Organisatie | Woerden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2018 |
Citeertitel | Verordening hondenbelasting 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening hondenbelasting 2017
Gemeentewet, art. 226
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | 01-01-2019 | nieuwe regeling | 20-12-2017 Elektronisch Gemeenteblad, 230673 | 230673/2017 | |
01-01-2018 | 01-01-2018 | intrekking | 20-12-2017 Elektronisch Gemeenteblad, 230673 | 230673/2017 | |
01-01-2017 | 01-01-2018 | nieuwe regeling | 21-12-2016 Elektronisch Gemeenteblad, 29-12-2016 | 187828/2016 |
Onder de naam ‘hondenbelasting’ wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.
1. In dit artikel wordt verstaan onder hondenasiel: aan één locatie gebonden ruimte of ruimtes bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden die zwervend zijn aangetroffen, dan wel waarvan door de eigenaar permanent afstand is gedaan, welke locatie als inrichting is aangemeld overeenkomstig artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.
In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in een kennel € 144,96 per jaar. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt onder kennel verstaan een inrichting als bedoeld in artikel 3.7. eerste lid, van het Besluit houders van dieren, bestemd en gebruikt voor het fokken van honden voor de verkoop of aflevering van nakomelingen.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
Artikel 9 Gecontinueerde belastingplicht
Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie over het vorige belastingtijdvak een aanslag werd opgelegd, wordt de belasting geheven naar hetzelfde aantal honden als waarnaar voor het laatst aangifte is gedaan, tenzij blijkt dat de belastingplicht met betrekking tot dat aantal honden voor de aanvang van het belastingtijdvak is geëindigd of gewijzigd.
Artikel 10 De termijnen van betaling
In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,00, maar minder is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Woerden in zijn
openbare vergadering, gehouden op 20 december 2017
De griffier De voorzitter
O. Vliegenthart V.J.H. Molkenboer
De hondenbelasting is een algemene belasting, waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen. Artikel 226 van de Gemeentewet legt geen verplichting op de belasting anders dan als een algemene belasting te heffen. Het staat de gemeente echter vrij aan de hondenbelasting het karakter van een bestemmingsbelasting te geven. Bijvoorbeeld voor het bekostigen van hondenuitlaatplaatsen en het verwijderen van hondenpoep en dergelijke (HR 18 oktober 2013, nr. 13/01116, ECLI:NL:HR:2013:917, Belastingblad 2013, blz. 492, BNB 2013/263 (Sittard-Geleen). Een relatie tussen de heffing van de hondenbelasting en de door de gemeente gemaakte kosten verbonden aan het hondenbezit is niet nodig (vgl. HR 21 juni 2000, nr. 33816, ECLI:NL:HR:2000:AA6253, Belastingblad 2000, blz. 829, BNB 2000/272 (Hellendoorn).
Het belastbaar feit (artikel 1 van de verordening)
Voor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente. De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 e.v. van de AWR betreffende de richtige heffing mogelijk te maken.
De belastingplicht (artikel 2 van de verordening)
Belastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip ‘houder van de hond’ wordt doorgaans als volgt gedefinieerd: ‘houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft’.
Ingevolge het tweede lid van artikel 2 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. Het is niet vereist dat de houder tevens eigenaar is. Wel is het noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden. Of een hond duurzaam wordt gehouden zal uit de feiten en de omstandigheden moeten blijken. Mede in dit verband is in het tweede lid een mogelijkheid tot het bieden van tegenbewijs opgenomen.
De belanghebbende die op overtuigende wijze aantoont dat hij niet degene is die de hond duurzaam onder zich heeft, kan niet als houder van een hond worden aangemerkt.
Het komt regelmatig voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moet worden aangemerkt. De beleidsregels met betrekking tot het aanwijzen van een belastingplichtige in keuzesituaties worden vastgesteld door de heffings- en invorderingsambtenaar.
De vrijstellingen (artikel 3 van de verordening)
Uit een oogmerk van billijkheid en/of praktische uitvoerbaarheid van de hondenbelasting is in de verordening een aantal objectieve vrijstellingen opgenomen.
