorende tabellen in de LNV- brochure ‘Buiten aan het werk?’.
Tabel 1. De algemene beschermde soorten
Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is (‘lichte toetsing’).
Tabel 2. De overige beschermde soorten
Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk, na lichte toetsing.
Tabel 3. De strikt beschermde soorten
Dit zijn alle vogelsoorten en de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 4 van de Vogel- en Habitatrichtlijn of in Bijlage 1 van de AMvB artikel 75. Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling, mits men werkt op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor verstoring (met wezenlijke invloed) van deze soorten kan geen vrijstelling of ontheffing worden verkregen. Voor ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing.
De uitgebreide toetsing houdt in dat ontheffing alleen kan worden verleend als:
Bestendig gebruik, bestendig beheer en onderhoud in de bosbouw en landbouw en uitvoering in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling worden genoemd als openbaar belang. Zorgvuldig handelen betekent het actief optreden om alle mogelijke schade aan een soort te voorkomen, zodanig dat geen wezenlijke negatieve invloed op de relevante populatie van de soort optreedt. Mitigatie (het vermijden of verzachten van negatieve effecten) en compensatie (het aanbieden van vervangend leefgebied) kunnen deel uitmaken van het zorgvuldig handelen.
Het Ministerie van LNV stelt lijsten vast van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende planten- of diersoorten. Deze 'Rode Lijsten' worden gepubliceerd in de Staatscourant en geven op een objectieve manier aan hoe goed of slecht het gaat met een bepaalde soortgroep in Nederland. Deze graadmeter kan worden gebruikt om de effectiviteit van het soortenbeleid in brede zin vast te stellen en om te bepalen waarop het soortenbeleid zich in het vervolg moet gaan richten. Er zijn nu landelijke Rode lijsten vastgesteld voor de volgende groepen: zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, zoetwatervissen, dagvlinders, libellen, sprinkhanen en krekels, korstmossen en paddestoelen. Daarnaast heeft de provincie Zeeland een aanvullende lijst met provinciale ‘aandachtssoorten’. Deze zijn opgenomen in de provinciale ‘nota leefgebiedenbenadering Zeeland’.
1.3 Soorten- en gebiedsbescherming
De in 1992 vastgestelde Habitatrichtlijn vormt, samen met de Vogelrichtlijn, de belangrijkste wetgeving van de Europese Unie ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in om habitats en soorten die voor de Europese Unie van belang zijn in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden, die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones. Al deze door de lidstaten aangewezen Speciale Beschermingszones vormen samen het Europese netwerk van beschermde gebieden: "Natura 2000". Ook alle Speciale Beschermingszones van de Vogelrichtlijn behoren tot dit netwerk. De kwaliteit van de leefgebieden van beschermde soorten in deze zones mag niet verslechteren. Verder mogen er geen storende factoren in gebieden optreden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de soorten, die door de Habitatrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden conform de richtlijn getoetst. De bepalingen voor soortbescherming zijn omgezet in Nederlandse wetgeving via de Flora- en faunawet.
De in 1979 door de Raad van de Europese Gemeenschappen vastgestelde Vogelrichtlijn heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van de Vogelrichtlijn worden gebieden aangewezen, de Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van Natura 2000, het initiatief van de Europese Unie om een ecologisch netwerk van natuurgebieden in Europa duurzaam te beschermen. Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten. De kwaliteit van de leefgebieden voor de vogels in de aangewezen gebieden mag niet verslechteren. Verder mogen er geen storende factoren in gebieden optreden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden conform de richtlijn getoetst. De bepalingen voor bescherming van vogelsoorten zijn omgezet in Nederlandse wetgeving via de Flora- en faunawet.
In het Omgevingsplan 2006 – 2012 heeft de provincie Zeeland haar doelstellingen en daarbij behorende acties en prestaties ten aanzien van het provinciale natuurbeleid neergeschreven.Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:
Behoud van de kwaliteit van de bestaande natuurgebieden
Door aansturing van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) wordt de verwerving van de natuurgebieden bevorderd, evenals de financiering van de verwerving (50% provinciale subsidie). Actief natuurbeheer wordt aangestuurd en gefaciliteerd door subsidiëring van stichting Het Zeeuwse Landschap.
