Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Mook en Middelaar

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMook en Middelaar
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2017
CiteertitelBeleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2017
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201701-01-2017nieuwe regeling

21-03-2017

Gemeenteblad, 2017, 60710

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar;

Gelet op het advies van de Adviesraad Sociaal Domein gemeente Mook en Middelaar d.d. 17 maart 2016;

Besluit:

vast te stellen de volgende Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2017

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      collectieve zorgverzekering minima: een verzekering zoals bedoeld in artikel 35 lid 3 Participatiewet;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar

    • c.

      deelnemer: degene die daadwerkelijk actief deelneemt aan tenminste één activiteit genoemd in artikel 26;

    • d.

      medisch advies: een door een arts opgestelde verklaring betreffende belanghebbende;

    • e.

      NIBUD: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting

    • f.

      schoolgaand kind: ten laste komende kind voor wie de leer- of kwalificatieplicht, bedoeld in artikel 4 van de Leerplichtwet, geldt;

    • g.

      tegemoetkoming: een tegemoetkoming zoals bedoel in artikel 35 lid 3 Participatiewet.

    • h.

      wet; de Participatiewet;

    • i.

      WHT: Wet op de huurtoeslag;

    • j.

      WLZ: Wet langdurige zorg

    • k.

      WMO: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • l.

      WRB: Wet op de rechtsbijstand;

    • m.

      WSF: Wet studiefinanciering 2000;

    • n.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • o.

      ZVW: Zorgverzekeringswet.

Hoofdstuk 2 Aanvraag en verplichtingen

Artikel 2 Aanvraag

  • 1.

    De belanghebbende dient zijn aanvraag in binnen twee maanden nadat de kosten zijn opgekomen.

  • 2.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen.

Artikel 3 Verplichtingen

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid van artikel 55 van de wet en legt in ieder geval de verplichting op dat de bijzondere bijstand moet worden aangewend voor het doel waarvoor deze wordt verstrekt.

Hoofdstuk 3 Draagkracht

Artikel 4 Middelen, toepasselijke norm en drempelbedrag

  • 1.

    De draagkracht wordt vastgesteld met inachtneming van de middelen zoals bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm past het college de artikelen 19a en 22a van de wet niet toe.

  • 3.

    Het college past artikel 35 lid 2 van de wet niet toe.

Artikel 5 Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen en deze duurt 12 maanden.

  • 2.

    Het college kan van de periode van 12 maanden afwijken als dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor een juiste bepaling van de draagkracht.

Artikel 6 Draagkracht uit inkomen

  • 1.

    De belanghebbende heeft geen draagkracht uit inkomen, indien het inkomen gelijk of lager is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    Indien en voor zover het inkomen meer bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, wordt 25% van dat meerdere als financiële draagkracht in aanmerking genomen.

  • 3.

    Het college laat de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag bij het vaststellen van de draagkracht buiten beschouwing.

Artikel 7 Draagkracht uit vermogen

  • 1.

    De belanghebbende heeft geen draagkracht uit vermogen als het vermogen bij aanvang van de draagkrachtperiode kleiner of gelijk is aan de toepasselijke vermogensgrenzen zoals genoemd artikel 34 lid 2 en 3 van de wet.

  • 2.

    Indien en voor zover het vermogen meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrenzen, wordt het meerdere geheel als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 3.

    Het college verleent de bijzondere bijstand in de vorm van een lening, als er sprake is van in aanmerking te nemen vermogen in een woning, tenzij het bedrag aan bijzondere bijstand op jaarbasis naar verwachting niet meer zal bedragen dan het normbedrag voor gehuwden zoals vermeld in artikel 21 van de wet.

Artikel 8 Verrekening financiële draagkracht

  • 1.

    Het college brengt de financiële draagkracht uit vermogen in één keer in mindering op de kosten die in aanmerking komen.

  • 2.

    Het college brengt de financiële draagkracht uit inkomen in één keer in mindering op de bijzondere bijstand voor incidentele kosten die in aanmerking komen.

  • 3.

    Het college brengt bij periodieke bijzondere bijstand de financiële draagkracht uit inkomen gespreid over de maanden waarover de bijzondere bijstand wordt verstrekt en naar evenredigheid in mindering op de kosten die in aanmerking komen.

Artikel 9 Afwijkende draagkrachtregels

  • 1.

    De draagkracht uit inkomen is 100% van het inkomen indien en voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm en de draagkracht uit vermogen is 100% van het in aanmerking te nemen vermogen, zonder dat daarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 34 lid 2 sub b van de wet, als de bijzondere bijstand wordt verleend voor:

    • a.

      bewindvoering, budgetbeheer of schuldsanering;

    • b.

      duurzame gebruiksgoederen;

    • c.

      incidentele kosten voor levensonderhoud;

    • d.

      levensonderhoud als aanvulling op de algemene bijstand of het inkomen voor personen van 18 tot en met 20 jaar;

    • e.

      overbruggingsuitkering tot aan de eerste reguliere betaling bij aanvang van de bijstand;

    • f.

      premie voor een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • g.

      kosten van rente en aflossing lening;

    • h.

      uitvaartkosten;

    • i.

      verhuiskosten;

    • j.

      woonkosten.

  • 2.

    In afwijking van artikel 4, zijn de artikelen 19a en 22a van de wet van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Kostensoorten

Artikel 10 Verhuis- en inrichtingskosten, huisraad of waarborgsom

  • 1.

    Het college merkt een lening bij de Gemeentelijk Kredietbank Nijmegen aan als een passende en toereikende voorliggende voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten, kosten van huisraad en kosten van een waarborgsom.

