Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Fryske Marren

Verordening geurhinder en veehouderij De Fryske Marren 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Fryske Marren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening geurhinder en veehouderij De Fryske Marren 2016
CiteertitelVerordening geurhinder en veehouderij De Fryske Marren 2016
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet geurhinder en veehouderij, art. 6

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-03-2017nieuwe regeling

01-03-2017

Gemeenteblad 2017, 39510

2017/009

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening geurhinder en veehouderij De Fryske Marren 2016

De raad van de gemeente De Fryske Marren;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;gelet op artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij;

 

overwegende dat het wenselijk is om nadere regels te stellen met betrekking tot de geuremissie van agrarische bedrijven;

 

besluit:

 

vast te stellen de navolgende:

 

Verordening geurhinder en veehouderij De Fryske Marren 2016

Artikel 1 begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet geurhinder en veehouderij;

  • b.

    emissiepunt: punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten

    • a.

      het geheel overdekte dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht, of

    • b.

      het overdekte gedeelte van het gedeeltelijk overdekt dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht.

  • c.

    bebouwde kom: de als zodanig in de vigerende beleidsregel bebouwde kommen De Fryske Marren aangegeven gebieden;

  • d.

    bestaand dierverblijf: een ten tijde van het vaststellen van deze verordening aanwezig of vergund dierverblijf;

Artikel 2 aanwijzing gebieden

Als gebied als bedoeld in artikel 6, derde lid van de Wet wordt aangewezen het grondgebied van de gemeente De Fryske Marren.

Artikel 3 andere afstandswaarden

In afwijking van artikel 4, eerste lid, van de wet, bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object:

  • 1.

    tenminste 50 meter indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ligt. Binnen de zone tot 100 meter vindt geen nieuwbouw van dierverblijven plaats;

  • 2.

    tenminste 25 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ligt. Binnen de zone tot 50 meter vindt geen nieuwbouw van dierverblijven plaats.

  • 3.

    aanbouw aan een bestaand dierverblijf is toegestaan tot maximaal 10% van het vloeroppervlak van het dierverblijf. De aanbouw verkleint de afstand tot het geurgevoelig object niet.

Artikel 4 citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening geurhinder en veehouderij De Fryske Marren 2016” en treedt in werking op de dag na publicatie ervan.

Aldus vastgesteld door de raad van De Fryske Marren in zijn openbare vergadering van 1 maart 2017.

de griffier, de burgemeester,

H.A. van Dijk-Beekman, F. Veenstra,

Verordening geurhinder en veehouderij De Fryske Marren 2016

algemene toelichting

 

1.Inleiding

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft de gemeenteraad de mogelijkheid een eigen geurbeleid en verordening te maken. De rechtsvoorgangers van de gemeente De Fryske Marren hadden alle een dergelijke verordening.

Als gevolg van de gemeentelijke herindeling per 1 januari 2014 zijn die verordeningen van rechtswege vervallen per 31 december 2015.

Het vaststellen van een verordening heeft een toegevoegde waarde want op basis daarvan is het mogelijk om in knelpuntsituaties middels maatwerk toch ontwikkelingsperspectief te bieden.

 

2. Waarom een verordening

De Fryske Marren wil afwijken van de normen genoemd in de Wgv en stelt in het kader daarvan de onderhavige verordening vast. Dit geeft enerzijds de betreffende agrarische bedrijven nog enige ontwikkelingsruimte en anderzijds de betreffende bewoners van geurgevoelige bebouwing zekerheid dat hun woonbeleving niet (verder) wordt aangetast.

De verordening richt zich op de melkrundveehouderij en niet op de intensieve (niet-grondgebonden) bedrijven (waar dieren worden gehouden met een zogenaamde geuremissiefactor).

Intensieve bedrijven hebben naar hun aard en effect veelal meer impact op de directe omgeving en daarom wordt er voor gekozen om ook nu voor deze tak geen nadere, specifiek gemeentelijke, regels op te stellen.

