Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nijmegen

Beleidsregels voor grondgebonden woningen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNijmegen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels voor grondgebonden woningen
CiteertitelBeleidsregels voor grondgebonden woningen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

De beleidsregels hebben betrekking op de bevoegdheid van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) j°. bijlage II, artikel 4 Besluit Omgevingsrecht (Bor).

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-03-201712-06-2019Onbekend

14-03-2017

Gmb 2017 - 43654

Collegebesluit d.d. 14-03-2017, nr. 3.11

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels voor grondgebonden woningen

 

 

Beleidsregels voor grondgebonden woningen

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

 

Inleiding

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen heeft op [datum] besloten de beleidsregels voor grondgebonden woningen vast te stellen. Deze beleidsregels gelden voor categorieën gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning kan worden verleend en hebben alleen betrekking op grondgebonden woningen.

Grondslag

De beleidsregels hebben betrekking op de bevoegdheid van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) j°. bijlage II, artikel 4 Besluit Omgevingsrecht (Bor).

Deze beleidsregels hebben alleen betrekking op de volgende planologische afwijkingsmogelijkheden, indien en voor zover ze kunnen worden toegepast bij grondgebonden woningen:

  • -

    2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 1 Bor;

  • -

    2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 3 Bor, voor zover het betreft, openlucht zwembaden, jacuzzi’s en gebouwde vijvers;

  • -

    2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 4 Bor;

  • -

    2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 9 Bor, voor zover het betreft een gebruikswijziging ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- en /of bedrijfsactiviteiten, al dan niet in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten;

  • -

    2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 11 Bor, voor zover betreft een gebruikswijziging ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- en /of bedrijfsactiviteiten voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Voor alle overige planologische afwijkingsmogelijkheden op grond van artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 Bor e.v. zijn deze beleidsregels niet van toepassing en zal er ad hoc beoordeeld worden of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.

 

Vaststelling en inwerkingtreding

De nieuwe beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels zoals bekend gemaakt op 13 juli 2015 (GB 2015 nr. 62699). De beleidsregels worden bekendgemaakt op www.overheid.nl.

 

Overgangsbepaling

De beleidsregels zoals bekend gemaakt in het gemeenteblad d.d. 13 juli 2015 (GB 2015 nr. 62699), blijven van toepassing op omgevingsvergunningaanvragen die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van de onderhavige beleidsregels. Dit leidt tot uitzondering indien toepassing van de nieuwe beleidsregels gunstiger is voor de aanvrager van de omgevingsvergunning. In dat geval zijn onderhavige beleidsregels van toepassing.

 

Hoofdstuk II Inleidende regels

Artikel 1 Definities

  • 1.

    aanbouw een aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.

  • 2.

    aangebouwd bijgebouw een bijgebouw dat direct grenst aan een aan- of uitbouw en niet tevens aan het hoofdgebouw. Voor een aangebouwd bijgebouw geldt de definitie van een bijgebouw, met uitzondering van de eis van vrijstaandheid.

  • 3.

    aan huis verbonden beroepsactiviteiten een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Prostitutie is uitgesloten.

  • 4.

    aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten het verlenen van diensten en/of; het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen) en/of; het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend; het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast); waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in of bij de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend. Een seksbedrijf is uitgesloten.

  • 5.

    achtererf erf gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw.

  • 6.

    achtergevel de bestaande achtergevel van het hoofdgebouw.

  • 7.

    achtergevellijn de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan.

  • 8.

    bebouwde kom onder bebouwde kom wordt verstaan: het gehele grondgebied van de gemeente Nijmegen voor zover gelegen ten zuiden van de rivier de Waal met uitzondering van de Ooyse Schependom. Het grondgebied van de gemeente Nijmegen ten noorden van de rivier de Waal alleen indien en voor zover er sprake is van ‘samenhangende (woon)bebouwing’ (hiervan is tevens sprake indien een ontwerp van een bestemmingsplan dat samenhangende (woon)bebouwing mogelijk maakt ter inzage is gelegd).

  • 9.

    bebouwing een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

  • 10.

    bed and breakfast een overnachtingsmogelijkheid gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed- en breakfast heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen.

  • 11.

    bestaand bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning; bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

  • 12.

    bestemmingsplan een bestemmingsplan, provinciaal inpassingsplan, rijksinpassingsplan of beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 13.

    bijgebouw een, vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel, dat op de grond staat. Onder een functioneel ondergeschikt gebouw wordt verstaan een gebouw dat bedoeld en ingericht is ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingsruimte. Als een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw wordt gebruikt ten behoeve van volgens het bestemmingsplan of deze beleidsregels toegelaten aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten of huisvesting in verband met mantelzorg, dan is de eis van functionele ondergeschiktheid niet van toepassing.

  • 14.

    bouwen het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

  • 15.

    bouwlaag een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. Daar waar gesproken wordt over de ‘eerste bouwlaag’ wordt bedoeld de bouwlaag op (dan wel bij benadering op) de begane grond. De ‘tweede bouwlaag’ is de bouwlaag direct boven de ‘eerste bouwlaag’.

  • 16.

    bouwperceel een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, bestemd voor een grondgebonden woning met bijbehorende bebouwing en de direct daarbij gelegen gronden die in feitelijk opzicht zijn ingericht ten dienste van het gebruik van deze grondgebonden woning en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden. N.B. dit betekent dat gronden met bestemmingen zoals Bos, Groen, Natuur, Verkeer en Water in de regel niet tot het bouwperceel behoren.

  • 17.

    (bouw)perceelsgrens de grens van een bouwperceel.

  • 18.

    bouwvlak het deel van het bouwperceel gelegen achter de voorgevellijn, waarop volgens het bestemmingsplan of deze beleidsregels hoofdgebouwen zijn toegestaan. Gronden waarop op grond van artikel 5 nummer 7 van de stedenbouwkundige matrix uitbreiding van de hoofdbebouwing is toegestaan, maken onderdeel uit van het bouwvlak.