  • 2.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht op grond van artikel 48 van de wet, als dit noodzakelijk is voor het afsluiten van een lening bij de Gemeentelijk Kredietbank Nijmegen.

  • 3.

    Het college stelt de hoogte van de noodzakelijke kosten voor een gedeeltelijke of totale inventaris vast op 60% van de bedragen uit de Prijzengids voor de bijzondere bijstand van het NIBUD.

  • 4.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van rente en aflossing indien en voor zover deze kosten hoger zijn dan 6% van de toepasselijke bijstandsnorm en onder toepassing van artikel 9.

Artikel 11 Woonkosten

  • 1.

    Het college verleent een woonkostentoeslag, indien belanghebbende een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de WHT geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag, maar de belanghebbende door omstandigheden buiten zijn schuld deze toeslag niet ontvangt. Deze woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de WHT zou ontvangen.

  • 2.

    Het college verleent een woonkostentoeslag, indien belanghebbende een woning huurt waarvan de hoogte van de woonkosten op grond van artikel 13 van de WHT een belemmering vormt voor toekenning van huurtoeslag, of indien hij een eigen woning bewoont. Deze woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de WHT voor de woonkosten per maand zou ontvangen, maar bedraagt niet meer dan de maximale huurtoeslag.

  • 3.

    Het college verleent de woonkostentoeslag zoals bedoeld in lid 2 voor een huurwoning voor een periode van maximaal zes maanden en legt daarbij de verplichting op dat belanghebbende op zoek gaat naar een huurwoning waarvoor hij aanspraak heeft op huurtoeslag op grond van de WHT. Het college kan deze periode verlengen indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

Artikel 12 Doorbetalen vaste lasten

  • 1.

    Als de belanghebbende in een inrichting verblijft, verleent het college gedurende maximaal zes maanden bijzondere bijstand voor vaste lasten van zijn woning, gerekend vanaf het moment dat voor belanghebbende de norm zoals bedoeld in artikel 23 van de wet geldt.

  • 2.

    Het college verleent aan de alleenstaande wiens vrijheid rechtens is ontnomen, voor de duur van maximaal twee maanden bijzondere bijstand voor de vaste lasten van zijn woning, tenzij de belanghebbende naar het oordeel van het college, gelet op alle omstandigheden, voor deze kosten had kunnen reserveren.

Artikel 13 Rechtsbijstand en griffierecht

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand en griffierecht, indien de belanghebbende een toevoeging heeft gekregen op grond van de WRB en de kosten niet op andere wijze vergoed kunnen worden.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtsbijstand wordt bepaald op het lagere bedrag dat de rechtzoekende zou zijn verschuldigd na voorafgaande raadpleging van het Juridisch Loket.

  • 3.

    De kosten voor de proceskosten in een bezwaar- en beroepsprocedure komen in aanmerking voor bijzondere bijstand conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Artikel 14 Bewindvoerder, mentor, curatele

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van de beloning van een curator, mentor of bewindvoerder bij beschermingsbewind overeenkomstig de beschikking van de rechter.

  • 2.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van beloning van een bewindvoerder bij beheer van een Persoonsgebonden budget, als belanghebbende is aangewezen op zorg in de vorm van een Persoonsgebonden budget.

Artikel 15 Eenmalig levensonderhoud en overbruggingsuitkering

  • 1.

    Het college kan eenmalig bijzondere bijstand verlenen voor algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is om liquiditeitsproblemen te voorkomen.

  • 2.

    Het college verleent bij aanvang van de bijstand bijzondere bijstand in de vorm van een overbruggingsuitkering over de periode van de datum van ingang van het recht tot aan het moment van de eerste reguliere betaling van de algemene bijstand.

  • 3.

    De overbruggingsuitkering wordt verstrekt als bijstand om niet en deze wordt berekend op basis van de toepasselijke norm per maand exclusief vakantietoeslag en naar rato van het aantal dagen in de overbruggingsperiode.

Artikel 16 Aanvullende bijstand aan personen jonger dan 21 jaar

  • 1.

    Indien een belanghebbende jonger dan 21 jaar, naar het oordeel van het college noodzakelijk uitwonend is, dan verleent het college bijzondere bijstand in aanvulling op de toepasselijke norm.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is zodanig, dat de totale bijstand gelijk is aan het bedrag van de toepasselijke norm van artikel 21 tot en met 28 van de wet.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor een belanghebbende jonger dan 21 jaar die in een inrichting verblijft, is gelijk aan de norm die geldt voor personen van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijven.

Artikel 17 Maaltijd, bewassing, kleding en stookkosten

Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van maaltijdvoorziening, extra bewassing en kledingslijtage of extra stookkosten, indien en voor zover deze kosten meer bedragen dan de richtprijzen zoals opgenomen in de Prijzengids voor bijzondere bijstand van het NIBUD.

Artikel 18 Eigen bijdragen

Het college merkt de collectieve zorgverzekering minima aan als een passende en toereikende voorziening voor de kosten van eigen bijdrage op grond van de WMO en de WLZ.