Versnelde realisatie van 5372 ha nieuwe natuur t.b.v. de EHS in Zeeland vóór 2013
De begrenzing en de omschrijving van de natuurgebieden wordt hiervoor geactualiseerd in het Natuurgebiedsplan Zeeland. De verwerving door BBL en gedeeltelijke financiering van de verwerving van gronden voor natuurontwikkeling tot circa 200 hectare per jaar wordt aangestuurd. Er worden natuurontwikkelingsplannen voor de begrensde natuurgebieden (circa 10 per jaar) opgesteld en de uitvoering door derden van natuurontwikkelingsplannen tot circa 330 hectare per jaar wordt georganiseerd.
Het realiseren van de ecologische verbindingszones
Hiervoor dienen ecologische barrières te worden weggenomen in provinciale infrastructuur tijdens nieuwbouw en herstel van provinciale wegen (ontsnippering). Door het ondersteunen van derden bij het wegwerken van achterstallig onderhoud aan dijken en het stimuleren van agrarisch natuurbeheer moet het provinciale dijkenactieplan worden uitgevoerd. Verder wordt ecologisch wegbermbeheer langs provinciale wegen gevoerd. Een goed ecologisch wegbermbeheer en actieve ontsnippering bij andere wegbeheerders wordt bevorderd.
Het realiseren van Natte As (“van Zijpe tot Zwin”)
Als onderdeel van de landelijke robuuste verbindingszone de Natte As wordt in Zeeland, aanvullend op de EHS, 1400 ha extra nieuwe natuur ontwikkeld. In Zeeuws-Vlaanderen zal waar mogelijk aangesloten worden bij de historische situatie van de Staats-Spaanse Linie. De grondverwerving door BBL van circa 50 hectare per jaar wordt aangestuurd. De inrichting door DLG van circa 50 hectare per jaar in samenhang met waterberging en recreatief landschappelijk netwerk wordt georganiseerd.
Behoud van de Zeeuwse biodiversiteit
Voor het behoud van kritische soorten zijn specifieke inrichtingsmaatregelen en een goede wettelijke bescherming noodzakelijk. Via jaarlijkse actieprogramma’s en provinciale financiering worden door natuurorganisaties soortspecifieke maatregelen uitgevoerd, in samenhang met de rijksprogramma’s.
Versterking van het agrarische natuur- en landschapsbeheer
Aanvullend op de bestaande en nieuwe natuurgebieden worden in het Natuurgebiedsplan Zeeland uiteindelijk 3009 ha beheergebieden begrensd, waarin een combinatie van landbouw en natuur worden nagestreefd. De ganzenopvanggebieden in het Natuurgebieds-plan Zeeland worden begrensd. De totstandkoming van beheersovereenkomsten met agrarische ondernemers inzake de ganzenopvanggebieden wordt gestimuleerd.
Het (passend binnen de natuurdoelen) realiseren van zoveel mogelijk waterretentie binnen de natuurgebieden
Doordat in Zeeuwse natuurbeleid de nadruk ligt op natte natuur, kunnen de Zeeuwse natuurgebieden een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van wateroverlast. Voor alle natuurontwikkelingsgebieden wordt uitgewerkt wat de combinatiemogelijk-heden zijn met het vasthouden van water. Per natuurgebied wordt de retentiecapaciteit berekend. Waar mogelijk en nodig worden maatregelen getroffen om het water in tijden van overlast maximaal vast te houden.
Het (passen binnen de natuurdoelen) bevorderen van recreatief medegebruik
Onder het motto ‘natuur voor mensen, mensen voor natuur’ wordt gestreefd naar zoveel mogelijk recreatief medegebruik van de Zeeuwse natuurgebieden. Dit wordt bevorderd door openstelling en aanleg voorzieningen. In de natuurontwikkelingsplannen wordt aangegeven op welke wijze recreatief medegebruik mogelijk is. Door de uitbouw van een landschappelijk netwerk worden recreatieroutes gecreëerd tussen de natuurgebieden.
Voor het formuleren van een visie op het natuurbeleid is allereerst kennis van de huidige (nul)situatie van de natuur noodzakelijk.
