Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nissewaard

Algemene plaatselijke verordening Nissewaard 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNissewaard
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening Nissewaard 2016
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening Nissewaard
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De aanhef en citeertitel van deze regeling zijn gewijzigd.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 149 Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-02-201929-04-2020inhoudsopgave, artikel 4:1, 4:2, 4:3, 4:5, 4:6f, 6:1

30-01-2019

gmb-2019-30172

18.R.00220
23-03-201809-02-2019aanhef, afdeling 2:15, artikel 1:6, 1:7, 1:8. 2:27, 2:28, 2:29, 2:38, 2:77, 2:79, 3:3, 6:1, 6:6

14-03-2018

Gemeenteblad 2018, 59787

18.B.00034
14-10-2016nieuwe regeling

05-10-2016

Gemeenteblad 2016, 141483

16.R.00189

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Nissewaard 2016

De raad der gemeente Nissewaard;

gelet op artikel 149 Gemeentewet,

besluit vast te stellen:

de Algemene plaatselijke verordening Nissewaard 2016

INHOUDSOPGAVE  

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1 BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

AFDELING 2 BETOGING

Artikel 2:2 Optochten

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4 Afwijking termijn

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

AFDELING 3 VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

AFDELING 4 VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

Artikel 2:8 Dienstverlening

Artikel 2:9 Straatartiest

AFDELING 5 BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Artikel 2:10a Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

Artikel 2:10b Vrij te stellen categorieën

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:12 Omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

AFDELING 6 VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2:19a Gevaarlijke voorwerpen

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

AFDELING 7 EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Begripsbepaling

Artikel 2:25 Evenement

Artikel 2:26 Ordeverstoring

AFDELING 8 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting en incidentele ontheffing sluitingstijd

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

AFDELING 8a BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK – EN HORECAWET

Artikel 2:34a Begripsbepaling

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

AFDELING 9 TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Begripsbepaling

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37 Nachtregister

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

AFDELING 10 TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Artikel 2:40 Speelautomaten

AFDELING 11 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

Artikel 2:56 Alarminstallaties

Artikel 2:57 Loslopende honden

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:61 Wilde dieren

Artikel 2:62 Loslopend vee

Artikel 2:63 Duiven

Artikel 2:64 Bijen

Artikel 2:65 Bedelarij

AFDELING 12 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Begripsbepaling

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

AFDELING 13 VUURWERK

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 2:73a Carbidschieten in de open lucht

Artikel 2:73b Bij zich hebben van carbid

AFDELING 14 DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

AFDELING 15 OVERIGE OPENBARE ORDE BEPALINGEN

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

Artikel 2:79 Gedragsaanwijzing bij woonoverlast

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Afbakening

Artikel 3:2 Begripsbepaling

AFDELING 2 VERGUNNING SEKSBEDRIJF

Artikel 3:3 Vergunning

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Artikel 3:5 Maximum aantal vergunningen

Artikel 3:6 Aanvraag

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot de vergunning

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

AFDELING 3 UITOEFENEN SEKSBEDRIJF

PARAGRAAF 3.1. REGELS VOOR ALLE SEKSBEDRIJVEN

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang.

Artikel 3:13 Adverteren

PARAGRAAF 3.2. REGELS VOOR ALLE PROSTITUTIEBEDRIJVEN EN PROSTITUTEES

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

PARAGRAAF 3.3. RAAM – EN STRAATPROSTITUTIE

Artikel 3:18 Raamprostitutie

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

AFDELING 4. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch – pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Artikel 4:6a (Geluid)hinder in de openlucht

Artikel 4:6b (Geluid)hinder door dieren

Artikel 4:6c (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Artikel 4:6d (Geluid)hinder door vrachtauto’s

Artikel 4:6e Knalapparaat

Artikel 4:6f geluidhinder door handelingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden

AFDELING 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7 Straatvegen

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Artikel 4:9a bestrijding groep en verspreiding planten

AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

Artikel 4:11 Kappen houtopstand

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

AFDELING 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsbepaling

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1 PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:8a Verboden te slapen in grote voertuigen

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

AFDELING 2 COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

AFDELING 3 VENTEN

Artikel 5:14 Begripsbepaling

Artikel 5:15 Ventverbod

AFDELING 4 STANDPLAATSEN

Artikel 5:16 Begripsbepaling

Artikel 5:17 Standplaatsvergunning, intrekking en weigeringsgronden

Artikel 5:18 Nadere bepalingen standplaatsen

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

AFDELING 5 SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

AFDELING 6 OPENBAAR WATER

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

AFDELING 7 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:31A Definitiebepaling

