Organisatie | Nijmegen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels voor grondgebonden woningen |
Citeertitel | Beleidsregels voor grondgebonden woningen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
De beleidsregels hebben betrekking op de bevoegdheid van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) j°. bijlage II, artikel 4 Besluit Omgevingsrecht (Bor).
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-03-2017 | 12-06-2019 | Onbekend | 14-03-2017 Gmb 2017 - 43654 | Collegebesluit d.d. 14-03-2017, nr. 3.11 |
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen heeft op [datum] besloten de beleidsregels voor grondgebonden woningen vast te stellen. Deze beleidsregels gelden voor categorieën gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning kan worden verleend en hebben alleen betrekking op grondgebonden woningen.
De beleidsregels hebben betrekking op de bevoegdheid van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) j°. bijlage II, artikel 4 Besluit Omgevingsrecht (Bor).
Deze beleidsregels hebben alleen betrekking op de volgende planologische afwijkingsmogelijkheden, indien en voor zover ze kunnen worden toegepast bij grondgebonden woningen:
2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 9 Bor, voor zover het betreft een gebruikswijziging ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- en /of bedrijfsactiviteiten, al dan niet in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten;
Voor alle overige planologische afwijkingsmogelijkheden op grond van artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 Bor e.v. zijn deze beleidsregels niet van toepassing en zal er ad hoc beoordeeld worden of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.
Vaststelling en inwerkingtreding
De nieuwe beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels zoals bekend gemaakt op 13 juli 2015 (GB 2015 nr. 62699). De beleidsregels worden bekendgemaakt op www.overheid.nl.
De beleidsregels zoals bekend gemaakt in het gemeenteblad d.d. 13 juli 2015 (GB 2015 nr. 62699), blijven van toepassing op omgevingsvergunningaanvragen die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van de onderhavige beleidsregels. Dit leidt tot uitzondering indien toepassing van de nieuwe beleidsregels gunstiger is voor de aanvrager van de omgevingsvergunning. In dat geval zijn onderhavige beleidsregels van toepassing.
Hoofdstuk II Inleidende regels
aan huis verbonden beroepsactiviteiten een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Prostitutie is uitgesloten.
aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten het verlenen van diensten en/of; het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen) en/of; het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend; het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast); waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in of bij de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend. Een seksbedrijf is uitgesloten.
bebouwde kom onder bebouwde kom wordt verstaan: het gehele grondgebied van de gemeente Nijmegen voor zover gelegen ten zuiden van de rivier de Waal met uitzondering van de Ooyse Schependom. Het grondgebied van de gemeente Nijmegen ten noorden van de rivier de Waal alleen indien en voor zover er sprake is van ‘samenhangende (woon)bebouwing’ (hiervan is tevens sprake indien een ontwerp van een bestemmingsplan dat samenhangende (woon)bebouwing mogelijk maakt ter inzage is gelegd).
bestaand bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning; bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
bijgebouw een, vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel, dat op de grond staat. Onder een functioneel ondergeschikt gebouw wordt verstaan een gebouw dat bedoeld en ingericht is ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingsruimte. Als een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw wordt gebruikt ten behoeve van volgens het bestemmingsplan of deze beleidsregels toegelaten aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten of huisvesting in verband met mantelzorg, dan is de eis van functionele ondergeschiktheid niet van toepassing.
bouwlaag een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. Daar waar gesproken wordt over de ‘eerste bouwlaag’ wordt bedoeld de bouwlaag op (dan wel bij benadering op) de begane grond. De ‘tweede bouwlaag’ is de bouwlaag direct boven de ‘eerste bouwlaag’.
bouwperceel een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, bestemd voor een grondgebonden woning met bijbehorende bebouwing en de direct daarbij gelegen gronden die in feitelijk opzicht zijn ingericht ten dienste van het gebruik van deze grondgebonden woning en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden. N.B. dit betekent dat gronden met bestemmingen zoals Bos, Groen, Natuur, Verkeer en Water in de regel niet tot het bouwperceel behoren.
bouwvlak het deel van het bouwperceel gelegen achter de voorgevellijn, waarop volgens het bestemmingsplan of deze beleidsregels hoofdgebouwen zijn toegestaan. Gronden waarop op grond van artikel 5 nummer 7 van de stedenbouwkundige matrix uitbreiding van de hoofdbebouwing is toegestaan, maken onderdeel uit van het bouwvlak.