Voor het houden van honden en katten geldt sinds 1 juli 2014 het Besluit houders van dieren. Hoofdstuk 3, paragraaf 2, van dat besluit geeft regels voor het bedrijfsmatig verkopen, afleveren, houden ten behoeve van opvang van of fokken met gezelschapsdieren. Dit besluit bevat geen definitie van ‘hondenasiel’. In het eerste lid is de definitie opgenomen die stond in het vóór 1 juli 2014 geldende Honden- en kattenbesluit 1999 en daaraan is toegevoegd dat de locatie als inrichting moet zijn aangemeld overeenkomstig artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren. Dit betekent dat de vrijstelling alleen geldt voor bedrijfsmatige asielopvang, zoals ook het geval was vóór 1 juli 2014.
De maatstaf van heffing (artikel 4 van de verordening)
Op grond van artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de hondenbelasting geheven naar het aantal honden. Andere heffingsmaatstaven zijn niet mogelijk. Het aantal honden moet blijken uit de door de belastingplichtige gedane opgave.
Het belastingtarief (artikel 5 van de verordening)
De hondenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.
Dit artikellid gaat uit van het aantal honden dat wordt gehouden, zonder dat wordt aangegeven welk belastingbedrag voor een hond geldt. De gemeente heeft gekozen voor een gedeeltelijk progressief tarief. Derhalve is het belastingbedrag voor een tweede of volgende hond hoger dan het belastingtarief voor de eerste hond.
Voor honden gehouden in een kennel is gekozen voor een vast bedrag per kennel, het zogenaamde ‘kenneltarief’, in plaats van een tarief gekoppeld aan het aantal honden. Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden, in verband met sterke fluctuaties moeilijk is.
Met kennel wordt bedoeld een inrichting in de zin van het Besluit houders van dieren, bestemd en gebruikt voor het bedrijfsmatig fokken van honden voor verkoop of aflevering van nakomelingen. Ook hobbyfokkers kunnen bedrijfsmatig fokken in de zin van dit besluit. Als sprake is van bedrijfsmatig fokken, moet de inrichting worden aangemeld bij de minister van Economische Zaken (artikel 3.7, eerste lid, van het besluit). De minister verstrekt de inrichting een uniek bedrijfsnummer. Of het kenneltarief van toepassing is, is dus objectief toetsbaar. Het fokken is niet beperkt tot rashonden; niet vereist is dat de kennelnaam is geregistreerd bij de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland.
Het is mogelijk dat in een kennel minder honden worden gehouden dan het aantal waarop het kenneltarief is gebaseerd. Om die reden wordt aan de houder van de kennel in het derde lid de mogelijkheid geboden om te bewijzen dat hij minder honden heeft gehouden waarna het lagere tarief kan worden toegepast.
Belastingjaar (artikel 6 van de verordening)
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
De wijze van heffing (artikel 7 van de verordening)
Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening heeft de gemeente gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.
Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang (artikel 8 van de verordening)
De hondenbelasting wordt per maand geheven. Dit artikel regelt het heffen van de belasting indien er later in het tijdvak een belastingplicht ontstaat.
Gecontinueerde belastingplicht (artikel 9 van de verordening)
Dit artikel bepaalt dat de gemeente uitgaat van het aantal honden dat bij de belastingplichtige huishoudens bekend is. Deze gegevens worden gehaald uit de administratie voorafgaand aan het lopende belastingtijdvak.
De termijnen van betaling (artikel 10 van de verordening)
In deze verordening heeft de gemeente gekozen voor de volgende mogelijkheden: 8 termijnen indien er door middel van automatische incasso kan worden afgeschreven en voor betaling in één termijn indien dit niet mogelijk is, of indien het belastingbedrag hoger is dan € 2.000,00.
Kwijtschelding (artikel 11 van de verordening)
De gemeente heeft gekozen om geen kwijtschelding op basis van inkomen te verlenen voor deze belasting.
Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders (artikel 12 van de verordening)
Deze nadere regelgeving heeft betrekking op de regelgeving inzake zaken als aangifte, voorlopige aanslagen en invorderingsrente.
Overgangsregeling, inwerkingtreding en citeertitel (artikel 13 van de verordening)
Het eerste lid bepaalt dat de oude verordening wordt ingetrokken en dat deze van toepassing blijft voor de belastbare feiten die betrekking hebben op het tijdvak waarin de verordening geldig was.