Artikel 5:32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

AFDELING 8 VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

AFDELING 9 VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35 Begripsbepaling

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Artikel 5:37 Hinder of overlast

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Artikel 6:6 Citeertitel

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1.1. van de Bouwverordening Nissewaard 2016 daaronder wordt verstaan;

  • g.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • h.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, eerste lid, artikel 2:11, tweede lid aanhef en onder a, of 2:12 en 4:11.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 en 3:4, eerste lid.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

(vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • de openbare orde;

    • de openbare veiligheid;

    • de volksgezondheid;

    • de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1 BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 2 BETOGING

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

AFDELING 3 VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 4 VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 5 BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd, indien:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

    • d.

      het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:10a Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

  • 1.

    Het verbod zoals opgenomen in artikel 2:10, eerste lid, geldt niet voor:

    • a.

      evenementen waarvoor een vergunning is verleend op basis van artikel 2:25;

    • b.

      terrassen waarvoor een vergunning is verleend op basis van artikel 2:28;

    • c.

      standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op basis van artikel 5:18.

  • 2.

    Het verbod zoals opgenomen in artikel 2:10, eerste lid, geldt niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

    • a.

      Het verbod zoals opgenomen in artikel 2:10, eerste lid, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement [Red: vanaf 01-10-2010 Wegenverordening Zuid-Holland 2010].

    • b.

      De weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 2:10, tweede lid, onder a, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • c.

      De weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 2:10, tweede lid, onder b geldt niet voor bouwwerken.

    • d.

      De weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 2:10, tweede lid, onder c, geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10b Vrij te stellen categorieën

Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod zoals opgenomen in artikel 2:10, eerste lid, niet geldt.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, provinicaal wegenreglement, de Waterschapskeur [Red: Keur voor waterschap Hollandse Delta], de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, of;

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur [Red: Keur voor waterschap Hollandse Delta] of het provinciaal wegenreglement.

  • 4.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 6 VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    Een rechthebbende die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 3.

    Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

[gereserveerd]

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:19a Gevaarlijke voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

[gereserveerd]

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening [Red: Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015].

AFDELING 7 EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    De burgemeester kan nadere regels stellen ten aanzien van het houden van evenementen

  • 3.

    Er geldt een meldingsplicht indien blijkt dat het gaat om een evenement van de 0 – categorie, waarbij sprake is van 50 personen of meer die tegelijkertijd verblijven in een bestaand gebouw.

  • 4.

    Een vergunning aanvraag wordt:

    • a.

      vier weken voorafgaand aan het evenement ingediend, indien sprake is van een evenement dat valt onder de 0 – categorie:

    • b.

      acht weken voorafgaand aan het evenement ingediend, indien sprake is van een evenement dat valt onder de A – categorie:

    • c.

      3 maanden voorafgaand aan het evenement ingediend, indien sprake is van een evenement dat valt onder de B – of C categorie.

  • 5.

    De burgemeester beslist uiterlijk één week voorafgaand aan het evenement op de aanvraag indien het gaat om een evenement zoals opgenomen in het vierde lid sub a of b.

  • 6.

    De burgemeester kan besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het derde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 7.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij evenementen de orde te verstoren dan wel door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden bij evenementen op het daartoe aangewezen evenemententerrein gebruik te maken van glaswerk.

  • 3.

    In het belang van de openbare orde en veiligheid is een ieder verplicht bij een evenement aanwijzingen van de toezichthouders,zoals bedoeld in artikel 6:2, en de brandweer op te volgen.

AFDELING 8 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • openbare inrichting:

      • 1.

        een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      • 2.

        elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;

    • terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester kan nadere regels dan wel nadere eisen stellen ten aanzien van de exploitatie van een openbare inrichting.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen, voor zover deze zich op de weg bevinden, over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 6.

    De burgemeester kan de ingebruikneming van de weg ten behoeve van een of meer bij een openbare inrichting horende terrassen weigeren indien:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 7.

    De burgemeester weigert een vergunningaanvraag indien de verklaring omtrent het gedrag niet kan worden overlegd.

  • 8.

    De burgemeester weigert een vergunningaanvraag indien de verklaring omtrent het gedrag hiertoe aanleiding geeft.

  • 9.

    De vergunning is persoonsgebonden.

  • 10.

    De vergunning is in de openbare inrichting aanwezig.

  • 11.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    • een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

    • een horecabedrijf in zorginstellingen;

    • een horecabedrijf in musea;

    • een bedrijfskantine of -restaurant;

    • een uitvaartcentrum.