Artikel 19 Vervoerskosten

Het college verleent bijzondere bijstand voor kosten van vervoer voor:

  • a)

    het bezoeken van een gedetineerde in Nederland door de partner of een bloedverwant in de eerste- of tweede graad voor maximaal 2 bezoeken per maand en voor maximaal 2 personen;

  • b)

    het bezoeken van een partner, of een eerste- of tweedegraads bloedverwant die buiten Nijmegen is opgenomen in een ziekenhuis of verpleeginrichting, voor maximaal 1 bezoek per week en voor maximaal 2 personen;

  • c)

    het bezoeken van een kind dat op grond van de Jeugdwet buiten Nijmegen uit huis is geplaatst, voor maximaal 1 bezoek per week en voor maximaal 2 personen. In dat geval komen ook de kosten van extra bezoeken in verband met gesprekken op de instelling, waar het kind verblijft, voor bijstand in aanmerking;

  • d)

    een ten laste komend kind dat voortgezet onderwijs volgt buiten Nijmegen en het onderwijs buiten Nijmegen naar het oordeel van het college noodzakelijk is. Daarbij geldt dat:

  • 1e.

    bijzondere bijstand voor reiskosten niet wordt verleend indien de afstand tussen woonadres en adres opleiding minder is dan 12,5 kilometer enkele reis;

  • 2e.

    65 kilometer enkele reisafstand de maximale reisafstand is waarvoor vergoeding wordt verstrekt;

  • 3e.

    de bijzondere bijstand wordt verleend over maximaal 10 maanden per schooljaar, zijnde de maanden september tot en met juni.

Artikel 20 Medische kosten

  • 1.

    Het college merkt de collectieve zorgverzekering minima aan als een passende en toereikende voorliggende voorziening voor medische kosten.

  • 2.

    Indien de belanghebbende niet deelneemt aan de collectieve zorgverzekering minima, maar wel een aanvullende verzekering heeft afgesloten, dan komen slechts die kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking die ook door de collectieve zorgverzekering minima zouden worden vergoed.

  • 3.

    Het college merkt het niet afsluiten van een aanvullende verzekering aan als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Als bijstand moet worden verleend als gevolg van het niet afsluiten van een aanvullende ziektekostenverzekering, dan komen slechts die kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking die ook door de collectieve zorgverzekering minima zouden worden vergoed. De bijstand wordt in dat geval verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht.

Artikel 21 Arbeidsinschakeling

Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten die verband houden met de arbeidsinschakeling indien en voor zover deze kosten niet op andere wijze worden vergoed.

Artikel 22 Uitvaart

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van een uitvaart in Nederland, voor het aandeel van deze kosten van de belanghebbende, indien zijn middelen, verzekeringsgelden of de nalatenschap van de overledene ontoereikend zijn om deze kosten te bestrijden.

  • 2.

    Het college bepaalt de kosten aan de hand van de Prijzengids voor bijzondere bijstand van het NIBUD.

Hoofdstuk 5 Minimabeleid

Artikel 23 Collectieve zorgverzekering voor minima

  • 1.

    De belanghebbenden van 18 jaar of ouder met een inkomen dat lager is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm komt in aanmerking voor deelname aan de collectieve zorgverzekering voor minima. Artikel 6 is niet van toepassing.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 komt de belanghebbende die aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten niet voor deelname in aanmerking.

  • 3.

    In afwijking van artikel 7, wordt bij deelname aan de collectieve zorgverzekering voor minima, het vermogen dat gebonden is in een woning die de belanghebbende zelf bewoont, niet in aanmerking genomen bij de vaststelling van de hoogte van het vermogen.

  • 4.

    Het college versterkt de tegemoetkoming alleen aan de belanghebbende die een verzekering Gemeentepakket heeft afgesloten bij de door de gemeente gecontracteerde zorgverzekeraar.

Artikel 24 Tegemoetkoming

  • 1.

    De hoogte voor de tegemoetkoming in de kosten van de premie van de collectieve zorgverzekering minima is afhankelijk van de afgesloten verzekering en bedraagt:

    • a.

      € 15 per maand bij het afsluiten van VGZ Gemeentepakket Compact;

    • b.

      € 35 per maand bij het afsluiten van VGZ Gemeentepakket Compleet;

    • c.

      € 45 per maand bij het afsluiten van VGZ Gemeentepakket Compleet + meeverzekeren eigen risico.

  • 2.

    De tegemoetkoming wordt voor een kalenderjaar vastgesteld en aan belanghebbende uitbetaald.

Artikel 25 Reductieregeling

  • 1.

    Het college verstrekt een tegemoetkoming in de kosten van lidmaatschap, contributies, bijdragen of abonnementen om daarmee de deelname aan sociaal-culturele activiteiten te bevorderen.

  • 2.

    De tegemoetkoming bedraagt 100% van de kosten met een maximum van € 150 per jaar.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 is de tegemoetkoming maximaal € 200 als het een deelnemer betreft die:

    • a.

      jonger is dan 18 jaar;

    • b.

      chronisch ziek of gehandicapt is;

    • c.

      de pensioengerechtigde leeftijd zoals bedoeld in artikel 7a van de Algemene ouderdomswet heeft bereikt.

  • 4.

    De reductie-regeling sociaal-culturele voorzieningen is in ieder geval van toepassing op contributies, bijdragen of abonnementen aan:

    • a.

      sport- en recreatievereniging;

    • b.

      fitness en andere vormen van sport of beweging;

    • c.

      bond van ouderen/bejaardenvereniging;

    • d.

      plaatselijke organisatie voor minderheden;

    • e.

      muziekschool;

    • f.

      muziekkorps;

    • g.

      zangvereniging;

    • h.

      toneelvereniging;

    • i.

      volksdansvereniging;

    • j.

      jeugdvereniging;

    • k.

      scoutinggroep;

    • l.

      peuterspeelzaal;

    • m.

      gehandicaptenorganisatie;

    • n.

      vrouwenorganisatie;

    • o.

      volkstuinvereniging;

    • p.

      speel-o-theek;

    • q.

      buurtverenigingen;

    • r.

      hobbyclubs;

    • s.

      kindervakantiewerk.

