Organisatie | Arnhem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem houdende regels omtrent arbeidsvoorwaarden Arbeidsvoorwaarden gemeente Arnhem |
Citeertitel | Arbeidsvoorwaarden gemeente Arnhem |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-02-2017 | 08-06-2005 | 19-04-2018 | nieuwe regeling | 06-12-2016 | 2016.0.060.193 |
ARBEIDSVOORWAARDEN GEMEENTE ARNHEM
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem heeft op 6 december 2016 besloten wijzigingen aan te brengen in de Arbeidsvoorwaarden van de gemeente Arnhem.
De Arbeidsvoorwaarden gemeente Arnhem kunt u vanaf 13 december 2016 inzien bij loket BWL. Ook zal de regeling binnenkort te raadplegen zijn via het ‘Bestuurlijk Informatie Systeem’ op de gemeentelijke website www.Arnhem.nl.
De wijziging van de "Arbeidsvoorwaarden gemeente Arnhem " treedt in werking op 1 januari 2017.
HET COLLEGE VAN DE GEMEENTE ARNHEM;
gelezen het voorstel van 6 december 2016, Cluster IA nummer: 2016.0.060.193 ;
gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet en artikel 160 van de Gemeentewet;
gelet op het d.d. 9 november 2016 gevoerde overleg met het GO, hetgeen op 22 november 2016 tot overeenstemming heeft geleid;
Met ingang van 1 januari 2017 de Arbeidsvoorwaarden gemeente Arnhem als volgt te wijzigen:
ARBEIDSVOORWAARDEN GEMEENTE ARNHEM
Volledig bijgewerkte tekst tot en met de wijziging per 1 januari 2017.
Arbeidsvoorwaarden Gemeente Arnhem 1
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 4
Hoofdstuk 2 Aanstelling en arbeidsovereenkomst 8
Hoofdstuk 3 Salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen 11
Hoofdstuk 3A: Arnhemse artikelen over salaris en dergelijke 19
Hoofdstuk 4 Arbeidsduur en werktijden 22
Hoofdstuk 4a Uitwisselen van arbeidsvoorwaarden 25
Hoofdstuk 5a FPU Gemeenten en nieuwe seniorenmaatregelen 26
Hoofdstuk 6 Vakantie, vakantietoelage en (zwangerschaps- en bevallings)verlof 29
Hoofdstuk 6a De gemeentelijke levensloopregeling 37
Hoofdstuk 7 Aanspraken bij ongeschiktheid wegens ziekte of gebrek 39
Hoofdstuk 9 Uitkering functioneel leeftijdsontslag 55
Hoofdstuk 10 Wachtgeldregeling 56
Hoofdstuk 10a Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering 65
Hoofdstuk 10d Van werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid 74
Hoofdstuk 11 Uitkeringsregeling ontslag 81
Hoofdstuk 12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel 97
Hoofdstuk 13 Overgangsbepaling en slotbepalingen CAR 102
Hoofdstuk 14 Medezeggenschap 103
Hoofdstuk 15 Overige rechten en verplichtingen 104
Hoofdstuk 16 Disciplinaire straffen 108
Hoofdstuk 17 Opleiding en ontwikkeling 110
Hoofdstuk 18 Verplaatsingskosten 113
Hoofdstuk 19 Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer 115
Hoofdstuk 19a Rechtspositie ambulancepersoneel 116
Hoofdstuk 19b Aanvullende rechtspositieregeling voor de ambtenaar in een instelling voor kunsteducatie 117
Hoofdstuk 20 Vergoeding piketdiensten beroepsbrandweer 127
Hoofdstuk 21 De rechtspositionele erkenning van alternatieve samenlevingsvormen 128
Hoofdstuk 22 Overgangs- en slotbepaling UWO 129
Hoofdstuk 24 Reiskostenregeling dienstreizen 130
Hoofdstuk 25 Sociaal Statuut 132
Hoofdstuk 26 Regeling Transferbesluiten 143
Hoofdstuk 27 Klachtenregeling ongewenst gedrag. 147
Hoofdstuk 28 Mandaatregeling individuele personele aangelegenheden 148
Hoofdstuk 28a Mandaatregeling bijzondere mandaten personele aangelegenheden 149
Hoofdstuk 29 Bedrijfsspaarregeling 150
Hoofdstuk 31 Procedureregeling functiebeschrijving, functiewaardering en functie-indeling. 152
Hoofdstuk 32 Cafetariamodel 155
Hoofdstuk 33: beoordelen en belonen 156
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
1.Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt verstaan onder:
a ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan;
b functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten conform artikel 3:1;
c pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 december 1995;
d pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
e arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaalde periode gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;
f arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;
g formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de aanstelling;
h feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;
i arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide formele arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor feestdagen;
j volledige betrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar ten hoogste 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt;
k dienstverband: een aanstelling voor bepaalde of onbepaalde tijd, of een oproepovereenkomst;
l overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie de bijzondere werktijdenregeling geldt, in dienstopdracht verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week;
m werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet verrichten;
n werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;
o uurloon: 1/156 gedeelte van het - zo nodig naar een volledig dienstverband herberekende - salaris van de ambtenaar per maand;
q CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;
r UWO: Uitwerkingsovereenkomst;
s functioneringstoelage: een toelage die aan de ambtenaar wordt toegekend op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver;
t waarnemingstoelage: een vergoeding die wordt toegekend aan de ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere functie waarneemt, indien voor die functie een hogere schaal geldt dan voor de eigen functie;
u LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden;
v WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
w arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;
x WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;
y WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
z IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;
aa IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA;
bb WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;
cc WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de WIA;
dd WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten;
ee AZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
gg UWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;
hh uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;
ii pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioen¬fonds ABP;
jj WPA: de Wet privatisering ABP;
kk fpu-regeling: regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 6 van de Centrale Vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel;
ll FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering: het reglement zoals be¬doeld in artikel 6, tweede lid, van de Centrale Vut-overeenkomst over¬heids- en onderwijspersoneel;
ll deeltijdbetrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar minder dan 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week minder dan 36 uur bedraagt;
mm volledig dienstverband: een dienstverband waarvan de arbeidsduur per jaar 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt. Bij een deeltijd dienstverband bedraagt de arbeidsduur minder dan 1836 uur per jaar en de formele arbeidsduur minder dan 36 uur per week;
oo ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW;
pp UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI;
qq. salaris: maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de ambtenaar is toegekend, naar evenredigheid van diens formele arbeidsduur;
rr. salaristoelagen: de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde toelagen te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheidsdienst, de inconveniententoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die aan de ambtenaar zijn toegekend en die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werden gerekend;
ss. functieschaal: de salarisschaal die bij een functie hoort;
tt. periodiek: het maandbedrag in een salarisschaal;
uu. salarisschaal: een reeks maandbedragen als opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk;
vv. achterblijvende partner: weduwe, weduwnaar, geregistreerd partner van de overleden ambtenaar, of de ongehuwde partner die een samenlevingscontract had met de overleden ambtenaar.
ww. vakantietoelage: jaarlijkse toelage van 8% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), hetgeen met ingang van 1 januari 2017 een vast onderdeel van het Individueel Keuze Budget vormt.
2.Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en bedrijven door de gemeente beheerd.
1.Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar beschouwd:
a het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs;
b het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn in de zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;
c de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand als zodanig;
d de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de Gemeentewet;
e de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is benoemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen;
f de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is zonder opsporingsbevoegdheid;
g de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is met opsporingsbevoegdheid;
h hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening;
i de ambtenaar als bedoeld in artikel 1.1, onder “medewerker”, van de sector-cao Ambulancezorg.
Artikel 1:2:1:1 Geen ambtenaar
Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.
Artikel 1:2b Werkervaringsplaats
Artikel 1:2c Aanstellingen op grond van de banenafspraak
In afwijking van artikel 3:3 lid 1 kan het college vaststellen dat de ambtenaar die op grond van de Wet banenafspraak een aanstelling krijgt omdat hij Wajonger is met arbeidsvermogen en voor wie een loonwaarde van minder dan 100% is vastgesteld, recht heeft op een door zijn loonwaarde bepaald percentage van het salaris. Is het door het loonwaarde bepaalde percentage van het salaris lager dan het wettelijk minimumloon, dan is het salaris van de ambtenaar gelijk aan het wettelijk minimumloon.
Bij besluit van college kan de toepasselijkheid van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.
Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd.
Artikel 1:4:1 Voorschriften en instructies
Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college, indien zulks naar hun oordeel nodig of wenselijk is:
Artikel 1:4:2 Uitreiking van CAR en UWO
Artikel 1:4:3 Uitreiking van CAR en UWO
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of welke hij bij de vervulling van zijn functie heeft na te leven, tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen.
Artikel 1:4:4 Voordragen van belangen
De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het hoofd van dienst en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te dragen.
Artikel 1:5 Omvang van de betrekking
Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang van de betrekking, worden deze tot op twee decimalen afgerond. Om tot een decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd.
In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4, alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van het bepaalde in hoofdstukken 8 en 10d. In de commissie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing van deze functies en over de functies zelf. Ingeval geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld, wordt de procedure ingevolge bijlage III van deze regeling gevoerd bij het opstellen van even genoemde criteria en bij het bepalen van de functies, waarbij het overeenstemmingsvereiste van toepassing is.
De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de werkzaamheden.
Hoofdstuk 2 Aanstelling en arbeidsovereenkomst
Artikel 2:1 Aanstelling; het bevoegd gezag
Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald, geschiedt de aanstelling door het college.
Artikel 2:1A Aanstelling in algemene dienst
januari 2013 van rechtswege aangesteld in algemene dienst van de gemeente.
1.De ambtenaar is – nadat hij is gehoord – verplicht om in het belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden. Een passende functie is een functie die de ambtenaar
redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem
bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
een andere functie waar te nemen;
beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie vastgestelde werktijden. Voor het, gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.
Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij – onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen – daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.
Artikel 2:2 Aanstelling; onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid
Artikel 2:3 Aanstelling: geneeskundig onderzoek
Onverminderd artikel 2:2 kan het college bepalen dat voor bepaalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen functie, waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het college.
Artikel 2:4 Duur van de aanstelling
Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie aanstellingen voor bepaalde tijd, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als een aanstelling voor onbepaalde tijd.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
Artikel 2:4:1:1 Bericht van aanstelling
De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding het bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:
Artikel 2:5 Arbeidsovereenkomst
Artikel 2:5:1 Arbeidsovereenkomst
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn de artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing.
2.Het salaris en de toegekende salaristoelage(n), tezamen vermeerderd met 8%, worden uitgedrukt in een bedrag per uur.
Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.
Volgens het overgangsrecht kan de oude tekst van artikel 2:4 onder omstandigheden van toepassing zijn. Daarom staat hieronder de oude tekst van artikel 2:4.
Artikel 2:4 oude tekst Duur van de aanstelling
Artikel 2:7 Aanpassing arbeidsduur
Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uren van een volledige betrekking, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
Artikel 2:7a Aanpassing arbeidsduur
Artikel 2:8 Aanstelling na 65 jaar
Hoofdstuk 3 Salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 3:1 Functies en functiewaardering
Artikel 3:2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen
Artikel 3:3 Vaststelling salaris
Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal
Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal
De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.
Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom in en het doorlopen van de uitloopschaal.
Artikel 3:8 Functioneringstoelage
Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage
Artikel 3:10 Waarnemingstoelage
Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst
1.De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:3) heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon gedurende de volgende tijdvakken van de week:
. maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 22.00 uur: 20%;
. maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur: 40%;
. zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%;
. zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 0.00 en 24.00 uur: 65%
Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 6.
Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage
. 50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur;
. 75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;
. 100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.
3.De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een buitendagvenstertoelage.
Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst
Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage
Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.
Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.
1.De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige dienst, de toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt verlaagd of beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien:
. hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee maanden gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én
. met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag is gemoeid van tenminste 3% van zijn salaris.
2.Het eerste lid is niet van toepassing:
. op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9d of 9e) van toepassing is, of
. indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan.
Paragraaf 4 Overige vergoedingen en uitkeringen
Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam
De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet, EHBO-er, of als lid van een anti-agressie- of interventieteam, ontvangt een vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.
Artikel 3:18 Overwerkvergoeding
. 100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen 0.00 en 24.00 uur;
. 75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;
. 75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een feestdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
. 50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
. 50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag of vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;
. 25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur.
Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerderd met 8%. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage het maandsalaris en de toegekende salaristoelage(n) over de maand van jubileren, tezamen vermeerderd met 8%.
Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:3 of 8:4 CAR en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum van ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.
Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties
Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.
Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding
Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e klasse tarief.
Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.
Artikel 3:23 Overlijdensuitkering
Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst
Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde uitkering.
Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
Paragraaf 5 Individueel Keuzebudget
Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald dan wordt het IKB in die maand berekend op basis van het uitbetaalde salaris en de uitbetaalde salaristoelage(n). Ontvangt de ambtenaar in een maand geen salaris dan wordt in die maand geen IKB opgebouwd.
Artikel 3:31 Waarde van een vakantie-uur
Als de ambtenaar kiest voor het kopen van vakantie-uren dan wordt het IKB per vakantie-uur verlaagd met het voor de ambtenaar geldende uurloon in de maand waarin hij de vakantie-uren koopt.
Artikel 3:32 Uitbetaling IKB bij einde dienstverband
Artikel 3:33 Wet- en regelgeving
Artikel 3:34 Vakantietoelage 2016
Artikel 3:35 Overige bepalingen
Voor de ambtenaar die werkzaam is in de kunsteducatie en op wie artikel 19b:10 van toepassing is, is artikel 3:28, lid 3, niet van toepassing.
Paragraaf 6 Overige individuele keuzemogelijkheden
Artikel 3:36 Verkoop van vakantie-uren
Overgangsrecht hoofdstuk 3 met toelichting per 1 januari 2016
1.Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend.
1a.Bestaande garantietoelage en afbouwtoelagen.
Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen – ongeacht de benaming – die naast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de betreffende ambtenaar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of emolumenten en toelagen – niet zijnde onkostenvergoedingen – op te vangen, niet vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals geregeld in dit overgangsrecht.
Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en vinden vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15. ‘Onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend’ geeft aan dat de afspraken die golden bij toekenning (indexatie, duur, afbouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing blijven.
1b.Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum.
Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te kwalificeren is als de garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden opgenomen in de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens de condities zoals die golden op het moment dat de toelage werd vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage tijdelijk is en dat de einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit.
Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat. Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde einddatum lopen gewoon door conform de afspraken en tot de vastgelegde einddatum.
Lokale financiële arbeidsvoorwaarden (1) die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.
(1) Bruto blijft bruto, netto blijft netto.
Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugkeren in hoofdstuk 3, conform de formulering in hoofdstuk 3.
Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden die in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:
Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.
Werkgevers waarbij tot 1 januari 2016 de grondslag van de vakantietoelage meer beloningselementen (inclusief emolumenten) omvat dan het salaris en de toegekende salaristoelagen, moeten bij het vaststellen van de TOR rekening houden met het volgende. Als het daarbij gaat om beloningselementen, die met de introductie van hoofdstuk 3 komen te vervallen of die worden verlaagd, dienen de betreffende bedragen bij wijze van nadeelcompensatie vóór opname in de TOR met 8% te worden verhoogd.