  • 12.

    Geen vergunning is vereist voor een terras, mits:

    • a.

      het beoogde gebruik geen schade aan de openbare weg of risico voor de (verkeers)veiligheid oplevert;

    • b.

      het terras is gesitueerd direct aansluitend of langs de voorgevel van de openbare inrichting;

    • c.

      het terras niet breder is dan de voorgevel en niet dieper is dan 1 meter vanuit de voorgevel;

    • d.

      voor voetgangers over de breedte van de voorgevel van de openbare inrichting een obstakelvrije doorgang van 1,80 meter op een trottoir en van 2,5 meter op een plein gewaarborgd blijft;

    • e.

      brandkranen en andere waterwinplaatsen vrij toegankelijk blijven;

    • f.

      vanuit de openbare inrichting ongehinderd zicht op het terras mogelijk is.

  • 13.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:28 Verboden openbare inrichtingen

[vervallen]

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 05.30 uur en 07.00 uur.

  • 2.

    Terrassen bij openbare inrichtingen zijn om 01.00 uur gesloten.

  • 3.

    Bij overgang van zomer- naar wintertijd en van winter- naar zomertijd wordt de nieuwe tijd aangehouden.

  • 4.

    De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 6.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 7.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, elfde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 8.

    Het eerste en zevende lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 9.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting en incidentele ontheffing sluitingstijd

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid voor een of meer inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    De burgemeester kan, als naar zijn oordeel van bijzondere omstandigheden sprake is, de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden incidenteel ontheffing verlenen.

  • 3.

    De incidentele ontheffing wordt niet verleend:

    • a.

      ingeval van het ontbreken van een exploitatievergunning;

    • b.

      het maximaal aantal ontheffingen is toegekend;

    • c.

      ingeval van recente klachten of incidenten betreffende de openbare inrichting;

    • d.

      indien de openbare orde en veiligheid niet gewaarborgd kunnen worden;

    • e.

      indien de sluitingstijd van 05:30 uur wordt overschreden.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

  • 1.

    Het is verboden in een openbare inrichting:

    • a.

      zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van de voor de inrichting geldende sluitingstijden;

    • b.

      op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de zitplaatsen die aanwezig zijn op het terras;

    • c.

      dienst te doen c.q. werkzaamheden te verrichten in kennelijke staat van dronkenschap of kennelijk onder invloed van andere psychotrope stoffen.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid onder sub a geldt niet voor personeel dan wel personen die in de openbare inrichting aanwezig dienen te zijn ter uitoefening van werkzaamheden.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren dan wel door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd orgaan.

AFDELING 8a BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK – EN HORECAWET

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder;

  • -

    alcoholhoudende drank;

  • -

    horecabedrijf;

  • -

    horecalocaliteit;

  • -

    inrichting;

  • -

    paracommerciële rechtspersoon;

  • -

    sterke drank;

  • -

    slijtersbedrijf, en;

  • -

    zwak – alcoholhoudende drank,

Dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank – en Horecawet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve aard verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank op:Maandag tot en met zondag na 12:00 uur tot en met 00:00 uur.

  • 2.

    Voor zover er bij paracommerciële rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid verenigings- of wedstrijdactiviteiten plaatsvinden die eindigen tijdens het laatste uur vóór het verlopen of na afloop van de in dat lid genoemde schenktijden, is het deze paracommerciële rechtspersonen toegestaan, in aanvulling op de schenktijden genoemd in dat lid, alcoholhoudende drank te verstrekken tot 1 uur na beëindiging van deze activiteiten.

  • 3.

    Paracommerciële rechtspersonen waarbij het faciliteren van sociale interactie direct voortvloeit uit de doelstellingen, zoals studentenverenigingen, studentensportverenigingen en dorpshuizen, verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank na 12.00 uur en tot 00.00 uur.

  • 4.

    Overige paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende met 1 uur vóór aanvang en eindigende met 1 uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon.

  • 5.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken, onverminderd het bepaalde in het zesde lid, geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging. Bijeenkomsten van persoonlijke aard zijn bijeenkomsten die niet gerelateerd zijn aan de doelstelling van de paracommerciële rechtspersoon zoals bruiloften, verjaardagen van leden en niet leden, feesten, partijen, jubilea, recepties en dergelijke.

  • 6.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken alcoholhoudende drank per jaar ten hoogste bij:

    • a.

      10 bijeenkomsten van persoonlijke aard, of;

    • b.

      10 bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 7.