De gemeenteraad heeft volgens de Wgv de beleidsvrijheid om voor de geurhinder van veehouderijen maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting.

De verordening ziet op het bieden van ontwikkelingsperspectief voor bestaande bedrijven. Bij vestiging van nieuwe bedrijven zal de wenselijkheid en toelaatbaarheid moeten worden getoetst op basis van een afweging binnen bredere ruimtelijke kaders.

 

Globale inventarisatie heeft geleerd dat ongeveer 70 inrichtingen liggen in of in de nabijheid van bebouwde kommen. Als de gemeente geen aanvullend beleid maakt hebben al deze bedrijven geen ontwikkelingsmogelijkheden meer.

 

3. Wet- en regelgeving

 

Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

Als veehouderijen de veestapel willen uitbreiden krijgen ze te maken met regels over geurhinder. Deze regels staan in de Wgv en sinds 1 maart 2014 in het Activiteitenbesluit.

Als het bedrijf niet onder het Activiteitenbesluit valt dan is er een omgevingsvergunning nodig voor het veranderen van de inrichting/bedrijf. De gemeente toetst een aanvraag dan aan de regels die in de Wgv staan. Als er niet aan de regels wordt voldaan weigert de gemeente de gevraagde vergunning. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Er kunnen twee typen normen worden onderscheiden:

• geuremissienormen (uitgedrukt in odour units per m3 lucht – Ou/m3 lucht – ter hoogte van geurgevoelige objecten);

• afstandsnormen (uitgedrukt in meters tussen dierverblijven en geurgevoelige objecten).

 

De geuremissienormen worden gebruikt indien voor de dieren geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij.

Zoals in de inleiding al is aangegeven is er voor gekozen voor deze diercategorieën bij deze verordening geen specifiek gemeentelijk beleid vast te stellen.

 

De afstandsnormen zijn van toepassing bij veehouderijen met dieren waarvoor geen geur-emissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. In die gevallen gelden afstandsnormen waarbij de afstand tussen het dichtstbijzijnde emissiepunt van een dierverblijf van de veehouderij en het geurgevoelig object:

• ten minste 100 meter dient te zijn als het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ligt, en

• ten minste 50 meter dient te zijn als het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ligt.

 

Daarbij is het van belang om op te merken dat deze afstandsnormen, indien een veehouderij wil uitbreiden, op grond van de Wgv zowel gelden voor de bestaande (legale) als de nieuw te bouwen dierenverblijven (stallen/stalgedeelten).

De Wgv is geen saneringswet. Indien een veehouderij niet wijzigt hoeven de bestaande (legale) stallen niet aan de in de Wgv genoemde afstandsnormen te voldoen. Toetsing is dan ook alleen aan de orde als een verandering (uitbreiding) van de bedrijfssituatie aan de orde is.

 

Onverminderd de voornoemde normen gelden eveneens afstandsnormen tussen de buitenzijde van het dierverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object. Deze zijn:

• ten minste 50 meter als het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ligt;

• ten minste 25 meter als het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ligt.

 

Dus naast het gegeven dat aan de geuremissienormen of de afstandsnormen voor een emissiepunt dient te worden voldaan, dient tevens een fysieke afstand te bestaan tussen de gevel (buitenzijde) van de stal en de gevel (buitenzijde) van het geurgevoelig object. De reden hiervoor is dat het emissiepunt van een dierenverblijf soms op forse afstand van een geur-gevoelig object ligt, zodat het dierenverblijf zonder deze afstandsnormen aan "het keukenraam van de buren" zou mogen grenzen. Dit is vanuit milieuhygiënisch oogpunt onwenselijk.

 

Ingevolge artikel 8 van de Wgv betrekt de gemeenteraad bij het bepalen van de andere waarde of afstand, bedoeld in artikel 6, in elk geval:

a. de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied;

b. het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging, en

c. de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu.

Bij het bepalen van de andere waarde of afstand betrekt de gemeenteraad tevens:

d. de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

 

In het onderstaande wordt op deze onderdelen nader ingegaan.

 

De huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied.