In de onderdelen 3 en 4 is een berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het uitgangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers worden gecompenseerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de garantie bedoeld in artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelijke toelagen met een schriftelijk overeengekomen einddatum is daarom afgesproken om medewerkers die al in dienst waren voor 1 januari 2016 te compenseren met een TOR. Behoudens afkoop of vermindering van de aanstellingsomvang, blijft de aanspraak op een TOR gedurende het dienstverband ongewijzigd bestaan.
De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR voor de medewerker is. De TOR 1 is een vast beloningselement dat iedereen in een gemeente ontvangt, bijvoorbeeld een extra eindejaarsuitkering of een PGB. De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn. Niet iedereen ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet iedereen werkt in eenzelfde dienst of rooster. Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De reden daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan onregelmatige diensten, beschikbaarheidsdiensten en overwerk is gedeclareerd/ontvangen op basis van de in 2014 geldende (lokale) regels.
De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan toeslagen is betaald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2 gevuld.
Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan reproduceren heeft de berekening aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016, uitgaande van het gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepaling van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om ingeroosterd werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een overwerktoelage als de gemeente daarvoor kiest hetzij om ingeroosterde beschikbaarheidsdiensten.
Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geïmplementeerd, de oude percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor medewerkers die in dienst zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers gelden de percentages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend zijn. Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat die niet nodig is. 5. Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere redenen wordt in onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.
Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode te komen als de bovengenoemde berekening tot een niet representatief beeld leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.
De term ‘ander representatief refertetijdvak’ mag ruimer worden geïnterpreteerd dan strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze vast te stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er door invoering van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan.
Met ‘onderling overleg’ wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken. Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te reproduceren.
5.Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen.
De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Euro 300 per jaar, maar de TOR 2 –omdat bijvoorbeeld de toeslagen ORT van het nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een negatief verschil van € 200 dan is de TOR: Euro 300 + (-Euro 200) = Euro 100-.
De TOR is een nominaal bedrag. De TOR telt mee in de pensioengrondslag maar is geen salaristoelage en geen grondslag voor eindejaarsuitkering, vakantietoelage of levensloopbijdrage.
6.Er zijn geen anticumulatiebepalingen.
Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor het inkomen van de medewerker na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster met een hogere ORT. De inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van de medewerker.
7.Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt uitbetaald in de maand december.
De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is, en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past. Daarom is (zie hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen worden gemaakt. Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden gemaakt. Uitgangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat het GO gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.
8.De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.
Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het bedrag naar rato verlaagd.
Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek is.
11.Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.
De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in principe naar rato, behalve ingeval van vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd.
12.Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling in termijnen gemaakt worden.
13.Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015 een lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen de ambtsjubileumgratificatie op basis van de lokale regeling die op 31 december 2015 verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3.
De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak dat medewerkers die uiterlijk op 31 december 2020 recht hebben op een ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude regeling van de gemeente, deze ambtsjubileumgratificatie ontvangen conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de in die regeling vastgestelde criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal jaren is behaald. De gemeente moet dit recht vastleggen. Hoe de gemeente dit doet is niet bepaald. Betreft het een kleine groep, dan kan het op individueel niveau. Makkelijker is op in een voetnoot bij het betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te nemen.
Hoofdstuk 3A: Arnhemse artikelen over salaris en dergelijke
Artikel 3a:1:1:0 Salarisschalen
Salarisschalen per 1 april 2015 nieuwe structuur gemeente Arnhem
Toelage onregelmatige dienst: 2.575,- per maand (16,51 per uur)
De diensttijdbeloning is het verschil tussen de salarisgroepen 3.3 en 3.4. in de oude structuur. Dat is dus € 1.890,- - € 1.788 = € 102,- per maand.
De toelage onregelmatige dienst is een percentage van het 1/156 deel van het salaris per maand, met dien verstande dat dit percentage ten hoogste wordt berekend over het 1/156 deel van het maximum salaris van salarisschaal 6 in de nieuwe salarisstructuur. De toelage onregelmatige dienst is dus een percentage van 1/156 x ten hoogste € 2.575,- = ten hoogste € 16,51 per uur.
Ligt het schaalbedrag dat hoort bij de inschaling van de werknemer onder het voor een werknemer geldende wettelijke minimumloon volgens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag? Dan ontvangt de werknemer dat minimumloon.
Artikel 3a:1:1:1 Afwijking van de salarisschalen
1 Bij bevordering naar een hogere schaal wordt de ambtenaar ingeschaald op het naasthogere bedrag in de nieuwe schaal.
2 Is het salarisverschil tussen het naasthogere bedrag in de nieuwe schaal en het oude salaris minder dan 2,5% van het oude salaris, dan wordt de ambtenaar in de nieuwe schaal ingeschaald op het bedrag dat direct volgt op het naasthogere bedrag in de nieuwe schaal.
Artikel 3a:1:1:2 Termijn indienen declaraties
De ambtenaar dient declaraties voor gemaakte kosten bij het college in binnen drie maanden na de datum waarop de ambtenaar die kosten gemaakt heeft.
Artikel 3a:1:1:3 Woning, vuur, licht en water
Indien de ambtenaar aantoont, dat de huurwaarde van de woning, voor de heffing van de inkomsten- en loonbelasting minder bedraagt dan de op grond van lid 1 van dit artikel berekende inhouding, dan wordt deze op het bedrag van die huurwaarde gesteld, met dien verstande, dat het in lid 1 genoemde percentage nimmer daalt beneden 6.
Voor het genot van woning, wat in het bijzonder is of wordt toegekend als beloning voor het vervullen van een nevenbetrekking dan wel als beloning voor het verrichten van door het college duurzaam opgedragen werkzaamheden buiten de normale diensttijd en voorts in bijzondere gevallen, stelt het college, voor zoveel nodig, voor de inhouding een bepaald bedrag of percentage vast.
Artikel 3a:1:1:4 Definitie van werkkleding
Als de belangen van de dienst dit vorderen kent het college aan ambtenaren werkkleding toe of verleent het college een kledingtoelage. In de artikelen 3a:1:1:5 tot en met 3a:1:1:10 geldt als werkkleding: de voor de vervulling van de betrekking voorgeschreven kleding met inbegrip van schoeisel en insignes.
Artikel 3a:1:1:5 Dragen van werkkleding
Artikel 3a:1:1:6 Verstrekken van werkkleding
Artikel 3a:1:1:7 In bruikleen geven van werkkleding
De in artikel 3a:1:1:6 bedoelde werkkleding wordt aan de ambtenaar in bruikleen gegeven. De gemeente houdt hiervan het eigendom.
Artikel 3a:1:1:8 Vervangen van werkkleding
Bij het verstrijken van de minimumdraagtijd kan verstrekking van nieuwe werkkleding plaatsvinden. Indien de werkkleding op dat moment naar het oordeel van het college nog voldoet aan behoorlijke eisen en in bruikbare staat kan worden geacht, kan verstrekking van nieuwe werkkleding op een later door het college te bepalen tijdstip plaatsvinden.
Indien werkkleding vóór het verstrijken van de daarvoor gestelde minimumdraagtijd naar het oordeel van het college als gevolg van buiten de ambtenaar liggende omstandigheden niet meer voldoet aan behoorlijke eisen en ook niet meer door het aanbrengen van herstellingen in een bruikbare staat kan worden gebracht, vindt verstrekking van nieuwe werkkleding plaats.
Artikel 3a:1:1:9 Onderhouden van werkkleding
Het onderhoud van werkkleding, met inbegrip van reiniging en herstel, komt met een door het college in redelijkheid te bepalen frequentie voor rekening van de gemeente, tenzij er sprake is van onachtzaamheid of nalatigheid van de ambtenaar. In een dergelijk geval kan het college de aan het onderhoud verbonden kosten ten laste van de ambtenaar brengen.
Artikel 3a:1:1:10 Inleveren van werkkleding
De ambtenaar is verplicht de hem verstrekte werkkleding bij het einde van zijn dienstverband, bij wijziging van zijn betrekking alsmede bij verstrekking van vervangende nieuwe werkkleding in te leveren bij een door het college aan te wijzen ambtenaar. De inlevering wordt vastgelegd in een door de ambtenaar en een door het college aan te wijzen ambtenaar te ondertekenen verklaring. Deze verklaring wordt bewaard.
Artikel 3a:1:1:11 Toelage vellen van bomen
Aan ambtenaren, die tijdelijk belast worden met gevaarlijk werk bij het vellen van bomen en rooien waarvoor boomklimmen noodzakelijk is, wordt daarvoor een tijdelijke toelage van 0,5% van het maximumsalaris van salarisschaal 3 per dag toegekend.
Hoofdstuk 4 Arbeidsduur en werktijden
Het college stelt lokaal een werktijdenregeling vast met inachtneming van hetgeen in dit hoofdstuk bepaald is.
Paragraaf 1 Standaardregeling voor de werktijden
tenzij op verzoek van de ambtenaar daarvan wordt afgeweken.
Blijkt tijdens dit periodieke gesprek over de werktijden dat het ongewijzigd voortzetten van de planning van de werkzaamheden leidt tot overschrijding van de arbeidsduur per jaar, dan worden de afspraken in overleg aangepast. Indien de ambtenaar en het college het erover eens zijn dat overschrijding van de arbeidsduur per jaar onvermijdelijk is dan wordt in overleg de omvang van de overschrijding vastgesteld, uitgedrukt in uren. De ambtenaar ontvangt voor elk teveel gewerkt uur een vergoeding ter hoogte van het uurloon of een uur vakantieverlof.
Wanneer de ambtenaar en het college er niet in slagen om de werktijden in overeenstemming vast te stellen, dan stelt het college wanneer het dienstbelang dit vergt eenzijdig de werktijden vast met afweging van alle betrokken belangen. In die situatie geldt ten aanzien van de werktijden van de ambtenaar de bijzondere regeling als bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk.
Het college kan de ambtenaar om redenen van dienstbelang incidenteel verzoeken om werkzaamheden te verrichten op werktijden die afwijken van de afspraken die hierover gemaakt zijn op grond van het derde lid. Wanneer de ambtenaar en het college hierover geen overeenstemming bereiken dan heeft de ambtenaar recht op een vergoeding voor de gewerkte uren ter hoogte van de buitendagvenstertoelage, zoals omschreven in artikel 3:12. Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 2 Bijzondere regeling voor de werktijden
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar van wie de werktijd eenzijdig wordt vastgesteld door het college.
Artikel 4:4 Vaststelling werktijden
Artikel 4:5 Werken op zon- en feestdagen
Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door het college zijn aangewezen als dagen, waarop het college is gesloten.
Artikel 4:5:1:1 Arbeidsduur en werktijden
Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:11, arbeid op zaterdag of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of zondag waarop hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije beschikking toegekend.
Het college kan ter uitvoering van de artikelen 4:1 tot en met 4:6 nadere regels stellen.
Paragraaf 3 Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters
Paragraaf 4 Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid
De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed. Het college beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en wanneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verloftegoed. Het college beslist dan of aan dit verzoek kan worden voldaan.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een ander dienstverband, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8, 8:10 of 8:11 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.
10 Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.
Hoofdstuk 5a FPU Gemeenten en nieuwe seniorenmaatregelen
Artikel 5a:1 Recht op uitkering
Artikel 5a:2 Berekeningsgrondslag
In dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan: de berekeningsgrondslag zoals die is vastgesteld in januari van het jaar voorafgaand aan het moment van gebruikmaking van de aanvulling van de werkgever, met dien verstande dat indien de ambtenaar direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever meer dan een betrekking vervult, voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag wordt uitgegaan van het inkomen uit de betrekking waaruit het recht op een Aanvulling werkgever ontstaat.
Voor de ambtenaar die een deeltijdbetrekking vervult, wordt als berekeningsgrondslag de in het eerste lid genoemde berekeningsgrondslag gehanteerd, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor zoals genoemd in artikel 1.2, tweede lid van het pensioenreglement, direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever.
Artikel 5a:3 Hoogte van de Aanvulling werkgever
1.De Aanvulling werkgever bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag, dat eenmalig wordt vastgesteld op het moment dat hij voor het eerst gebruikmaakt van de FPU Gemeenten aan de hand van de leeftijd van de ambtenaar op 31 december 2005 en bedraagt:
2.De hoogte van de aanvulling werkgever wordt actuarieel neutraal herrekend indien de ambtenaar uittreedt op een eerder of later moment dan de voor hem geldende spilleeftijd.
3. a. De in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren
i.vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;
ii. na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.
b.Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Artikel 5a:4 Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Voor werknemers die vanaf 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b, eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt, wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
3. a. de in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren:
i.vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;
ii. na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden;
b.Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Artikel 5a:4a Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt, wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
Artikel 5a:4b Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vóór 1 januari 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten.
in het geval dat een deeltijdbetrekking resteert na het ontslag op grond van artikel 8:11;
de andere inkomsten uit of in verband met de resterende deeltijdbetrekking.
Indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering is verminderd krachtens artikel 9 of 10 van het Reglement flexibel pensioen en uittreden (FPU) ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering, respectievelijk in verband met samenloop met inkomsten uit arbeid of bedrijf, of in verband met samenloop met uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de onverminderde FPU-uitkering.
Artikel 5a:5 Einde van het recht op een Aanvulling werkgever
Het recht op een Aanvulling werkgever eindigt bij een ontslag anders dan op grond van artikel 8:11 dan wel wanneer niet langer recht bestaat op een uitkering krachtens de FPU-regeling.
De werkgever betaalt aan de ambtenaar die gebruikmaakt van de FPU Gemeenten een vergoeding pensioenpremie die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensioenopbouw gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt van de regeling. De in de eerste volzin genoemde pensioenopbouw heeft betrekking op dat deel van de dienstbetrekking waarvoor ontslag is verleend op grond van artikel 8:11.
Het college kan een nadere regeling treffen op grond waarvan het gebruik van de FPU Gemeenten kan worden beïnvloed. Deze nadere regeling laat de aanspraken van de ambtenaar op de FPU Gemeenten onverlet.
Paragraaf 5a:2 Pensioenopbouw bij afloop loopbaan
Artikel 5a:9 Pensioenopbouw bij afloop loopbaan
Indien de ambtenaar op grond van artikel 3:1, zevende lid, bij dezelfde of een andere werkgever in de gemeentelijke sector, een andere functie met een gelijke formele arbeidsduur accepteert, blijft de pensioenopbouw gebaseerd op de oude inschaling.
Hoofdstuk 6 VAKANTIE EN VERLOF
In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Artikel 6:1:1:1 Verlening vakantie
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
Artikel 6:2a Vervaltermijn wettelijk verlof
Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen , vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest.
Artikel 6:2b Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof
Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar.
De ambtenaar die in het kalenderjaar de leeftijd van 30, 40, 45, 50, 55 of 60 jaar bereikt, heeft recht op respectievelijk 7,2, 14,4, 21,6, 28,8 36 en 43,2 uren leeftijdsverlof. De ambtenaar die in het kalenderjaar de leeftijd van 18, 19 of 20 jaar bereikt, heeft recht op respectievelijk 21,6, 14,4 en 7,2 uren leeftijdsverlof.
Artikel 6:2:2:1 Aaneengesloten periode
De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:2:1:1, derde lid, bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad en bij verhuizing.
De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie eventueel zal worden gesplitst, berust bij het college. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de werkgever en die van de andere ambtenaren die toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.
Artikel 6:2:3 Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid
Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest.
Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakantie-uren van die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten vakantie-uren.
Artikel 6:2:6:1 Niet verleende vakantie
wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de werkgever of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten.
Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie minder is dan 80 uren.