  • 5.

    De tegemoetkoming wordt verhoogd met de kosten van een bibliotheekabonnement.

Artikel 26 Schoolgaande kinderen

Het college verleent bijzondere bijstand ten behoeve van een schoolgaand kind voor:

  • a.

    de bekostiging van aanschaf van een computer en randapparatuur één maal per 4 jaar tot een bedrag van maximaal € 500 per kind, indien het kind naar de middelbare school gaat;

  • b.

    voor de bekostiging van schoolkosten voor een kind dat naar de basisschool gaat tot een bedrag van maximaal € 100 per jaar;

  • c.

    voor de bekostiging van schoolkosten voor een kind dat naar de middelbare school gaan tot een bedrag van maximaal € 200 per jaar.

Artikel 27 Kindpakket

De verstrekkingen door Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds worden aangemerkt als passende en toereikende voorzieningen voor het verkrijgen van een bijdrage in schoolkosten, een bijdrage voor de aanschaf van een computer en een bijdrage in de kosten van lidmaatschap of contributies voor kinderen.

Artikel 28 Zwemlessen

Het college verstrekt een tegemoetkoming in de kosten van zwemlessen voor het behalen van zwemdiploma A, voor kinderen van 5 tot 18 jaar, tot een bedrag van maximaal € 400 per kind.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 29 Intrekking

  • 1.

    De Reductieregeling sociaal-culturele voorzieningen 2013 wordt ingetrokken.

  • 2.

    De Beleidsregel collectieve ziektekostenverzekering minima gemeente Mook en Middelaar 2016 wordt ingetrokken.

Artikel 30 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 april 2017 en werken terug tot en met 1 januari 2017.

Artikel 31 Samenloop

Het college stemt de bijstand af op de aanspraak op een bijdrage van Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds en wel zodanig dat de belanghebbende niet meer ontvangt dan de maximale bijdrage die door Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds of Jeugdcultuurfonds wordt verleend.

Artikel 32 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2017

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 21 maart 2017

De secretaris,

J.M.G. Smits - de Kinkelder

De burgemeester,

Mr. drs. W. Gradisen

Bijlage Algemene toelichting

Nota minimabeleid

De gemeenteraad heeft op 13 oktober 2016 de Nota Minimabeleid 2016-2019 vastgesteld. Met de Nota Minimabeleid 2016-2019 wordt de visie op armoedebestrijding vorm gegeven. Daarbij is het vergroten van het gebruik van de voorzieningen voor minima het doel. Om dit te bereiken zijn de volgende kaders geformuleerd;

  • ·

    samenwerken met maatschappelijke partners

  • ·

    laagdrempelige regelgeving

  • ·

    intensivering communicatie en voorlichting

  • ·

    onderscheid maken in diverse doelgroepen

  • ·

    ondersteunen eigen kracht en zelfredzaamheid.

Door vanuit deze kaders het beleid vorm te geven, wordt een nieuwe weg ingeslagen voor wat betreft de toekomstige koers die de gemeente volgt met betrekking tot de bestrijding van armoede. In de Nota Minimabeleid 2016-2019 is tevens aangegeven dat het college de beleidsregels dient vast te stellen. Het college doet dat met deze Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid gemeente Mook en Middelaar 2017.

 

Bijzondere bijstand

 

Voorwaarden

Om voor bijstand in aanmerking te komen, gelden de algemene voorwaarden voor bijstandsverlening. Een belangrijke algemene voorwaarde is, dat geen recht op bijstand bestaat als een belanghebbende een beroep kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet).

  • ·

    Het recht op bijzondere bijstand is vastgelegd in artikel 35 Participatiewet:

  • ·

    de belanghebbende heeft onvoldoende inkomen en vermogen om in de kosten te voorzien;

  • ·

    er zijn bijzondere omstandigheden en daar vloeiende noodzakelijke kosten uit voort;

deze kosten kunnen naar het oordeel van het college niet worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag of het vermogen.

 

Beoordeling

Het college beoordeelt de aanvraag om bijzondere bijstand in een bepaalde volgorde aan de hand van de volgende vragen:

  • 1.

    Doen de kosten zich voor?

  • 2.

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

Het college beoordeelt iedere aanvraag om bijzondere bijstand individueel en toets de omstandigheden van het geval. De bovenstaande vragen 1, 2 en 3 worden altijd beantwoord. Pas als blijkt dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, komt het college toe aan beantwoording van vraag 4.

 

Geen hardheidsclausule

Artikel 18 van de Participatiewet luidt als volgt:

‘Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.’

Met deze verplichte opdracht aan het college wordt invulling gegeven aan het individualiseringsbeginsel van de Participatiewet. Het college moet de bijstand dus altijd afstemmen op het individu. Dat brengt met zich mee dat het niet nodig is om een hardheidsclausule in deze beleidsregels op te nemen.

 

Overgangsrecht

Deze beleidsregels treden per 1 april 2017 in werking en werken terug tot en met 1 januari 2017. Het rechtszekerheidsbeginsel brengt met zich mee dat deze terugwerkende kracht geen nadelige gevolgen mag hebben voor personen die bijstand hebben aangevraagd in de periode 1 januari tot 1 april 2017. In die gevallen is het beleid zoals dat gold per 31 december 2016 van toepassing als dat gunstiger is voor de aanvrager.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht zijn niet gedefinieerd. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van deze definities in de betreffende wetten ook de beleidsregels moeten worden gewijzigd.