    De paracommerciële rechtspersoon doet uiterlijk tien werkdagen vóór een bijeenkomst als bedoeld in het zesde lid hiervan melding aan de burgemeester.

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van

zwak - alcoholhoudende drank.

AFDELING 9 TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

AFDELING 10 TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet op de Kansspelen zijn twee kansspelautomaten, zoals bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet op de Kansspelen, toegestaan.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet op de Kansspelen, zijn kansspelautomaten in het geheel niet toegestaan.

AFDELING 11 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciaal wegenreglement Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

    • b.

      een andere plaats dan een openbare inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of die portiek;

  • b.

    daardoor die ingang wordt versperd.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[gereserveerd]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide op schoolpleinen of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiekenmerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid aanhef en onder b is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of de houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven;

    • d.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

Het is de rechthebbende op duiven verboden deze te laten uitvliegen, indien het college hem schriftelijk heeft meegedeeld, dat zij dit in verband met de plaats, waar de duiven worden gehouden, hinderlijk voor de omgeving acht.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de wegenverordening de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

[gereserveerd]

AFDELING 12 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • 1.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • a.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • b.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • c.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • d.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • 2.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

    • a.

      aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

    • b.

      een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

AFDELING 13 VUURWERK

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Carbidschieten in de open lucht

  • 1.

    Onder carbidschieten wordt verstaan het in een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calcium acetylide (carbid) en water of gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen.

  • 2.

    Carbidschieten in de open lucht is verboden.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod op 31 december.

  • 4.

    In de ontheffing wordt een locatie en tijdstip opgenomen en gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;

    • b.

      binnen een straal van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt, in totaal maximaal twee bussen worden gebruikt dan wel gebruiksklaar aanwezig worden gehouden voor carbidschieten;

    • c.

      het vrijschootsveld tenminste 75 meter bedraagt en daarin geen openbare paden en/of wegen zijn gelegen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73b Bij zich hebben van carbid

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg carbid bij zich te hebben op andere dagen en tijden dan waarvoor een ontheffing is verleend.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

  • 3.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op de houder van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:73a, gedurende de tijd waarvoor de ontheffing is verleend alsmede een uur daarvoor en een uur daarna.

AFDELING 14 DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden, op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voor handen te hebben.

AFDELING 15 OVERIGE OPENBARE ORDE BEPALINGEN

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1 eerste lid, 2:10 eerste lid, 2:11, 2:16, 2:23 eerste lid, 2:47 eerste lid, 2:48 eerste lid, 2:49 eerste en tweede lid, 2:50, 2:73 eerste en tweede lid, 5:34 eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening Nissewaard groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon – en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 72 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    In het geval van overtredingen als bedoeld in het eerste lid of met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in het eerste lid is gegeven en die opnieuw een of meer van de bovengenoemde overtredingen begaat of strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste zes weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als de overtreding of het strafbare feit of de openbare orde verstorende handelingen binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt.

  • 5.

    De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

  • 6.

    Op de aanvraag zoals opgenomen in het vijfde lid is de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:79 Gedragsaanwijzing bij woonoverlast

  • 1.

    De gebruiker of verhuurder van een woning of daarbij behorend erf, bedoeld in artikel 151d, eerste lid, van de Gemeentewet, zorgt ervoor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid ervan geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan alleen een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang opleggen als inzet van andere instrumenten, zoals opgenomen in de aanpak woonoverlast Gemeente Nissewaard, niet heeft geleid tot het tegengaan van de ernstige en herhaaldelijke hinder.

  • 3.

    De last kan een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf.

  • 4.

    De burgemeester legt alleen een last op bij ernstige en herhaaldelijke hinder van één of meer dieren, geluid, geur, intimidatie, vervuiling of verwaarlozing.

  • 5.

    De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • b.

    beheerder: de natuurlijk persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • c.

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • d.

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • e.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegd natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • f.

    klant: degene die gebruik maat van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • g.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • h.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • i.

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • j.

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch – pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • k.

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf.

AFDELING 2 VERGUNNING SEKSBEDRIJF

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5.

    Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

  • 6.

    De vergunning wordt voor bepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld.

  • 7.

    De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 8.

    De vergunning kan ten hoogste tweemaal worden verlengd.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van seksinrichtingen een vergunning wordt verleend.

Artikel 3:5 Maximum aantal vergunningen

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan stelt een maximum aan het totaal aantal seksinrichtingen van seksbedrijven, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, waarvoor een vergunning kan worden verleend.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan stelt een maximum aan het totaal aantal prostitutiebedrijven waarvoor een vergunning kan worden verleend.