2.De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren verhinderd zou zijn geweest zijn functie te vervullen.
Artikel 6:2:7 Derving voordelen uit betrekking
Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan zijn functie zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding worden toegekend.
Paragraaf 6:3 Vakantietoelage Vervallen
Paragraaf 6:4 Buitengewoon verlof
Artikel 6:4 Buitengewoon verlof
3 In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke gevallen het college buitengewoon verlof kan verlenen aan de ambtenaar die lid is van een op grond van artikel 12:1, derde lid, toegelaten organisatie.
4 In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen wordt opgebouwd, is het verhaal van de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is verschuldigd.
Artikel 6:4:1 Buitengewoon verlof
1.Het college verleent aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) op de dag dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt voltrokken.
2 De ambtenaar meldt ten minste twee weken tevoren aan het college wanneer het huwelijk of het registeren van het partnerschap zal plaatsvinden.
Artikel 6:4:1a Langdurend zorgverlof
de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van overheidspersoneel.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het college buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend aan de ambtenaar:
voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid en er landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend:
om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen:
om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;
als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur;
Het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.
Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering.
Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid.
8.Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.
Artikel 6:4:3 Kortdurend zorgverlof
Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet 1929, aanspraak heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.
3 Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen.
Artikel 6:4:5 Overige redenen buitengewoon verlof
Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot van zijn gehele of gedeeltelijke salaris en de toegekende salaristoelage(n) en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.
Paragraaf 6:5 Betaald ouderschapsverlof
De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn bezoldiging.
De duur van de vakantie van een ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het ouderschapsverlof.
Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:
en evenmin indien de ambtenaar aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen. Terugbetaling op grond van het gestelde in het eerste lid behoeft ook niet te geschieden, indien het ontslag van de ambtenaar tevens in het belang van de werkgever is. Het ontslag is in elk geval in het belang van de werkgever als het ontslag past in de schriftelijk vastgelegde loopbaanplanning van de ambtenaar.
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen zes maanden daarna op eigen verzoek een functie aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, is verplicht het salaris en de toegekende salaristoelage(n), die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.
Artikel 6:5:7 Betaald ouderschapsverlof: aanvullende bepaling
Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan het college een bijzondere regeling treffen.
Artikel 6:5a Overgangsrecht ouderschapsverlof Vervallen.
Artikel 6:6 Financiering loopbaanonderbreking Vervallen.
Artikel 6:7 Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Wazo-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelagen in mindering gebracht.
Artikel 6:8 Adoptie- en pleegzorgverlof
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Wazo-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de toegekende salaristoelagen in mindering gebracht.
Artikel 6:9 Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levensloopregeling
Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof verleend voor een periode van maximaal drie jaren.
Artikel 6:10 Aanspraken tijdens het verlof
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.
Artikel 6:11 Samenloop met ziekte
Artikel 6:12 Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof
Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het zwangerschaps- en bevallingsverlof.
Hoofdstuk 6a De gemeentelijke levensloopregeling
Artikel 6a:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Artikel 6a:3 Verzoek tot deelname levensloopregeling
Artikel 6a:4 Voorwaarden deelname levensloopregeling
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:
Artikel 6a:7a Levensloopbijdrage
De levensloopbijdrage, bedoeld in artikel 6a:7, wordt voor het kalenderjaar 2008 als gevolg van de wijziging van het uitbetalingsmoment van juli naar december berekend over de maanden augustus 2007 tot en met december 2008. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 567,-. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.
Artikel 6a:8 Beëindiging deelname levensloopregeling
Artikel 6a:9 Opname levenslooptegoed
Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken ten behoeve van de opname van onbetaald verlof op grond van de Wet arbeid en zorg en hoofdstuk 6 meldt de ambtenaar ten minste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum de werkgever dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. De werkgever stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofdstuk 9 en 9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van hoofdstuk 9b van toepassing is.
Artikel 6a:11 Tijdelijke regeling ambtenaren die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer
Hoofdstuk 7 Aanspraken bij ongeschiktheid wegens ziekte of gebrek
en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;
Paragraaf 7:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek.
De gemeente laat zich bijstaan door een arbodienst of gecertificeerd deskundige(n)”.
Artikel 7:2:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
Artikel 7:2:3 Consulteren arts door ambtenaar
De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbodienst rechtstreeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.
Artikel 7:2:4 Periodiek geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2:5 Geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2:6 Buitendienststelling
Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:4 of in artikel 7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de arbodienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn werkzaamheden verzetten, wordt de ambtenaar door het college buiten dienst gesteld.
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de arbodienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar
Indien daartoe naar het oordeel van de arbodienst aanleiding bestaat, verzoekt het college het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.
Paragraaf 7:3 Aanspraken tijdens ziekte
Artikel 7:3 Recht op bezoldiging
De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die gedurende ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van 5% berekend over het salaris en de toegekende salaristoelagen waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum het salaris en de toegekende salaristoelagen zoals genoemd in het eerste lid.
Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Artikel 7:4 Bezoldiging bij ziekte bij onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof
De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet heeft recht op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een hoger bedrag doorbetaald kan krijgen, dan hij zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.
Artikel 7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de ambtenaar met een WGA- of IVA uitkering, gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA- of IVA-uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar toegekende bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald percentage van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
Artikel 7:6 Overlijdensuitkering bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Artikel 7:7 Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Het college kan nadere regels stellen.
Artikel 7:8:1 Vaststelling refertetijdvak toelagen
Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toelage onregelmatige dienst, de overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning, ten behoeve van de vaststelling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) tijdens ziekte, dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Artikel 7:8:2:1 Periodieke salarisverhoging
Een verhindering wegens ziekte als bedoeld in dit hoofdstuk zal niet van invloed zijn op het tijdstip van toekenning van periodieke salarisverhogingen.
Artikel 7:8:3 Werktijd bij ziekte bij toepassing van artikel 2:7a
De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel 2:7a, kan voor de duur van de periode waarvoor toepassing van dit artikel is bepaald, worden verplicht tot aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de toepassing van artikel 2:7a is verstreken, geldt de verplichting voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor de formele arbeidsduur.
Paragraaf 7:4 Verplichtingen en sancties
Artikel 7:9 Verplichtingen college
Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.
Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en tweede lid, stelt het college in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Het college stelt een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.
Artikel 7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte
De ambtenaar verstrekt op verzoek van het college alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
Artikel 7:11 Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie
Artikel 7:12 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek
De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de arbodienst in te stellen medisch onderzoek ter beantwoording van de vragen:
of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;
Artikel 7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging
Geen aanspraak op salaris en de toegekende salaristoelage(n) als bedoeld in artikel 7:3 en geen opbouw van het IKB, bedoeld in artikel 3:28, bestaat:
indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:12, sprake is van een omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen van zijn functie heeft veroorzaakt, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een halfjaar na de in artikel 2:3, eerste lid, bedoelde geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
Artikel 7:13:2 Staken van doorbetaling van de bezoldiging
Artikel 7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen
Artikel 7:15:1 Bezoldiging uitbetalen aan anderen en nabetaling aan ambtenaar
Voor zover het college van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform artikel 32 van de wet SUWI, heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.
Artikel 7:16 Herplaatsing in passende arbeid
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn restverdiencapaciteit of meer benut.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Artikel 7:17 Terugkeer in betrekking na ziekte
Artikel 7:18 Inkomsten uit of in verband met arbeid
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het in mindering brengen op de beloning van de ambtenaar, van inkomsten uit passende arbeid of werkzaamheden in het kader van diens reïntegratie.
Artikel 7:18:1 Inkomsten andere betrekking in mindering brengen op bezoldiging
Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn functie, op grond van een aan het college uitgebracht advies door de arbodienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op het salaris en de toegekende salaristoelage(n) waar de ambtenaar recht op heeft.
Paragraaf 7:5 Bijzondere situaties
Artikel 7:19 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met ZW-uitkering
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.
Artikel 7:20 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met WW-uitkering
Indien de ambtenaar ter zake van de dienstbetrekking waarbij de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan, recht heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft.
Artikel 7:21 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met uitkering op grond van de WIA
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering tot het vervullen van zijn functie recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft. Wanneer de ambtenaar recht heeft op een IVA-uitkering dan wel een WGA-uitkering in verband met volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, heeft de ambtenaar ten minste recht op een bedrag ter hoogte van deze IVA- of WGA-uitkering.
Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen, wordt die uitkering naar rato van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) uit de verschillende functies, in mindering gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de betaling wordt gedaan.
Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd genoten voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.
Artikel 7:21 is van overeenkomstige toepassing wanneer de ambtenaar in aanvulling op de WGA- of IVA-uitkering, bedoeld in artikel 7:21, recht heeft op een bovenwettelijke aanvulling op grond van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WAJONG- of WAZ-uitkering, worden deze uitkeringen voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijk gesteld met een uitkering op grond van de WIA.
De VNG sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren, postactieven en inactieven een overeenkomst als bedoeld in artikel 18 van de Zorgverzekeringswet.
Artikel 7:24a Tegemoetkoming ziektekosten
Artikel 7:25 Hoogte tegemoetkoming
Artikel 7:25a Meerdere dienstverbanden
Indien de ambtenaar uit hoofde van een ander dienstverband een tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met de tegemoetkoming op grond van artikel 7:24a en artikel 7:25. De ambtenaar is verplicht de gemeente te informeren, indien hij een dergelijke tegemoetkoming ontvangt uit hoofde van een andere dienstbetrekking.
Artikel 7:25b Inhouding ziektekostenpremies
Paragraaf 7:7 Overige bepalingen
Artikel 7:26 Overgangsbepaling
Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op salarisbetaling of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de Ziektewet.
Artikel 7:27 Garantie-uitkering
De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:16, tweede lid onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten. Onder gangbare arbeid wordt in dit artikel verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn krachten en bekwaamheden.
Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de ambtenaar ontvangt uit de dienstbetrekking waarin hij is herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.
Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd met het bedrag van de verzuimde of de verloren gegane inkomsten.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 7:21, eerste lid, naar artikel 7:3, eerste lid, gelezen moet worden als een verwijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006.
Het college stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel 7:3, eerste tot en met het vierde lid.
Artikel 7:28:1 Overgangsartikel
Artikel 7:28a Overgangsartikel
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 7:16 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
Artikel 8:1 Ontslag op verzoek
Artikel 8:1:1 Ontslag op verzoek
Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.
Artikel 8:2 Ontslag wegens ouderdomspensioen
Artikel 8:2a Ontslag wegens ouderdomspensioen
De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst is getreden van de gemeente, alsmede de aanstelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 8:2, derde lid, wordt beëindigd wanneer een van de partijen dat wenselijk acht. Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.
Artikel 8:3 Ontslag wegens reorganisatie
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
Artikel 8:3:1:1 Ontslag wegens reorganisatie
Bij ontslag van 10 of meer ambtenaren wordt het onder B genoemde anciënniteitsbeginsel toegepast per de volgende leeftijdsgroepen:
Voor de berekening van het aantal jaren in dienst van de overheid wordt mede in aanmerking genomen tijd gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de ambtenaar behorende 0-4 jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren. Voor de uitvoering van dit lid wordt onder werkgeversbelang naast het doelgroepenbeleid in uitzonderingssituaties tevens begrepen kwaliteitscriteria. Bij de toepassing van kwaliteitscriteria speelt naast beoordelingsresultaten ook een nadere aanduiding van het in geding zijnde werkgeversbelang een rol.
2.Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, wordt overleg gepleegd in de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna wordt het aan de betrokken ambtenaren medegedeeld.
Artikel 8:4 Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Artikel 8:5 Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de functie ten gevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst passende arbeid als bedoeld in artikel 7:16, derde of vierde lid, aanwezig is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag van ongeschiktheid op grond van dit artikel mogelijk. Bij het bepalen van de termijn van 24 maanden worden het zesde, zevende en achtste lid van artikel 7:16 overeenkomstig toegepast.
Artikel 8:5a Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid
De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
gevolg te geven aan door het college of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of passende arbeid te verrichten, als bedoeld in artikel 7:9;
Artikel 8:6 Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid
Artikel 8:7 Overige ontslaggronden
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:
Artikel 8:7:1 Overige ontslaggronden
Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een ontslag op grond van eerder artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.
Artikel 8:8 Overige ontslaggronden
Artikel 8:8:1 Overige ontslaggronden
De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel 8:8, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.
Artikel 8:9 Overige ontslaggronden
Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het college niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.
Artikel 8:10 Ontslag wegens Pré-vut
Artikel 8:10:1 Ontslag wegens Pré-vut.
Artikel 8:11 Ontslag wegens FPU
Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de FPU-regeling wordt eervol ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting pensioenfonds Abp op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die regeling.
Het in het eerste lid genoemde ontslag kan ook voor een gedeelte van de voor de ambtenaar geldende formele arbeidsduur per week worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het deeltijdontslag bedraagt ten minste 10% van de formele arbeidsduur per week. Het deeltijdontslag bedraagt telkenmale dat het wordt verleend, ten minste 10% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur.
Artikel 8:11:1 Ontslag wegens FPU
Artikel 8:12 Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, de urenuitbreiding feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een urenuitbreiding is verleend, wordt de tijdelijke urenuitbreiding geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
Artikel 8:12:1 Tussentijds ontslag uit een tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding
Artikel 8:12:2 Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd.
Artikel 8:13 Ontslag als disciplinaire straf
Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het feit dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als bedoeld in artikel 12:1, derde lid, of door een daarbij aangesloten bond is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten bond c.q. binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.
Artikel 8:15:1 Schorsing als ordemaatregel
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder b of c , kunnen het salaris en toegekende salaristoelage(n) voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag, plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het derde lid.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder a , kan tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de doorbetaling geheel of gedeeltelijk worden gestaakt, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de doorbetaling geheel gestaakt.
Artikel 8:15:3 Bevoegdheid tot ontslagverlening
Artikel 8:16:2 Overlijdensuitkering
Artikel 8:16:3 Overlijdensuitkering
Artikel 8:16a Overlijdensuitkering bij een ongeval in en door de dienst
Artikel 8:17 Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen formele arbeidsduur.
Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:16.
Artikel 8:18 Overgangsbepaling
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 8:4 of artikel 8:5 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
Hoofdstuk 9 Uitkering functioneel leeftijdsontslag
Hoofdstuk 10 Wachtgeldregeling
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen':
Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.
1.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd':
de aan het in artikel 10:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 10:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van even genoemde regeling niet is verbonden.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
1.In deze regeling wordt verstaan onder 'bezoldiging':
de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, van deze regeling, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6.
Artikel 10:6 Recht op wachtgeld
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt voor de toepassing van:
artikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 11a:5, onderdeel a, recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 10:8 van dit besluit. Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 11a:5, onderdeel a, is geëindigd. Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:8, bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.
Artikel 10:7 Duur van het wachtgeld
wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en
4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
Perioden, waarin een betrokkene:
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.
de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakantie.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.
Artikel 10:8 Duur van het wachtgeld
Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikel 11;8, tweede lid van deze regeling, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld op basis van het tweede lid mede in aanmerking genomen de diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering, met uitzondering van de verlenging, bedoeld in het volgende lid, in mindering gebracht.
In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag 60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere verlenging, buiten aanmerking
De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
Artikel 10:10 Bedrag van het wachtgeld
Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende negen maanden 77% van die bezoldiging en vervolgens 67% van die bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in de vorige volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is toegekend.
In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8, vierde lid, gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de bezoldiging.