  • 19.

    bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • 20.

    dakkapel een dakkapel is een uitbouw in een schuin dakvlak, waardoor stahoogte ter plaatse verkregen wordt, voorzien van een verticaal raamkozijn, een dakvlak en zijwanden. Een dakkapel wordt geplaatst in een schuin dakvlak. Dat wil zeggen dat er rondom de dakkapel sprake moet zijn van een dak (met uitzondering van dakkapellen vanuit de nok). Wanneer een voorgevel gedeeltelijk wordt doorgebouwd boven de goot dan is er geen sprake van een dakkapel maar van een dakopbouw. Ook wanneer het bouwwerk boven de bestaande nok uitkomt is er sprake van een dakopbouw.

  • 21.

    dakopbouw een uitbreiding op een bestaand dak. Bij platte daken: het gedeelte van een gebouw boven het oorspronkelijke platte dakvlak, uitgevoerd als kap of extra bouwlaag. Bij schuine kappen: een toevoeging aan een schuin dakvlak, niet zijnde een dakkapel, bedoeld om de woonruimte te vergroten, waarbij er tevens sprake kan zijn van een nokverhoging.

  • 22.

    daknok hoogste punt van een schuin dak.

  • 23.

    dakvoet laagste punt van een schuin dak.

  • 24.

    erf de gronden van het bouwperceel gelegen buiten het bouwvlak, niet zijnde tuin en veelal gelegen achter de achtergevellijn. Welk deel van het bouwperceel erf is en waar de grens tussen erf en tuin ligt, wordt bepaald aan de hand van de stedenbouwkundige matrix, die onderdeel is van deze beleidsregels.

  • 25.

    escortbedrijf de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee.

  • 26.

    gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • 27.

    gevelbreedte de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.

  • 28.

    grondgebonden woning een grondgebonden woning is een woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de woonlagen aansluit op het maaiveld. Grondgebonden woningen hebben meestal een op de grond gelegen terras en/of een tuin. Een grondgebonden woning staat, figuurlijk gezien, tegenover gestapelde woningen.

  • 29.

    hoekovergang een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.

  • 30.

    hoofdbebouwing het hoofdgebouw inclusief aan- en/of uitbouwen.

  • 31.

    hoofdgebouw gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meerdere gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

  • 32.

    huisvesting in verband met mantelzorg huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

  • 33.

    mantelzorg intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

  • 34.

    oorspronkelijk hoofdgebouw het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.

  • 35.

    overkapping een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.

  • 36.

    prostituee degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

  • 37.

    prostitutie het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

  • 38.

    prostitutiebedrijf de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie.

  • 39.

    seksbedrijf de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling. Onder een seksbedrijf wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een escortbedrijf of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.

  • 40.

    seksrinrichting voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf.

  • 41.

    standplaats een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

  • 42.

    tuin de gronden van het bouwperceel, gelegen buiten het bouwvlak, niet zijnde erf en veelal gelegen vóór de voorgevellijn. Welk deel van het bouwperceel tuin is en waar de grens tussen erf en tuin ligt, wordt bepaald aan de hand van de stedenbouwkundige matrix, dat onderdeel is van deze beleidsregels.

  • 43.

    uitbouw een op de grond staand en aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het hoofdgebouw gelegen ruimte.

  • 44.

    voorgevel de bestaande voorgevel.

  • 45.

    voorgevellijn de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

  • 46.

    wonen de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonboot.

  • 47.

    woning een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meerdere personen, niet zijnde een woonwagen of woonboot. In het kader van deze beleidsregels wordt onder een woning uitsluitend een grondgebonden woning verstaan.

  • 48.

    woonboot elk vaar- of drijftuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te beoordelen naar zijn constructie en/of inrichting in hoofdzaak bestemd is tot, hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen. Hieronder vallen zowel woonschepen als woonarken.

  • 49.

    woonwagen een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

  • 50.

    zijgevel de bestaande zijgevel.

  • 51.

    zijgevellijn de zijdelingse grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze beleidsregels wordt als volgt gemeten:

  • 1.

    afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.

  • 2.

    bebouwde oppervlakte de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle, al dan niet met vergunning gebouwde, in een nader aan te geven gebied aanwezige bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons. Ondergrondse bouwwerken worden meegerekend.

  • 3.

    bouwdiepte de lengte van de loodrechte lijn vanaf het midden van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de kruising met de achtergevel (of het verlengde hiervan) van de uitbreiding. Bij een verspringing in de voorgevel, wordt gemeten vanaf het midden van het meest naar voren liggende deel van de voorgevel.

  • 4.

    (bouw)hoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.

  • 5.

    bouwhoogte van een dakopbouw vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

  • 6.

    bouwhoogte van een kap vanaf de bovenkant goot, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

  • 7.

    dakhelling langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

  • 8.

    diepte van een achtererf de lengte van de loodrechte lijn vanaf het midden van de achtergevel van het hoofdgebouw tot de kruising met de achterste perceelsgrens. Bij een verspringing in de achtergevel, wordt gemeten vanaf het midden van het meest naar achter liggende deel van de achtergevel.

  • 9.

    diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel van het hoofdgebouw waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.

  • 10.

    goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.

  • 11.

    inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

  • 12.

    peil de plaats waar het peil in het kader van deze beleidsregels wordt gemeten, wordt als volgt bepaald: voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang; voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

  • 13.

    vloeroppervlak de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.

     

Hoofdstuk III Algemene beleidsregels

Artikel 3 Algemeen

  • 1.