 

Artikel 2 Aanvraag

In dit artikel zijn regels opgenomen over het moment dat de belanghebbende zijn aanvraag in moet dienen. De wet kent geen mogelijkheid voor het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht. Dat zou tot gevolg hebben dat kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag niet voor bijstand in aanmerking komen. Het college is van mening dat dit een goede uitvoering naar de geest van de wet in de weg staat. Daarom is in dit artikel een periode van 2 maanden opgenomen waarbinnen de aanvraag kan worden ingediend nadat de kosten zijn opgekomen. Het gevolg is ook dat er bijstand kan worden verleend voor kosten die in die periode van twee maanden zijn gemaakt / opgekomen.

 

Artikel 3 Verplichtingen

Verplichtingen zijn voor een deel in de wet zelf geregeld, maar daarnaast is het college op grond van artikel 55 van de wet bevoegd om verplichtingen aan de bijstandsverlening te verbinden. In dit artikel is bepaald dat het college in ieder geval de verplichting oplegt dat de bijzondere bijstand moet worden aangewend voor het doel waarvoor deze wordt verstrekt. De belanghebbende moet daarvoor bewijsstukken tonen zodat het college dit daadwerkelijk kan controleren. Verder kan het college andere verplichtingen opleggen. De wet biedt daarvoor al mogelijkheden, dus daarom is dit verder niet in deze beleidsregels opgenomen.

 

Artikel 4 Middelen, toepasselijke norm en drempelbedrag

Het college is bevoegd om regels te stellen over het in aanmerking nemen van middelen bij het verlenen van bijzondere bijstand. Dat is in dit artikel geregeld. Daarbij wordt verwezen naar paragraaf 3.4 van de Participatiewet. Dat houdt in dat het college ook de vrijlatingsbepalingen van artikel 31 lid 2 van de wet, waaronder gedeeltelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid, respecteert bij het in aanmerking nemen van middelen. Het college heeft daarbij de bedoeling om de vrijlatingsbepaling in tact te laten en deze niet indirect gedeeltelijk teniet te doen bij de verlening van bijzondere bijstand.

In de Nota minimabeleid 2016-2019 is vastgesteld dat het college de bepalingen over de kostendelersnorm niet toepast bij de verlening van bijzondere bijstand. In de nota is dat als volgt gemotiveerd.

‘Er bestaat namelijk alleen recht op bijzondere bijstand als er sprake is van noodzakelijke kosten die uit bijzondere omstandigheden voortvloeien. Eventuele te delen kosten doen aan het bijzondere karakter van deze kosten op zichzelf niet af. Deze individuele bijzondere kosten kunnen niet direct of indirect worden afgewenteld op willekeurige derden, met wie wel algemene kosten kunnen worden gedeeld.’ In dit artikel is het gekozen beleidsuitgangspunt formeel vastgelegd.

Op grond van artikel 35 lid 2 kan het college een drempelbedrag toepassen. Het is al sinds jaren het beleid van het college dit niet te doen en het college ziet geen aanleiding daar verandering in te brengen. In dit artikel is formeel vastgelegd dat het college het drempelbedrag niet toepast.

 

Artikel 5 Draagkrachtperiode

Op grond van artikel 35 is het college bevoegd een draagkrachtperiode vast te stellen. Dat is in dit artikel geregeld en de periode is vastgesteld op 12 maanden en deze vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen. Verder is geregeld dat het college hier van af kan wijken (langer of korter) als dit nodig is voor een juiste bepaling van de draagkracht. Dat kan bijvoorbeeld nodig zijn bij zeer sterke schommelingen in het inkomen of bij het bepalen van het inkomen van een zelfstandige.

 

Artikel 6 Draagkracht uit inkomen

Het college is bevoegd om regels vast te stellen voor het bepalen van de financiële draagkracht uit het inkomen. In dit artikel is geregeld dat er bij een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm geen draagkracht uit inkomen bestaat. Verder is geregeld dat 25% van het meerdere aan inkomen als financiële draagkracht in aanmerking wordt genomen. Ook laat het college de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag bij het vaststellen van de draagkracht buiten beschouwing zodat deze volledig beschikbaar blijft voor de belanghebbende. Deze uitgangspunten hanteren wij al vele jaren, zijn zeer goed uitvoerbaar en het college ziet geen aanleiding daar nu van af te wijken.

 

Artikel 7 Draagkracht uit vermogen

Het college is bevoegd regels te stellen over het in aanmerking nemen van het vermogen bij de verlening van de bijzondere bijstand. In dit artikel is geregeld dat de bepalingen van artikel 34 lid 2 en 3 van de wet worden toegepast. Is er vermogen boven de vrijlating, dan wordt het meerder geheel in aanmerking genomen.

Bijstand wordt in principe om niet verleend volgens artikel 48 van de wet. In dit artikel is geregeld hoe het college omgaat met bijzondere bijstand als er sprake is van vermogen dat gebonden is in een woning. In dat geval wordt een lening verstrekt, maar alleen als het bedrag van de bijzondere bijstand naar verwachting meer bedraagt dan de norm voor gehuwden.

 

Artikel 8 Verrekening financiële draagkracht

Nadat het college de financiële draagkracht heeft bepaald, moet die worden verrekend met de bijzondere bijstand. Het college verrekent de financiële draagkracht uit vermogen in één keer. Ook de draagkracht uit inkomen wordt ineens verrekend bij incidentele kosten. Alleen bij periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht per maand verrekend.