  • 3.

    Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht  van de exploitant;

    • h.

      indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • i.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht  , wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        Bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank – en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de APV Nissewaard;

      • 2.

        De artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426  en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

      • 4.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 5.

        de artikelen 2  en 3 van de Wet op de weerkorpsen, of;

      • 6.

        de artikelen 54  en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • j.

      er een maximum als bedoeld in artikel 3:5 is vastgesteld en dit maximum al is bereikt.

    • k.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijk gesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid , aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur  is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot de vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      indien van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      indien van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14 eerste lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

    • 2.

      De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

      • a.

        is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

      • b.

        in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

      • c.

        een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

      • d.

        is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

      • e.

        is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

      • f.

        zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

      • g.

        de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

      • h.

        er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

  • 1.

    Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overlegd dienen te worden.

  • 2.

    Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

AFDELING 3 UITOEFENEN SEKSBEDRIJF

PARAGRAAF 3.1. REGELS VOOR ALLE SEKSBEDRIJVEN

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang.

  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 10:00 uur en 01:00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en;

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.  

PARAGRAAF 3.2. REGELS VOOR ALLE PROSTITUTIEBEDRIJVEN EN PROSTITUTEES

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

  • 1.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2.

    Het is een prostituee verboden werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituee;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

[gereserveerd]

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen.

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • 1.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • 2.

        de verhuuradministratie;

      • 3.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

      • 4.

        de werkroosters van de beheerders;

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

PARAGRAAF 3.3. RAAM – EN STRAATPROSTITUTIE

Artikel 3:18 Raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

  • a.

    zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen, en;

  • b.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19 kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

AFDELING 4. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch – pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch – pornografische aard openlijk ten toon te stellen,aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon – en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • -

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • -

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • -

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, en artikel 4:5 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Tijdens het van toepassing zijn van een collectieve festiviteit, mag het geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan de norm, die is opgenomen in onderstaande tabel.

     

    dagperiode (07.00-19.00 uur)

    avondperiode (19.00-23.00 uur)

    nachtperiode (23.00-02.00 uur)

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    68 dB(A)

    63 dB(A)

    58 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    53 dB(A)

    48 dB(A)

    43 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    78 dB(A)

    73 dB(A)

    68 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    63 dB(A)

    58 dB(A)

    53 dB(A)

  • 7.

    De geluidwaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en nog zonder toepassing van de 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie.

  • 8.

    De geluidsnorm, bedoeld in het zevende lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan op maximaal 10 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 10 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4.

    De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de festiviteit stelt de houder van de inrichting de direct omwonenden daarvan in kennis.

  • 7.

    Tijdens het van toepassing zijn van een incidentele festiviteit, mag het geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan de norm volgens de tabel die opgenomen is in artikel 4:2 lid 6.

  • 8.

    De geluidwaarde als bedoeld in het zevende lid is inclusief onversterkte muziek en nog zonder toepassing van de 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie.

  • 9.

    De geluidsnorm, bedoeld in het zevende lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

In afwijking van artikel 2.18, eerste lid, onder f, van het Activiteitenbesluit wordt onversterkte muziek tussen 23.00 uur en 08.00 uur niet buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van het geluidsniveau van een inrichting.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Zuid - Holland.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6a (Geluid)hinder in de openlucht

[gereserveerd]

Artikel 4:6b (Geluid)hinder door dieren

  • 1.

    Degene buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt of kan worden veroorzaakt.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Wet Milieubeheer.

Artikel 4:6c (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

  • 1.

    Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daarvoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Wet Milieubeheer.

Artikel 4:6d (Geluid)hinder door vrachtauto’s

  • 1.

    Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Artikel 4:6e Knalapparaat

(gereserveerd)

Artikel 4:6f geluidhinder door handelingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden

[Vervallen]

AFDELING 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten de daarvoor bestemde toiletgelegenheden.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:9a bestrijding groep en verspreiding planten

De grondeigenaar of degene die een recht op gebruik van de grond heeft, is verplicht:

  • a.

    te voorkomen dat op akker- of landbouwgronden, met inbegrip van daaraan grenzende stroken grond van 50 m, de op die gronden aanwezige Akkerdistel (Cirsium arvense), Perzische Bereklauw (Heracleum persicum), Reuzenbereklauw (Heracleum mantegazzianum) of het Jakobskruiskruid (Jacobaea vulgaris) tot bloei komt;

  • b.

    de grond te zuiveren van de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica).

AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder houtopstand:

    • a.

      een boom met een stamdiameter van 70 centimeter of meer, gemeten op 130 centimeter boven het maaiveld;

    • b.

      een boom, houtwal of struik, die als waardevol is aangewezen.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, knotten, kandelaberen, kandelaren, en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

  • 3.

    Het college kan een boom, houtwal of struik, als waardevol aanwijzen.

Artikel 4:11 Kappen houtopstand

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • b.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • c.

      de dendrologische waarde van de houtopstand;

    • d.

      de ecologische waarde van de houtopstand;

    • e.

      de monumentale waarde van de houtopstand.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      voor het vellen van de in artikel 4:10, eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde houtopstand dat noodzakelijk is voor het onderhoud daarvan;

    • b.

      als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

(gereserveerd)

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Onder handelsreclame wordt verstaan iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

[gereserveerd]

AFDELING 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een eigen terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 4:18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen, genoemd in artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1 PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een afstand van 50 meter van de perceelsgrens van de inrichting en indien geen inrichting zijnde binnen 50 meter van het middelpunt van de werk- c.q. verhandelplaats;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverordening Zuid-Holland 2010 of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing voor voertuigen die door of ten behoeve

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.
    • a.

      Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing voor voertuigen die door of ten behoeve van het vervoer van invaliden worden gebruikt.

    • b.

      Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 uur tot 18.00 uur.

    • c.

      Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8a Verboden te slapen in grote voertuigen

Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in art.1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 te parkeren op een door het college aangewezen plaats met het kennelijke doel deze als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij of binnen een afstand van 10 meter van een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

AFDELING 2 COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      collecteplaninstellingen die zijn vermeld op het landelijke collecte rooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) en die geld of goederen inzamelen in de aan hen door het CBF toegewezen periode;

    • b.

      instellingen die een CBF-keur of CBF certificaat voor kleine goede doelen hebben en op “de roulatielijst kledinginzameling” staan, krijgen per kwartaal een periode aangewezen waarin zij huis aan huis gebruikte kleding in kunnen zamelen.

    • c.

      in de gemeente Nissewaard gevestigde verenigingen en stichtingen, die krachtens statuten en activiteiten een doel nastreven dat van algemeen belang is en die geld of goederen inzamelen in een collecte vrije periode en zij zich minimaal 10 dagen vooraf hebben gemeld bij de gemeente.

  • 5.

    Algemene regels ten aanzien van het inzamelen:

    • a.

      Inzameling van geld en goed mag plaatsvinden van maandag tot en met zaterdag van 9:00 uur tot 21:00 uur.

    • b.

      Een collectant moet zich kunnen legitimeren;

    • c.

      Collectanten hebben de minimale leeftijd van 14 jaar;

    • d.

      Voor het inzamelen van geld dient gebruik te worden gemaakt van een collectebus;

    • e.

      Voor het inzamelen van goederen dient gebruik te worden gemaakt van een inzamelmiddel zoals een plastic tas;

    • f.

      Het inzamelmiddel mag niet eerder buiten gezet worden dan op de dag van inzameling;

    • g.

      Vervuiling van de omgeving door inzameling moet opgeruimd worden; eventuele kosten om de omgeving schoon te maken worden verhaald;

    • h.

      Alle aanwijzingen, gegeven door de politie of een bevoegde ambtenaar van de gemeente Nissewaard dienen stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 3 VENTEN

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op zondag en van maandag t/m zaterdag tussen 20.00 uur en 08.00 uur.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 4.

    Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

AFDELING 4 STANDPLAATSEN

Artikel 5:16 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24;

    • c.

      een standplaats als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder p, van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen.

Artikel 5:17 Standplaatsvergunning, intrekking en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent dit onderwerp.

  • 3.

    Een aanvraag om een vergunning wordt gesteld op een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 4.

    Een standplaats voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen kan slechts worden ingenomen op een door het college aangewezen locatie.

  • 5.

    In aanvulling op artikel 1:4 kan het college voorschriften en beperkingen aan de vergunning verbinden als dat om redelijke eisen van welstand wenselijk is.

  • 6.

    In afwijking van artikel 1:6, aanhef en onder d, wordt de vergunning ingetrokken indien daarvan gedurende twee maanden geen gebruik wordt gemaakt.

  • 7.

    Onverminderd artikel 1:7 wordt een standplaatsvergunning verleend voor minimaal een kalenderdag. De vergunning wordt beperkt:

    • a.

      voor de verkoop van haring, tot een periode van twaalf weken, te rekenen vanaf de dag waarop landelijk het haringseizoen begint;

    • b.

      voor de verkoop van oliebollen, tot de periode van 1 oktober tot en met 31 december;

    • c.

      voor de verkoop van kerstbomen, tot de periode van 6 december tot en met 24 december;

    • d.

      voor de verkoop van koek en zopie, tot de periode waarin kan worden geschaatst in de directe nabijheid van de standplaats.