    Deze beleidsregels hebben alleen betrekking op grondgebonden woningen. Ten aanzien van niet-grondgebonden woningen en/of activiteiten bij grondgebonden woningen die plaatsvinden buiten het bouwperceel, zal er ad hoc beoordeeld worden of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. De beleidsregels hebben alleen betrekking op de stedenbouwkundige aspecten. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zal een ruimtelijke afweging worden gemaakt waarbij ook andere aspecten een rol kunnen spelen (zoals op grond van de Wet geluidhinder, Wet luchtkwaliteit en het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Ook kunnen evidente privaatrechtelijke belemmeringen en illegale situaties aanleiding zijn tot het weigeren van de omgevingsvergunning. Wanneer bijvoorbeeld in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (bijvoorbeeld dubbelbestemming Waarde-Archeologie of Waarde-Cultuurhistorie) zal eerst worden gekeken of een binnenplanse afwijking mogelijk is. Wanneer dit niet mogelijk is, leidt dit tot weigering van de omgevingsvergunning. Ook zal aan de algemene regelingen in het bestemmingsplan moeten zijn voldaan (bijvoorbeeld milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied of parkeerregeling). Wanneer aan deze regelingen kan worden voldaan, zal vervolgens gekeken worden of op grond van de beleidsregels buitenplanse afwijking met betrekking tot de stedenbouwkundige aspecten mogelijk is. Wanneer bijvoorbeeld sprake is van monumenten en gebieden die op grond van de Monumentenwet of de (provinciale of gemeentelijke) monumentenverordening beschermd zijn, dient tevens toetsing plaats te vinden aan de cultuurhistorische of archeologische waarden. Het gaat daarbij om rijksmonumenten (gebouwde rijksmonumenten, rijksbeschermde stadsgezichten, archeologische rijksmonumenten) en gemeentelijke monumenten (gemeentelijke monumenten, beschermde stadsbeelden en stadsbeeldobjecten, archeologische monumenten). De toetsing van cultuurhistorische waarden vindt plaats door de commissie Beeldkwaliteit. De toetsing van de archeologische waarden door het bevoegd gezag. Deze toetsing staat los van de toetsing aan deze beleidsregels en kan leiden tot weigering van de omgevingsvergunning.

  • 2.

    In artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder c Wabo is aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, of een beheersverordening (…). In artikel 2.12, lid 1, aanhef en onder a, onder 2, is aangegeven dat een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. In bijlage II Bor zijn categorieën van gevallen aangewezen waarin: - voor bouwactiviteiten, planologische gebruiksactiviteiten en activiteiten met betrekking tot een beschermd monument geen omgevingsvergunning is vereist; - voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2° Wabo kan worden verleend. Deze beleidsregels hebben alleen betrekking op de volgende planologische afwijkingsmogelijkheden, genoemd in artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 Bor e.v. indien en voor zover ze kunnen worden toegepast bij grondgebonden woningen: - 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 1 Bor; - 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 3 Bor, voor zover het betreft, openlucht zwembaden, jacuzzi’s en gebouwde vijvers; - 2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 4 Bor; -2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 9 Bor, voor zover het betreft een gebruikswijziging ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- en /of bedrijfsactiviteiten, al dan niet in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten; -2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 11 Bor, voor zover betreft een gebruikswijziging ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- en /of bedrijfsactiviteiten voor een termijn van ten hoogste tien jaar. Voor alle overige planologische afwijkingsmogelijkheden zijn deze beleidsregels niet van toepassing en zal er ad hoc beoordeeld worden of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.

  • 3.

    In aanvulling op het gestelde in deze beleidsregels kan omgevingsvergunning worden verleend als er wordt voldaan aan een nieuw bestemmingsplan dat in procedure is. Een bestemmingsplan is in procedure vanaf de dag waarop het (voor)ontwerp bestemmingsplan ter inzage ligt, tot het moment dat deze in werking treedt.

  • 4.

    In die gevallen waarin de exacte ligging van het hoofdgebouw binnen een bouwperceel niet vaststaat (bijv. wanneer er geen of een heel ruim bouwvlak op de verbeelding is ingetekend en het hoofdgebouw in beginsel overal binnen het bouwperceel kan worden opgericht) en dit in een voorliggend geval wel noodzakelijk is om deze beleidsregels te kunnen toepassen, wordt ad hoc beoordeeld of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.

  • 5.

    Het bevoegd gezag is bevoegd in beperkte mate af te wijken van de maatvoering zoals opgenomen in deze beleidsregels, mits dit dient om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig en/of stedenbouwkundig opzicht een verbetering is.

  • 6.

    Voor zover het gaat om de toepassing van een planologische afwijkingsmogelijkheid waarvoor Specifieke beleidsregels zijn vastgesteld die verwijzen naar de stedenbouwkundige matrix (artikel 5), maar het bouwplan niet valt in één van de vijf hierin genoemde gebiedstypen (vastgesteld volgens artikel 6), wordt er ad hoc beoordeeld of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.

  • 7.

    Aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een tijdelijk bouwwerk wordt een termijn gesteld na afloop waarvan vergunninghouder verplicht is de voor de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld te hebben. Aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op mantelzorg wordt de voorwaarde verbonden dat het bewonen van bijgebouwen enerzijds en/of het gebruik van aan- en uitbouwen op een afstand van meer dan 4,00 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw of meer dan 3,00 meter van de achtergevellijn ten behoeve van wonen anderzijds, uitsluitend is toegestaan gedurende de periode dat er sprake is van mantelzorg. Daarbij wordt een termijn gesteld vanaf het moment dat de mantelzorg is beëindigd, waarbinnen de voorzieningen in het bijgebouw ten behoeve van bewoning moeten zijn verwijderd (denk aan o.a. het verwijderen van en keuken, bad- of doucheruimte).

  • 8.

    Deze beleidsregels, waaronder nummer 17 van de stedenbouwkundige matrix, zijn eveneens van toepassing wanneer uitvoering wordt gegeven aan de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 waarbij geen sprake is van mantelzorg.

     

Hoofdstuk IV Specifieke beleidsregels

Artikel 4 Specifiek

  • 1.