Artikel 10:11 Bedrag van het vervolgwachtgeld
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.
Artikel 10:13 Verplichtingen bij ziekte
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Aan hem die op wachtgeld is of zal worden gesteld kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.
Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en wachtgeld samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van het wachtgeld ingevolge het bepaalde in artikel 10:19, eerste lid, niet in aanmerking genomen.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten - ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond - uit de betrekking die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee de WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met invaliditeitspensioen, al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.
Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór even bedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
Artikel 10:16 Opgave van inkomsten
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijke mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende wachtgeldtermijn op.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen van elke wachtgeldtermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij het recht op wachtgeld ontleent bij de gemeente te wier laste het wachtgeld komt een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige betrekking gaat vervullen als die waaruit hem het ontslag is verleend, wordt de duur van die betrekking aan de op grond van de artikelen 10:7 en 10:8 vastgestelde duur van het wachtgeld toegevoegd.
Indien de betrokkene na zijn ontslag, uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging heeft of krijgt in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.
1.Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van
De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering gebracht.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
In bijzondere gevallen kan het college op verzoek van de betrokkene een regeling met hem treffen krachtens welke het wachtgeld geheel of ten dele wordt vervangen door een afkoopsom.
Artikel 10:22 Verval van wachtgeld
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.
Artikel 10:23 Verval van wachtgeld
Het recht op wachtgeld vervalt:
op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk, dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert dergelijk werk te aanvaarden.
Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6, tweede lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van dit wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de hand van artikel 10:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.
Artikel 10:24 Overlijdensuitkering
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 10:5, over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde betrekking, ten gevolge waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast, bedoeld in artikel 10:15, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden. Is de som van beide uitkeringen lager dan de uitkering, berekend naar het onverminderde wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de uitkering, berekend naar het verminderde wachtgeld, tot laatstbedoeld bedrag aangevuld.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Artikel 10:25 Overgangsbepalingen
Op de wachtgelden toegekend krachtens de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur nooit lager zal zijn dan op grond van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.
Ten aanzien van de wachtgelden, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de wachtgeldregeling, zoals deze luidt met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van het toegekende wachtgeld langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.
Artikel 10:26 Overgangsbepalingen
Degene die voor 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld als bedoeld in de toen geldende wachtgeldregeling, waarvan de duur, nadat toepassing is gegeven aan artikel 10:25, tweede lid, verstrijkt in de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31 december 1995, heeft recht op een overgangsuitkering.
Artikel 10:27 Overgangsbepalingen
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van de bepalingen van de wachtgeldverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit wachtgeld de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.
Artikel 10:28 Overgangsbepalingen
Op degene die gedurende de periode van wachtgeld recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA, zijn de artikelen 10:13, 10:15, 10:19 en 10:23 van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 10a Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering
Paragraaf 10a:1 Algemene bepalingen
Artikel 10a:1 Algemene bepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf 2 van dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de gemeentelijke werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 10a:9, lid 3.
Paragraaf 10a:2 Aanvullende uitkering
Artikel 10a:2 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie
Betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aanvullende uitkering op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij daardoor recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het derde lid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aanvullende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
Artikel 10a:3 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.
Artikel 10a:4 Hoogte van de uitkering: indexering
Artikel 10a:5 Hoogte van de uitkering: bedrag
Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid jonger is dan 57,5, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende twee jaar recht op een verlengde uitkering.
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid 57,5 jaar of ouder is, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende 3,5 jaar recht op een verlengde uitkering.
Artikel 10a:5b Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.
Artikel 10a:6 Beëindiging van het recht op uitkering
De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.
Artikel 10a:7 Herleving van het recht op uitkering
De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.
Artikel 10a:8 Verlenging van het recht op uitkering
De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.
Artikel 10a:9 Verplichtingen en sancties
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kent het college een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering tezamen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het college een gemeentelijke werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering.
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.
Artikel 10a:12 Aanvulling op ziekengeld
De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.
Artikel 10a:12a Aanvulling op Waz-uitkering
De betrokkene, die in verband met zwangerschap en bevalling recht heeft op een uitkering op grond van de Waz, heeft recht op een aanvulling tot het voor haar geldende dagloon.
Artikel 10a:12b Aanvulling op REA- uitkering
De arbeidsgehandicapte betrokkene die werkloos is en dientengevolge een uitkering krachtens de Werkloosheidswet ontvangt, kan bij proefplaatsing en scholing bij een nieuwe werkgever recht hebben op een uitkering op grond van de Wet op (re)integratie arbeidsgehandicapten. Indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk wanneer hij geen REA-uitkering als hiervoor bedoeld zou hebben gehad, bestaat er ook in dit geval recht op aanvulling.
Artikel 10a:13 Uitkering bij overlijden
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Artikel 10a:13a Grensarbeiders
De betrokkene, die aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies als betrokkene buiten Nederland woont en in verband met artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii, EG-verordening 1408/71 geen recht op een WW-uitkering heeft, heeft recht op een aanvullende uitkering voorzover de omstandigheid dat hij geen recht op WW-uitkering heeft, uitsluitend wordt veroorzaakt doordat hij buiten Nederland woont.
De uitkering op grond van dit artikel:
eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, indien hij geen recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, b, of n, WW vanwege het enkele feit dat zijn verzekering op grond van de daar genoemde wetten is geëindigd;
Indien de betrokkene aantoont dat hij recht heeft op een uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg naar het recht van zijn woonland, wordt die uitkering voor de toepassing van het derde lid gelijkgesteld met de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Deze gelijkstelling vindt plaats voor ten hoogste de maximale duur van de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Zolang deze gelijkstelling duurt is de uitkering gelijk aan de uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland had gewoond.
Zolang en voorzover de betrokkene tegelijk recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering, een ZW-uitkering, een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, een bovenwettelijke uitkering of een uitkering die daar naar aard en strekking mee overeenkomt, niet zijnde een uitkering naar het recht van zijn woonland, heeft de uitkering op grond van dit artikel het karakter van een aanvulling tot de hoogte die de uitkering op grond van dit artikel zonder de samenloop zou hebben. Hierbij wordt de wettelijke uitkering geacht onverminderd te zijn ontvangen indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.
Paragraaf 10a:3 Aansluitende uitkering
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.
Artikel 10a:15 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie
De betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 8:5 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aansluitende uitkering, berekend naar de duur, als bepaald in artikel 10a:16, derde lid, op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij om die reden recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het achtste lid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aansluitende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
Artikel 10a:16 Duur van de uitkering
De betrokkene die op het tijdstip van ontslag de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.
Artikel 10a:16a Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
en wordt verminderd met de duur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid en de duur van de verlengde uitkering genoemd in artikel 10a:5a.
De betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en die op de eerste dag van werkloosheid de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.
Artikel 10a:16b Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.
Artikel 10a:17 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende uitkering.
Artikel 10a:18 Hoogte van de uitkering: indexering
Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende uitkering.
Artikel 10a:19 Hoogte van de uitkering: bedrag
Artikel 10a:20 Beëindiging van het recht op uitkering
Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering, berekend overeenkomstig artikel 10a:16.
Artikel 10a:20a Nawerking Ziektewet en Waz
Indien er op grond van de Ziektewet dan wel op grond van de Waz na aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de Ziektewet, respectievelijk de Waz, wordt deze uitkering in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.
Artikel 10a:21 Herleving van het recht op uitkering
Artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, met betrekking tot de verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet zijn niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
Artikel 10a:22 Verplichtingen en sancties
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
Artikel 10a:25 Uitkering bij overlijden
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte.
Artikel 10a:25a Grensarbeiders
Paragraaf 10a:4 Bovenwettelijke reïntegratiemaatregelen
Artikel 10a:26 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten
Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij geen betrekking zou hebben aanvaard of bedrijf ter hand zou hebben genomen, kan op zijn aanvraag een vergoeding van € 2.270,- worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing.
Artikel 10a:27 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten
Artikel 10a:28 Reïntegratietoeslag
Artikel 10a:29 Reïntegratietoeslag
Artikel 10a:30 Reïntegratietoeslag
De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand een overzicht te verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op basis van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient te zijn.
Artikel 10a:31 Reïntegratietoeslag
Artikel 10a:32 Reïntegratiepremie
Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie wordt toegekend, wordt het recht op een maandelijks te betalen bovenwettelijke uitkering door het recht op een bedrag ineens vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde rechten van betrokkene op een bovenwettelijke uitkering. De artikelen 10a:7, 10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van toepassing.
Artikel 10a:33 Reïntegratiepremie
De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som van de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering waarop betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de gehele resterende periode waarin hij nog aanspraak zou hebben gehad op bovenwettelijke uitkering in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven als dat hij is op de dag voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever.
Artikel 10a:34 Reïntegratiepremie
De reïntegratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33 genoemde berekeningsgrondslag, met als maximum een bedrag van 130 maal het dagloon van de betrokkene.
Paragraaf 10a:5 Overgangsbepalingen
Artikel 10a:36 Overige en slotbepalingen
Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de aanvullende en aansluitende uitkering doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.
Artikel 10a:37 Overige en slotbepalingen
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Hoofdstuk 10d Van werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid
Paragraaf 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van een organisatieverandering boventallig is geworden of op grond van artikel 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen wordt en de ambtenaar die op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.
Artikel 10d:2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
grondslag : het gemiddelde van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), berekend over een periode van 12 maanden direct voorafgaand aan de start van de re-integratiefase of de start van het Van werk naar werk-traject, vermeerderd met het IKB, bedoeld in artikel 3:28 lid 2, onderdeel a en b; deze wordt geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de gemeentelijke sector;
Paragraaf 2 Samenloop met lokale afspraken
Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken
Paragraaf 3 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
Paragraaf 4 Procedure van re-integratie bij ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid (art 8:6)
Artikel 10d:5 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
re-integratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin door middel van een reintegratieplan afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de re-integratie van de ambtenaar het best tot stand kan komen en hieraan uitvoering wordt gegeven met als doel werkloosheid zoveel als mogelijk te voorkomen;
Artikel 10d:6 Re-integratiefase voor ontslag
De re-integratiefase is afhankelijk van de duur van het dienstverband bij de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt. Hierbij wordt de duur van het dienstverband gerekend vanaf de datum van indiensttreding bij de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt, tot de datum van de start van de re-integratiefase.
Artikel 10d:7 Einde re-integratiefase
Artikel 10d:9 Verlenging re-integratiefase door middel van levensloop
Artikel 10d:10 Re-integratieplan
Paragraaf 5 Van werk naar werkbegeleiding bij boventalligheid
Artikel 10d:11 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die door het college boventallig wordt verklaard, en die op de datum waarop deze boventalligheid ingaat, een dienstverband van ten minste twee jaar heeft bij de betreffende gemeente.
Artikel 10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject
De boventallig verklaarde ambtenaar heeft recht op een Van werk naar werk-traject dat maximaal twee jaar duurt, tenzij het college besluit tot verlenging op grond van artikel 10d:20 en artikel 10d:22.
Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting
In het Van werk naar werk-traject leveren zowel de boventallig verklaarde ambtenaar als het college een actieve bijdrage aan de uitvoering van het Van werk naar werk-traject. De Van werk naar werk-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een passende danwel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar van een functie buiten de gemeente.
Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject
Het Van werk naar werk-traject start op de dag waarop het besluit tot boventalligverklaring in werking is getreden.
Inhoud Van werk naar werk-traject
Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek
Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract
Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract
Vanaf de start van de uitvoering van het Van werk naar werk-contract wordt de nakoming van de wederzijds gemaakte afspraken gevolgd. Iedere drie maanden wordt de voortgang in het traject geëvalueerd. Hiervan wordt een verslag opgemaakt.
Verlenging en einde Van werk naar werk-traject
Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject
Het Van werk naar werk-traject eindigt op het moment dat de ambtenaar - al dan niet in deeltijd - een andere functie binnen of buiten de gemeente aanvaardt, op grond van ontslag op eigen verzoek of ontslag om een andere reden.
Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging
Indien het Van werk naar werk-traject eerder eindigt om de in het eerste of tweede lid genoemde reden, wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van artikel 8:3 met ingang van de dag volgend op die waarop het Van werk naar werk-traject is beëindigd. In dit geval kan het college aangeven dat sprake is van verwijtbare werkloosheid en vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur
Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 21 maanden sinds de start ervan niet met een positief resultaat is afgesloten of om een andere reden is beëindigd, brengt een gecertificeerd loopbaanadviseur binnen een maand een advies uit aan het college over het vervolgtraject. Hierbij worden in ieder geval de evaluatieverslagen als bedoeld in artikel 10d:17 in acht genomen. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het advies.
Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject
Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject
Indien er zekerheid is, in de vorm van een schriftelijke toezegging van een werkgever, dat binnen een half jaar een functie voor de ambtenaar kan worden gevonden, of indien voortzetting van het Van werk naar werk-traject de kans op het vinden van een passende of geschikte functie aantoonbaar vergroot, kan het college besluiten het Van werk naar werk-traject te verlengen. Deze verlenging beslaat een redelijke en nader gespecificeerde periode en kan niet meer dan één keer worden verleend.
Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar werk-contract
Indien één van beide partijen na het gesprek zoals bedoeld in het eerste lid in gebreke is gebleven ten aanzien van de in het Van werk naar werk-contract vastgelegde afspraken kan de andere partij eisen dat dit gevolgen heeft voor de voortzetting van het contract. Deze partij maakt dit schriftelijk aan de andere partij kenbaar.
Ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik maakt, kan hij eisen dat het Van werk naar werk-traject wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn, waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is gegaan als richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging herstelt het college zoveel als mogelijk de gebreken die bij de uitvoering van het Van werk naar werk-contract zijn ontstaan.
Paritaire commissie voor toezicht op Van werk naar werk-trajecten
Artikel 10d:24 Paritaire commissie
Paragraaf 6 Aanvullende uitkering
Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering
b.op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk naar werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:19 niet aan de orde is;
Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag
Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag
Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering
De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is verstreken.
Paragraaf 7 Na-wettelijke uitkering
Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering
Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering
Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering
De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de gemeentelijke sector maal een correctiefactor. De correctiefactor is:
Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering
Artikel 10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering
Het college stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties worden toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering. Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de na-wettelijke uitkering.
Paragraaf 8 Bijzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35%
Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde lid, is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een bijzondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor ten minste de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV definitief is vastgesteld.
Artikel 10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16
Artikel 10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16
De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na aanvaarding van de nieuwe arbeid.
In afwijking van artikel 10d:31 is de duur van de na-wettelijke uitkering voor de ambtenaar die:
ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008 gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X- 21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18) gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.
Hoofdstuk 11 Uitkeringsregeling ontslag
en die aan dat ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel 8:3 kan ontlenen.
2.Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat hij of zij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen':
Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.
1.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd':
de aan het in artikel 11:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6.
Artikel 11:6 Recht op uitkering
Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:
voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het bepaalde in artikel 11:8, eerste lid, daartoe aanleiding geeft ingevolge artikel 11:8, tweede lid en, indien van toepassing artikel 11:8, vierde lid.
Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.
De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.
Geen recht op uitkering bestaat:
voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.
De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt voor de toepassing van:
artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen.
Artikel 11:7 Duur van de uitkering
wordt de duur van de uitkering verlengd met:
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en
4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
Perioden, waarin een betrokkene:
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.
de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakanties.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen, is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.
