Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Noordwijk

Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNoordwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel intrekken omgevingsvergunningen
CiteertitelBeleidsregel intrekken omgevingsvergunningen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp
Externe bijlagenPublicatie Het Witte Weekblad 7 mei 2014 inzake vaststellen beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen.pdf Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen.pdf

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.1
  2. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.2
  3. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.33
  4. Algemene wet bestuursrecht, artikel 4:81

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Bouwverordening 2008 Noordwijk

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-05-201416-01-2019nieuwe regeling

25-03-2014

Witte Weekblad, 7 mei 2014

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen

 

 

Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen

Inleiding

Door de gemeente Noordwijk worden jaarlijks veel omgevingsvergunningen verleend, zowel aan particulieren als aan bedrijven. De meeste van deze vergunningen, worden vrij snel gerealiseerd nadat de vergunning is verleend. Het komt echter ook voor dat er geen of pas na een aantal jaren gebruik wordt gemaakt van de vergunning. Hiermee ontstaat een zogenaamde slapende vergunning, waarin de feitelijke situatie anders is dan de vergunde dan wel planologische situatie.

 

In de gemeente Noordwijk is de afgelopen jaren een actief beleid gevoerd ten aanzien van het intrekken van niet-uitgevoerde bouwvergunningen met als doel om destijds bestaande grote voorraad aan “slapende” vergunningen te reduceren.

 

Het actieve beleid van de afgelopen jaren, zoals neergelegd in de voor de onderhavige beleidsregel geldende beleidsregel “intrekking bouwvergunningen”, heeft zijn vruchten afgeworpen. Op dit moment is de voorraad “slapende” vergunningen inzichtelijk en acceptabel.

 

Met het vaststellen en consequent uitvoeren van deze beleidsregel wordt voorkomen dat er wederom een voorraad slapende vergunningen ontstaat.

 

Deze beleidsregel schept een kader binnen welke het college van de haar in de Wabo toegekende bevoegdheid tot intrekking van omgevingsvergunningen, gebruik zal maken.

 

Wettelijke basis

Op grond van artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het -de uitzonderingen zoals neergelegd in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht daargelaten- verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit de in dit artikel opgesomde activiteiten (o.a. bouwen, slopen, gebruiken gronden en opstallen in strijd met het bestemmingsplan). Ingevolge de Memorie van Toelichting op dit artikel omvat het verbod om zonder omgevingsvergunning, de genoemde activiteiten uit te voeren, ook het verbod om te handelen in afwijking van de vergunning.

 

In artikel 2.2, lid 1 van de Wabo is bepaald dat indien in een verordening, een vergunningplicht is opgenomen ten aanzien van de in dit artikel genoemde activiteiten (o.a. wijzigen monument, maken van een uitweg, vellen houtopstand), deze vergunning van rechtswege wordt aangemerkt als omgevingsvergunning.

 

Op grond van artikel 1.2, lid 1van de Invoeringswet Wabo worden de in het verleden verleende en onherroepelijke vergunningen (o.a. bouw, monumenten, milieu, ontheffingen van een geldend bestemmingsplan) gelijkgesteld met een omgevingsvergunning.

 

Echter, op grond van artikel 1.2, lid 2 aanhef en onder a en b van de Invoeringswet Wabo, waarin de overgangsrechtelijke bepalingen zijn opgenomen, geldt voor de voorbereiding en vaststelling van een beschikking tot wijziging of intrekking van de in artikel 2.1, lid 1 opgesomde vergunningen (o.a. bouw/sloop/monumenten/gebruiksvergunning) zowel op aanvraag als ambtshalve, het oude recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo.

 

 

Dat betekent dat op het ambtshalve of op verzoek intrekken van een bouw- of sloopvergunning het oude recht en de daarbij behorende beleidsregels “Beleidsregel intrekking bouwvergunningen” welke golden voor inwerkingtreding van de Wabo, van toepassing zijn indien het ontwerpbesluit (bij ambtshalve intrekking) ter inzage is gelegd (toezenden voornemen tot intrekking) of de aanvraag (bij intrekking op verzoek) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, lid 1 van de Wabo (1 oktober 2010).