    2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 1 BorVoor uitbreiding van of een bijgebouw bij een grondgebonden woning verleent bevoegd gezag toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan als voldaan wordt aan het gestelde in de stedenbouwkundige matrix (artikel 5) en de daarbij behorende kaart van gebiedstypen (artikel 6). Deze beleidsregels zijn uitputtend voor uitbreiding van of een bijgebouw bij een grondgebonden woningen op een bouwperceel. Als hier niet aan wordt voldaan, wordt de toestemming geweigerd. Alleen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen in het kader van mantelzorg en/of de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 die niet voldoen aan de beleidsregels, zal er een ad hoc beoordeling plaatsvinden. Wanneer sprake is van uitbreiding van of een bijgebouw bij een grondgebonden woning ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt voor het verlenen van de omgevingsvergunning tevens getoetst aan de voorwaarden genoemd onder artikel 4, lid 4 van deze beleidsregels. Ten aanzien van niet-grondgebonden woningen en/of activiteiten bij grondgebonden woningen die plaatsvinden buiten het bouwperceel, zal er ad hoc beoordeeld worden of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.

  • 2.

    2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 3 Bor, voor zover het betreft zwembaden, jacuzzi’s en gebouwde vijvers Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, indien en voor zover dit een openlucht zwembad, jacuzzi of gebouwde vijver bij een woning betreft, verleent het bevoegd gezag toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan als voldaan wordt aan het gestelde in de stedenbouwkundige matrix (artikel 5) en de daarbij behorende kaart van gebiedstypen (artikel 6). Deze beleidsregels zijn uitputtend voor genoemde bouwwerken. Als hier niet aan wordt voldaan, wordt de toestemming geweigerd. Voor andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt ad hoc beoordeeld of er toestemming wordt verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.

  • 3.

    2.12 .lid 12.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 4 Bor Voor een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw, verleent het bevoegd gezag toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan als voldaan wordt aan het gestelde in de stedenbouwkundige matrix (artikel 5) en de daarbij behorende kaart van gebiedstypen (artikel 6). Voor isolerende voorzieningen wordt toestemming verleend om af te wijken van het bestemmingsplan indien redelijke eisen van welstand zich daartegen niet verzetten. Deze beleidsregels zijn uitputtend. Als hier niet aan wordt voldaan, wordt de toestemming geweigerd.

  • 4.

    2.12 lid 1, onder a, onder 2° Wabo j°. bijlage II, artikel 4 lid 9 en 11 Bor, voor zover het betreft een gebruikswijziging ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- en /of bedrijfsactiviteitenVoor een gebruikswijziging ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- en /of bedrijfsactiviteiten, verleent het bevoegd gezag toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. maximum 35% van het vloeroppervlak van de woning (inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen) mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Ook in bijbehorende vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen is een aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit toegestaan. Het totale vloeroppervlak van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen tezamen dat wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, mag per woning niet meer dat 50 m2 bedragen; b. degene die de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten uitvoert, dient tevens bewoner van de woning te zijn; c. de activiteiten dienen qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving; d. er mag geen horeca of detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken; f. het gebruik mag niet leiden tot beperking van de gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen. Deze beleidsregels zijn uitputtend voor aan-huis-verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten. Als hier niet aan wordt voldaan, wordt de toestemming geweigerd. Voor ander gebruik geldt een ad hoc beoordeling.

 

Artikel 5 Stedenbouwkundige matrix

Gebied 1: Historische gesloten bebouwing, Gebied 2: Historische open bebouwing, Gebied 3: Tuinstad, Gebied 4: Jaren 70 en 80 wijken, Gebied 5: Overig (bepaald volgens de gebiedstypenindeling zoals aangegeven in artikel 6).

CRITERIA

Gebieden

 

1

2

3

4

5

 

Bouwvlak, tuin, erf

 

 

 

 

 

1.

Het deel van het bouwperceel waar op grond van nummer 7 van deze matrix hoofdbebouwing is toegestaan behoort tot het bouwvlak. Het bouwvlak is geen tuin noch erf in de zin van deze beleidsregels.

X

X

X

X

X

2.

De tuin ligt vóór de voorgevellijn en het erf ligt achter de achtergevellijn. Als er op het bouwperceel naast de zijgevellijn grond aanwezig is, wordt die grond aangemerkt als tuin en/of erf waarbij de grens tussen tuin en erf wordt bepaald aan de hand van de nummer 3 t/m 6 van deze matrix. Indien sprake is van mantelzorg kan deze grens worden verlegd (zie nummer 17 van deze matrix).

X

X

X

X

X

3.

De grens tussen tuin en erf ligt op de voorgevellijn. Ten aanzien van bouwpercelen op hoeken van straten en voor zover het betreft de gronden gelegen achter de voorgevellijn geldt daarnaast als grens tussen tuin en erf de naar de weg gekeerde zijgevellijn. De tuin ligt aan de straatzijde van deze grens.

X

 

 

 

 

4.

De grens tussen tuin en erf ligt bij hoekwoningen, voor zover niet grenzend aan een openbaar toegankelijk gebied, op 1,00 meter achter de voorgevellijn. Bij hoekwoningen grenzend aan een openbaar toegankelijk gebied, vrijstaande woningen en (al dan niet geschakelde) twee-onder-één-kap-woningen ligt deze grens op 3,00 meter achter de voorgevellijn.

 

 

X

X

 

5.

De grens tussen tuin en erf ligt op 6,00 meter achter de voorgevellijn.

 

X

 

 

 

6.

De grens tussen tuin en erf is afhankelijk van de ter plaatse aanwezige situatie en wordt per situatie apart beoordeeld.

 

 

 

 

X

 

Uitbreiding van hoofdbebouwing

 

 

 

 

 

7.