 

In de gebiedsvisie is een typering van de gemeente en de voorgestane ontwikkeling weergegeven. Een uitgestrekte plattelandsgemeente met de extensieve landbouw als belangrijkste grondgebruiker in het buitengebied met een zeer acceptabel leefklimaat. Van overbelaste gebieden is geen sprake.

Rekening houdend met de te verwachten geursituatie na het verkleinen van de vaste afstanden voor dieren waarvoor geen geuremissiefactoren gelden is geen verslechtering te verwachten.

 

Het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging.

 

De IPPC-richtlijn emissies beoogt een geïntegreerde aanpak (preventie en bestrijding) van verontreiniging. Afwenteling van een verontreiniging moet worden voorkomen, teneinde een hoog niveau van bescherming voor ‘het milieu in zijn geheel’ te bevorderen. Daarom moet bij het opstellen van een verordening niet alleen met de geursituatie, maar ook met de andere milieucompartimenten rekening worden gehouden.

De gemeente zal andere, kleinere vaste afstanden gaan hanteren. In het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging is, met betrekking tot de aangepaste vaste afstanden, het volgende in beschouwing genomen:

- de andere afstanden leiden niet tot een concentratie aan veehouderijen in de nabijheid van voor ammoniak kwetsbare gebieden;

- de andere afstanden staan een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging door het toepassen van de best beschikbare technieken niet in de weg.

Bij extensieve veehouderijen bestaan de best beschikbare technieken vaak nog uit het gebruik van traditionele stalsystemen. Technieken met een hoger energieverbruik dan traditionele stalsystemen (zoals luchtwassers) worden in de extensieve veehouderij nauwelijks toegepast. De verwachting is dat in de toekomst ammoniakemissiereductie voornamelijk kan worden verkregen door voermaatregelen.

Kortom, de andere vaste afstanden leiden niet tot verplaatsing van de verontreiniging naar een ander milieucompartiment.

 

Noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu.

 

De gemeentelijke afweging resulteert in andere afstanden, die weliswaar generiek zijn in een gebied, maar die voortvloeien uit een maatwerkbenadering ten aanzien van alle onderscheiden veehouderijen in het gebied.

De combinatie van:

a. deze maatwerkbenadering;

b. de andere afstanden die de in de wet vastgelegde boven- en ondergrenzen niet overschrijden;

c. de mogelijkheid van toepassing van artikel 2 tweede lid Wgv tot het weigeren van de vergunning en

d. het toepassen van beste beschikbare technieken;

waarborgen voor het milieu in zijn geheel ten minste een gelijkwaardig niveau van bescherming, in vergelijking met de situatie waarin alle veehouderijen individueel zouden worden beoordeeld.

 

De gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied.

 

In de gebiedsvisie is aangegeven dat de landbouw een belangrijke vorm van grondgebruik is en dat aan bestaande bedrijven voldoende ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden.

 

Activiteitenbesluit

 

In het Activiteitenbesluit staan algemene milieuregels voor o.a. veehouderijen.

Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen hebben geen vergunning nodig voor het veranderen van hun inrichting/bedrijf. Als er 200 koeien of minder in een veehouderij worden gehouden, dan valt het bedrijf onder de regels van het Activiteitenbesluit. Dit is het geval voor het overgrote deel van de melkveehouderijen in onze gemeente. Voor het uitbreiden van de veestapel is dan geen vergunning meer nodig. Het bedrijf hoeft de uitbreiding van de veestapel alleen maar te melden bij de gemeente.

Doordat vaste afstandsdieren altijd op een minimumafstand tot een woning moeten staan ontstaat er een grens om een woning in de vorm van een cirkel. Dit wordt de geurcirkel genoemd. Bestaande situaties zijn overbelast als er dieren op te korte afstand tot een woning en dus binnen de cirkel zijn gesitueerd. Dit zijn de knelpunten.

Middels een geurverordening kunnen afstandsnormen worden verkleind (maximaal gehalveerd), zodat er minder bedrijven blijvend in de knel zitten.