Voor het in beeld brengen van de nulsituatie is gebruik gemaakt van de gebiedsgegevens uit het Natuurgebiedsplan 2005 van de provincie Zeeland, waarin de Ecologische Hoofdstructuur voor Zeeland is aangegeven.
Soortgegevens zijn minimaal beschikbaar voor de gemeente Terneuzen. Op een aantal locaties in de gemeente is een natuurinventarisatie uitgevoerd en verder zijn de soortgegevens van organisaties als SOVON (vogels), RAVON (reptielen, amfibieën en vissen) en de VVZ (vleermuizen) beschikbaar via het Natuurloket (www.natuurloket.nl). Ook terreinbeherende organisaties, Stichting Landschapsbeheer Zeeland en De Steltkluut hebben inventarisatiegegevens. De nulsituatiekaart visiedocument Natuur in bijlage 1 geeft de bestaande natuur in Terneuzen weer.
3.3.2.1 Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe
De Westerschelde betreft het Nederlandse deel van het estuarium van de Schelde. Het betreft een zeer dynamisch gebied, mede door de trechtervorm ervan, waarin het getijverschil erg groot wordt. Het estuarium bestaat uit diepe en ondiepe wateren, zand- en slikplaten en schorren. Onder de schorren langs de Westerschelde bevindt zich het grootste schorrengebied van ons land: het Verdronken Land van Saeftinghe.
De Westerschelde is een zeer belangrijk broedgebied voor kustbroedvogels van kale, schelpenrijke, zandplaten (bontbekplevier, strandplevier, grote stern, visdief en dwergstern) en broedvogels van schaars begroeide terreinen langs de kust (kluut, zwartkopmeeuw, kleine mantelmeeuw).
Ook voor trekvogels is het gebied belangrijk, met een duidelijke tweedeling:
A) vogels die vooral kweldergebieden gebruiken zoals grondeleenden en ganzen, maar ook viseters als lepelaar en kleine zilverreiger, meestal sterk geconcentreerd in Saeftinghe. Met name voor grauwe gans en pijlstaart is dit gebied bijzonder belangrijk, voor de grauwe gans is dit het belangrijkste concentratiegebied in Nederland.
B) Vogels van de intergetijdegebieden. Voor steltlopers komt de Westerschelde in Nederland op de derde plaats, na Waddenzee en Oosterschelde, waarbij de Hooge Platen alshoogwatervluchtplaats een prominente positie inneemt. Van relatief groot belang is het gebiedvoor bontbekplevier, drieteenstrandloper en bonte strandloper, voor welke de Westerscheldebelangrijker is dan de Oosterschelde. Voor de Strandplevier is de Westerschelde het belangrijkste gebied in Nederland.
Op de nulsituatiekaart visiedocument Natuur in bijlage 1 is de begrenzing van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe aangegeven ter hoogte van de gemeente Terneuzen.
3.2.2 Natura 2000-gebied Canisvliet
De Canisvlietse Kreek is een voormalige getijdenkreek bij Westdorpe, ten oosten van het kanaal Terneuzen-Gent. Het betreft één van de drie kreekrestanten in Zeeuws-Vlaanderen die zijn aangewezen als habitatrichtlijngebied, vanwege de grote populatie van Kruipend moerasscherm (Apium repens) in de graslanden op de oevers.
Op de nulsituatiekaart visiedocument Natuur in bijlage 1 is de begrenzing van het Natura 2000-gebied Canisvliet aangegeven.
3.2.3 Ecologische hoofdstructuur
Alle overige natuur(gebieden) in de gemeente, met uitzondering van de particulier beheerde natuurgebieden, vallen onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op de nulsituatiekaart visiedocument Natuur in bijlage 1 is de EHS in Terneuzen aangegeven.
De soortenbescherming op basis van de Flora- en Faunawet en de Rode Lijsten geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied.Het agrarisch gebied van de gemeente Terneuzen heeft geen bijzondere status in het kader van de natuurwetgeving, maar ook daar zijn natuurwaarden aanwezig.
Hoofdstuk 4 Visie natuurbeleid Terneuzen
Het visiebeeld kan worden bereikt door het ontwikkelen van specifiek beleid voor het
onderwerp “natuur”. De hoofddoelstellingen voor het natuurbeleid in Terneuzen zijn:
De doelstellingen zijn hieronder concreet gemaakt.