Artikel 11:8 Duur van de uitkering
In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid, wordt, indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.
Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende een periode van zes maanden een bijzondere verlenging verleend.
De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
7 Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de uitkering van overeenkomstige toepassing op de vervolguitkering.
Artikel 11:10 Bedrag van de uitkering
Artikel 11:11 Bedrag van de vervolguitkering
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8, eerste lid, kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.
1.Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan.
Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 11:23, eerste lid, niet in aanmerking genomen.
2.Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaats vond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.
De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
5.Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.
Artikel 11:14 Opgave van inkomsten
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn op.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven doet hij vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
Artikel 11:15 Overlijdensuitkering
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond van artikel 11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Artikel 11:16 Verplichtingen bij ziekte
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Artikel 11:17 Uitkering bij ziekte
Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.
Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17, eerste lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15, opgeschort.
Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op uitkering geheel of ten dele worden afgekocht.
Artikel 11:20 Verval en het opnieuw toekennen van het recht op uitkering
Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7, eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het arbeidsbureau aan het college over te leggen.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.
Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.
1.Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van
De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op de uitkering in mindering gebracht.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende uitkeringen niet uitbetaald.
Artikel 11:26 Verval van uitkering
De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:
indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij zonder toestemming van het college gedurende de tijd, waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;
Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21, eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.
Artikel 11:27 Einde van het recht op uitkering
Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.
Artikel 11:28 Nadere voorschriften
1.Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere voorschriften geven.
Artikel 11:29 Overgangsbepalingen
Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.
Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.
De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel 13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin, met dien verstande dat de duur van de toegekende uitkering wordt herberekend op grond van het tweede lid.
Artikel 11:30 Overgangsbepalingen
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.
Artikel 11:31 Overgangsbepalingen
Artikel 11a:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen;
dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO;
Artikel 11a:2 Recht op suppletie
Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
Artikel 11a:3 Recht op suppletie
Artikel 11a:4 Recht op suppletie
Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang:
Artikel 11a:5 Recht op suppletie
Het recht op suppletie eindigt:
In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekenings-grondslag van de suppletie.
Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een Waz-uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.
Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:
vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.
Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, een Waz-uitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft:
Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgenoot of geregistreerde partner aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.
Artikel 11a:12 Betaling van suppletie
Artikel 11a:13 Betaling van suppletie
Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 11a:3.
Artikel 11a:14 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten
Artikel 11a:15 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten
Artikel 11a:16 Uitvoeringsvoorschriften
Artikel 11a:17 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte
Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K 6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.
Artikel 11a:6 , eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Artikel 11a:18 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte
Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1 januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Artikel 11a:19 Overgangsbepaling
Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.
Artikel 11a:20 Overige en slotbepalingen
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.
Artikel 11a:21 Overige en slotbepalingen
Dit hoofdstuk niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 op grond van 8:5 is ontslagen en volledig arbeidsongeschikt is, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
Hoofdstuk 12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel
Artikel 12:1 Algemene bepalingen
Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP) , de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF) , dan wel een van de bij deze centrales aangesloten bonden, voor zover deze centrales, respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen worden.
Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van de commissie.
Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.
Artikel 12:1:1:1 Samenstelling
Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, wijst het college uit zijn midden een of meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan. De aanwijzing geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van de raad en voorts telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het college te zijn.
Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, worden per centrale, bedoeld in artikel 12:1, derde lid, twee leden en hun plaatsvervangers aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties, welke ten minste 50 ambtenaren tot hun leden tellen. Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk.
Artikel 12:1:2:1 Samenstelling
Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk aan college doet weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.
Artikel 12:1:3 Voorzitter en secretaris
Artikel 12:1:4:1 Mededeling omtrent CAR
Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de CAR wijzigt, doet het college daarvan mededeling aan de commissie voor georganiseerd overleg.
Paragraaf 12:2 Taken en bevoegdheden
Artikel 12:2 Taak en bevoegdheden
De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.
Artikel 12:2:1:1 Overeenstemmingsvereiste
Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, worden door het college niet genomen, dan nadat daarover overeenstemming is bereikt met de centrales van overheidspersoneel.
Artikel 12:2:2 Taak en bevoegdheden
Artikel 12:2:3 Taak en bevoegdheden
Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd. Wanneer de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat twee of meer leden van het college kan de vergadering slechts plaatshebben indien ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.
Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.
Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.
De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.
De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van het college en van de raad, alsmede niet tegenover de hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.
De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.
De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald door stemming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.
Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de notulen, welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden, tenzij in het reglement, bedoeld in artikel 12:2:11, anders is bepaald.
Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt vastgesteld, behoeft dit de goedkeuring van het college.
Paragraaf 12:3 Advies- en arbitragecommissie
Artikel 12:3:1 Advies- en arbitragecommissie
De artikelen 12:3:2, 12:3:3, 12:3:4,12:3:5, 12:3:6, 12:3:7 en 12:3:8 zijn slechts van toepassing in die gemeenten die zijn aangesloten bij de advies- en arbitragecommissie.
Artikel 12:3:2 Advies- en arbitragecommissie
Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4, 12:3:5, 12:3:6, 12:3:7 en 12:3:8 wordt verstaan onder:
Artikel 12:3:3 Advies- en arbitragecommissie
De artikelen 12:3:4, 12:3:5, 12:3:6, 12:3:7 en 12:3:8 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.
Artikel 12:3:4 Advies- en arbitragecommissie
Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.
Artikel 12:3:5 Advies- en arbitragecommissie
Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.
Artikel 12:3:6 Advies- en arbitragecommissie
1.Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.
Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.
2.Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.
Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste te bevatten:
Artikel 12:3:7 Advies- en arbitragecommissie
Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.
Artikel 12:3:8 Advies- en arbitragecommissie
De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.
Artikel 12:3:9 Advies- en arbitragecommissie
In de gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college, na overleg met de commissie van georganiseerd overleg.
Hoofdstuk 13 Overgangsbepaling en slotbepalingen CAR
Artikel 13:1 Overgangs- en slotbepaling CAR
1.Deze regeling treedt in werking per........... (*1)
De ingangsdatum wordt lokaal ingevuld. LOGA-partijen zijn overeengekomen dat als uiterste ingangsdatum geldt 1 januari 1996.
In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid hebben de artikelen 10:1, 10:6, 10:15, eerste en tweede lid, 10:9, 10:23, tweede lid, 11:1, 11:6, zevende en achtste lid, 11:13, eerste en tweede lid, 11:23, 11:24 en artikel 11:27, tweede lid, terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1993.
Artikel 13:2 Overgangs- en slotbepaling CAR
Ten aanzien van degene die per 31 december 1996 geen volledig dienstverband heeft, geldt dat de omvang van dit dienstverband per 1 januari 1997 naar rato is teruggebracht, tenzij betrokkene heeft verzocht om handhaving van het aantal uren van het dienstverband per 31 december 1996 en dit verzoek niet is afgewezen.
Artikel 13:3 Overgangs- en slotbepaling CAR
Ten aanzien van de toegekende FLO-uitkeringen, wachtgelden en uitkeringen ingevolge hoofdstuk 11 die voortduren tot na 1 januari 1997 geldt dat de artikelen 9:2, tweede lid, 10:5, eerste lid, en 11:5, eerste lid, terugwerkende kracht hebben tot en met 1 januari 1997.
Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de ondernemer en de (centrale) ondernemingsraad een convenant over de benodigde inzet voor het OR-werk, de compensatie daarvoor en het (maximum) aantal zittingstermijnen.
Artikel 14:1:1 Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers
Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) zijn gemeenten voor hun onderneming of onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR, verplicht een ondernemingsraad in te stellen indien en voor zolang in hun onderneming ten minste 35 personen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de WOR.
Hoofdstuk 15 Overige rechten en verplichtingen
De ambtenaar is gehouden zijn functie nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.
Artikel 15:1b Persoonlijk gebruik van goederen of diensten
Artikel 15:1c Aannemen van geschenken en gelden
Artikel 15:1d Verhindering vervulling betrekking
Artikel 15:1e Nevenwerkzaamheden
Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.
Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en directeuren van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.
Artikel 15:1f Melding financiële belangen
Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.
Artikel 15:1g Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst
Artikel 15:1:9:1 Overplaatsing
Artikel 15:1:10 Staking bij een particuliere werkgever
1.De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen
werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden
behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks met het oog op de openbare
veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van de
2.Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt zo spoedig mogelijk
overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in artikel 12:1 tweede lid.
Artikel 15:1:11 Aanvaarden andere werkzaamheden
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het college wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.
In geval van een ramp of crisis als bedoeld in artikel 1 Wet veiligheidsregio’s, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van de Wet veiligheidsregio’s te verrichten onder leiding en toezicht van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis plaatsvindt.
Artikel 15:1:12 Vergoeding van schade
Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) worden niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.
Artikel 15:1:13 Plichten rekenplichtige ambtenaar
Artikel 15:1:15 Beoordeling van de ambtenaar
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn functie of de wijze waarop hij zijn functie vervult, voor zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn functie vervult naar het oordeel van het college verbeterd kan worden.
Artikel 15:1:16 Dragen van uniform of dienstkleding
Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het college vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.
Artikel 15:1:19 Verbod betreden arbeidsterrein
Aan de ambtenaar kan door of namens het college de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.
Artikel 15:1:20 Infectieziekten
De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet publieke gezondheid bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn functie niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.
De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het college. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.
Artikel 15:1:21:1 Verhuiskostenvergoeding
Artikel 15:1:22 Reis- en verblijfkosten
Artikel 15:1:23 Vergoeden van schade
Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn functie, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage dier goederen.
Artikel 15:1:24 Gebruik motorrijtuig
Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de vervulling van zijn functie te gebruiken, indien en voor zover hem daartoe door of namens het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.
Artikel 15:1:25 Schadeloosstelling
Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.
Artikel 15:1:28 Bijzondere prestaties
Artikel 15:1:29 Onbekendheid met gemeentelijke bepalingen
Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.
Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende ten hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.
Artikel 15:1:31 Benadeling positie gemeentelijke organisatie
De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie in de gemeentelijke organisaties.
Hoofdstuk 16 Disciplinaire straffen
De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.
Artikel 16:1:2 Disciplinaire straffen
Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de volgende disciplinaire straffen worden toegepast:
arbeid buiten de voor de functie van de ambtenaar vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag en met dien verstande dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;
Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het college of ten overstaan van een door het college aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.
Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de ambtenaar uitgereikt.
De ambtenaar verstrekt het college een bewijs van ontvangst van het schriftelijk besluit tot strafoplegging.
De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.
Hoofdstuk 17 Opleiding en ontwikkeling
Artikel 17:1 Ontwikkeling en mobiliteit
Artikel 17:3 Individueel loopbaanbudget
Indien bij inwerkingtreding van dit artikel het college een opleidingsplan heeft vastgesteld dat gelijkwaardige ruimte biedt aan loopbaanontwikkeling op basis van individuele wensen over loopbaanactiviteiten gericht op vergroting van inzetbaarheid kan dit opleidingsplan ongewijzigd worden voortgezet ongeacht het bepaalde in het eerste lid. Dit na instemming van de ondernemingsraad.
De ambtenaar zet het loopbaanbudget in ten behoeve van loopbaangerelateerde activiteiten, zoals opleiding, training, scholing, loopbaanadvies, coaching en ontwikkeling, gericht op de vergroting van zijn inzetbaarheid en zijn arbeidsmarktpotentie ten behoeve van een andere functie binnen of buiten de organisatie.
Artikel 17:4 Persoonlijk ontwikkelingsplan
Naast de afspraken over het individueel loopbaanbudget leggen het college en de ambtenaar in een persoonlijk ontwikkelingsplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden van de ambtenaar, alsmede een in dat kader door hem te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten.
De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op loopbaanadvies bij een door het college aangewezen interne of externe deskundige.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het functioneringsgesprek met een ambtenaar van 50 jaar en ouder stelt het college zijn belasting en belastbaarheid aan de orde. Zonodig worden naar aanleiding hiervan afspraken gemaakt over aanpassingen in het individuele takenpakket.
Artikel 17:7 Flankerend beleid
Het college stelt vast welke mobiliteitsbevorderende voorzieningen beschikbaar kunnen worden gesteld aan ambtenaren die zich in een Van-werk-naar-werk-traject bevinden.
Artikel 17:8:1:1 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder studiekosten:
Artikel 17:9:1:1 Studie in opdracht van het college
Als het college op grond van de door hem ingewonnen inlichtingen van oordeel is, dat de ambtenaar niet regelmatig of niet voldoende studeert, waardoor hij niet in staat kan worden geacht zijn studie binnen de termijn als bedoeld in lid 4 te volbrengen, is hij bevoegd de verleende studiefaciliteiten - al dan niet tijdelijk - in te trekken. Deze intrekking vindt echter niet plaats, indien de ambtenaar aannemelijk maakt, dat de onregelmatige of onvoldoende studie het gevolg is van feiten of omstandigheden die niet aan hemzelf zijn te wijten.
De ambtenaar, aan wie studiefaciliteiten zijn toegekend, is verplicht zich na het verstrijken van de in lid 4 bedoelde termijn aan het eerstvolgende examen te onderwerpen en de uitslag daarvan aan het college mede te delen, tenzij zulks op grond van persoonlijke omstandigheden niet kan worden verlangd.
Dit geldt ook voor interne studies.
Artikel 17:10:1:1 Studie op verzoek van de ambtenaar
Dit geldt ook voor interne studies.
Hoofdstuk 18 Verplaatsingskosten
Artikel 18:1:1:1 Begripsbepalingen
Artikel 18:1:2:1 Betrekken en verlaten dienstwoning
Het college verleent een verhuiskostenvergoeding als de ambtenaar aan de volgende voorwaarden voldoet:
Artikel 18:1:4:1 Verhuiskostenvergoeding
De verhuiskostenvergoeding bestaat uit een vergoeding voor:
Artikel 18:1:5:1 Tegemoetkoming reiskosten
niet meteen na de indiensttreding woonruimte kan vinden, gedurende ten hoogste twee jaar na het ontstaan van de verplichting tot verhuizing een tegemoetkoming in de reiskosten van zijn woonadres naar zijn werkadres en andersom.
2.Het college verleent aan de in een salarisschaal 1 tot en met 4 ingedeelde ambtenaar een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen van en naar de woonplaats, met dien verstande dat de reiskosten buiten het woongebied niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het college verleent aan de ambtenaar die door inschaling in salarisschaal 5 of hoger de tegemoetkoming verliest, gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf het moment, waarop hij de tegemoetkoming verliest, een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks van en naar de woonplaats reizen gelijk aan de helft van de laatstelijk genoten tegemoetkoming.
Artikel 18:1:6:1 Tegemoetkoming woonkosten
Het college kan als het dienstbelang het niet of niet langer gedoogt dat de ambtenaar, bedoeld in artikel 18:1:5:1, lid 1, heen en weer reist, gedurende ten hoogste twee jaar na het ontstaan van de verplichting tot verhuizing de ambtenaar een tegemoetkoming in de tijdelijke woonkosten in het woongebied verlenen. Deze tegemoetkoming is ten hoogste gelijk is aan de tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in artikel 18:1:7:1.
Artikel 18:1:7:1 Hoogte tegemoetkoming in de reiskosten
De tegemoetkoming in de reiskosten bestaat, ongeacht of de ambtenaar gebruik maakt van openbaar vervoer of eigen middel van vervoer, ten hoogste uit een bedrag ter hoogte van de kosten van:
Artikel 18:1:8:1 Overgangsregeling
Vóór 1 januari 2011 gemaakte individuele afspraken over een reiskostenvergoeding, pension-kostenvergoeding, woonkostenvergoeding en verhuiskostenvergoeding blijven van kracht.