De hoofdbebouwing mag naar achteren worden uitgebreid:

-tot een bouwdiepte van maximaal 15 meter bij achtererven met een diepte van 40 meter of meer;

-tot een bouwdiepte van maximaal 12 meter bij achtererven met een diepte van 20 tot 40 meter;

-tot een bouwdiepte van maximaal 10 meter bij achtererven met een diepte van 10 tot 20 meter;

-tot een bouwdiepte van maximaal 8 meter bij achtererven met een diepte tot 10 meter;

mits:

-gebleven wordt in het gebied gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw;

-de lengte van de loodrechte lijn vanaf het midden van de achtergevel tot de kruising met de achterste perceelsgrens minimaal 8,00 meter is;1

-de bouwhoogte van de uitbreiding niet hoger is dan de hoogte van de hoofdbebouwing ter plaatse van de uitbreiding.

Binnen het gebied waar op grond van deze bepaling hoofdbebouwing is toegestaan, zijn tevens bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Voor bijgebouwen binnen dit gebied geldt een maximale goothoogte van 3,00 meter en een maximale bouwhoogte van 5,00 meter en voor overkappingen een maximale goothoogte van 3,00 meter en een maximale bouwhoogte van 4,00 meter.

In aanvulling op de uitbreidingen die mogelijk zijn op grond van deze bepaling, zijn de uitbreidingen mogelijk als genoemd in nummers 16 en 17 van deze matrix.

Als de uitbreiding tot gevolg heeft dat aangebouwd wordt tegen een bestaand vrijstaand bijgebouw, is dit toegestaan, mits het bestaande bijgebouw na gereedkoming van het bouwplan voldoet en blijft voldoen aan de definitie (in deze beleidsregels) van bijgebouw, met uitzondering van de eis van vrijstaandheid.

1 achterpaden behoren niet tot het bouwperceel

X

X

X

X

X

8.

Overschrijdingen van de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen tot maximaal 0,50 m zijn toegestaan indien redelijke eisen van welstand zich hiertegen niet verzetten. Deze regeling is niet van toepassing in combinatie met het bepaalde in nummers 9 en 10 van deze matrix. Deze regeling is ook niet van toepassing op aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

X

X

X

X

X

9.

Een bestaand plat afgedekt hoofdgebouw van twee bouwlagen (ondergrondse bouwlagen niet meegeteld) mag worden voorzien van een dakopbouw, of gelijksoortige uitbreiding van het hoofdgebouw, mits de uitbreiding hetzij plat afgedekt hetzij in de vorm van een kap wordt uitgevoerd. De goothoogte van een plat afgedekte uitbreiding mag, gemeten vanaf de bovenkant van de tweede bouwlaag, niet hoger zijn dan 3,50 m. De bouwhoogte van een kap mag gemeten vanaf de bovenkant van de tweede bouwlaag, niet hoger zijn dan 4,00 meter.

De derde bouwlaag van een bestaand plat afgedekt hoofdgebouw van twee bouwlagen met een gedeeltelijke derde bouwlaag (ondergrondse bouwlagen niet meegeteld) mag horizontaal worden uitgebreid, mits de bouwhoogte niet hoger is dan de bestaande bouwhoogte en bij de uitbreiding de hoofdvorm van de bestaande opbouw behouden blijft (zoals een plat dak, tonvorm, zadeldak).

Deze bepalingen gelden alleen indien het bestemmingsplan niet rechtstreeks een derde bouwlaag mogelijk maakt. Indien het bestemmingsplan wel een (gedeeltelijk) derde bouwlaag mogelijk maakt, gelden in beginsel de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan. De mogelijkheid om hier van af te wijken hangt af van de ter plaatse aanwezige situatie en wordt apart beoordeeld. Bij andere hoofdgebouwen zijn dakopbouwen niet toegestaan, evenals dakopbouwen die niet voldoen aan bovenstaande bepalingen.

 

X

X

X

X

10.

Een bestaand plat afgedekt hoofdgebouw van twee bouwlagen (ondergrondse bouwlagen niet meegeteld) mag worden voorzien van een dakopbouw, of een gelijksoortige uitbreiding van het hoofdgebouw, mits de uitbreiding hetzij plat afgedekt hetzij in de vorm van een kap wordt uitgevoerd. De goothoogte van een plat afgedekte uitbreiding mag, gemeten vanaf de bovenkant van de tweede bouwlaag, niet hoger zijn dan 4,00 meter. De bouwhoogte van een kap mag, gemeten vanaf de bovenkant van de tweede bouwlaag, niet hoger zijn dan 5,00 meter.

De derde bouwlaag van een bestaand plat afgedekt hoofdgebouw van twee bouwlagen met een gedeeltelijke derde bouwlaag (ondergrondse bouwlagen niet meegeteld) mag horizontaal worden uitgebreid, mits de bouwhoogte niet hoger is dan de bestaande bouwhoogte en bij de uitbreiding de hoofdvorm van de bestaande opbouw behouden blijft (zoals een plat dak, tonvorm, zadeldak).

Deze bepalingen gelden alleen indien het bestemmingsplan niet rechtstreeks een derde bouwlaag mogelijk maakt. Indien het bestemmingsplan wel een (gedeeltelijk) derde bouwlaag mogelijk maakt, gelden in beginsel de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan. De mogelijkheid om hier van af te wijken hangt af van de ter plaatse aanwezige situatie en wordt apart beoordeeld. Bij andere hoofdgebouwen zijn dakopbouwen niet toegestaan, evenals dakopbouwen die niet voldoen aan bovenstaande bepalingen.

X

 

 

 

 

11.

Verticale uitbreidingen van de hoofdbebouwing met een dakterras, doorvalbeveiliging, (erf)afscheiding, schoorsteen, (schotel)antenne, “esthetische verfraaiingen”, vlaggenmast, liftschacht, technische ruimte, (brand)trap, lichtkoepel, ventilatievoorziening, airco, zonnepanelen, (overige) installaties en voorzieningen op het dak, of qua aard en omvang daarmee vergelijkbare uitbreidingen, hangen af van de ter plaatse aanwezige situatie en worden, voor zover niet vergunningsvrij, apart beoordeeld. Voor dakkapellen wordt toestemming verleend om af te wijken van het bestemmingsplan als wordt voldaan aan het gestelde in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit ten aanzien van dakkapellen.

X

X

X

X

X

12.

