Organisatie | Waalwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2017 |
Citeertitel | Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-03-2017 | 27-11-2019 | Nieuwe regeling. | 09-03-2017 no. GVOP-2017-44889 | 2017/005 |
Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2017
De raad van de gemeente Waalwijk;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 januari 2017;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;
overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft gelegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.
Een beschikking, zoals omschreven in artikel 1:3, Algemene wet bestuursrecht, van het college van Waalwijk over de toegang tot jeugdhulp.
Persoon die gebruik maakt van een voorziening als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet , juncto artikel 2.9, onder a, van de wet, of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 6, eerste lid van deze verordening.
Generalist die zorgdraagt voor de ondersteuning op het niveau van huishoudens met problemen op diverse domeinen en/of met complexe problematiek.
Hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren, als bedoeld in artikel 1.1 van de wet.
Gesprek in het kader van het onderzoek, als bedoeld in artikel 9 van deze verordening.
Behoefte van jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet.
Op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2.9, van de wet.
9. Klantadviseur Generalist die zorgdraagt voor ondersteuning op het niveau van huishoudens met problemen op één domein en/of enkelvoudige problematiek.
Melding aan het college als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van deze verordening.
Gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder, als bedoeld in artikel 1.1 van de wet.
Vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de wet, waarvoor geen verleningsbeschikking van het college vereist is.
Persoonsgebonden budget dat jeugdige of zijn ouders in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken, als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet.
Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouders een sociale relatie onderhoudt.
De ondersteuning of jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn.
HOOFDSTUK 2. Toegang jeugdhulp
Artikel 5. Toegang jeugdhulp via justitieel kader
Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.
HOOFDSTUK 3. Procedure toegang jeugdhulp via gemeente
Artikel 6. Cliëntondersteuning
Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, ter inzage.
Een aanvraag voor een individuele voorziening voor de jeugdige of zijn ouders wordt in behandeling genomen als:
Het gespreksverslag of het familiegroepsplan ondertekend is door de gemachtigde of vertegenwoordiger, waarbij in het geval van gescheiden, gezaghebbende ouders van jeugdigen onder de 12 jaar, beide gezaghebbende ouders het plan dienen te hebben ondertekend, jeugdigen in de leeftijdscategorie 12-16 jaar gezamenlijk met de ouders/vertegenwoordigers mogen tekenen en jeugdigen in de leeftijdscategorie 16-18 jaar alleen mogen tekenen.
Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
HOOFDSTUK 7. Overige bepalingen
Artikel 18. Wet verplichte meldcode
Elke aanbieder moet zich houden aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de procedure inbedden in de eigen organisatiestructuur.
Artikel 19. Samenwerkingsafspraken Raad voor de Kinderbescherming
De afspraken die in het samenwerkingsprotocol tussen de gemeente en de Raad voor de kinderbescherming zijn opgenomen, gelden onverkort voor alle instanties die werken onder de regie van de gemeente.
Artikel 21. Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt tenminste eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens 4 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2015 (eerste wijziging), totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze eerdere voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken of totdat de looptijd van de oorspronkelijke beschikking is verstreken.
Toelichting Verordening jeugdhulp Waalwijk 2017
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal provinciale en rijkstaken. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de jeugdigen, hun ouders en het sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een vrij toegankelijke voorziening of – als dat niet volstaat – een individuele voorziening.
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de jeugdige en van zijn ouders, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Belangrijk daarbij is om te achterhalen:
De Jeugdwet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom op hoofdlijnen vast. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden: ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen individuele voorziening verstrekt of dat de voorziening onvoldoende bijdraagt aan de hulpvraag, kan betrokkene bezwaar maken tegen het besluit en daarna eventueel, na de gemeentelijke bezwaarprocedure, in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen:
De Jeugdwet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De toewijzing en uitvoering van jeugdhulp zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige klantbegeleiders en coaches, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders.
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al veel definities kent, die ook bindend zijn voor deze verordening of de uitvoering. Voor de duidelijkheid is een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.
cliёntondersteuning (Wmo): onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
integraal plan van aanpak: gemeente Waalwijk hanteert een integraal plan van aanpak. Het integraal plan van aanpak beschrijft de doelen van de hulpverlening. Hierin zijn alle activiteiten opgenomen die worden ondernomen om de gestelde doelen te behalen. Het kan zowel gaan om datgene wat het sociaal netwerk zelf doet, vanuit het uitgangspunt benutting van eigen kracht, aangevuld met inzet van gebruikelijke hulp, mantelzorg, algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen of individuele voorzieningen. De aanpak is altijd gericht op de hoofddoelen: iedereen is sociaal-economisch zelfredzaam, iedere jongere haalt een startkwalificatie en ieder huishouden heeft minimaal 1 kostwinner.
Ook de Awb (artikel 1:3) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’, ‘besluit’ en ‘beschikking’.
Artikel 2 Doelgroep van deze verordening
Dit artikel legt uit voor wie de voorzieningen in de verordening toegankelijk zijn.
Artikel 3 Vormen van jeugdhulp
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.
Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Deze vorm van toegang is wettelijk bepaald.
Artikel 5 Toegang jeugdhulp via justitieel kader
Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdzorg wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid Jeugdwet, door het college van de gemeente waar de jongere woont ingediend. De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de gecertificeerde instelling die het genoemde verzoek indient en niet het college.