Het in artikel 15:1:17, lid 1 bedoelde gebied is het grondgebied van de gemeenten Angerlo, Arnhem, Didam, Doesburg, Duiven, Lingewaard (voorheen Bemmel, Gendt en Huissen), Overbetuwe (voorheen Elst, Heteren en Valburg), Renkum, Rheden, Rozendaal, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar.
Dit hoofdstuk kan worden aangehaald als "Verplaatsingskostenverordening".
Hoofdstuk 19 Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer
Hoofdstuk 19a Rechtspositie ambulancepersoneel
Hoofdstuk 19b Aanvullende rechtspositieregeling voor de ambtenaar in een instelling voor kunsteducatie
Paragraaf 1: Algemene bepalingen
Dit hoofdstuk is van toepassing op ambtenaren werkzaam in de kunsteducatie in de functie van:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder instelling: een onderdeel van de gemeente dat kunsteducatie aanbiedt of ondersteunt.
Artikel 19b:4 Functioneringsgesprek
Na elke periode van een jaar wordt met de ambtenaar een functioneringsgesprek gehouden.
Artikel 19b:5 Verdeling van werkzaamheden
Het college stelt aan de hand van het sjabloon van bijlage IVa een regeling vast waarin per discipline de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren staat. In de regeling kan per discipline een afwijking op deze verhouding en de voorwaarden daarvoor worden opgenomen. Voor de vaststelling van deze regeling is overeenstemming vereist tussen de werkgever en de OR.
Artikel 19b:6 Vaststelling salaris
Als een ambtenaar in een functie wordt benoemd zonder dat hij reeds voldoet aan alle daarvoor geldende eisen van ervaring, opleiding of vaardigheden, kan zijn salaris worden vastgesteld in één van de aanloopbedragen van de bij de functie behorende salarisschaal. De aanloopbedragen zijn opgenomen in de salaristabel, genoemd in bijlage IV.
Artikel 19b:9 Recht op toelage onregelmatige dienst
Het verlof, bedoeld in het tweede lid, wordt op verzoek van de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid (Noot: in de Arnhemse nummering is dit 6:2:4:1), of aan artikel 6:2:6 (Noot: in de Arnhemse nummering is dit 6:2:6:1).
Paragraaf 3: Arbeidsduur en vakantie
Bij een deeltijdbetrekking geldt de duur van de vakantie naar rato.
2.De vakantie-uren worden gelijkelijk over de verplicht vrije periodes en eventueel de vrij opneembare vakantie verdeeld, met een maximum van 36 uur per week.
Artikel 19b:11 Verplicht vrije periodes
Artikel 19b:12 Vaststellen van het rooster
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking, die op 31 december 2008 een kortere arbeidsduur heeft dan 1836 uur per jaar, wordt de arbeidsduur met ingang van 1 januari 2009 met 72 uur per jaar verhoogd. Deze verhogingen vinden plaats totdat voor de ambtenaar een arbeidsduur geldt van 1836 uur per jaar. Voor een ambtenaar met een deeltijdbetrekking gelden deze verhogingen naar rato.
Artikel 19b:14 Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn
Tot 1 januari 2012 vindt geen ontslag plaats op grond van artikel 8:3 indien en voor zover dit ontslag uitsluitend wordt veroorzaakt door verhoging van het aantal te werken uren als bedoeld in artikel 19b:13.
Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een verplicht vrije periode
Vakantie voor de gecompenseerde vakantie-uren wordt op verzoek van de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, (Noot: in de Arnhemse nummering is dit 6:2:4:1) of aan artikel 6:2:6 (Noot: in de Arnhemse nummering is dit 6:2:6).
Uiterlijk in de tiende week van elk cursusjaar bekijkt het college of het totaal aantal uren werk voor ambtenaren met dezelfde functie overeenkomt met de totale aanstellingsomvang van deze ambtenaren.
Artikel 19b:17 Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde
3.Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de ontslagvolgorde, genoemd in het tweede lid.
Artikel 19b:18 Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de formele arbeidsduur
Op de ambtenaar is hoofdstuk 10d niet van toepassing. Ontslag op grond van artikel 8:3 vindt slechts plaats indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.
Artikel 19b:19 Garantie-uitkering KV
In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid heeft de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarde in het tweede lid onder c, maar wel aan de overige voorwaarden in het tweede lid, recht op een garantie-uitkering KV gedurende 6 maanden. Deze uitkering bedraagt 70% van het minimumuurloon vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren.
De ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend, is verplicht zich in te schrijven als werkzoekende bij het CWI en zich beschikbaar te stellen voor het aannemen van passende werkzaamheden. Daarnaast dient hij alle informatie te verstrekken die voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk is. Bij het niet nakomen van deze verplichtingen kan het college besluiten de garantie-uitkering (gedeeltelijk) te beëindigen.
Indien het recht op een garantie-uitkering KV op grond van het zevende lid geheel of gedeeltelijk is beëindigd, en vervolgens de werkzaamheden die tot dat eindigen hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan, herleeft het recht op de garantie-uitkering KV voor zover er geen nieuwe rechten op enige uitkering uit hoofde van het ontslag uit deze werkzaamheden zijn ontstaan.
SALARISSCHALEN KUNSTEDUCATIE PER 1 OKTOBER 2014
Salaris docenten, consulenten en balletbegeleiders
SALARISSCHALEN KUNSTEDUCATIE PER 1 APRIL 2015
Salaris docenten, consulenten en balletbegeleiders
BIJLAGE IVA BIJ HOOFDSTUK 19B: SJABLOON VOOR DE VERDELING VAN WERKZAAMHEDEN VOOR ONDERWIJZEND PERSONEEL IN DE KUNSTEDUCATIE
LOGA-partijen vinden dat bij de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren binnen de aanstelling lokaal maatwerk gewenst is. Daarom is in artikel 19b:5 vastgelegd dat de werkgever, met toepassing van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), een lokale regeling vaststelt waarin per discipline de verhouding wordt vastgesteld van de verschillende soorten werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren.
Van een vaste verhouding naar een lokale regeling
Tot 1 januari 2009 kende de aanvullende rechtspositieregeling voor onderwijzend personeel een vaste maximale verhouding van 26 lesgebonden uren en 10 overige niet-lesgebonden uren. Per 1 januari 2009 wordt deze vaste maximale verhouding losgelaten. Reden daarvoor is dat een centraal voorgeschreven verhouding geen recht kan doen aan verschillen per discipline, per instelling of per onderwijzend personeelslid. Met een lokale regeling kan wel ingespeeld worden op deze specifieke kenmerken.
In dit sjabloon worden mogelijke werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren opgesomd. Die opsomming is niet limitatief. In een instelling kan worden vastgesteld dat bepaalde in het sjabloon genoemde werkzaamheden niet binnen de instelling voorkomen en dus niet in de lokale regeling worden opgenomen. Daarentegen kan ook worden vastgesteld dat er instellingsspecifieke werkzaamheden zijn die niet in het sjabloon voorkomen, maar die wel in de lokale regeling moeten worden genoemd. Het sjabloon is dus een handvat voor de lokale regeling waarin onder andere rekening wordt gehouden met
Schematisch is de opbouw van het sjabloon als volgt:
Dit sjabloon onderscheidt als hoofdcategorieën:
De categorie niet-lesgebonden uren kan vervolgens weer opgedeeld worden in drie subcategorieën:
2a.Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren.
Deze subcategorie hangt direct samen met de lesgebonden uren.
Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.
Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.
De (sub)categorieën zijn hierna verder uitgewerkt:
1.Lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen
Het gaat in deze categorie om het aantal te verzorgen lesgebonden uren op jaarbasis. Het betreft alle door een discipline uit te voeren les- of cursuswerkzaamheden, al of niet te onderscheiden naar bijvoorbeeld:
o Type lessen/cursussen: individuele lessen, combinatielessen, groepslessen, klassikale lessen
2.Niet-lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen
2.a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren
Het gaat in deze subcategorie om de werkzaamheden van elke discipline in een bepaalde verhouding tot het aantal lesgebonden uren. Dit is afhankelijk van het type instelling en het type lessen/werkzaamheden. Deze uren worden ook wel “aanstellingsafhankelijke of leerling- of cursistafhankelijke uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:
o Inhoudelijke voorbereiding en nazorg van de lessen
o Bijhouden van lesvorderingen en lesresultaten, leerlingvolgsysteem en dergelijke
o Administratieve afwikkeling van de lessen/cursussen (bijvoorbeeld presentielijsten)
o Rapporten/studieverslagen voor van de leerlingen/cursisten
o (Voortgangs)gesprekken met ouders/verzorgers/leerlingen
o Bijhouden van de pedagogische, methodische en didactische ontwikkelingen
o Bijhouden van vakliteratuur (*)
o Onderhouden van de direct aan de lespraktijk verbonden artistieke vaardigheden
* Elke medewerker wordt geacht ook zelf te investeren in het bijhouden van pedagogisch-didactische ontwikkelingen, het lezen van vakliteratuur en het onderhouden van de artistieke vaardigheden. Niettemin zijn er situaties voorstelbaar (bijvoorbeeld indien het onderwijzend personeelslid een onderwijsvernieuwende werkzaamheid heeft) waar toedeling van tijd voor dergelijke werkzaamheden geboden is.
Het gaat in deze subcategorie om werkzaamheden die losstaan van het aantal lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “organisatiegebonden uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:
o Personeelsvergaderingen, afdelingsvergaderingen, sector- en sectievergaderingen
o Collegiaal overleg (intern en extern)
o Voorbereiding en deelname aan open dagen
o Functioneringsgesprekken, ontwikkelingsgesprekken, persoonlijk ontwikkelingsplan
o Overleg over het jaarlijkse cursusboekje/studiegids
o Zorg voor het instrumentarium van de instelling en (indien gebruik door de werkgever verplicht is gesteld) van het eigen instrument/gereedschap
Het gaat in deze subcategorie om specifieke werkzaamheden die losstaan van het aantal lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “persoonsgebonden uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:
o Werkzaamheden voor onderzoek en ontwikkeling in relatie tot de lessen en lesmaterialen
o Materiële voorbereiding en nazorg van de lessen
o Lidmaatschap van de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging
o Organisatie en voorbereiding van leerlingenuitvoeringen/-concerten (intern en/of extern)
o Organisatie en voorbereiding van concerten speciaal voor onderwijzend personeelsleden (intern en/of extern)
o Organisatie en voorbereiding van exposities (intern en/of extern)
o Organisatie en voorbereiding van instellingspresentaties (intern en/of extern)
o Deelname aan activiteiten en evenementen voor zover niet genoemd onder subcategorie 2b.
o Organiseren van kunstuitingen van cursisten, zoals voorspeelavonden en tentoonstellingen
o Begeleiden van een collega bij een voorspeelavond
o Algemene organisatiewerkzaamheden, bijvoorbeeld voor nieuwsbrief/schoolkrant van de instelling
o Adviseren van leerlingen ten aanzien van instrument- of materiaalkeuzes
o Bijhouden van de vakgebonden bibliotheek van de instelling
o Bijdragen aan het jaarlijkse cursusboekje/studiegids
o Opleiding en ontwikkeling, of andere activiteiten die ertoe bijdragen de eigen vakbekwaamheid op peil te houden
o Deelname aan studiedagen van bijvoorbeeld beroepsverenigingen, vakgroepen, mits de werkgever toestemming heeft verleend
o Het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties van dezelfde instelling voor kunsteducatie.
Van sjabloon naar lokale regeling
Om een beeld te geven hoe aan de hand van het sjabloon een lokale regeling tot stand kan komen geeft het LOGA een voorbeeld. U dient dit voorbeeld niet op te vatten als een door het LOGA gewenste verdeling van de verhouding lesgebonden uren versus niet-lesgebonden uren. Het gaat om de wijze waarop aan de hand van het sjabloon een lokale regeling kan worden opgesteld.
Binnen instelling X is onderwijzend personeel werkzaam in drie verschillende disciplines:
Binnen instelling X geldt per discipline de volgende verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren:
Binnen instelling X zijn de aanstellingen van het onderwijzend personeel in omvang zeer verschillend. Daarom wordt er in instelling X voor gekozen om binnen de categorie niet-lesgebonden uren per aanstellingsomvang een uitsplitsing te maken in de subcategorieën. Die uitsplitsing is als volgt:
De verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën
In dit voorbeeld is de verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën voor alle disciplines gelijk. Het is ook mogelijk om elke discipline een aparte verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën te maken.
Individuele afwijkmogelijkheden op de verhouding per discipline
Er zijn individuele omstandigheden voorstelbaar waarin het onredelijk is vast te houden aan de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden die per discipline is bepaald. Bijvoorbeeld door rekening te houden met:
. zeer veel of zeer weinig ervaring van het onderwijzend personeellid of
. het cursustype dat het onderwijzend personeelslid geeft (groepslessen versus individuele lessen)
In de lokale regeling kunnen individuele afwijkingsmogelijkheden op de verhouding die per discipline is vastgelegd worden opgenomen. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden voordat individuele afwijking is toegestaan, dienen in de lokale regeling te worden opgenomen. Deze individuele afwijkmogelijkheden bepalen tezamen met de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren die voor de discipline van de ambtenaar is vastgelegd, welke verhouding voor de individuele ambtenaar geldt.
Voor discipline D staat in de lokale regeling dat de verhouding 70% lesgebonden uren en 30% niet-lesgebonden uren geldt. In de lokale regeling is ook vastgelegd dat voor discipline D een individuele afwijkmogelijkheid bestaat voor ambtenaren met minder dan 3 jaar ervaring. Die ambtenaren krijgen ten koste van het aantal lesgebonden uren 5% meer niet-lesgebonden uren voor de voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren.
Het college stelt bij toepassing van de lokale regeling voor een ambtenaar met discipline D en minder dan 3 jaar ervaring de verhouding vast op 65% lesgebonden en 35% niet-lesgebonden uren. Deze 5% extra voor niet-lesgebonden uren wordt binnen de subcategorieën geheel toegeschreven aan subcategorie 2a.
Te overwegen valt om een beperkt percentage van de tijd niet toe te wijzen aan specifieke activiteiten. Niet alles valt namelijk op voorhand te plannen. Aan een aantal kleinere werkzaamheden uit de eerder genoemde (sub)categorieën hoeft dan eveneens niet specifiek tijd te worden toegewezen; zij kunnen tot de vrij in te delen tijd worden gerekend.
BIJLAGE IVA 1 BIJ HOOFDSTUK 19B: FUNCTIEBESCHRIJVINGEN
Informeert en adviseert (potentiële) cliënten over de mogelijkheden van steunfunctieactiviteiten.
Overlegt met (de leiding van) potentiële cliënten over wensen en verwachtingen.
Stelt een activiteiten- of begeleidingsplan op of ondersteunt de cliënt daarbij.
Overlegt waar nodig met externe instanties.
B.2 Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten
Geeft informatie en adviezen over methoden en leermiddelen. Verzorgt teamtrainingen en individuele begeleiding van docenten.
Adviseert bij de aanschaf van leermiddelen en ontwikkelt, waar nodig, zelf leermiddelen en methodieken.
Organiseert met de cliënt producties, tentoonstellingen en andere evenementen.
Begeleidt bij de opstelling van werkplannen.