Voor aan- of uitbouwen gelegen binnen het bouwvlak naast de woning geldt dat deze, afhankelijk van de ter plaatse aanwezige situatie, mogen worden voorzien van een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding. Dit wordt apart beoordeeld en is alleen toegestaan indien redelijke eisen van welstand zich hiertegen niet verzetten.

Deze regeling is alleen van toepassing indien het bestemmingsplan niet rechtstreeks een dakopbouw (of een gelijksoortige uitbreiding) op de aan- of uitbouw mogelijk maakt. Indien het bestemmingsplan dit wel mogelijk maakt, gelden uitsluitend de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan. Deze regeling is niet van toepassing in combinatie met het bepaalde in nummers 9 en 10 van deze matrix.

X

X

X

X

X

 

Bouwen beneden peil

 

 

 

 

 

13.

Bouwen beneden peil, ten behoeve van de bestemming, is toegestaan indien en voor zover hoofdbebouwing is toegestaan.

In aanvulling op de uitbreidingen die mogelijk zijn op grond van deze bepaling, zijn de uitbreidingen mogelijk als genoemd in nummers 20 en 21 van deze matrix.

X

X

X

X

X

 

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen

 

 

 

 

 

14.

In de tuin zijn aan- en uitbouwen met een maximale diepte van 1,50 meter toegestaan met een maximale goothoogte van de eerste bouwlaag en een maximale bouwhoogte van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw. Dakterrassen op aan en uitbouwen worden apart beoordeeld. Voor zover deze vóór de voorgevellijn worden gerealiseerd, geldt een maximale breedte van 60% van de betreffende gevelbreedte (voorgevel) van het hoofdgebouw. De aan- of uitbouw moet geheel binnen de betreffende gevelbreedte (voor- of zijgevel) van het hoofdgebouw worden opgericht. Als uitzondering hierop geldt dat een “hoekovergang” is toegestaan.

X

X

X

X

X

15.

Het is toegestaan, indien en voor zover er in de tuin recht vóór de voorgevel van het hoofdgebouw een bestaand bijgebouw aanwezig is, de ruimte tussen het hoofdgebouw en dat bestaande bijgebouw te bebouwen met een aan- of uitbouw mits:

a.aangesloten wordt bij de bouwhoogte van het bijgebouw tot maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

b.het bestaande bijgebouw na gereedkoming van het bouwplan voldoet en blijft voldoen aan de definitie (in deze beleidsregels) van bijgebouw, met uitzondering van de eis van vrijstaandheid.

 

 

X

X

 

16.

Op het erf zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan mits:

-het bebouwde oppervlakte van het erf niet meer bedraagt dan:

1.in geval van een erf kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat erf;

2.in geval van een erf groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het erf dat groter is dan 100 m2;

3.in geval van een erf groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het erf dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;

-aan- en uitbouwen zijn gelegen binnen een afstand van 4,00 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw of binnen 3,00 meter van de achtergevellijn, met dien verstande dat de lengte van de loodrechte lijn vanaf het midden van de achtergevel van de aan- of uitbouw tot de kruising met de achterste perceelsgrens minimaal 5,00 meter is1;

-er op de perceelsgrens wordt gebouwd of anders dat er tenminste een afstand van 1,00 meter tot de perceelsgrens wordt aangehouden.

Indien toepassing is gegeven aan nummer 22 van deze matrix, mag het totaal aan bebouwde oppervlakte van bouwwerken op het erf ten hoogstemet 25 m2 overschreden worden, mits het totaal aan bebouwd oppervlakte niet groter wordt dan 75% van het erf en de overschrijding noodzakelijk is om het in nummer 22 genoemde bouwwerk(en) te realiseren.

De hoogte van de aan- of uitbouw op het erf moet aansluiten bij de bouwhoogte van de hoofdbebouwing. Daarbij geldt dat de goothoogte niet hoger mag zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag en de bouwhoogte niet hoger dan de hoogte van de tweede bouwlaag van de hoofdbebouwing ter plaatse van de geplande aan- of uitbouw. Indien de hoofdbebouwing bestaat uit één bouwlaag, mag de bouwhoogte van de aan- of uitbouw niet hoger zijn dan de eerste bouwlaag. Dakterrassen op aan en uitbouwen worden apart beoordeeld.

Aan- of uitbouwen op het erf aan de achterzijde van de woning mogen worden aangekapt door middel van een schuin dak (zie onderstaande afbeelding). Overige dakvormen zijn niet toegestaan.

aankapping dmv een schuin dak

Aan- of uitbouwen op het erf naast de woning mogen worden aangekapt door middel van een lessenaarsdak of worden voorzien van een schuin dak, met een daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, zoals op onderstaande afbeeldingen is aangegeven. Dit geldt ook wanneer de aan- of uitbouw is gelegen voorbij de achtergevel van de woning. Overige dakvormen en uitkragende opbouwen worden apart beoordeeld.

lessenaarsdak

zadeldak

kap met 2 of meer schuine dakvlakken

Voorbeelden overige dakvormen en uitkragende opbouwen (niet limitatief):

Doosvormig

Trapeziumvormig

Tonvormig

Uitkragende dakvorm.

 

Voor bijgebouwen geldt een maximale goothoogte van 3,00 meter. Voor de bouwhoogte gelden, voor zover hoger dan 3,00 meter, de volgende bepalingen:

-het bijgebouw moet worden voorzien van een schuin dak;

-de dakvoet ligt niet hoger dan 3,00 meter;

-de daknok wordt gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°;

-de hoogte van de daknok is niet meer dan 5,00 m en wordt verder begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3.

Overkappingen hebben een maximale bouwhoogte van 3,00 meter. Dakterrassen op aan en uitbouwen worden apart beoordeeld.

