Organisatie | Reusel-De Mierden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet taaleis 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet taaleis 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-10-2016 | Nieuwe regeling | 06-09-2016 | B&W 16-305 |
Het college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Reusel-De Mierden,
Gelet op de artikel 18b en artikel 47c van de Participatiewet;
Gelet op de artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Overwegende dat het om redenen van rechtszekerheid en doelmatigheid wenselijk is om beleidsregels vast te stellen inzake de Wet taaleis Participatiewet;
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
Belanghebbende toont aan voldoende kennis te hebben van de Nederlandse taal indien hij, tijdens een vorige uitkeringsperiode en/of bij een andere gemeente, een taaltoets in verband met de Wet taaleis met goed gevolg heeft afgerond, of anderszins door een college is vastgesteld dat hij de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst.
Indien een belanghebbende inburgeringsplichtig is en een inburgeringstraject volgt, dan wel op korte termijn (< 3 maanden) gaat starten met een dergelijk traject, stelt het college dat gelijk aan een waarborg dat de belanghebbende binnen afzienbare tijd voldoet aan het referentieniveau en wordt, weliswaar onder voorbehoud, vastgesteld dat de belanghebbende voldoet aan het referentieniveau, mits belanghebbende halfjaarlijks de voldoende voortgang van het inburgeringstraject aantoont aan het college.
Wanneer de taalvaardigheid op referentieniveau 1F niet is aangetoond door belanghebbende, wordt toch geen taaltoets afgenomen indien:
aan belanghebbende een ontheffing is verleend van de arbeidsplicht vanwege psychische, fysieke of sociale problematiek(en), waarbij de aard van de beperking waarvoor de ontheffing is afgegeven ertoe leidt dat het bereiken van referentieniveau 1F niet haalbaar is. Indien de ontheffing op enig moment niet wordt verlengd, dan dient belanghebbende -indien van toepassing- alsnog de taaltoets af te leggen; of
Artikel 5. Kennisgeving en bereidverklaring
Als na afname van de taaltoets blijkt dat belanghebbende niet aan referentieniveau 1F voldoet, dan wordt onderstaande procedure gevolgd:
Tijdens een gesprek wordt de uitslag van de toets en het redelijke vermoeden gecommuniceerd en krijgt belanghebbende, indien van toepassing, een passend taaltraject aangeboden dat wordt vastgelegd in een taalplan. Dit is maatwerk en hierbij wordt altijd uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening.
Artikel 7. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Indien belanghebbende zich bereid heeft verklaard en zich naar oordeel van het college voldoende heeft ingespannen maar de voortgang achterblijft, wordt geoordeeld dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt indien: a. het college vaststelt dat belanghebbende door in de persoon gelegen factoren niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden; of
het college ontheffing verleend van de arbeidsplicht vanwege psychische, fysieke of sociale problematiek(en), waarbij de aard van de beperking waarvoor de ontheffing is afgegeven ertoe leidt dat het bereiken van referentieniveau 1F niet haalbaar is. Indien de ontheffing op enig moment niet wordt verlengd, dan dient belanghebbende –indien van toepassing- alsnog de taaltoets af te leggen; of
Wanneer belanghebbende aan het einde van de vastgestelde periode, zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel c, het referentieniveau niet heeft bereikt noch de gewenste vorderingen heeft gemaakt en er door het college wordt vastgesteld dat dit niet verwijtbaar is, dan kan het college besluiten het taaltraject te stoppen en wordt dit opgenomen in het persoonsdossier.
Artikel 8. Relatie met de Wet educatie
Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een nog lopend taaltraject in het kader van de Wet educatie, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld in de Wet taaleis.
Artikel 9. Herzien en afstemmen verlaging
Het college stemt de opgelegde verlaging op grond van artikel 18b lid 7 van de Participatiewet in beginsel af op de omstandigheden van belanghebbende, op de wijze die is opgenomen onder a tot en met e.
Indien de bepaling zoals onder a. van toepassing is, dan stopt de verlaging vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum dat belanghebbende zich heeft gemeld om aan te geven dat hij wederom gestart is met zichzelf in te spannen en hij dit ook heeft kunnen aantonen. Dit wordt bekrachtigd door middel van het taalplan.