 

Artikel 9 Afwijkende draagkrachtregels

Het college acht het nodig om bij bepaalde kostensoorten af te wijken van de hoofdregel. In dit artikel is geregeld dat het inkomen boven de norm geheel als financiële draagkracht wordt aangemerkt bij de kostensoort die zijn opgesomd. Het betreft een limitatieve opsomming, dus bij andere kostensoorten is dit artikel niet van toepassing. Verder is in dit artikel aangegeven dat bij het bepalen van de toepasselijke norm wordt afgeweken van artikel 4 en dat de kostendelersnorm van artikelen 19a en 22a van de wet bij deze kostensoorten wel wordt toegepast.

 

Artikel 10 Verhuis- en inrichtingskosten, huisraad of waarborgsom.

De kosten van woninginrichting worden tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten moeten in beginsel worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering (sparen) vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf (lenen). In veel gevallen is vooraf sparen niet mogelijk en dan is een lening noodzakelijk. Het college merkt een lening bij de Gemeentelijk Kredietbank Nijmegen aan als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Het college verstrekt in dat geval bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht op grond van artikel 48 van de wet. Maar alleen voor de noodzakelijke kosten.

De hoogte van de noodzakelijke kosten wordt bepaald op 60% van de bedragen uit de Prijzengids voor de bijzondere bijstand van het NIBUD omdat er van wordt uitgegaan dat veel huisraad tweedehands kan worden aangeschaft of goederen van een vorige bewoner kunnen worden overgenomen.

De lening is vaak hoger dan het bedrag dat de belanghebbende in een periode van 3 jaar terug kan betalen. Het college verleent daarom bijzondere bijstand als aanvulling op de rente- en aflosverplichtingen boven op de afloscapaciteit van de belanghebbende zelf. Die afloscapaciteit is bepaald op 6% van de toepasselijke bijstandsnorm. Als de persoon niet langer bijstand ontvangt, maar een eigen inkomen heeft, dan wordt de bijzondere bijstand afgestemd op de hoogte van dat inkomen, waarbij de draagkrachtregels van hoofdstuk 3 worden toegepast. In dit geval is artikel 9 ook van toepassing en wordt dus ook de kostendelersnorm toegepast.

 

Artikel 11 Woonkosten

Woonkosten moeten normaal gesproken worden bestreden uit de algemene bijstand of het eigen inkomen. Daarnaast kan de huurder in aanmerking komen voor huurtoeslag. Onder bepaalde omstandigheden is dat echter niet mogelijk. In dit artikel is geregeld onder welke omstandigheden en voorwaarden de persoon in aanmerking kan komen voor een woonkostentoeslag. De regels sluiten aan bij de bepalingen van de WHT.

 

Artikel 12 Doorbetalen vaste lasten

Als een persoon in een inrichting gaat verblijven is vaak niet duidelijk hoe lang dit verblijf zal duren. Als het tijdelijk verblijf betreft, dan blijft de normale norm in stand. Er komt echter een moment dat het college zal besluiten om de norm voor een persoon in inrichting toe te passen. Als dat gebeurt, dan verleent het college gedurende maximaal zes maanden bijzondere bijstand voor vaste lasten van de woning.

Aan de alleenstaande die een vrijheidsstraf moet ondergaan verleent het college voor de duur van maximaal twee maanden bijstand voor de vaste lasten van zijn woning. Dit wordt gerekend vanaf tenuitvoerlegging van het vonnis. Als de belanghebbende voor deze kosten had kunnen reserveren, dan verleent het college geen bijstand. Het college beoordeelt dit aan de hand van de ruimte in het inkomen (= deel inkomen boven de bijstandsnorm) gedurende de periode die gelegen is tussen de datum van het opleggen van de vrijheidsstraf en de datum waarop deze ingaat.

 

Artikel 13 Rechtsbijstand en griffierecht

De Wet op de rechtsbijstand (WRB) is een aan de Participatiewet voorliggende voorziening. De WRB regelt de rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. De uitvoering hiervan is opgedragen aan de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand beoordeelt onder andere de verzoeken om toevoeging van een rechtsbijstandverlener en regelt de betaling van de advocaat. Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand en griffierecht, maar alleen als de belanghebbende een toevoeging heeft gekregen op grond van de WRB en de kosten niet op andere wijze vergoed kunnen worden.

De eigen bijdrage wordt verlaagd met € 53 wanneer een belanghebbende eerst (gratis) rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket. Daarom is de hoogte van de bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtsbijstand bepaald op het lagere bedrag dat de rechtzoekende zou zijn verschuldigd na voorafgaande raadpleging van het Juridisch Loket.

De kosten voor de proceskosten in een bezwaar- en beroepsprocedure komen ook in aanmerking voor bijzondere bijstand en deze worden bepaald aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

 

Artikel 14 Bewindvoerder, mentor, curatele

Als de kantonrechter beschermingsbewind heeft ingesteld en de kosten daarvan heeft vastgesteld, neemt het college de noodzaak van de kosten in beginsel aan. Het college kan bij twijfel wel een onderzoek instellen om te verifiëren of de werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en of de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De kosten komen voor vergoeding in aanmerking conform de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren

Het college merkt de kosten van beheer van een Persoonsgebonden Budget (pgb) niet zondermeer als noodzakelijk aan. De belanghebbende moet aannemelijk maken dat hij is aangewezen op zorg in de vorm van een pgb. De gevolgen (kosten beheer) van een vrije keuze voor pgb in plaats van zorg in natura komen voor rekening van de belanghebbende zelf en deze kunnen niet worden afgewenteld op de bijstand.