Voor zover aan- en uitbouwen op grond van deze bepaling zijn toegestaan, mogen deze gebruik worden ten behoeve van het wonen. Bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan. Indien sprake is van mantelzorg is onder nummer 17 van deze matrix een aanvullende regeling opgenomen ten aanzien van uitbreidingen en gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

Als de uitbreiding met een aan- of uitbouw tot gevolg heeft dat aangebouwd wordt tegen een bestaand vrijstaand bijgebouw, is dit toegestaan, mits het bestaande bijgebouw na gereedkoming van het bouwplan voldoet en blijft voldoen aan de definitie (in deze beleidsregels) van bijgebouw, met uitzondering van de eis van vrijstaandheid.

1 achterpaden behoren niet tot het bouwperceel

X

X

X

X

X

 

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in het kader van mantelzorg

 

 

 

 

 

17.

Indien en voor zover sprake is van mantelzorg, zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het erf toegestaan mits de bebouwde oppervlakte van het erf niet meer bedraagt dan:

1.in geval van een erf kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 60% van dat erf;

2.in geval van een erf groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 60 m2, vermeerderd met 30% van het deel van het erf dat groter is dan 100 m2;

3.in geval van een erf groter dan 300 m2: 120 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het erf dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2.

Daarbij geldt dat:

-de grens tussen erf en tuin, ten opzichte van het bepaalde onder nummer 4 en 5 van deze matrix, met maximaal 2,00 meter mag worden verlegd ter vergroting van het erf ten behoeve van het bouwplan, waarbij de grens tussen tuin en erf op minimaal 1,00 meter achter de voorgevellijn ligt;

-gebruik van aan- en uitbouwen op een afstand van meer dan 4,00 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw of meer dan 3,00 meter van de achtergevellijn ten behoeve van wonen of het bewonen van bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg is toegestaan gedurende de periode dat er sprake is van mantelzorg;

-er op de perceelsgrens wordt gebouwd of anders dat er tenminste een afstand van 1,00 meter tot de perceelsgrens moet worden aangehouden.

Indien toepassing is gegeven aan nummer 22 van deze matrix, mag het totaal aan bebouwde oppervlakte van bouwwerken op het erf ten hoogste met 25 m2 overschreden worden, mits het totaal aan bebouwd oppervlakte niet groter wordt dan 75% van het erf en de overschrijding noodzakelijk is om het in nummer 22 genoemde bouwwerk(en) te realiseren.

De bepalingen t.a.v. de goot- en bouwhoogtes en dakvormen in nummer 16 van de matrix zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat tijdelijke aan- uit- en bijgebouwen met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,50 meter ook zijn toegestaan.

Als de uitbreiding met een aan- of uitbouw tot gevolg heeft dat aangebouwd wordt tegen een bestaand vrijstaand bijgebouw, is dit toegestaan, mits het bestaande bijgebouw na gereedkoming van het bouwplan voldoet en blijft voldoen aan de definitie (in deze beleidsregels) van bijgebouw, met uitzondering van de eis van vrijstaandheid.

X

X

X

X

X

 

Uitbreidingen aan de gevel van hoofdbebouwing

 

 

 

 

 

18.

Horizontale uitbreiding van de woning boven of op het erf in de vorm van ondergeschikte bouwwerken cq bouwonderdelen, zoals balkons en luifels (mits niet dieper dan 2,00 meter gemeten loodrecht op de gevel waartegen aan wordt gebouwd), (brand)trappen en afscheidingen zijn toegestaan. Deze bouwwerken cq bouwonderdelen tellen niet mee in het totaal bebouwd oppervlak, bouwhoogte of andere in deze matrix genoemde maten.

X

X

X

X

X

19.

Horizontale uitbreiding van de woning boven of in de tuin in de vorm van ondergeschikte bouwwerken cq bouwonderdelen zoals balkons en luifels (mits niet dieper dan 1,50 meter) zijn toegestaan.

Deze bouwwerken cq bouwonderdelen tellen niet mee in het totaal bebouwd oppervlak, bouwhoogte of andere in deze matrix genoemde maten.

X

X

X

X

X

 

Keldertoegangen en koekoeken

 

 

 

 

 

20.

Keldertoegangen en koekoeken (met afscheiding) in de tuin en/of op het erf zijn toegestaan mits:

-de keldertrap en/of koekoek parallel aan de voorgevel ligt. Bij vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en hoekwoningen is een keldertrap en/of koekoek parallel aan de zijgevel mogelijk. Aan de achtergevel is zowel een keldertrap en/of koekoek parallel als loodrecht op de achtergevel mogelijk;

-de keldertoegang en/of koekoek is gelegen tussen de verlengde zijgevels van het hoofdgebouw dan wel tussen de verlengde voor- en achtergevel van het hoofdgebouw;

-er na realisatie van de keldertoegang/koekoek een (voor)tuin resteert van minimaal 3,00 meter tussen de keldertrap en/of koekoek en de perceelsgrens voor zover gelegen aan openbaar toegankelijk gebied;

-de keldertrap en/of koekoek parallel aan de voor- of zijgevel tezamen een diepte van maximaal 1,20 meter hebben (inclusief keerwand);

-indien er een erker aan de voor- of zijgevel aanwezig is, mag de keldertrap en/of koekoek hier voor komen te liggen, waarbij de erker, keldertrap en/of koekoek tezamen een diepte van maximaal 2,50 meter hebben (inclusief keerwand).

Reeds legaal gerealiseerde vergelijkbare keldertoegangen en/of koekoeken in de directe omgeving kunnen aanleiding zijn om van bovenstaande af te wijken. In dat geval vindt er een aparte beoordeling plaats.

 

 

X

X

 

21.

Horizontale uitbreidingen van de woning in de tuin in de vorm van keldertoegangen en koekoeken (met afscheiding) hangen af van de ter plaatse aanwezige situatie en wordt apart beoordeeld.

X

X

 

 

X

 

Zwembaden, jacuzzi’s en gebouwde vijvers bij woningen

 

 

 

 

 

22.