Onderdeel c is in beginsel niet van toepassing, indien belanghebbende binnen drie maanden na de bereidverklaring stopt met de inspanning. In dat geval wordt aangenomen dat het niveau van belanghebbende niet in die mate kan zijn verbeterd, dat het afnemen van de toets een significant beter resultaat oplevert.
De afstemming geschiedt conform artikel 18b lid 9, 10 of 11 van de Participatiewet, met dien verstande dat voor de hoogte/het percentage van de afstemming wordt aangesloten bij het aantal maanden waarover reeds een afstemming voor deze gedraging is toegepast op de uitkering, in plaats van het aantal maanden dat is verstreken tussen de bereidverklaring en de gedraging. De afstemming wordt dus pas verhoogd als de afstemming over in totaal zes dan wel twaalf maanden heeft plaatsgevonden.
Aldus besloten in de vergadering van 6 september 2016,
Burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,
de secretaris, de burgemeester,
Toelichting bij beleidsregels Wet taaleis 2016
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden om zo belemmeringen richting re-integratie en de arbeidsmarkt weg te nemen. Hiermee is de Wet taaleis een re-integratie-instrument. Doel van die inspanningsverplichting is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven. Dat betekent dat een belanghebbende:
Met de Wet taaleis krijgen gemeenten de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b van de Participatiewet is de verplichting opgenomen om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst. Niet meewerken aan de inspanning tot verbetering van de Nederlandse taal, kan volgens dit artikel leiden tot afstemming van de uitkering tot uiteindelijk wel 100%.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat deze de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust in beginsel op de belanghebbende.
Lid 1. Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond, kan ervan uitgegaan worden dat door betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder met bewijsstukken onderbouwd te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. Hiermee is het een feit van algemene bekendheid, dat niet bewezen hoeft te worden.
Lid 2. Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:
Lid 3. De volgende documenten worden door het college beschouwd als gelijkwaardig aan het diploma inburgering:
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).
Lid 4. Wanneer een belanghebbende al eerder heeft aangetoond dat hij de Nederlandse taal op het referentieniveau beheerst door de taaltoets met goed gevolg af te sluiten of wanneer er eerder door een college geoordeeld is dat belanghebbende voldoet, dan geldt dat als voldoende bewijs. Let op dat hier gesproken wordt over een college. Dat betekent dat het ook een college kan zijn van een andere gemeente in Nederland, indien het niveau getoetst en vastgesteld is op grond van artikel 18b van de Participatiewet.
Lid 5. Wanneer belanghebbende op geen andere manier kan bewijzen voldoende taalvaardig te zijn, kan deze dit nog aantonen via een eigen verklaring. Deze vult belanghebbende in tijdens een intakegesprek of een participatiegesprek. Bij twijfel aan de taalvaardigheid of bij het ontbreken van deze verklaring en van bewijsstukken zoals opgenomen in de andere leden van dit artikel, kan een taaltoets worden afgenomen.
In bepaalde gevallen zal het college bovenstaande zaken wel in haar systemen terug kunnen vinden (zoals 8 jaar verblijf in Nederland, behalen opleiding), maar kan een belanghebbende dat zelf niet aantonen. In dergelijke gevallen geldt een eigen verklaring als het document waarmee zij het niveau aantonen. De eigen verklaring betreft een checklist en is een vertaling van de in de beleidsregels opgenomen uitzonderingen. Op dit formulier kan de belanghebbende aanvinken op welke manier hij heeft aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten van de Wet taaleis. Indien mogelijk, wordt de eigen verklaring vergezeld van relevante bewijsstukken. Indien die bewijsstukken er niet zijn, dan geldt de eigen verklaring dus als document dat de kennis van de Nederlandse taal aantoont.