dakkapel een dakkapel is een uitbouw in een schuin dakvlak, waardoor stahoogte ter plaatse verkregen wordt, voorzien van een verticaal raamkozijn, een dakvlak en zijwanden. Een dakkapel wordt geplaatst in een schuin dakvlak. Dat wil zeggen dat er rondom de dakkapel sprake moet zijn van een dak (met uitzondering van dakkapellen vanuit de nok). Wanneer een voorgevel gedeeltelijk wordt doorgebouwd boven de goot dan is er geen sprake van een dakkapel maar van een dakopbouw. Ook wanneer het bouwwerk boven de bestaande nok uitkomt is er sprake van een dakopbouw.
dakopbouw een uitbreiding op een bestaand dak. Bij platte daken: het gedeelte van een gebouw boven het oorspronkelijke platte dakvlak, uitgevoerd als kap of extra bouwlaag. Bij schuine kappen: een toevoeging aan een schuin dakvlak, niet zijnde een dakkapel, bedoeld om de woonruimte te vergroten, waarbij er tevens sprake kan zijn van een nokverhoging.
erf de gronden van het bouwperceel gelegen buiten het bouwvlak, niet zijnde tuin en veelal gelegen achter de achtergevellijn. Welk deel van het bouwperceel erf is en waar de grens tussen erf en tuin ligt, wordt bepaald aan de hand van de stedenbouwkundige matrix, die onderdeel is van deze beleidsregels.
grondgebonden woning een grondgebonden woning is een woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de woonlagen aansluit op het maaiveld. Grondgebonden woningen hebben meestal een op de grond gelegen terras en/of een tuin. Een grondgebonden woning staat, figuurlijk gezien, tegenover gestapelde woningen.
mantelzorg intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
seksbedrijf de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling. Onder een seksbedrijf wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een escortbedrijf of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
tuin de gronden van het bouwperceel, gelegen buiten het bouwvlak, niet zijnde erf en veelal gelegen vóór de voorgevellijn. Welk deel van het bouwperceel tuin is en waar de grens tussen erf en tuin ligt, wordt bepaald aan de hand van de stedenbouwkundige matrix, dat onderdeel is van deze beleidsregels.
Bij de toepassing van deze beleidsregels wordt als volgt gemeten:
bebouwde oppervlakte de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle, al dan niet met vergunning gebouwde, in een nader aan te geven gebied aanwezige bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons. Ondergrondse bouwwerken worden meegerekend.
bouwdiepte de lengte van de loodrechte lijn vanaf het midden van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de kruising met de achtergevel (of het verlengde hiervan) van de uitbreiding. Bij een verspringing in de voorgevel, wordt gemeten vanaf het midden van het meest naar voren liggende deel van de voorgevel.
(bouw)hoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
peil de plaats waar het peil in het kader van deze beleidsregels wordt gemeten, wordt als volgt bepaald: voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang; voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Hoofdstuk III Algemene beleidsregels
Deze beleidsregels hebben alleen betrekking op grondgebonden woningen. Ten aanzien van niet-grondgebonden woningen en/of activiteiten bij grondgebonden woningen die plaatsvinden buiten het bouwperceel, zal er ad hoc beoordeeld worden of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. De beleidsregels hebben alleen betrekking op de stedenbouwkundige aspecten. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zal een ruimtelijke afweging worden gemaakt waarbij ook andere aspecten een rol kunnen spelen (zoals op grond van de Wet geluidhinder, Wet luchtkwaliteit en het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Ook kunnen evidente privaatrechtelijke belemmeringen en illegale situaties aanleiding zijn tot het weigeren van de omgevingsvergunning. Wanneer bijvoorbeeld in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (bijvoorbeeld dubbelbestemming Waarde-Archeologie of Waarde-Cultuurhistorie) zal eerst worden gekeken of een binnenplanse afwijking mogelijk is. Wanneer dit niet mogelijk is, leidt dit tot weigering van de omgevingsvergunning. Ook zal aan de algemene regelingen in het bestemmingsplan moeten zijn voldaan (bijvoorbeeld milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied of parkeerregeling). Wanneer aan deze regelingen kan worden voldaan, zal vervolgens gekeken worden of op grond van de beleidsregels buitenplanse afwijking met betrekking tot de stedenbouwkundige aspecten mogelijk is. Wanneer bijvoorbeeld sprake is van monumenten en gebieden die op grond van de Monumentenwet of de (provinciale of gemeentelijke) monumentenverordening beschermd zijn, dient tevens toetsing plaats te vinden aan de cultuurhistorische of archeologische waarden. Het gaat daarbij om rijksmonumenten (gebouwde rijksmonumenten, rijksbeschermde stadsgezichten, archeologische rijksmonumenten) en gemeentelijke monumenten (gemeentelijke monumenten, beschermde stadsbeelden en stadsbeeldobjecten, archeologische monumenten). De toetsing van cultuurhistorische waarden vindt plaats door de commissie Beeldkwaliteit. De toetsing van de archeologische waarden door het bevoegd gezag. Deze toetsing staat los van de toetsing aan deze beleidsregels en kan leiden tot weigering van de omgevingsvergunning.
In artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder c Wabo is aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, of een beheersverordening (…). In artikel 2.12, lid 1, aanhef en onder a, onder 2, is aangegeven dat een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. In bijlage II Bor zijn categorieën van gevallen aangewezen waarin: - voor bouwactiviteiten, planologische gebruiksactiviteiten en activiteiten met betrekking tot een beschermd monument geen omgevingsvergunning is vereist; - voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2° Wabo kan worden verleend. Deze beleidsregels hebben alleen betrekking op de volgende planologische afwijkingsmogelijkheden, genoemd in artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 Bor e.v. indien en voor zover ze kunnen worden toegepast bij grondgebonden woningen: - 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 1 Bor; - 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 3 Bor, voor zover het betreft, openlucht zwembaden, jacuzzi’s en gebouwde vijvers; - 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 4 Bor; -2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 9 Bor, voor zover het betreft een gebruikswijziging ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- en /of bedrijfsactiviteiten, al dan niet in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten; -2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 11 Bor, voor zover betreft een gebruikswijziging ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- en /of bedrijfsactiviteiten voor een termijn van ten hoogste tien jaar. Voor alle overige planologische afwijkingsmogelijkheden zijn deze beleidsregels niet van toepassing en zal er ad hoc beoordeeld worden of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.
In aanvulling op het gestelde in deze beleidsregels kan omgevingsvergunning worden verleend als er wordt voldaan aan een nieuw bestemmingsplan dat in procedure is. Een bestemmingsplan is in procedure vanaf de dag waarop het (voor)ontwerp bestemmingsplan ter inzage ligt, tot het moment dat deze in werking treedt.
In die gevallen waarin de exacte ligging van het hoofdgebouw binnen een bouwperceel niet vaststaat (bijv. wanneer er geen of een heel ruim bouwvlak op de verbeelding is ingetekend en het hoofdgebouw in beginsel overal binnen het bouwperceel kan worden opgericht) en dit in een voorliggend geval wel noodzakelijk is om deze beleidsregels te kunnen toepassen, wordt ad hoc beoordeeld of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.
Het bevoegd gezag is bevoegd in beperkte mate af te wijken van de maatvoering zoals opgenomen in deze beleidsregels, mits dit dient om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig en/of stedenbouwkundig opzicht een verbetering is.
Voor zover het gaat om de toepassing van een planologische afwijkingsmogelijkheid waarvoor Specifieke beleidsregels zijn vastgesteld die verwijzen naar de stedenbouwkundige matrix (artikel 5), maar het bouwplan niet valt in één van de vijf hierin genoemde gebiedstypen (vastgesteld volgens artikel 6), wordt er ad hoc beoordeeld of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.
Aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een tijdelijk bouwwerk wordt een termijn gesteld na afloop waarvan vergunninghouder verplicht is de voor de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld te hebben. Aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op mantelzorg wordt de voorwaarde verbonden dat het bewonen van bijgebouwen enerzijds en/of het gebruik van aan- en uitbouwen op een afstand van meer dan 4,00 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw of meer dan 3,00 meter van de achtergevellijn ten behoeve van wonen anderzijds, uitsluitend is toegestaan gedurende de periode dat er sprake is van mantelzorg. Daarbij wordt een termijn gesteld vanaf het moment dat de mantelzorg is beëindigd, waarbinnen de voorzieningen in het bijgebouw ten behoeve van bewoning moeten zijn verwijderd (denk aan o.a. het verwijderen van en keuken, bad- of doucheruimte).