 

Artikel 15 Eenmalig levensonderhoud en overbruggingsuitkering

Bijzondere bijstand kan voor alle kostensoorten worden verleend als die kosten voortkomen uit bijzondere omstandigheden en deze kosten noodzakelijk zijn. In dit artikel is geregeld dat het college bijstand kan verlenen voor algemene kosten van bestaan en er wordt nog eens benadrukt dat dat alleen mogelijk is als de bijstand naar het oordeel van het college noodzakelijk is om liquiditeitsproblemen te voorkomen.

Als een belanghebbende voor het eerst bijstand ontvangt, dan is er een tijdsverloop tussen de aanvang van de bijstand en de eerste keer dat het college een reguliere betaling doet. In die periode beschikt de belanghebbende niet over middelen om in de kosten van het levensonderhoud te voorzien. In dit artikel is geregeld dat het college dan een overbruggingsuitkering verleent. Voor alle duidelijkheid wordt nog vermeld dat de overbruggingsuitkering wordt verstrekt als bijstand om niet.

 

Artikel 16 Aanvullende bijstand aan personen jonger dan 21 jaar

In artikel 12 van de wet is het recht op bijzondere bijstand voor jongeren geregeld. Dat recht bestaat alleen als de jongere noodzakelijke kosten heeft die uitgaan boven de bijstandsnorm. De bijstandsnorm voor jongeren is laag om er voor te zorgen dat die niet hoger zijn dan de studiefinanciering. In dit artikel is geregeld dat het college bijzondere bijstand verleent in aanvulling op de toepasselijke norm van personen die jonger zijn dan 21 jaar. Dat doet het college alleen als de jongere naar het oordeel van het college noodzakelijk uitwonend is.

Die noodzaak is in ieder geval aanwezig als:

  • ·

    de ouder(s) zijn overleden of in het buitenland wonen;

  • ·

    de jongere op de ingangsdatum al 12 maanden of langer niet meer bij zijn ouders woont;

  • ·

    de jongere een traject van begeleid kamer bewonen heeft doorlopen;

  • ·

    de jongere afkomstig is uit een pleeggezin.

Dit artikel regelt verder de hoogte van de bijzondere bijstand. De tekst spreekt voor zich.

 

Artikel 17 Maaltijd, bewassing, kleding en stookkosten

De belanghebbende moet de kosten van een maaltijd, bewassing, kleding en verwarming uit het eigen inkomen bestrijden. Als er echter hogere kosten zijn, dan verleent het college daarvoor bijzondere bijstand, maar alleen voor de extra kosten. In dit artikel is geregeld dat dit wordt bepaald aan de hand van de Prijzengids van het NIBUD. Uiteraard beoordeelt het college de noodzaak van deze hogere kosten.

 

Artikel 18 Eigen bijdragen

De belanghebbende kan worden geconfronteerd met een eigen bijdrage als hij gebruik maakt van voorzieningen op grond van de WMO en de WLZ. Als de persoon gebruik maakt van de CZM, dan biedt deze een tegemoetkoming in die kosten. In dit artikel is nadrukkelijk bepaald dat het college de CZM aanmerkt als een passende en toereikende voorziening voor de kosten van eigen bijdrage op grond van de WMO en de WLZ. Daarmee wordt voorkomen dat het college bijzonder bijstand voor deze kosten moet verlenen.

 

Artikel 19 Vervoerskosten

Iedereen wordt geacht uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Er zijn echter bijzonders situaties, die reiskosten met zich meebrengen die niet uit de algemene bijstand of een vergelijkbaar het eigen inkomen kunnen worden bestreden. Dat betekent dat de bijzondere reiskosten volledig voor vergoeding in aanmerking komen. In dit artikel zijn de bijzondere situatie beschreven en de hoogte van de vergoeding.

 

Artikel 20 Medische kosten

Ook voor medische kosten geldt, dat geen bijstand wordt verleend indien de belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening. Voor medische kosten gelden de WLZ en de ZVW als passende en toereikende voorliggende voorzieningen. In dit artikel is bepaald dat het college de CZM daarnaast ook aanmerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Er kunnen zich echter situaties voordoen dat de belanghebbende niet is verzekerd via de CZM. In dit artikel is geregeld wat daarvan de gevolgen zijn voor het recht op bijzondere bijstand, de hoogte en de vorm.

 

Artikel 21 Arbeidsinschakeling

Onze gemeente heeft de re-integratie-activiteiten overgedragen aan het de Modulaire Gemeenschappelijke regeling Rijk van Nijmegen (MGR) en deze worden uitgevoerd door het WerkBedrijf Rijk van Nijmegen. Daarvoor is het re-integratiebudget overgedragen aan de MGR. De kosten die verband houden met arbeidsinschakeling komen voor rekening van de MGR. Eventuele kosten die de belanghebbende maakt, worden door het WerkBedrijf vergoed. In dit artikel is geregeld dat het college ook bijzondere bijstand kan verlenen voor de kosten die verband houden met de arbeidsinschakeling, maar alleen indien en voor zover deze kosten niet op andere wijze worden vergoed.

 

Artikel 22 Uitvaart

Uitvaartkosten moeten worden betaald uit de nalatenschap of door de erfgenamen. Daarom kan aan de overleden zelf geen bijzondere bijstand worden verleend voor de kosten van de begrafenis of crematie.

Als niemand een opdracht voor lijkbezorging geeft, dan is de Wet op de lijkbezorging van toepassing. De kosten hiervan komen voor rekening van de gemeente waarin het lichaam van de overledene zich bevindt. De gemeente heeft daarbij een verhaalsrecht op de onderhoudsplichtige familieleden van de overledene. Verlening van bijzondere bijstand voor de kosten van begrafenis of crematie is pas aan de orde als het kosten zijn van de belanghebbende en hij behoort tot de familieleden op wie krachtens de Wet op de lijkbezorging verhaal gezocht zou kunnen worden.