Lid 6. Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2) wat vergelijkbaar is met 1F. Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden gezien als waarborg dat belanghebbende binnen afzienbare tijd zal voldoen aan het referentieniveau. De waarborg bestaat er onder andere uit, dat belanghebbende een boete opgelegd krijgt indien hij niet voldoet aan de eisen die door de Wet inburgering worden gesteld. Deze boete is minimaal € 250,- en maximaal € 1250,-. Daarnaast worden de termijnen waarbinnen een belanghebbende dient te slagen door DUO in de gaten gehouden. Niet meewerken kan zelfs gevolgen hebben voor de verblijfsvergunning. Door toevoeging van dit lid wordt voorkomen dat de belanghebbende met twee verschillende regimes te maken krijgt. Het college dient echter wel te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Dit gebeurt conform de heronderzoeken zoals opgenomen in het kwaliteitsplan. Desgevraagd moet de belanghebbende het (voldoende) volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager/ belanghebbende het na om de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen directe gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, de verplichting om een toets af te leggen in het kader van de Wet taaleis alsnog opkomt. De waarborg en het voorbehoud komen dan immers te vervallen.
Dit artikel beschrijft dat de organisatie die de toets afneemt ook een advies formuleert met betrekking tot het niveau van taalvaardigheid. Dit behelst tevens een advies over de taaltraining die het beste bij de persoon en het niveau van de belanghebbende past, waarbij altijd wordt gekeken naar het goedkoopst adequate alternatief.
De keuze om geen taaltoets af te nemen is maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren worden altijd meegewogen in dit besluit. Omdat ISD de Kempen de taaltoets ziet als re-integratie instrument en deze ook zo wil inzetten, zal geen taaltoets worden afgenomen als er andere langdurige individuele belemmeringen zijn richting arbeidsmarkt. Het moet dus niet gaan om een tijdelijke belemmering zoals b.v. een gebroken arm of been maar om echt een langdurige en/of duurzame belemmering.
In veel gevallen zal het afnemen van een taaltoets in zijn geheel niet zinvol zijn en tevens strijdig zijn met het evenredigheidsbeginsel; de voor de belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit zijn onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dat is het geval bij personen waarvan reeds is vastgesteld dat zij niet leerbaar zijn of wanneer er sprake is van andere zwaarwegende problematiek in het individuele geval. Hierbij kan worden gedacht aan psychische problemen, waardoor zowel het afleggen van de taaltoets als het leveren van inspanningen na het zakken voor de toets geen toegevoegde waarde heeft. Vaak zal het zelfs enkel negatieve consequenties hebben. Een dergelijk traject is namelijk een zware belasting voor de belanghebbende en zal veelal leiden tot een teleurstelling en wellicht een afstemming van de uitkering. Bovendien investeert het college op die manier tijd en geld, terwijl op voorhand duidelijk is dat dit niet tot het gewenste resultaat zal leiden.
Ook wordt er geen taaltoets afgenomen als op voorhand duidelijk is dat de bijstandsverlening van korte duur (4 maanden) zal zijn. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een op handen zijnde emigratie of wanneer belanghebbende reeds een arbeidsovereenkomst is aangegaan, die start op een datum in de toekomst. De reden hiervan is dat er voor belanghebbende na een eventueel negatief resultaat van de toets niet voldoende tijd is om het taalniveau te verhogen; vaak zal er wat tijd overheen gaan voordat iemand kan starten met een taaltraining.
Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Omdat ISD de Kempen de inspanning die is verbonden aan de taaleis aanmerkt als re-integratietraject, wordt er een taaltraining aangeboden door ISD de Kempen. Dit is een training die past bij de situatie van belanghebbende en diens mogelijkheden, waarbij altijd gekozen wordt voor de goedkoopst adequate voorziening. De invulling van de taaltraining is afhankelijk van het gemeten en redelijkerwijs haalbare niveau van een belanghebbende, en kan variëren van de inzet van een taalmaatje tot een taalcursus bij een onderwijsinstelling.
Artikel 6. Het volgen van de voortgang van het taaltraject
We volgen de inspanningen en voortgang van de taaltraining zoveel als mogelijk tijdens reguliere heronderzoeksmomenten. Het is aan belanghebbende om de inspanningen en vorderingen aan te tonen middels een bewijs van aanwezigheid en rapportages omtrent voortgang. Deze gegevens kunnen door belanghebbende opgevraagd worden bij het instituut dat de training geeft.