  • 8.

    Het college weigert de vergunning:

    • a.

      wegens strijd met een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      indien voor de betreffende locatie of dag al een vergunning is verleend.

  • 9.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan het college de vergunning weigeren:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 10.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:18 Nadere bepalingen standplaatsen

  • 1.

    De vergunninghouder moet de standplaats binnen één uur na de verkoopdag hebben ontruimd.

  • 2.

    Het college kan afwijken van het bepaalde in het eerste lid om redenen van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid, bescherming van het milieu, redelijke eisen van welstand, de fysieke toestand van de bestrating of het te gebruiken verkoopmiddel.

  • 3.

    Op een in een voetgangerszone aangewezen locatie mag slechts standplaats worden ingenomen zonder voertuig of alleen met dat voertuig dat direct noodzakelijk is voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of diensten. Een voertuig dat hiervoor niet direct noodzakelijk is, mag slechts bij de aanvang en aan het einde van de verkoopperiode bij de standplaats aanwezig zijn voor het in- en uitladen van goederen.

  • 4.

    Het is niet toegestaan bij de standplaats een terras in te richten.

  • 5.

    De vergunninghouder die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn standplaats in te nemen, deelt dit schriftelijk mee aan het college, voorafgaande aan de eerste dag van verhindering of zo spoedig als mogelijk is daarna, onder opgave van de duur van zijn afwezigheid. De vergunninghouder kan zich in genoemde situaties incidenteel laten vervangen door een medewerker in zijn dienst of door een echtgenoot, een geregistreerd partner, of een familielid in de eerste graad. Bij controle moet de relatie tussen de vervanger en de vergunninghouder schriftelijk toonbaar zijn.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:17, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:17, achtste lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

AFDELING 5 SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. Hieronder vallen o.a.; vlooien – en rommelmarkten, boekenmarkten, braderieën, vrijmarkten en kofferbakverkopen.

    • 2.

      Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van deGemeentewet;

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 6 OPENBAAR WATER

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening [Red: Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015], de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015, of de Provinciale Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, of de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, of de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

AFDELING 7 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:31A Definitiebepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van motorvoertuigen en bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      voor beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      voor werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      door de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' [Red: Provinciale milieuverordening Zuid-Holland, artikel 5.1.1] aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 8 VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening [Red: Provinciale milieuverordening Zuid-Holland].

  • 6.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 9 VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      speelplekken

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie:

    • Artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden);

    • Artikel 2:9 (straatartiest);

    • Artikel 2:10 (voorwerpen op of aan de weg);

    • Artikel 2:14 (winkelwagentjes);

    • Artikel 2:16 (openen straatkolken e.d.);

    • Artikel 2:19 (gevaarlijk of hinderlijk voorwerp);

    • Artikel 2:21 (voorzieningen voor verkeer en verlichting);

    • Artikel 2:23 (veiligheid op het ijs);

    • Artikel 2:25 (evenement);

    • Artikel 2:26 (ordeverstoring);

    • Artikel 2:28 (exploitatie openbare inrichting);

    • Artikel 2:29 (sluitingstijd);

    • Artikel 2:31 (verboden gedragingen)

    • Artikel 2:32 (handel binnen openbare inrichtingen);

    • Artikel 2:33 (ordeverstoring);

    • Artikel 2:36 (kennisgeving exploitatie);

    • Artikel 2:38 (verschaffing gegevens nachtregister);

    • Artikel 2:39 (speelgelegenheden);

    • Artikel 2:41 (betreden gesloten woning of lokaal);

    • Artikel 2:42 (plakken en kladden);

    • Artikel 2:44 (vervoer inbrekerswerktuigen);

    • Artikel 2:59 (gevaarlijke honden);

    • Artikel 2:72 (ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen);

    • Artikel 2:73 (gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling);

    • Artikel 2:73a (carbidschieten in de open lucht);

    • Artikel 2:73b (bij zich hebben van carbid);

    • Artikel 2:74 (drugshandel op straat);

    • Artikel 2:74a (openlijk drugsgebruik);

    • Artikel 2:78 (gebiedsontzeggingen);

    • Artikel 3:3 (vergunning);

    • Artikel 3:12 (sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang);

    • Artikel 3:13 (adverteren);

