Organisatie | Schagen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Schagen houdende regels met betrekking tot individuele inkomenstoeslagen Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Schagen 2016 |
Citeertitel | Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Schagen 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Schagen 2015.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-03-2016 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 09-02-2016 | 15.032.931 |
De raad van de gemeente Schagen;
gezien het voorstel van burgemeester en wethoudersvan 15 december 2015;
gezien het advies van de regionale cliëntenraad Participatiewet gemeenten Schagen en
Hollands Kroon van 24 november 2015;
gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder b van de Participatiewet;
overwegende dat het noodzakelijk is om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen;
in te trekken de Verordening Individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente
vast te stellen de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In deze verordening wordt verstaan onder:
Onverminderd het bepaalde in artikel 36 van de P-wet komt in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden, voorafgaand aan de datum van aanvraag, een inkomen had dat gemiddeld per maand niet hoger was dan 105% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de P-wet.
Voor de vaststelling van de voor hem geldende bijstandsnorm, zoals bedoeld in lid 1 vandit artikel, blijft de kostendelersnorm buiten toepassing. Indien er in de woning van belanghebbende één of meer meerderjarige personen het hoofdverblijf hebben, wordt 10% in mindering gebracht op de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De beleidsregel‘Lage woonlasten en commerciële huur Schagen 2016’ is van toepassing voor wat betreft de bepalingen over de lage woonlasten.
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
De hoogte van de kostendelersnorm is gebaseerd op de aanname dat de kosten van het wonen gedeeld kunnen worden. Het is niet redelijk om het begrip “kosten van het wonen’ ook de vervangingsuitgaven en andere incidentele uitgaven – waarvoor de individuele inkomenstoeslag is bedoeld- te rekenen.
De bepalingen van de P-wet voor de vaststelling van het inkomen zijn voor de individuele inkomenstoeslag onverkort van toepassing. In lid 3 van dit artikel is aan het begrip
‘redelijkerwijs kunnen beschikken over het inkomen’ zoals bedoeld in artikel 31 lid 1 van de P- wet, een ruimere invulling gegeven dan in de Wet. Hiervoor is gekozen om belanghebbenden die in een schuldsaneringstraject zitten – ofdat in de afgelopen jaren
succesvol hebben afgesloten – het recht op de individuele inkomenstoeslag niet te onthouden.
Het inkomen waarop beslag ligt, is inkomen waarover belanghebbende feitelijk niet kan beschikken en er is geen mogelijkheid om verandering in de situatie aan te brengen (CrvB
28-03-2006, nr. 04/5465 NABW). In verband hiermee is er voor gekozen om het niet tot het inkomen te rekenen.
De P-wet kent geen bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder. Het begrip alleenstaande ouder komt nog wel voor in de wet (artikel 4 sub b vande P-wet).
Studenten die bezig zijn met een studie of deze korter dan 3 jaar geleden hebben beëindigd, hebben zicht op inkomensverbetering en om die redenis deze groep uitgesloten van het recht op de individuele inkomenstoeslag
Onder de WWB was de toeslag afhankelijk van de norm + 20% toeslag op grond van de Toeslagenverordening. De normen veranderen met ingang van 01-01-2015 in verband met de kostendelersnorm. Er is voor gekozen om de toeslag te berekenen aan de hand van de maximaal mogelijke norm. Dat wil zeggen: de norm die van toepassing is in de situatie dat er geenandere inwonenden zijn. Dit is vergelijkbaar met de situatie van vóór 01-01-2015. De norm voor een alleenstaande ouder bestaat niet meer. Er is in lid 1 sub b voor gekozen om de toeslag vast te stellen op basis van de norm voor een echtpaar.
Doordat de verordening in werking treedt met ingang van 01-01-2015 worden de effecten vande kostendelersnorm ongedaan gemaakt. Voor 01-01-2015 was de kostendelersnorm niet van toepassing en waren de bepalingen van de Toeslagenverordening van toepassing opverlaging van de norm. Deze systematiek wordt hiermee voortgezet.
1 De individuele inkomenstoeslag
De langdurigheidstoeslag is met ingang van 01-01-2004 in de WWB opgenomen. De voorwaarden en hoogte waren zeer gedetailleerd en dwingend voorgeschreven in de wet. Dit is in de loop der tijd los gelaten en tegelijkertijd is ook de noodzaak om een beleidsregel op te stellen verdwenen.
Met ingang van 01-01-2015 is de P-wet in werking getreden. Daarmee wordt de langdurigheidstoeslag omgedoopt in individuele inkomenstoeslag en moeten er beleidsregels worden opgesteld over de mate waarin belanghebbende in staat is zijn inkomen te verbeteren en de inspanningen die hij heeft ondernomen om dat te doen. Een andere verandering is dat het college onder de WWB verplicht was de langdurigheidstoeslag te verstrekken aan degenen die aan de voorwaarden voldoen. Het is vanaf 01-01-2015 een bevoegdheid en de toeslag kan dus ook worden afgewezen.
In de verordening moet in ieder geval invulling worden gegeven aan de begrippen hoogte van de toeslag, langdurig en laag en de overige onderwerpen krijgen vorm in een beleidsregel.
Op 01-01-2012 is het begrip “laag inkomen” in de wet genormeerd op maximaal 110% van de bijstandsnorm. Lager mag, maar hoger niet. Met ingang van 01-01-2015 is deze norm los gelaten.
2 Doelgroep op basis van inkomen
Vanaf 2009 heeft het algemeen bestuur van de ISD-KNH gekozen voor een brede doelgroep. De aard van het inkomen is niet van belang en ook werkenden met een langdurig en laag inkomen behoren tot de doelgroep. De doelgroep is daarna niet gewijzigd.
De hoogte van de toeslag was centraal bepaald. Het waren vaste bedragen, als percentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm. Gemeenten kunnen zelf de hoogte van de toeslag bepalen. Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de individuele inkomenstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor vervangingsuitgaven en onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag. De ISD-KNH heeft ervoor gekozen een zelfde systematiek te blijven hanteren als onder de oude wetsbepaling.
Per 1 januari 2009 heeft het algemeen bestuur van de ISD-KNH gekozen voor de periode van drie jaar. Deze periode hanteert het Nibud om aan te geven dat de reserveringsmogelijkheden na drie jaar minimaal worden. De gemeente Schagen blijft deze zienswijze volgen, waardoor de referteperiode bepaald blijft op drie jaar.
Vanaf 01-09-2010 heeft het algemeen bestuur van de ISD-KNH de inkomensgrens verlaagd van 105% naar 100%. Met ingang van 01-01-2015 is de inkomensgrens verhoogd naar 105%. Reden is dat belanghebbenden met een inkomen dat iets hoger is dan de bijstandsnorm, helemaal niets krijgen. Dit wordt als ongewenst ervaren.
6 Geen ambtshalve verstrekking
In de wet is bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.