Organisatie | Vervoerregio Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Inspraakverordening van de Vervoerregio Amsterdam |
Citeertitel | Inspraakverordening Vervoerregio Amsterdam |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
De gemeenschappelijke regeling Stadsregio Amsterdam heeft met ingang van 1 januari 2017 de naam gewijzigd in “Vervoerregio Amsterdam”. De geldende regelgeving van de Stadsregio Amsterdam in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2017 is terug te vinden onder regelgeving van de Vervoerregio Amsterdam.
Algemene wet bestuursrecht, afdeling 3.4
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-07-2017 | 01-01-2017 | Wijziging naar aanleiding van wijziging naam Stadsregio Amsterdam in Vervoerregio Amsterdam | 07-03-2017 | BBB/2017/3697 | |
01-01-2006 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 13-12-2005 Nieuws uit het dagelijks bestuur / Regiojournaal | 2005/27 |
Van toezending kan worden afgezien, indien het aantal deelnemers aan een bijeenkomst waar mondeling zienswijzen naar voren konden worden gebracht groter is dan 50; in dat geval wordt bekendgemaakt waar het verslag en het beleidsvoornemen, voorzover daarin wijzigingen zijn aangebracht die van meer dan ondergeschikte betekenis zijn, kunnen worden ingezien.
Ten aanzien van de wijze waarop aan deze verordening in een specifiek geval uitvoering is gegeven – met uitzondering van besluiten om geen inspraak te verlenen – alsmede van de wijze waarop een inspraakprocedure heeft plaatsgevonden, kan een belanghebbende een klacht indienen bij het bestuursorgaan. Een klacht wordt behandeld met inachtneming van titel 9.1 van de Awb.
In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van de verordening, beslist de regioraad op voorstel van de voorzitter.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het regionaal beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.
Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In deze verordening omvat het begrip in elk geval de regioraad, het dagelijks bestuur en de voorzitter en voorts ook de eventuele bestuurscommissies van de Vervoerregio Amsterdam.
Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van regionaal beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.
Art. 2 Werkingssfeer verordening
Het eerste lid geeft aan dat elk bestuursorgaan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak kan onderwerpen.
Omdat het in bepaalde gevallen wellicht doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij commissievergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.
In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Er is van afgezien om een opsomming op te nemen in de tekst van artikel 2 zelf, om te voorkomen dat bij een nieuwe wettelijke verplichting de verordening moet worden aangepast en om – door het weglaten van een uitgebreide opsomming – de verordening overzichtelijk te houden.
In het derde lid is opgenomen wanneer géén inspraak wordt verleend.
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden ‘in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen’ vervangen door: belanghebbenden. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.
In het eerste lid is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na ter inzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid een op de betreffende situatie toegesneden inspraakprocedure worden vastgesteld.
Afdeling 3.4 van de Awb biedt de mogelijkheid om bij verordening van de daar beschreven regeling af te wijken. Omdat in artikel 3:17 Awb slechts summiere bepalingen over een verslag van de inspraakprocedure worden gegeven is hier gekozen voor een wat uitgebreide, ‘eigen’ regeling.
Onder het in het zesde lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?
Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties en niet, zoals de in de Memorie van Toelichting bij de Awb wordt gesteld een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht.
Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.