Op het erf zijn openlucht zwembaden, jacuzzi's en gebouwde vijvers, alsmede de daarvoor benodigde bouwwerken geen gebouwen zijnde, toegestaan, waarbij, in aanvulling op nummers 16 en 17 van deze matrix, het bebouwde oppervlakte, voor zover noodzakelijk om deze bouwwerken te realiseren, met maximaal 25 m2 mag worden overschreden tot maximaal 75% van het erf. De bouwhoogte van deze bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 1,50 meter.

X

X

X

X

X

 

Artikel 6 Kaart gebiedstypen

 

Bijlage 1 Toelichting gebiedstypen

In een stedelijk gebied kunnen op verschillende plekken gebieden of ruimtelijk eenheden onderscheiden worden met een min of meer eigen stedenbouwkundige- en/of architectonische uitstraling; met een eigen identiteit. De term gebiedstype duidt op het totaal aan gebieden en ruimtelijke eenheden met een gelijke stedenbouwkundige- en/of architectonische uitstraling. In artikel 6 is een kaart opgenomen van de stad, ingedeeld in gebiedstypen.

In de stedenbouwkundige matrix zijn 5 gebiedstypen opgenomen:

  • 1.

    historisch gesloten bebouwing;

  • 2.

    historisch open bebouwing;

  • 3.

    tuinstad;

  • 4.

    jaren ’70 en ’80 wijken;

  • 5.

    overig.

     

  • 1.

    Historisch gesloten bebouwing Een bonte verzameling van dicht opeengepakte en spontaan gevormd straten die reeds in de laat-middeleeuwen hun vorm gekregen hebben (historisch stadscentrum binnen de eerste en tweede omwalling). Na de ontmanteling in 1876 is in een ring rond het stadscentrum een samenhangend stedenbouwkundig plan gerealiseerd met gesloten stroken van statige herenhuizen en villa’s, voortuinen met hekwerken, singels en parken (de 19e eeuwse schil). Het wederopbouwplan in het stadscentrum van na de Tweede Wereldoorlog is ruimer van opzet en qua structuur meer rechttoe rechtaan. Kenmerkend voor het historisch stadscentrum, de 19e eeuwse schil en het wederopbouwplan is dat het om gesloten of nagenoeg gesloten bouwblokken gaat waardoor een duidelijke scheiding van privé en openbaar aanwezig is.

     

  • 2.

    Historisch open bebouwingVan oudsher lag een aantal dorpskernen op kilometers afstand van het stadscentrum. Voorbeelden zijn: Hees, Hatert en Brakkenstein. Langs de verbindingswegen (linten) richting centrum was in een losse setting bebouwing gesitueerd, de zogenaamde lintbebouwing. St. Annastraat, Hatertseweg, Heyendaalseweg en Tweede Oude Heselaan/Schependomlaan zijn duidelijke voorbeelden.

     

  • 3.

    Tuinstad Nadat de 19e eeuwse schil was voltooid werden tussen de uitvalswegen, vaak in opdracht van woningcorporaties, complexmatige buurten gerealiseerd: de traditionele tuinstad. Kenmerkend is de ruime vaak lineaire opzet, veel groen, laagbouw, traditionele architectuur, voortuinen met muurtjes. De buurten vertonen een samenhangend zelfstandig karakter dat versterkt wordt door het centrale tuinstadplein, vaak met poortwoningen. Voorbeelden van de traditionele tuinstad zijn Willemskwartier en Waterkwartier. De modernere tuinstad kenmerkt zich door scheiding van functies, woningbouwstroken in het groen, licht, lucht en ruimte. Omdat de wijken verder van het centrum liggen zijn ze als een autonome enclave ontworpen, inclusief voorzieningen. Vaak herhaalt zich een bepaald woningbouwpatroon, de zogenaamde stempels. Hoogbouw wordt geïntroduceerd, vaak als repeterend element. Brede groenzones scheiden de ene buurt van de andere. In deze groenzones is de bijzondere bebouwing geplaatst zoals scholen, sportzalen, kerken, winkels en wijkcentra. Voorbeelden zijn Hatertse Hei, Grootstal, Hatert en Neerbosch-Oost.

     

  • 4.

    Jaren ’70 en ’80 wijken In de jaren ’70 en ’80 zijn de grote stadsuitbreidingswijken gerealiseerd. Het was een tijd van experimenteren, nieuwe stedenbouwkundige structuren werden bedacht als reactie op de lineaire tuinstadstructuur. De woongebieden uit deze periode hebben een vertakte structuur. Vanaf de centrale, doorgaande hoofdweg lopen ontsluitingswegen de afzonderlijke woonbuurten in, veelal eindigend in doodlopende woonerven. De straten hebben vaak geknikte vormen met korte zichtlijnen en een hoge mate van beslotenheid als gevolg van een voortdurend verspringende rooilijn. Vanwege de vertakte structuur worden deze wijken ook wel aangeduid als ‘bloemkoolwijken’. De wijken, maar ook de woonbuurten, zijn sterk naar binnen gekeerd. Het groen scheidt de verschillende woonbuurten en bestaat veelal uit een centrale groenzone die zich tussen de verschillende woonbuurten vertakt. De grens openbaar-privé vervaagde in deze periode. Voorbeelden zijn Weezenhof, Tolhuis en een aantal wijken in Lindenholt.

     

  • 5.

    Overig Alle woonbebouwing die niet is te vatten onder de hierboven beschreven gebiedstypen vallen onder ‘overig’. In de jaren ’90 komt een reactie op de stedenbouw van de jaren ’70 en ’80. Er komt weer hiërarchie in de structuur, waarbij dikwijls geometrische patronen gebruikt worden in de ruimtelijke opzet. Onderscheid tussen openbaar en privé is weer belangrijk. Ontwerpen en reageren op de plek, de bestaande situatie en haar omgeving is uitgangspunt. Er is veel aandacht voor de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Binnen een wijk zijn diverse complexen met een eigen uitstraling te ontdekken. Vossendijk, het nieuwe Grootstal en fragment Driehuizen zijn duidelijke voorbeelden.