HOOFDSTUK 3. Procedure toegang jeugdhulp via gemeente
Artikel 6. Cliëntondersteuning
Dit artikel is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de Wmo 2015. De bepaling uit de wet is ook in de verordening voor jeugdhulp opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven.
Artikel 7. Toegang jeugdhulp via gemeente
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een individuele voorziening.
Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. Zie de algemene toelichting over mandatering door het college. In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een bericht elektronisch (onder meer per e-mail) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet.
In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd. Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, geldt dit evenzo.
Vierde lid: de jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure in de zin van (artikel 4 en volgende) deze verordening.
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen.
De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen. In het kader van de rechtmatigheid is het in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een individuele voorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen worden.
Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.
Artikel 9. Gesprek en onderzoek
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
De memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij. In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt bij voorkeur bij decliënt thuis plaats.
In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat de ultieme toetssteen of de hulp effectief is geweest, is, of de cliënt zelf vindt dat de verleende hulp heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid.
Het tweede lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan in de Jeugdwet (artikel 2.1, onder g, in samenhang met artikel 1.1). De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.
Als de jeugdige en zijn ouders wel een familiegroepsplan hebben opgesteld, dan wordt dit als eerste bij dat onderzoek betrokken. Uiteindelijk zal altijd het college moeten oordelen welke jeugdhulp zij nodig acht en in welke mate de jeugdige en zijn ouders, zo nodig met hulp uit de naaste omgeving, op eigen kracht bepaalde problemen (deels) kunnen oplossen. Een deugdelijk familiegroepsplan, al dan niet opgesteld met ondersteuning van de gemeente, kan deze stap in het proces vergemakkelijken. Het college dient een familiegroepsplan als eerste te betrekken bij het onderzoek; het kan een deugdelijk familiegroepsplan niet zomaar naast zich neerleggen.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het derde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.
Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een individuele voorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
Het derde en vierde lid van dit artikel geven de jeugdige of zijn ouders de mogelijkheid wijzigingen toe te voegen.
Bepaald is bij wet dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een individuele voorziening voor jeugdhulp in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen 8 weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet afgeven. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
In het eerste lid is aangegeven dat alleen een jeugdige of zijn ouders een aanvraag kunnen indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen.
In het derde lid is opgenomen waaraan een aanvraag voor een individuele voorziening moet voldoen. Deze bepaling is aanvullend op de wettelijke vereisten voor een formele aanvraag op grond van de Awb.
Artikel 12 Afweging en voorwaarden individuele voorziening
Bepaald is dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een individuele voorziening in aanmerking komt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van vrij toegankelijke voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria nader afbakenen in welke gevallen iemand een individuele voorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
Het gebruik van ‘of’ tussen de twee onderdelen van het eerste lid maakt duidelijk dat deze onderdelen niet cumulatief zijn bedoeld.
In leden 2 tot en met 5 wordt aangegeven welke procedureafspraken een rol spelen bij de afweging.
Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs verplicht. Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is.
Artikel 13. Inhoud beschikking
In de verordening is de bepaling over de inhoud van de beschikking algemeen gehouden. Tegen de beschikking is bezwaar en beroep op grond van de Awb mogelijk.
HOOFDSTUK 4 Persoonsgebonden budget
Het college kan een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliёnt dit gemotiveerd vraagt. Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.
Het derde lid berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Gemeenten hebben ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zzp’ers zonder diploma’s e.d.).
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen individuele voorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.
Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.
Het vierde lid berust op artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet. De regering heeft aangegeven dat onder het sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
Het vijfde lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren . Dit artikel is met name van belang voor pgb's die met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Bij een aanvraag met terugwerkende kracht moet de cliënt aantonen dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hiermee wordt voorkomen dat het college achteraf de noodzaak van een voorziening met terugwerkende kracht moet aantonen.
Artikel 15. Kwaliteitseisen jeugdhulp
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. Eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten vallen daaronder.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieders. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van de wet. In artikel 2.10 van de Jeugdwet worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard.
Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering wordt in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd, waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
HOOFDSTUK 7 Overige bepalingen
Artikel 18. Wet verplichte meldcode
Volgens het vijfde lid moeten zowel gemeente en aanbieders zich houden aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Artikel 19. Samenwerkingsafspraken Raad voor de Kinderbescherming
Door de gemeenten in de regio Hart van Brabant is op 19 november 2014 een convenant afgesloten met de Raad voor de Kinderbescherming.
Artikel 20. Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.
Artikel 21. Inspraak en medezeggenschap
In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Jeugdwet is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen. In het tweede lid is een instrument voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
In de raamovereenkomst die met aanbieders wordt afgesloten is als voorwaarde opgenomen dat aanbieders verantwoordelijk zijn voor de afhandeling van klachten van cliënten.
Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.
Dit artikel is opgenomen voor situaties waarin de verordening voorwaarden en beperkingen stelt die in een enkel bijzonder geval tot onbillijkheden van overwegende aard zouden leiden. Het college kan in uitzonderlijke gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van het vastgestelde beleid.
het kader van het verlenen van de toegang tot het sociale domein, de inzet van een jeugdhulp voorziening, vinden verschillende verwerkingen van persoonsgegevens plaatst. Deze verwerkingen dienen onder meer te voldoen aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), maar ook aan de bijzondere regels aangaande verwerking van persoonsgegevens in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet (hoofdstuk 7 Gegevensverwerking, privacy en toestemming) en daaruit afgeleide regelgeving in de regeling Jeugdwet (vastgesteld op 1 augustus 2016) en Participatiewet.