Bewaakt de afspraken met betrekking tot begroting, planning en inzet.
B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en programma’s
Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige vorming.
Levert bijdragen aan beleidsontwikkeling, marktanalyses en aan de ontwikkeling van nieuw aanbod en marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over organisatie en uitvoering van projecten.
Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.
Verzorgt het (meerjaren)leerplan; stemt het leerplan af met leiding en collega’s.
Bepaalt vanuit het leerplan de inhoud van de onderwijsactiviteiten.
Zorgt voor les- en documentatiemateriaal.
B.2 Het geven van de onderwijsactiviteit
Bereidt de activiteit voor; stemt af op het niveau van de groep.
Geeft de onderwijsactiviteit; doet voor en stuurt bij.
Zorgt voor variatie in presentatie en lesvorm.
Houdt rekening met persoonlijkheid en doelstelling deelnemers.
Bespreekt regelmatig de vorderingen met (ouders van) deelnemers en evalueert de onderwijsactiviteit; stelt eventueel leerdoelstellingen bij.
Organiseert kunstuitingen van en voor deelnemers.
B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en -programma’s
Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige vorming.
Levert bijdragen aan marktanalyses, de ontwikkeling van nieuw aanbod en marktontwikkelingsplannen; verlegt met opdrachtgevers en andere instanties over organisatie en uitvoering van projecten.
Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.
B.4 Het verrichten van overige werkzaamheden
Woont diverse overlegvormen bij.
Houdt ontwikkelingen op het vakgebied bij; neemt deel aan na- en bijscholing.
Levert bijdragen aan evenementen/instellingsactiviteiten.
Functiebenaming: Balletbegeleider
Begeleidt klassieke balletlessen en andere lesvormen op piano en andere instrumenten. Zorgt waar nodig voor improvisatie en zorgt ervoor dat het karakter van de oefening muzikaal wordt ondersteund.
Past gedurende de oefening tempo en sfeer aan en legt andere accenten als de docent dit aangeeft.
Verzorgt de instrumentale begeleiding van uitvoeringen.
B.2 Het bijhouden van ontwikkelingen op het vakgebied
Houdt ontwikkelingen binnen het vakgebied bij.
B.3 Het verrichten van overige werkzaamheden
Voert periodiek overleg met de docent over het afstemmen van het spel op de oefeningen en de samenwerking tussen docent en begeleider.
Hoofdstuk 20 Vergoeding piketdiensten beroepsbrandweer
HOOFDSTUK 21 De rechtspositionele erkenning van alternatieve samenlevingsvormen
Artikel 21:1:1 Begripsomschrijving
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan: een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en met het oogmerk duurzaam samen te leven een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het college nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt.
Artikel 21:1:2 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot
De bepalingen die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een levenspartner. Waar in deze bepalingen staat "echtgenoot" moet tevens worden gelezen "levenspartner".
Artikel 21:1:3 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot
Artikel 21:1:4 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot
In gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet naar redelijkheid voorziet, treft het college een passende voorziening.
HOOFDSTUK 22 Overgangs- en slotbepaling UWO
Artikel 22:1:1 Overgangs- en slotbepaling UWO
HOOFDSTUK 24 Reiskostenregeling dienstreizen
Artikel 24:1:1:1 Omschrijving begrippen
Artikel 24:1:2:1 Begin- en eindpunt dienstreis
Artikel 24:1:3:1 Openbaar vervoer
Als de ambtenaar voor de dienstreis per openbaar vervoer gebruik maakt van een niet door het college verstrekt abonnement, komen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, voor vergoeding wegens reiskosten in aanmerking de kosten zonder gebruikmaking van het abonnement, met als maximum de prijs van een door het college verstrekte dagretours voor de eerste klasse.
Artikel 24:1:4:1 Eigen motorvoertuig indien openbaar vervoer niet mogelijk of niet doelmatig is
Indien de ambtenaar de dienstreis naar het oordeel van het college niet of niet op doelmatige wijze kan ondernemen per openbaar vervoer, kan het college in bijzondere gevallen de ambtenaar toestemming geven gebruik te maken van een eigen motorvoertuig. Dan komt voor vergoeding wegens reiskosten in aanmerking een kilometervergoeding op declaratiebasis, die gelijk is aan het fiscaal vrijgestelde kilometerbedrag.
een aanvullende kilometervergoeding op declaratiebasis tot € 0,28 netto.
Indien naar het oordeel van het college het dienstbelang ermee is gebaat dat de ambtenaar naast openbaar vervoer tevens gebruik maakt van een (trein)taxi, vergoedt het college de aan dat taxigebruik verbonden kosten volledig.
Artikel 24:1:7:1 Vergoeding wegens verblijfskosten
Het college vergoedt de in verband met een dienstreis noodzakelijk gemaakte kosten voor maaltijden en logies en voor kleine uitgaven overdag en ‘s avonds volgens artikel 13 van het Reisbesluit binnenland en artikel 5 van de Reisregeling binnenland, met dien verstande dat de daar genoemde bedragen voor logies, ontbijt, lunch en diner als maximum gelden.
Artikel 24:1:8:1 Reiskostendeclaraties
Het declareren van de reis- en verblijfkosten geschiedt op een door het college voorgeschreven wijze, onder overlegging van bewijsstukken. De ambtenaar hoeft voor de in artikel 24:1:7:1 genoemde kleine uitgaven overdag en ‘s avonds geen bewijsstukken te overleggen.
Artikel 24:1:9:1 Financieringsfaciliteiten
Artikel 24:1:10:1 Hardheidsclausule
Artikel 24:1:11:1 Buitenlandse reizen
Het college vergoedt de noodzakelijke, daadwerkelijk gemaakte kosten van verblijf bij dienstreizen in het buitenland. Voor de vergoeding van de kosten van logies geldt als maximum de in de tarieflijst logies- en overige kosten buitenlandse dienstreizen genoemde bedragen voor logieskosten. Voor de vergoeding van de kosten van maaltijden en kleine uitgaven geldt als maximum de in de tarieflijst logies- en overige kosten buitenlandse dienstreizen genoemde bedragen voor overige kosten.
Artikel 24:1:12:1 Intrekking regelingen
Het Vervoerskostenbesluit, het Uitvoeringsbesluit van het Vervoerskostenbesluit, het Reiskostenbesluit alsmede de ter uitvoering van deze besluiten vastgestelde circulaires vervallen.
Dit hoofdstuk kan worden aangehaald als "reiskostenbesluit dienstreizen".
Paragraaf 25:1 Algemene bepalingen
Artikel 25:1:1:1 Begripsomschrijvingen
Artikel 25:1:2:1 Doel en uitgangspunten
Het college biedt de herschikkingskandidaat bij reorganisaties gedurende twee jaar arbeidsbemiddeling met behoud van het dienstverband. Het college neemt daarbij de volgende spelregels in acht:
de periode van twee jaar begint op de datum waarop het college besluit de functie van de medewerker op te heffen (vanwege aan het werk verbonden oorzaken zoals bezuiniging of reorganisatie); het college geeft gedurende deze periode geen toepassing aan artikel 8:3 met uitzondering van de in artikel 25:4:5:1 genoemde situaties;
als het college een passende functie niet of moeilijk binnen de gemeentelijke organisatie of een andere overheidsorganisatie kan verwezenlijken, kan het college de herschikkingskandidaat ook een passende functie bij een andere dan een overheidsorganisatie aanbieden; dit behoeft de instemming van de herschikkingskandidaat;
als het college een passende functie niet kan verwezen¬lijken, biedt het college de herschikkingskandidaat een functie aan, die door aanpassing van de functie eisen en/of door op de persoon gerichte maatregelen zoals bijscholing en dergelijke als passend bij geaardheid en hoedanigheid kan worden beschouwd dan wel als zodanig kan worden gemaakt;
Indien het na zorgvuldig onderzoek en aantoonbare inspanningen niet mogelijk is gebleken om de herschikkingskandidaat binnen de twee jaar arbeidsbemiddeling passende werkzaamheden op te dragen, beëindigt het college het dienstverband van de herschikkingskandidaat na overleg met de herschikkingskandidaat over de eventuele toepassing van een of meerdere uitstroombevorderende maatregelen.
Als het college de herschikkingskandidaat overplaatst naar een andere passende functie en deze plaatsing binnen uiterlijk één jaar na de ingangsdatum van deze plaatsing buiten schuld van de herschikkingskandidaat mislukt, biedt het college de herschikkingskandidaat gedurende één jaar arbeidsbemiddeling met behoud van het dienstverband. Het college neemt daarbij de volgende spelregels in acht:
Artikel 25:1:3:1 Werkingssfeer
Ambtenaren met een tijdelijke aanstelling en personen met een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de artikelen 2:4 en 2:5 kunnen als de grond van de tijdelijkheid van de aanstelling dan wel arbeidsovereenkomst is gelegen in de tijdelijkheid van het werk slechts rechten ontlenen aan de bepalingen van dit hoofdstuk voor de duur van hun tijdelijke aanstelling dan wel arbeidsovereenkomst.
Dit sociaal statuut is niet van toepassing op geheel of gedeeltelijk ontslag van de in artikel 19b:1 genoemde ambtenaren die werkzaam zijn in de kunsteducatie op grond van artikel 8:3 van de arbeidsvoorwaarden door het verminderen van het totaal aantal klokuren of taakuren voor een bepaalde discipline door het verminderen van het aantal inschrijvingen. In alle andere gevallen is het Sociaal Statuut wel van toepassing.
Artikel 25:1:4:1 Bevoegdheid tot reorganisatie
Artikel 25:1:5:1 Competent overlegorgaan
Artikel 25:2:1:1 Melding voorgenomen verandering
Het college meldt elke voorgenomen verandering in de inrichting van de organisatie, een wijziging in de behoefte van arbeidskrachten en de invoering van automatiseringssystemen daaronder begrepen, aan het betrokken medezeggenschapsorgaan dan wel de betrokken medezeggenschapsorganen volgens artikel 12:1:5.
Artikel 25:2:2:1 Plan van aanpak reorganisatie
Ten aanzien van de inrichting van het plan van aanpak gelden in elk geval de volgende voorwaarden:
het plan van aanpak heeft in beginsel twee hoofdfasen: een voorstelfase en een uitwerkingsfase; in de voorstelfase staat in elk geval de reden van de reorganisatie (met de daarin opgenomen probleemstelling) onder gelijktijdige presentatie van een oplossingsrichting of oplossingsrichtingen; in de uitwerkingsfase staat het oplossingsvoorstel met de organisatorische en personele uitwerking, eventueel primair op hoofdlijnen en later gevolgd door uitwerking in detail; tevens staat daarin de voorgenomen ingangsdatum; de organisatorische en personele uitwerking omvat de presentatie van een organisatieschema, een formatieplaatsenplan en een personeelsplan; de organisatorische en personele uitwerking kan tevens de presentatie van een personeelsplaatsingsplan omvatten;
Paragraaf 25:3 Gevolgen reorganisatie voor formatie en bezetting/vacaturevervulling met herschikkingskandidaten
Artikel 25:3:1:1 Regels inzake vacatures en de positie van herschikkingskandidaten
De herschikkingskandidaat, die is benoemd in een functie, die één of twee niveaus ligt onder het oorspronkelijke functieniveau, blijft de positie van herschikkingskandidaat houden tot de benoeming in een functie, die gelijk is aan of hoger dan het oorspronkelijke functieniveau, met als doel het vinden van een passende functie op het oorspronkelijke niveau.
De herschikkingskandidaat, die is benoemd in een functie met een lagere omvang, blijft de positie van herschikkingskandidaat houden tot de benoeming in een functie met een gelijke of hogere omvang dan de oorspronkelijke omvang, met als doel het vinden van een passende functie met de oorspronkelijke omvang.
Artikel 25:3:2:1 Aanwijzing groep als herschikkingskandidaat
Indien bij een te reorganiseren organisatieonderdeel meerdere gelijksoortige functies voorkomen en het aantal gelijksoortige functies dient te worden verminderd, kan het college alle medewerkers, die deze gelijksoortige functies bekleden, als herschikkingskandidaat aanwijzen. De aanwijzing geldt voor een nader te bepalen periode. Een dergelijke aanwijzing behoeft de instemming van de onderdeelcommissie bij reorganisaties waarbij de onderdeelcommissie de overlegpartner is en van de ondernemingsraad bij reorganisaties waarbij de ondernemingsraad de overlegpartner is. Indien de periode van aanwijzing zonder resultaten wordt afgesloten, geldt met ingang van de datum, waarop de aanwijzing afloopt, voor de vaststelling van de boventalligheid de rangorde als omschreven in artikel 25:4:2:1, lid 2.
Paragraaf 25:4 Personele gevolgen
Artikel 25:4:1:1 Betrokkenheid ambtenaar
Het college kan met inachtneming van de vorige leden en met instemming van de onderdeelcommissie bij reorganisaties waarbij de onderdeelcommissie de overlegpartner is en de ondernemingsraad bij reorganisaties waarbij de ondernemingsraad de overlegpartner is nadere regels vaststellen ten aanzien van het informeren, de (wijze van) betrokkenheid en de inspraak van de ambtenaren evenals ten aanzien van de bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
Artikel 25:4:2:1 Aanbod functie
Als meer ambtenaren in gelijke mate voor dezelfde functie in aanmerking komen en overleg met hen over de vraag wie van hen het college als herschikkingskandidaat aanwijst, niet tot overeenstemming leidt, geldt - behoudens een eventuele toepassing van artikel 25:3:2:1 (aanwijzing groep als herschikkingskandidaat) - bij de vaststelling van de boventalligheid de rangorde, als omschreven in artikel 8:3:1:1, tweede lid, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. Naast het doelgroepenbeleid gelden in uitzonderingssituaties kwaliteitscriteria als dienstbelang. Bij de toepassing van kwaliteitscriteria speelt naast beoordelingsresultaten ook een nadere aanduiding van het in het geding zijnde dienstbelang een rol.
Artikel 25:4:3:1 Doorstroombevorderende maatregelen
Ter vergroting van de interne mobiliteit en daarmee van de plaatsingsmogelijkheden van herschikkingskandidaten kan het college onder meer de volgende maatregelen toepassen:
a.tijdelijke boventallige plaatsing op proef;
bij het slagen van een proefplaatsing ontstaan plaatsingsmogelijkheden op termijn;
de hieraan verbonden kosten komen, in afwijking van het bepaalde in artikel 10d:10, vierde lid, volledig voor rekening van de gemeente; daarnaast verleent het college (compenserend) verlof volgens de studiefaciliteitenregeling;
d.aanpassing van taken van oudere ambtenaren;
binnen het demotiebeleid kan het college het takenpakket van oudere ambtenaren aanpassen door bijvoorbeeld belastende taakonderdelen uit de functie te lichten;
e.tijdelijk toevoegen van opvolger aan oudere ambtenaar;
het college kan voor een periode van ten hoogste 2 jaar een mogelijke opvolger (of mogelijke opvolgers) toevoegen aan een oudere ambtenaar;
f.groepsgerichte activiteiten;
het college kan met het oog op deskundigheid en/of vergroting van sollicitatiekansen groepsgerichte programma' s opzetten;
het zeer vroegtijdig opsporen van vacatures kan een middel zijn om doorstroming te realiseren;
het college neemt dit aspect mee in het managementontwikkelingsprogramma.