    • Artikel 3:14 (leeftijd en verblijfstitel prostituees);

    • Artikel 3:18 (raamprostitutie);

    • Artikel 3:19 (straatprostitutie);

    • Artikel 3:21 (verbodsbepalingen klanten);

    • Artikel 3:22 (tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch - pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke);

    • Artikel 4:13 (opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.);

    • Artikel 4:15 (verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame);

    • Artikel 5:2 (parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.);

    • Artikel 5:3 (te koop aanbieden van voertuigen);

    • Artikel 5:4 (defecte voertuigen);

    • Artikel 5:5 (voertuigwrakken);

    • Artikel 5:6 (kampeermiddelen e.a.);

    • Artikel 5:7 (parkeren van reclamevoertuigen);

    • Artikel 5:8 (parkeren van grote voertuigen);

    • Artikel 5:8a (verboden te slapen in grote voertuigen);

    • Artikel 5:9 (parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen);

    • Artikel 5:15 (ventverbod);

    • Artikel 5:17 (standplaatsvergunning, intrekking en weigeringsgronden);

    • Artikel 5:18 (nadere bepalingen standplaatsen);

    • Artikel 5:23 (organiseren van een snuffelmarkt);

    • Artikel 5:24 (voorwerpen op, in of boven openbaar water);

    • Artikel 5:25 (ligplaats woonschepen en overige vaartuigen);

    • Artikel 5:26 (aanwijzingen ligplaats);

    • Artikel 5:27 (verbod innemen ligplaats);

    • Artikel 5:28 (beschadigen van waterstaatswerken);

    • Artikel 5:29 (reddingsmiddelen);

    • Artikel 5:32 (crossterreinen);

    • Artikel 5:33 (beperking verkeer in natuurgebieden);

    • Artikel 5:34 (verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken).

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie:

    • Artikel 2:6 (beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen);

    • Artikel 2:15 (hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp);

    • Artikel 2:43 (vervoer plakgereedschap e.d.);

    • Artikel 2:45 (betreden van plantsoenen e.d.);

    • Artikel 2:46 (rijden over bermen e.d.);

    • Artikel 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen);

    • Artikel 2:48 (verboden drankgebruik);

    • Artikel 2:49 (verboden gedrag bij of in gebouwen);

    • Artikel 2:50 (hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten);

    • Artikel 2:51 (neerzetten van fietsen e.d.);

    • Artikel 2:52 (overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.);

    • Artikel 2:57 (loslopende honden);

    • Artikel 2:58 (verontreiniging door honden);

    • Artikel 2:60 (houden hinderlijke of schadelijke dieren);

    • Artikel 2:62 (loslopend vee);

    • Artikel 2:63 (duiven);

    • Artikel 2:64 (bijen);

    • Artikel 4:3 (kennisgeving incidentele festiviteiten);

    • Artikel 4:6 (overige geluidhinder);

    • Artikel 4:6b ((geluid)hinder door dieren);

    • Artikel 4:6c ((geluid)hinder door bromfietsen e.d.);

    • Artikel 4:6d ((geluid)hinder door vrachtauto's);

    • Artikel 4:6f [vervallen]

    • Artikel 4:7 (straatvegen);

    • Artikel 4:8 (natuurlijke behoefte doen);

    • Artikel 4:18 (recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen);

    • Artikel 5:11 (aantasting groenvoorzieningen door voertuigen);

    • Artikel 5:12 (overlast van fiets of bromfiets);

    • Artikel 5:13 (inzameling van geld of goederen);

    • Artikel 5:30 (veiligheid op het water);

    • Artikel 5:31 (overlast van vaartuigen);

    • Artikel 5:36 (verboden plaatsen);

    • Artikel 5:37 (hinder of overlast).

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, tweede lid, sub d, 2:11, tweede lid, 2:12.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening is belast de politie.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen, en de personen in de functie van buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    De aanwijzingsbesluiten, nadere regels en beleidsregels, die gelden op grond van een verordening zoals genoemd in artikel 6:4, eerste lid blijven van toepassing indien en voor zover de rechtsgronden waarop die aanwijzingsbesluiten en nadere regels en beleidsregels zijn gebaseerd, zijn vervat in deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene plaatselijke verordening Nissewaard.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeente Nissewaard van 5 oktober+ 2016,

 

de griffier,

S.J.M. Mackaij

de voorzitter,

M. Salet

Bijlage 1 Bebouwde komgrenzen, als bedoeld in artikel 1:1

Bebouwde komgrenzen, als bedoeld in artikel 1:1 (PDF; 15,08 MB)