Hoofdstuk IV Specifieke beleidsregels
2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 1 BorVoor uitbreiding van of een bijgebouw bij een grondgebonden woning verleent bevoegd gezag toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan als voldaan wordt aan het gestelde in de stedenbouwkundige matrix (artikel 5) en de daarbij behorende kaart van gebiedstypen (artikel 6). Deze beleidsregels zijn uitputtend voor uitbreiding van of een bijgebouw bij een grondgebonden woningen op een bouwperceel. Als hier niet aan wordt voldaan, wordt de toestemming geweigerd. Alleen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in het kader van mantelzorg en/of de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 die niet voldoen aan de beleidsregels, zal er een ad hoc beoordeling plaatsvinden. Wanneer sprake is van uitbreiding van of een bijgebouw bij een grondgebonden woning ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt voor het verlenen van de omgevingsvergunning tevens getoetst aan de voorwaarden genoemd onder artikel 4, lid 4 van deze beleidsregels. Ten aanzien van niet-grondgebonden woningen en/of activiteiten bij grondgebonden woningen die plaatsvinden buiten het bouwperceel, zal er ad hoc beoordeeld worden of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.
2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 3 Bor, voor zover het betreft zwembaden, jacuzzi’s en gebouwde vijvers Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, indien en voor zover dit een openlucht zwembad, jacuzzi of gebouwde vijver bij een woning betreft, verleent het bevoegd gezag toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan als voldaan wordt aan het gestelde in de stedenbouwkundige matrix (artikel 5) en de daarbij behorende kaart van gebiedstypen (artikel 6). Deze beleidsregels zijn uitputtend voor genoemde bouwwerken. Als hier niet aan wordt voldaan, wordt de toestemming geweigerd. Voor andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt ad hoc beoordeeld of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.
2.12 .lid 12.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 4 Bor Voor een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw, verleent het bevoegd gezag toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan als voldaan wordt aan het gestelde in de stedenbouwkundige matrix (artikel 5) en de daarbij behorende kaart van gebiedstypen (artikel 6). Voor isolerende voorzieningen wordt toestemming verleend om af te wijken van het bestemmingsplan indien redelijke eisen van welstand zich daartegen niet verzetten. Deze beleidsregels zijn uitputtend. Als hier niet aan wordt voldaan, wordt de toestemming geweigerd.
2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 9 en 11 Bor, voor zover het betreft een gebruikswijziging ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- en /of bedrijfsactiviteitenVoor een gebruikswijziging ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- en /of bedrijfsactiviteiten, verleent het bevoegd gezag toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. maximum 35% van het vloeroppervlak van de woning (inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen) mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Ook in bijbehorende vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen is een aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit toegestaan. Het totale vloeroppervlak van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen tezamen dat wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, mag per woning niet meer dat 50 m2 bedragen; b. degene die de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten uitvoert, dient tevens bewoner van de woning te zijn; c. de activiteiten dienen qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving; d. er mag geen horeca of detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken; f. het gebruik mag niet leiden tot beperking van de gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen. Deze beleidsregels zijn uitputtend voor aan-huis-verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten. Als hier niet aan wordt voldaan, wordt de toestemming geweigerd. Voor ander gebruik geldt een ad hoc beoordeling.
Artikel 5 Stedenbouwkundige matrix
Gebied 1: Historische gesloten bebouwing, Gebied 2: Historische open bebouwing, Gebied 3: Tuinstad, Gebied 4: Jaren 70 en 80 wijken, Gebied 5: Overig (bepaald volgens de gebiedstypenindeling zoals aangegeven in artikel 6).
Bijlage 1 Toelichting gebiedstypen
In een stedelijk gebied kunnen op verschillende plekken gebieden of ruimtelijk eenheden onderscheiden worden met een min of meer eigen stedenbouwkundige- en/of architectonische uitstraling; met een eigen identiteit. De term gebiedstype duidt op het totaal aan gebieden en ruimtelijke eenheden met een gelijke stedenbouwkundige- en/of architectonische uitstraling. In artikel 6 is een kaart opgenomen van de stad, ingedeeld in gebiedstypen.