Ondanks de halvering van de wettelijke afstanden zijn er in onze gemeente toch nog bedrijven die op slot zitten. Een veehouderij die op slot zit mag zijn veestapel niet zomaar uitbreiden. Om de veestapel uit te kunnen breiden, moeten dierverblijven (en dieren) buiten de cirkel worden gesitueerd.

 

Zoals gesteld vormt het Activiteitenbesluit het toetsingskader voor verreweg het grootste deel van de veehouderijen binnen onze gemeente.

De regels vanuit het Activiteitenbesluit en de regels van de Wgv vertonen grote gelijkenis.

In artikel 3.111 t/m artikel 3.129 van het Activiteitenbesluit staan de regels voor het houden van landbouwdieren. De regels komen (groten)deels overeen met de regels van de Wgv zoals neergelegd in artikel 3, 4 en 5 van de Wgv.

 

Het Activiteitenbesluit geeft afstandsnormen voor de afstanden van de gevel van een dierverblijf en van het emissiepunt van een dierverblijf tot een geurgevoelig object (zoals een woning).

In de artikelen 4 en 5 Wgv en de artikelen 3.117 en 3.119 van het Activiteitenbesluit staat dat het verboden is om een dierenverblijf op te richten of uit te breiden, als na die oprichting of uitbreiding de (in de artikelen genoemde) afstanden worden overschreden. Artikel 4 Wgv en artikel 3.117 Activiteitenbesluit gaan over de afstand van het emissiepunt van een dierenverblijf tot een geurgevoelig object. Artikel 5 Wgv en artikel 3.119 Activiteitenbesluit gaan over de gevelafstand van een dierenverblijf tot een geurgevoelig object. De minimumafstanden zijn 50 meter indien de woning binnen de bebouwde kom ligt en 25 meter indien de woning buiten de bebouwde kom ligt (na toepassing van de halveringsmogelijkheid o.g.v. artikel 6 van de Geurverordening).

 

Stand-still-bepaling

 

In zowel artikel 4, lid 3 van de Wgv als in artikel 3.117, lid 2 en artikel 3.119, lid 2 onder c van het Activiteitenbesluit is de zogenaamde stand-still-bepaling neergelegd.

Kortgezegd houdt deze bepaling in dat de inrichting uitgebreid mag worden als voldaan wordt aan een tweetal aspecten waarmee de stand-still situatie (de bevroren situatie) gehandhaafd blijft:

1. de afstand tot een geurgevoelig object neemt niet af;

2. het aantal dieren per diercategorie neemt niet toe.

 

1. Afstand tot een geurgevoelig object

Voor de beoordeling of de afstand tot een geurgevoelig object afneemt is enerzijds het emissiepunt van belang en anderzijds de buitenkant van het dierenverblijf.

 

De afstand tussen dierenverblijf en een geurgevoelig object wordt volgens artikel 4 van de Regeling geurhinder en veehouderij bepaald door de afstand tussen de buitenzijde van het geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt (artikel 4 Rgv).

Voor wat betreft de afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object gaat het om de afstand tussen de gevel van de woning en de gevel van het dierenverblijf. Het gaat daarbij logischerwijs om de afstand tussen de gevels die het dichtst bij elkaar liggen.

 

2. Toename aantal dieren

Uit de systematiek van de wet en de handreiking volgt dat de gehele veebezetting moet worden betrokken bij de toets of er sprake is van een toename van dieren.

 

Uit bovenstaande volgt dat een aanvraag moet worden geweigerd als de afstand te klein is en het aantal gehouden dieren toeneemt.

4. Gebiedsvisie

De gemeente De Fryske Marren ligt in het zuidwesten van de provincie Fryslân. De gemeente is per 1 januari 2014 ontstaan uit een herindeling tussen de gemeenten Gaasterlân-Sleat, Lemsterland, Skarsterlân en een deel van de gemeente Boarnsterhim. De gemeente grenst aan de gemeenten Súdwest-Fryslân, Leeuwarden, Heerenveen, Weststellingwerf, Steenwijkerland, Noordoostpolder en Enkhuizen.