 

In beginsel heeft een verleende omgevingsvergunning een onbeperkte geldigheidsduur. Het college van burgemeester en wethouders (het college) heeft slechts een bevoegdheid te besluiten aan de geldigheidsduur een eind te maken, indien zich één van de in de Wabo genoemde intrekkingsgronden voordoet.

 

In artikel 2.33 lid 2 onder a van de Wabo is bepaald dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken, voor zover gedurende 3 jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a (bouwen) onderscheidenlijk b (aanleg) of g (sloop), gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

 

Op grond van artikel 2.33 lid 2 onder g en h kunnen omgevingsvergunningen zoals bedoeld in artikel 2.2. van de Wabo (als omgevingsvergunning aangemerkte vergunningen) en 2.19 van de Wabo (zo genaamde aanhakende toestemmingen) worden ingetrokken op gronden die zijn aangegeven in respectievelijk de betrokken verordening of in het betrokken wettelijk voorschrift.

 

Het intrekken van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.33, lid 2 van de Wabo is een discretionaire bevoegdheid, dat wil zeggen dat het college kan intrekken maar daartoe niet verplicht is.

 

Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. Deze beleidsregel kan worden beschouwd als een uitwerking van de in artikel 2.33 lid 2 van de Wabo genoemde bevoegdheid.

 

Motivering beleidsregel

Het ongebruikt laten voortbestaan van vergunde rechten is om meerdere redenen ongewenst, bijvoorbeeld:

  • voorkomen moet worden dat (nieuwe) planologische en stedenbouwkundige inzichten, en welstandseisen worden doorkruist door activiteiten die in het verleden zijn vergund, maar nog niet gerealiseerd;

  • aan de nieuwste technische eisen wordt op basis van een oude vergunning vaak niet meer voldaan;

  • vanuit administratief oogpunt is het gewenst dat het gemeentelijke archief zoveel mogelijk overeenstemt met de feitelijke situatie buiten;

  • uit het oogpunt van toezicht is een uitdijende voorraad niet-uitgevoerde vergunningen onwenselijk. Er zal hier namelijk steeds opnieuw toezicht op moeten worden uitgeoefend;

  • een verschil van de feitelijke - en planologische situatie zorgt voor problemen bij taxaties in het kader van de WOZ;

  • het actueel aanvullen en beheren van de Basisregistraties voor Adressen en Gebouwen (BAG) en daarmee eenduidige informatie kunnen bieden;

  • het is voor nieuwe derden-belanghebbende (omwonenden) onprettig om te worden geconfronteerd met de uitvoering van een oude vergunning waartegen geen bezwaar meer kan worden gemaakt.

     

    Met het oog op deze ongewenste situaties, is het niet wenselijk om de omgevingsvergunning oneindig te laten voortbestaan. Om te voorkomen dat de voorraad slapende vergunningen wederom een ongewenste omvang bereikt, is het wenselijk dat de gemeente het actieve intrekkingsbeleid van de afgelopen jaren voortzet.

     

    Er is gekozen voor een termijn van drie jaar waarin de vergunning ongebruikt wordt gelaten alvorens deze in te trekken, in plaats van twee jaar zoals het uitgangspunt was van de oude, hiervoor geldende beleidsregel. De reden hiervan is dat voor een deel van de activiteiten waarvoor op grond van de Wabo een vergunning vereist is, de betreffende toestemming pas mag worden ingetrokken indien hiervan gedurende drie jaar geen gebruik is gemaakt. Hoewel een vergunning gedeeltelijk (per verleende toestemming) mag worden ingetrokken, bijvoorbeeld uitsluitend voor dat gedeelte dat ziet op de activiteit bouwen, is hiervoor vanuit praktisch en administratief oogpunt niet gekozen.

     

    In deze beleidsregel is tevens een voorziening opgenomen met betrekking tot vergunninghouders die verhuisd zijn, geen eigenaar meer zijn van de betrokken bouwwerken of anderszins geen belanghebbenden meer zijn.

     

Besluit

Met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Bouwverordening gemeente Noordwijk 2008, besluiten wij de volgende beleidsregels vast te stellen:

 

Artikel 1.  