In de stedenbouwkundige matrix zijn 5 gebiedstypen opgenomen:
Historisch gesloten bebouwing Een bonte verzameling van dicht opeengepakte en spontaan gevormd straten die reeds in de laat-middeleeuwen hun vorm gekregen hebben (historisch stadscentrum binnen de eerste en tweede omwalling). Na de ontmanteling in 1876 is in een ring rond het stadscentrum een samenhangend stedenbouwkundig plan gerealiseerd met gesloten stroken van statige herenhuizen en villa’s, voortuinen met hekwerken, singels en parken (de 19e eeuwse schil). Het wederopbouwplan in het stadscentrum van na de Tweede Wereldoorlog is ruimer van opzet en qua structuur meer rechttoe rechtaan. Kenmerkend voor het historisch stadscentrum, de 19e eeuwse schil en het wederopbouwplan is dat het om gesloten of nagenoeg gesloten bouwblokken gaat waardoor een duidelijke scheiding van privé en openbaar aanwezig is.
Historisch open bebouwingVan oudsher lag een aantal dorpskernen op kilometers afstand van het stadscentrum. Voorbeelden zijn: Hees, Hatert en Brakkenstein. Langs de verbindingswegen (linten) richting centrum was in een losse setting bebouwing gesitueerd, de zogenaamde lintbebouwing. St. Annastraat, Hatertseweg, Heyendaalseweg en Tweede Oude Heselaan/Schependomlaan zijn duidelijke voorbeelden.
Tuinstad Nadat de 19e eeuwse schil was voltooid werden tussen de uitvalswegen, vaak in opdracht van woningcorporaties, complexmatige buurten gerealiseerd: de traditionele tuinstad. Kenmerkend is de ruime vaak lineaire opzet, veel groen, laagbouw, traditionele architectuur, voortuinen met muurtjes. De buurten vertonen een samenhangend zelfstandig karakter dat versterkt wordt door het centrale tuinstadplein, vaak met poortwoningen. Voorbeelden van de traditionele tuinstad zijn Willemskwartier en Waterkwartier. De modernere tuinstad kenmerkt zich door scheiding van functies, woningbouwstroken in het groen, licht, lucht en ruimte. Omdat de wijken verder van het centrum liggen zijn ze als een autonome enclave ontworpen, inclusief voorzieningen. Vaak herhaalt zich een bepaald woningbouwpatroon, de zogenaamde stempels. Hoogbouw wordt geïntroduceerd, vaak als repeterend element. Brede groenzones scheiden de ene buurt van de andere. In deze groenzones is de bijzondere bebouwing geplaatst zoals scholen, sportzalen, kerken, winkels en wijkcentra. Voorbeelden zijn Hatertse Hei, Grootstal, Hatert en Neerbosch-Oost.
Jaren ’70 en ’80 wijken In de jaren ’70 en ’80 zijn de grote stadsuitbreidingswijken gerealiseerd. Het was een tijd van experimenteren, nieuwe stedenbouwkundige structuren werden bedacht als reactie op de lineaire tuinstadstructuur. De woongebieden uit deze periode hebben een vertakte structuur. Vanaf de centrale, doorgaande hoofdweg lopen ontsluitingswegen de afzonderlijke woonbuurten in, veelal eindigend in doodlopende woonerven. De straten hebben vaak geknikte vormen met korte zichtlijnen en een hoge mate van beslotenheid als gevolg van een voortdurend verspringende rooilijn. Vanwege de vertakte structuur worden deze wijken ook wel aangeduid als ‘bloemkoolwijken’. De wijken, maar ook de woonbuurten, zijn sterk naar binnen gekeerd. Het groen scheidt de verschillende woonbuurten en bestaat veelal uit een centrale groenzone die zich tussen de verschillende woonbuurten vertakt. De grens openbaar-privé vervaagde in deze periode. Voorbeelden zijn Weezenhof, Tolhuis en een aantal wijken in Lindenholt.
Overig Alle woonbebouwing die niet is te vatten onder de hierboven beschreven gebiedstypen vallen onder ‘overig’. In de jaren ’90 komt een reactie op de stedenbouw van de jaren ’70 en ’80. Er komt weer hiërarchie in de structuur, waarbij dikwijls geometrische patronen gebruikt worden in de ruimtelijke opzet. Onderscheid tussen openbaar en privé is weer belangrijk. Ontwerpen en reageren op de plek, de bestaande situatie en haar omgeving is uitgangspunt. Er is veel aandacht voor de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Binnen een wijk zijn diverse complexen met een eigen uitstraling te ontdekken. Vossendijk, het nieuwe Grootstal en fragment Driehuizen zijn duidelijke voorbeelden.