De gemeente kan worden getypeerd als plattelandsgemeente, gezien de vele groene en blauwe elementen die in het landschap te vinden zijn, maar er is ook volop ruimte om te ondernemen.

De gemeente beslaat een totale oppervlakte van 56.000 ha, waarvan 36.000 ha aan grondgebied en 20.000 ha aan water. Er zijn in de gemeente 50 dorpen en de stad Sloten. Er zijn ruim 51.000 inwoners

In De Fryske Marren zijn veel banen in de sectoren landbouw en bouwnijverheid. Dit beeld past bij een Nederlandse plattelandsgemeente. De landbouw vormt het belangrijkste grondgebruik in het buitengebied. Hierbij ligt het accent op de melkveehouderij. Daarnaast komen in beperkte mate tuinbouw, akkerbouw en intensieve veehouderij voor. Voor het behouden van een economisch draagvlak is instandhouding van de melkveehouderij in het buitengebied van groot belang. Aan bestaande bedrijven dienen dan ook voldoende ont¬wikkelings¬mogelijkheden te worden geboden.

 

De veelal reeds zeer lang bestaande bedrijven liggen nog vaak nabij een kern of een groep van woningen. In de Wgv komt een aantal bedrijven op basis van de hierin opgenomen afstanden op “slot” te zitten.

Om een leefbaar platteland te behouden kan het niet de bedoeling zijn om van oudsher aanwezige bedrijven nabij de enkele verspreid liggende woningen te saneren. Wel dient een mogelijke uitbreiding de milieusituatie niet ongunstiger te maken dan voor de uitbreiding. Door invulling te geven aan deze randvoorwaarde wordt de leefkwaliteit van de omliggende woningen niet per definitie nadelig beïnvloed maar op termijn mogelijk zelfs verbeterd.

In de bestemmingsplannen zijn de agrarische postzegels aangegeven. Deze zijn veelal zodanig gesitueerd dat uitbreiding kan plaatsvinden op een zo gunstig mogelijke afstand van geurgevoelige bebouwing.

Gestreefd moet worden naar een agrarisch gebied waarbij de functie werken mogelijk wordt gemaakt met de hier en daar van oorsprong bestaande bebouwing. Randvoorwaarde hierbij is de in de Wvg genoemde minimale afstand.

 

Naast de agrarische sector is de toeristisch recreatieve sector een belangrijke economische pijler in de gemeente. Dit brengt met zich mee dat onze gemeente zich in mindere mate leent voor uitbreiding van intensieve agrarische bedrijven. Met het oog daarop wordt in het thans onderhavige kader afwijking van de in de Wgv neergelegde normering voor intensieve bedrijven niet overwogen.

 

Onze gemeente heeft op dit moment een agrarisch bedrijvenbestand dat zich globaal als volgt kenmerkt:

 

melkrundvee 510

paarden 60

vleesvee (stieren) 15

schapen 15

geiten 4

(vlees)varkens 7

kippen 7

 

Van dit bedrijvenbestand liggen ongeveer 70 inrichtingen in of in de nabijheid van bebouwde kommen. Zonder aanvullend beleid hebben deze bedrijven geen ontwikkelingsmogelijkheden meer. Met deze geurverordening worden de wettelijke afstanden gehalveerd waardoor ongeveer 20 van deze bedrijven weer ontwikkelingsruimte krijgen.

 

In het buitengebied liggen ongeveer 60 bedrijven waarbij er sprake is van een woning van derden op een afstand tussen 25 en 50 meter.

Zonder vaststelling van nader beleid zitten deze bedrijven op slot. Met halvering van de wettelijke afstanden hebben deze bedrijven nog ontwikkelingsruimte.

 

5. Juridische aspecten

De normen die volgen uit de gebiedsvisie worden vastgelegd in een gemeentelijke verordening. Uit de verordening moet in ieder geval duidelijk blijken wat de grenzen zijn van de onderscheiden (deel)gebieden en wat de maximale geurbelasting en de minimumafstanden zijn in een gebied voor zover daarbij wordt afgeweken van de normstelling en afstanden uit de Wgv.