In dit artikel is geregeld onder welke voorwaarden bijzondere bijstand wordt verleend en hoe de hoogte wordt bepaald.

 

Artikel 23 Collectieve zorgverzekering voor minima

Het college heeft eerder de Beleidsregel collectieve ziektekostenverzekering minima gemeente Mook en Middelaar 2016 vastgesteld. Die bepalingen zijn ongewijzigde in deze beleidsregels opgenomen. Voor de collectieve zorgverzekering heeft het college, in afwijking van de draagkrachtregels, een inkomensgrens bepaald op 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Een persoon met een inkomen boven de grens kan niet deelnemen aan deze collectieve verzekering.

Studenten kunnen worden meeverzekerd via ouders/verzorgers of zij kunnen een studentenverzekering afsluiten met een gereduceerde premie. Daarom zijn zij uitgesloten van de verzekering.

Voor deze voorziening gelden de normale bepalingen over het vermogen zoals die zijn opgenomen in artikel 34 Participatiewet. Daarop wordt één uitzondering gemaakt; vermogen dat geboden is in een woning wordt voor de toepassing van deze regel helemaal buiten beschouwing gelaten.

 

Artikel 24 Tegemoetkoming

In dit artikel is de hoogte van de tegemoetkoming geregeld. Die is gedifferentieerd en afhankelijk van het verzekerde pakket. De bedragen zijn zodanig vastgesteld dat dit geen volledige dekking van de premie geeft. Daarmee blijft het karakter van een tegemoetkoming behouden. De tegemoetkoming wordt voor een jaar vastgesteld. De betaling geschiedt aan de belanghebbende zelf. Bij personen die een uitkering van onze gemeente ontvangen wordt de premie ingehouden en doorbetaald aan VGZ.

Verder is een bepaling over indexering opgenomen. Om te voorkomen dat steeds een wijziging moet worden doorgevoerd van enkele centen, is een minimum gesteld aan het bedrag van de indexering. De indexering wordt berekend vanaf 1 januari 2015.

 

Artikel 25 Reductieregeling

Het college heeft eerder de Reductieregeling sociaal-culturele voorzieningen 2013 vastgesteld. Deze is, in geactualiseerde vorm, opgenomen in deze beleidsregels. De draagkrachtregels van deze beleidsregels zijn van toepassing.

In dit artikel is de hoogte van de tegemoetkoming per doelgroep geregeld. Verder is aangegeven voor welke activiteit in ieder geval een tegemoetkoming kan worden ontvangen.

Het is dus mogelijk dat ook andere activiteiten, die vallen binnen het doel van de regeling, voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Daar oordeelt het college dan over.

Onder chronisch ziek of gehandicapt worden in ieder geval personen begrepen die:

  • 1.

    een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen;

  • 2.

    een indicatie voor een rolstoel, scootmobiel, woonhuisaanpassing of vervoerskostenvergoeding hebben;

  • 3.

    een ten laste komend kind hebben waarvoor een indicatie voor een rolstoel, scootmobiel of vervoerskostenvergoeding is afgegeven;

  • 4.

    een indicatie hebben voor een voorziening - voor een periode van minimaal twaalf maanden -, bestaande uit huishoudelijke verzorging en/of persoonlijke verzorging en/of verpleging en/of ondersteunende en/of activerende begeleiding;

  • 5.

    een PW-uitkering ontvangen en vanwege medische redenen - voor een periode van minimaal twaalf maanden - zijn ontheven van de arbeidsverplichting;

  • 6.

    in het bezit zijn van een gehandicaptenparkeerkaart.

In alle andere gevallen kan het college op basis van een medisch advies bepalen of een persoon chronisch ziek of gehandicapt is.

 

Artikel 26 Schoolgaande kinderen

De mogelijkheid om categoriale bijstand te verlenen aan schoolgaande kinderen is van rechtsweg vervallen. Het beleid is op basis van de inhoudelijke bepaling van verordening en beleidsregel voortgezet. Die bepalingen zijn geactualiseerd en in deze beleidsregels verwerkt.

 

Artikel 27 Kindpakket

Onze gemeente werkt samen met Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds om het bereik van ons minimabeleid te vergroten. Daarvoor verleent onze gemeente subsidie aan deze organisaties. Zij vergoeden kosten of doen een verstrekking in natura aan de doelgroep. Cliënten kunnen zich rechtstreeks tot deze organisaties wenden zonder tussenkomst van onze gemeente.

De organisaties zijn op dit moment nog niet allemaal in onze gemeente actief. Zodra dat geregeld is worden de verstrekkingen van Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds aangemerkt als passende en toereikende voorzieningen voor het verkrijgen van een bijdrage in schoolkosten, een bijdrage voor de aanschaf van een computer en een bijdrage in de kosten van lidmaatschap of contributies voor kinderen.

 

Artikel 28 Zwemlessen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 29 Intrekking

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 30 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 31 Samenloop

Het is mogelijk dat het college al een bijstand of een tegemoetkoming heeft verstrekt en dat een cliënt ook een aanvraag indient bij Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds of Jeugdcultuurfonds. In dit artikel is geregeld dat het college de bijstand afstemt op de aanspraak bij een van deze organisaties. Zo wordt voorkomen dat een belanghebbende een dubbele tegemoetkoming ontvangt. Per saldo mag iemand niet meer ontvangen dan de maximale bijdrage die door Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds of Jeugdcultuurfonds wordt verleend.

 

Artikel 32 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.