Artikel 7. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
In artikel 7 wordt invulling gegeven aan lid 6 onderdeel b van artikel 18b van de Participatiewet. Daar is opgenomen dat geen verlaging wordt toegepast indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, voor wat betreft het niet slagen voor de taaltoets.
In artikel 4 is opgenomen dat het college een belanghebbende in bepaalde gevallen geen taaltoets laat afleggen. Dit is onder andere het geval wanneer reeds duidelijk is dat een belanghebbende niet leerbaar is en/of wanneer hij de toets hoogstwaarschijnlijk nooit zal halen. Bij het vaststellen van de verwijtbaarheid wordt bij de redenen uit artikel 4 aangesloten. Qua volgtijdelijkheid zal het theoretisch zo moeten zijn, dat een persoon die valt onder een van deze criteria, de toets doorgaans niet heeft hoeven afleggen. Het college heeft dan immers al besloten dat de toets niet van toepassing is. Er zullen zich echter situaties voordoen waarin de omstandigheden vooraf niet geheel duidelijk waren of pas later, tijdens of na het maken van de toets, zijn opgekomen.
Naast de genoemde redenen, zijn er nog legio omstandigheden die oorzaak kunnen zijn van het ontbreken van verwijtbaarheid. Dat zal altijd op individueel niveau beoordeeld moeten worden, waardoor deze omstandigheden niet als een losstaand iets gezien kunnen worden. De omstandigheid dient te worden bezien in het licht van de complete individuele situatie. Het kan bijvoorbeeld gaan om iemand die tijdens de periode dat hij zich had moeten inspannen thuis veel problemen heeft gehad, waardoor het leren van de Nederlandse taal tijdelijk niet kon plaatsvinden.
Artikel 8. Relatie met de Wet educatie
Indien een belanghebbende een aanbod met als doel taalverhoging heeft aanvaard en dit nog steeds volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis, is hij actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Hij levert daarmee ‘voldoende inspanning’.
Artikel 9. Herzien en afstemmen verlaging
In artikel 9 is een aantal zaken geregeld, die in de wet niet helemaal duidelijk, dan wel niet voldoende uitgewerkt is. Zou de letter van de wet worden gevolgd, dan is er in verschillende gevallen sprake van een schending van het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Er is bijvoorbeeld geen inkeerbepaling opgenomen in de wet. Voorbeelden hiervan:
Iemand geeft in eerste instantie aan niet bereid te zijn om zich in te spannen de Nederlandse taal machtig te worden. Vervolgens bedenkt hij zich en gaat hij toch aan de slag. Wanneer de wet zou worden gevolgd, dan zou de verlaging, ondanks deze ommekeer van belanghebbende, toch gewoon blijven doorlopen. Dit motiveert belanghebbende uiteraard absoluut niet om het gedrag te veranderen, terwijl het college juist wel wil dat een belanghebbende zich alsnog gaat inspannen.
Wanneer een belanghebbende zich juist wel bereid heeft verklaard de Nederlandse taal te leren en hij dat ook doet, maar er een aantal maanden later mee stopt, dan geldt dezelfde hoogte van de verlaging als bij iemand die nooit gestart is. Dus, iemand die na 7 maanden stopt en de toets niet haalt, zou meteen een maatregel van 40 % krijgen, in plaats van 20%. Stopt iemand na 12 maanden dan bedraagt de verlaging zelfs 100%.
Dit is niet proportioneel. Met deze bepaling is getracht dit onbedoelde effect te repareren: met deze bepaling is geregeld dat de maanden dat belanghebbende zich wél inspant, niet worden meegerekend voor het bepalen van de hoogte van de afstemming. Als iemand stopt na 7 maanden zijn best gedaan te hebben, dan bedraagt de maatregel 20% gedurende 6 maanden. Vanaf de 7e afstemmingsmaand gaat de afstemming naar, 40 % enz.
Artikel 10. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.