De Wgv stelt geen specifieke eisen aan de procedure voor de verordening. Wel gelden de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), namelijk afdeling 3.4 (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure).

 

De verordening is daartoe gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn wel zienswijzen binnengekomen.

 

Tegen de vaststelling van de verordening staat geen bezwaar of beroep open ingevolge artikel 8:2 van de Awb. Indirect is wel bezwaar en beroep mogelijk tegen de verordening. Namelijk als het bevoegd gezag de afwijkende normen toepast voor het verlenen van de omgevingsvergunning milieu.

 

Als de verordening eenmaal in werking is getreden, gelden bij vergunningverlening de daarin opgenomen normen. Deze gelden per geurgevoelig object. Ook de provincie en buurgemeenten zijn bij vergunningverlening gebonden aan de in de verordening vastgelegde normen, wanneer zij het bevoegd gezag zijn.

    

6. Overige overwegingen

Het voornemen om deze verordening vast te stellen heeft geen gevolgen voor het beschermingsniveau van agrarische bedrijven en gevoelige bebouwing in nabijgelegen gemeenten. Met het oog daarop is afgezien van consultatie van omliggende gemeenten.

Wel heeft in het kader van de inspraak actieve informatieverstrekking plaatsgevonden.

 

7. Procedure vaststelling verordening

De ontwerp-verordening is met het ontwerp-raadsbesluit overeenkomstig afdeling 3:4 Awb gedurende een periode van 6 weken ter visie gelegd. De periode betrof 19 augustus 2016 tot en met 29 september 2016. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen per brief binnengekomen en twee brieven per e-mail. Ook de brieven per e-mail worden in behandeling genomen. In de publicatie is het toezenden per e-mail namelijk niet expliciet uitgesloten. De behandeling van de zienswijzen is vastgesteld door de raad in de Nota zienswijzen ontwerp-verordening geurhinder en veehouderij en ontwerp beleidsregel bebouwde kommen. Deze is opgenomen in bijlage 1.

 

8. Artikelsgewijze toelichting

 

artikel 1: begripsbepalingen

Begrip ‘bouwde kom’

Het begrip ‘bebouwde kom’ is in de Wgv, evenals in de Wet op de ruimtelijke ordening, niet gedefinieerd. In de memorie van Toelichting bij de Wgv is aangegeven dat de grens van de bebouwde kom niet wordt bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur.

Als bebouwde kom wordt beschouwd het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- of verblijfsfunctie heeft en waarin (dus) relatief veel mensen daadwerkelijk wonen of verblijven.

De omkadering van de als bebouwde kom aan te merken gebieden heeft plaatsgevonden in de beleidsregel bebouwde kommen De Fryske Marren met de daarbij behorende kaart.

 

artikel 2: aanwijzing gebieden

Het gehele grondgebied van de gemeente is aangewezen als gebied waar andere afstanden worden toegepast dan genoemd in artikel 4, eerste lid, van de wet. Er is geen aanleiding om gebieden uit te zonderen.

 

artikel 3: andere afstandswaarden

Dit artikel is de kern van de verordening. Het halveert in beginsel de wettelijk vastgelegde afstanden tussen gevoelige bebouwing en dierverblijven en voorkomt dat een aantal bedrijven blijvend in een knelsituatie verkeert. In afwijking van algemene regelgeving geeft dit artikel in de leden 1 en 2, de mogelijkheid om een bedrijf uit te breiden met een nieuwe stal buiten de zone van 100, respectievelijk 50 meter, indien de bestaande stal zich binnen die zone bevindt.

Daarnaast creëert dit artikel (in lid 3) de mogelijkheid om op beperkte schaal een aanbouw tot maximaal 10% van het bestaande vloeroppervlak te realiseren aan een bestaande stal.

Dit biedt de mogelijkheid om in een aantal gevallen te voorzien in beperkte opschaling van een bedrijf, zonder dat dit significant aanvullende belasting oplevert voor omliggende gevoelige bebouwing.