Organisatie | Reusel-De Mierden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Kempengemeenten 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Kempengemeenten 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Deze beleidsregels vervangen de beleidsregels terugvordering WWB 2004 en beleidsregels verhaal WWB 2004.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | Nieuwe regeling | 20-12-2016 | B&W 16-451 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden;
gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 54, 55 en 58 tot en met 62i Participatiewet, de artikelen 25 tot en met 28, 30 en 31 Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 25 tot en met 28, 30 en 31 Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; gezien het advies van het cliëntenplatform ISD de Kempen d.d. 7 november 2016; overwegende, dat het noodzakelijk is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot het intrekken, terugvorderen, invorderen en verhalen van bijstand of een uitkering; besluiten vast te stellen:
Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Kempengemeenten 2016
Artikel 2. Algemene bepaling (hoofdregel)
Het college kan ten aanzien van niet-fraudevorderingen afzien van (verdere) invordering indien:
de debiteur gedurende 36 maanden onafgebroken volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, waarbij zijn gemiddelde inkomen in die periode de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan of overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of
de debiteur gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover eventueel verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald, waarbij zijn gemiddelde inkomen in die periode de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan of overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of
Artikel 5. Volgorde van invordering
Het college vordert de vorderingen op volgorde van ontstaansdatum in, zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, tweede lid Awb. In afwijking van de vorige volzin vindt de invordering van een bestuurlijke boete bij voorrang plaats, tenzij brutering van de vordering kan worden voorkomen door eerst de vordering in te vorderen.
Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.
Artikel 7. Aflossingscapaciteit bij uitkeringsgerechtigden
De aflossingscapaciteit voor de belanghebbende met een Participatiewet-, IOAW- of IOAZ-uitkering, bedraagt bij een niet-fraudevordering 6% van de voor hem geldende bijstandsnorm danwel bruto grondslag IOAW- of IOAZ-uitkering inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge artikel 475d Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
De aflossingscapaciteit voor de belanghebbende met een Participatiewet-, IOAW- of IOAZ-uitkering bedraagt bij een fraudevordering 10% van de voor hem geldende bijstandsnorm danwel bruto grondslag IOAW- of IOAZ-uitkering inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge artikel 475d Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Artikel 8. Aflossingscapaciteit niet-uitkeringsgerechtigden
De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van het besluit tot beëindiging of intrekking, gesteld op het laatstelijk vastgestelde aflossingsbedrag tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.
Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 7, eerste lid, vermeerderd met 50% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, dan wel bruto IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld.
Indien tijdens het nemen van een terugvorderings- of invorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt bij alle openstaande vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 9. (gedeeltelijke) uitstel van betaling
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld, voor zover het vermogen meer bedraagt dan € 2.000,00 bij een alleenstaande of € 3.000,00 bij gehuwden.
Artikel 12. Afzien van verhaal
In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder h kan het college geheel, gedeeltelijk en/of tijdelijk van verhaal afzien indien daarvoor verifieerbare dringende redenen aanwezig zijn, in de zin dat het opleggen van een verhaalsbijdrage leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de onderhoudsgerechtigde of onderhoudsplichtige(n).
Artikel 14. Verhaal bij rechterlijke uitspraak
Het college verhaalt de kosten van de bijstand overeenkomstig de rechterlijke uitspraak in de zin van artikel 62b Participatiewet, indien de onderhoudsplichtige niet aan zijn verplichtingen van de uitvoerbare rechterlijke uitspraak voldoet.
Ten aanzien van een debiteur of onderhoudsplichtige die op de dag van inwerkingtreding een (aflossings)verplichting heeft lopen en deze nakomt, blijven de oude beleidsregels van toepassing, tenzij op basis van dit nieuw beleid een voordeel optreedt ten opzichte van het oude beleid. In dat geval komt de belanghebbende vanaf het moment dat hij hiertoe zelf een verzoek indient bij het college, dan wel bij het eerstvolgende heronderzoek, in aanmerking voor toepassing van deze nieuwe beleidsregels.