Indien na het verloop van twee jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning:

  • a.

    de vergunninghouder nog niet heeft voldaan aan de in artikel 4.5 van de Bouwverordening Noordwijk 2008 opgenomen verplichting om de aanvang van de bouwwerkzaamheden te melden, dan wel;

  • b.

    bij controle is gebleken dat nog geen aanvang is genomen met de uitvoering van de vergunde activiteit(en);

    wordt aan de vergunninghouder een herinneringsbrief gestuurd waarin wordt meegedeeld dat wanneer er na verloop van drie jaren na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning nog geen aanvang met de vergunde activiteiten is genomen, er tot intrekking kan worden overgegaan .Tevens wordt in de herinneringsbrief de vergunninghouder in de gelegenheid gesteld om aan te geven wanneer hij verwacht met de activiteiten te zullen starten, dan wel een verzoek te doen om de vergunning in te trekken.

     

Artikel 2.  

  • a.

    Wanneer na het verloop van drie jaren na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning nog geen aanvang is gemaakt met de uitvoering van de vergunde activiteiten, wordt aan de vergunninghouder het formele voornemen tot intrekken kenbaar gemaakt, waarbij hij tevens in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze over de voorgenomen intrekking kenbaar te maken;

  • b.

    Wanneer binnen de daarvoor beschikbaar gestelde termijn géén zienswijze binnenkomt zal zonder meer tot intrekking worden overgegaan. Indien er tijdig wel een zienswijze binnenkomt zal een besluit worden genomen waarin de zienswijze in de belangenafweging wordt meegenomen.

     

Artikel 3.  

Wanneer er bouw- of sloopwerkzaamheden zijn gestart, deze werkzaamheden ten minste 26 weken hebben stilgelegen en er zijn drie jaren verstreken na het onherroepelijk worden van de vergunning, wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 2. Daarbij zal worden meegewogen of de vergunning gedeeltelijk kan worden ingetrokken.

 

Artikel 4.  

In afwijking van de periodes en procedures genoemd in de artikelen 1 t/m 3 kan tot (gedeeltelijke) intrekking van een niet of niet volledig uitgevoerde vergunning worden overgaan wanneer aan de basisvoorwaarden uit artikel 2.33, lid 2 Wabo is voldaan en de verleende vergunning in strijd is met planologische, stedenbouwkundige, welstandsinzichten en/of met een (andere) beleidsregel die na het onherroepelijk worden van de vergunning bekend zijn gemaakt, door middel van een tervisielegging dan wel het van kracht worden van:

  • a.

    een herziening of wijziging van een bestemmingsplan;

  • b.

    een aanpassing van of aanvulling op de Welstandsnota;

  • c.

    beleidsregels met betrekking tot het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 van de Wabo;

  • d.

    beleidsregels op het gebied van de in artikel 2.33, lid 2 Wabo genoemde activiteiten.

     

    Ten aanzien van de procedure om tot intrekking te komen wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, met dien verstande dat een intrekking op welstandsgronden gebaseerd moet zijn op een advies van de gemeentelijke welstandscommissie.

Artikel 5.  

Wanneer degene aan wie de vergunning is verleend geen rechthebbende (eigenaar/huurder etc.) meer is van het bouwwerk of perceel waarop de vergunning betrekking heeft, wordt de in de artikel 2 genoemde voorgenomen intrekking bekend gemaakt aan de rechtsopvolger.

Wanneer binnen de daarvoor beschikbaar gestelde termijn géén zienswijze binnenkomt, wordt zonder meer tot intrekking overgegaan en wordt deze aan de rechtsopvolger bekend gemaakt. Indien tijdig een zienswijze wordt ontvangen, zal een besluit worden genomen waarin de zienswijze in de belangenafweging wordt meegenomen.

 

Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na die van bekendmaking.

 

Aldus besloten in de vergadering d.d. 25 maart 2014

 

van burgemeester en wethouders van Noordwijk,

 

 

De secretaris, De burgemeester (wnd.),

 

 

 

drs. Ir. J.W. de Vos MPA drs. J.P.J. Lokker