Artikel 25:4:4:1 Uitstroombevorderende maatregelen
Indien het college geen toepassing kan geven aan artikel 25:4:2:1 (aanbod functie) kan het college met instemming van de herschikkingskandidaat en met inachtneming van de regels en het protocol betreffende de positie van herschikkingskandidaten, als opgenomen in de bijlage, onder meer een van de volgende maatregelen treffen:
een bemiddeling kan plaatsvinden naar een externe functie binnen het beschouwingsgebied van de afdeling p&o; ook behoort bemiddeling naar een buitengemeentelijke functie tot de mogelijkheden, eventueel met inschakeling van een extern bureau;
een collegiale doorlening vindt plaats met behoud van ambtelijk dienstverband; het college kan zonodig een extern bureau inschakelen;
outplacement vindt plaats met inschakeling van een extern bureau;
deeltijd-FPU is een gedeeltelijke vervroegde uittreding;
e.ontslag op eigen verzoek met een uitkering;
het college kan een ontslag op eigen verzoek bevorderen door met de herschikkingskandidaat een afkoop van de uitkering volgens de Werkloosheidswet en de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering overeen te komen;
f.verlof met behoud van bezoldiging bij opstarten eigen zaak;
de herschikkingskandidaat, die een eigen zaak of bedrijf wil opzetten, kan voor de duur van ten hoogste 1 jaar in aanmerking komen voor buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging.
Bovenstaande maatregelen kunnen ook gelden voor de ambtenaar, die met zijn vertrek ruimte maakt voor een herschikkingskandidaat, voor wie naar het zich laat aanzien geen oplossing mogelijk is.
de afdeling p&o kan informatie verstrekken over banen bij een andere werkgever;
de afdeling p&o kan een cursus of training organiseren om de kansen op succes bij sollicitaties te vergroten;
het college verleent voor sollicitaties buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging;
d.reiskosten bij sollicitaties;
het college vergoedt de reiskosten bij sollicitaties, in afwijking van het bepaalde in artikel 10d:10, vierde lid, op basis van de gemeentelijke regeling, indien en voor zover de nieuwe werkgever geen vergoeding verleent;
het college kan voor omscholing naar een functie bij een andere werkgever studiefaciliteiten verlenen, zodat de kansen op de arbeidsmarkt stijgen; de vergoeding van kosten is, in afwijking van het bepaalde in artikel 10d:10, vierde lid, 100%; daarnaast heeft de ambtenaar recht op (compenserend) verlof volgens de studiefaciliteitenregeling;
het college gebruikt op verzoek van de herschikkingskandidaat de minimale opzegtermijn bij ontslag op eigen verzoek van 1 maand;
g.loonsuppletie bij aanvaarden functie bij een andere werkgever;
het college kan bij het door de ambtenaar aanvaarden van een lager betaalde functie bij een andere werkgever met de ambtenaar een aflopende loonsuppletie overeenkomen;
h.terugkeergarantie na aanvaarden van functie bij een andere werkgever;
het college kan bij het door de ambtenaar aanvaarden van een functie bij een andere werkgever tot uiterlijk 6 maanden na de ingangsdatum van het ontslag op eigen verzoek een terugkeergarantie verlenen met behoud van rechtspositie;
i.werktijdvermindering met garantie terugkeer op voltijd-basis;
het college biedt de ambtenaar de mogelijkheid om op proef te gaan werken in deeltijd met de garantie, dat de ambtenaar binnen 1 jaar weer op voltijd-basis kan gaan werken;
j.vergoeding reiskosten woon-werkverkeer (verhuizing niet noodzakelijk);
het college kan de ambtenaar gedurende ten hoogste twee jaar een tegemoetkoming in de reiskosten verlenen, indien de afstand woning werk als gevolg van de aanvaarding van een functie bij een andere werkgever toeneemt; hoofdstuk 18 is van toepassing; de tegemoetkoming geldt alleen, indien en voor zover de nieuwe werkgever deze kosten niet vergoedt;
k.vergoeding reiskosten woon-werkverkeer en/of woonkosten (verhuizing wel noodzakelijk);
indien de ambtenaar een functie bij een andere werkgever aanvaardt en een verhuizing noodzakelijk is, kan het college gedurende ten hoogste twee jaar een tegemoetkoming in de (dagelijkse) reiskosten en/of woonkosten verlenen volgens de onder j. genoemde gemeentelijke regeling; de tegemoetkoming geldt alleen, indien en voor zover de nieuwe werkgever deze kosten niet vergoedt.
Artikel 25:4:5:1 Gevolgen weigering aanbod of onvoldoende medewerking
De ambtenaar, die nog in de aanloopschaal is ingedeeld, behoudt bij plaatsing in een functie van een lager niveau de salarisaanspraken betreffende de oorspronkelijke functionele schaal, tenzij op grond van een beoordeling over het functioneren in de oorspronkelijke functie is vastgesteld, dat de ambtenaar niet voldoet aan de voorwaarden om voor de functionele schaal in aanmerking te komen.
De ambtenaar heeft het recht een studie, waarvoor studiefaciliteiten zijn verleend, af te ronden. Op hem rust geen terugbetalingsverplichting, indien hij deze studie staakt in verband met verandering van functie of een andere studie gaat volgen, die van belang is voor de vervulling van de nieuwe functie.
Artikel 25:4:7:1 Hardheidsclausule
Het college is bevoegd in individuele zaken, waarin dit sociaal statuut niet of niet in redelijkheid voorziet een bijzondere voorziening te treffen. Hieraan gaat overleg met de onderdeelcommissie bij reorganisaties waarbij de onderdeelcommissie de overlegpartner is en de ondernemingsraad bij reorganisaties waarbij de ondernemingsraad de overlegpartner is vooraf doch uitsluitend over de voorziening als zodanig.
Artikel 25:4:9:1 Bezwarenprocedure
De ambtenaar, die bezwaar heeft tegen een beslissing over de toepassing van dit hoofdstuk, kan bezwaar aantekenen bij het college volgens de Regeling voor de behandeling van bezwaarschriften voor de gemeente Arnhem 2010.
Paragraaf 25:5 Overdracht gemeentelijke taken/privatisering
Artikel 25:5:1:1 Overdracht gemeentelijke taken
Het college kan ter waarborging van de belangen van de bij een overdracht betrokken ambtenaren in overleg met de commissie voor georganiseerd overleg een specifiek sociaal statuut opstellen bij wijze van aanvullende of afwijkende regelgeving. In elk geval stelt het college een specifiek sociaal statuut op bij een overdracht van gemeentelijke taken aan een andere particuliere werkgever met een overgang van meerdere ambtenaren (privatisering).
Paragraaf 25:6 Overgangs- en overige bepalingen
Artikel 25:6:1:1 Nadere regels
Artikel 25:6:2:1 Overgangsbepalingen
Artikel 25:6:3:1 Citeertitel en looptijd
BIJLAGE 1: BIJLAGE BIJ HET SOCIAAL STATUUT: VACATUREVERVULLING EN PROTOCOLLEN HERSCHIKKINGSKANDIDATEN, TRANSFERKANDIDATEN EN VRIJWILLIGE KANDIDATEN
Uitgangspunt van het personeelsbeleid is, dat het bevorderen van mobiliteit van de medewerkers een goede zaak is: niet alleen voor herschikkings- en transferkandidaten, maar in beginsel voor elke medewerker. Maatschappelijke ontwikkelingen, de kansen voor individuele medewerkers en de bedrijfsvoering van de organisatie vragen immers meer flexibiliteit en een toekomstgerichte houding van de medewerkers. Bij de bevordering van de mobiliteit spelen een belangrijke rol:
het mobiliteitsoverleg: een overleg van de afdeling p&o; de afdeling bespreekt in dat overleg de mogelijkheden van het afstemmen van vacatures en kandidaten op elkaar.
Een herschikkingskandidaat is een medewerker die boventallig is door een besluit van het college tot opheffing van zijn functie. Deze opheffing is het gevolg van een reorganisatie of bezuiniging. Het Sociaal Statuut is van toepassing op de herschikkingskandidaat. Partijen maken bij de arbeidsbemiddeling gebruik van de diensten van de afdeling p&o.
Een transferkandidaat is een medewerker, ten aanzien van wie het college heeft besloten hem uit zijn functie te ontheffen vanwege problemen in het functioneren van de medewerker. Deze problemen kunnen verschillende oorzaken hebben. Bijvoorbeeld: een gewijzigde taakstelling; samenwerking met anderen; in de medewerker zelf gelegen oorzaken; medische redenen; samenwerking met leidinggevenden. Het college onderbouwt zijn besluit tot ontheffing van de medewerker uit zijn functie door functionerings- en beoordelingsgesprekken. De regeling transferbesluiten is van toepassing op de transferkandidaat. Partijen maken bij de arbeidsbemiddeling gebruik van de afdeling p&o.
Verschil tussen een herschikkingskandidaat en een transferkandidaat
Het verschil tussen een herschikkingskandidaat (hoofdstuk 25) en een transferkandidaat (hoofdstuk 26) is, dat het college:
Een vrijwillige kandidaat is een medewerker die behoefte heeft aan blijvende of tijdelijke verandering van functie binnen of buiten de eigen dienst en binnen of buiten de gemeente. Deze medewerker kan zich als vrijwillige kandidaat aanmelden bij de afdeling p&o. Partijen maken bij de arbeidsbemiddeling gebruik van de diensten van de afdeling p&o.
Aanscherping en aanvulling van de procedure van vacaturevervulling.
De procedure van vacaturevervulling is aangescherpt en aangevuld. Dit trad in werking op .. december 2010 en heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2010.
Doelen zijn: bevorderen van de interne mobiliteit; een bijdrage leveren aan de bezuiniging; zo veel mogelijk voorkomen van gedwongen ontslagen; voorkomen van de noodzaak vooraf een rigide vacaturestop af te kondigen. Dat stemt overeen met de landelijke CAO: “Geen gedwongen ontslagen is het uitgangspunt.”
Samenstelling en taak van de regiecommissie.
De regiecommissie bestaat uit het hoofd van de afdeling P&O. De afdeling p&o en in het bijzonder de projectleider mobiliteit ondersteunen haar. De regiecommissie legt het voorgenomen besluit over het al dan niet benoemen van herschikkings- en transferkandidaten in een vacature voor aan de directeur. Onderschrijft de directeur het voorgenomen besluit niet, dan beslist de gemeentesecretaris, gehoord de directeur. De regiecommissie kent een hoog werktempo.
De projectleider mobiliteit krijgt een stevige rol als volgt:
Collectief besluit over niet herbezetten vacatures.
Het DT neemt op korte termijn een voorlopig collectief besluit over het wel of niet invullen van vacatures.
De directeuren bereiden dit besluit voor in hun MT’s aan de hand van een lijst met:
De directeuren benoemen functies die zo specifiek zijn dat de regiecommissie bij een vacature in die gevallen kan besluiten voor dergelijke functies te gaan werven. Het DT neemt vervolgens een besluit op basis van de voorstellen van de directeuren. P&O zal dit proces ondersteunen. De voorbereiding van dit DT-besluit is vanuit bezuinigingsoptiek een vrij kritisch proces. Voorbeeld: als nu zoekrichtingen worden aangegeven waarbij bijvoorbeeld beleidsfuncties ter discussie kunnen komen, functies wijkgericht werken, functies in de subsidieverstrekking, functies in de vergunningverlening, facilitaire functies dan moet dat al snel gaan betekenen dat deze bij verloop (vooralsnog) niet worden vervangen. Dit DT besluit dient vanuit het bezuinigingsproces in combinatie met een visie op de veranderende organisatie te worden voorbereid.
Incidenteel besluit over vervullen vacature.
Nu is de directeur bevoegd te besluiten een vacature wel of niet in te vullen. In de nieuwe situatie beslist de directeur selectief een vacature wel of niet in te vullen (voor zover het een functie betreft die niet valt onder het DT-besluit over het niet vervullen van vacatures). Besluit de directeur een vacature in te vullen, dan meldt de directeur de vacature aan de regiecommissie. Is de regiecommissie het niet eens met dat besluit, dan beslist de gemeentesecretaris gehoord de directeur. De regiecommissie zal de directeur gevraagd en ongevraagd adviseren als de regiecommissie van oordeel is dat interne werving tot resultaat zou moeten kunnen leiden. De afdeling p&o meldt de vacature aan alle herschikkings- en transferkandidaten.
Positie van herschikkings- en transferkandidaten.
De projectleider mobiliteit stuurt door actieve bemiddeling maximaal op benoeming van geschikte of op korte termijn geschikt te maken herschikkings- en transferkandidaten in vacatures. De projectleider mobiliteit brengt advies uit aan de regiecommissie over de benoeming van een herschikkings- of transferkandidaat in een vacature. De regiecommissie legt het voorgenomen besluit over het al dan niet benoemen van herschikkings- en transferkandidaten in een vacature voor aan de directeur. Deze procedure (advies projectleider aan regiecommissie; voorleggen door regiecommissie aan directeur) duurt ten hoogste 14 dagen. Onderschrijft de directeur het voorgenomen besluit niet, dan beslist de gemeentesecretaris, gehoord de directeur.
Indien er geen plaatsing van herschikkings- en transferkandidaten mogelijk is, volgt interne werving. De interne werving via Intranet gebeurt gelijktijdig in de dienst waar de vacature is en de overige diensten. De werkgever maakt alle vacatures nadrukkelijker bekend aan alle medewerkers op de startpagina van intranet. Gebleken is dat de interne vacatures op het P&O plein vragen om gericht zoeken, dat niet aansluit bij het bevorderen van interne mobiliteit. Door de vacatures direct zichtbaar onder de aandacht te brengen wordt interesse opgewekt, wat de mobiliteit ten goede kan komen.
Leidt de interne werving niet tot vervulling van de vacature dan biedt de gemeente de vacature tevens aan bij de andere KAN-gemeenten (www.werkeningelderland.nl) en volgt gelijktijdig externe werving.
Inhuren van externe medewerkers voor tijdelijk werk.
De procedure van werving en selectie van externe medewerkers voor tijdelijk werk verloopt op dezelfde manier als de procedure van werving en selectie van medewerkers. Dat wil zeggen: eerst wordt bekeken of een (potentiële) herschikkings- of transferkandidaat het tijdelijke werk kan doen; is er geen herschikkings- of transferkandidaat die het tijdelijke werk kan doen, dan vindt interne publicatie van tijdelijk werk en werving daarvoor plaats. Ook dit werkproces zal een zo kort mogelijke termijn in beslag nemen.
Verlenen van opdrachten aan externe organisaties.
De procedure van het verlenen van opdrachten aan externe organisaties verloopt op dezelfde manier als de procedure van vacaturevervulling. Dat wil zeggen: eerst wordt bekeken of een (potentiële) herschikkings- of transferkandidaat de opdracht kan vervullen; is er geen herschikkings- of transferkandidaat die de opdracht kan vervullen, dan vindt interne publicatie van opdrachten en werving daarvoor plaats.
Tekst van de procedure van vacaturevervulling.
De tekst van de procedure van vacaturevervulling wijzigt hierdoor als volgt.
Besluit over vervullen vacature.
De directeur beslist selectief een vacature wel of niet in te vullen (voor zover het een functie betreft die niet valt onder het DT-besluit over het niet vervullen van vacatures). Is de regiecommissie het niet eens met dat besluit, dan beslist de gemeentesecretaris gehoord de directeur.
Melding vacature aan regiecommissie en alle herschikkings- en transferkandidaten.
Heeft de directeur of de gemeentesecretaris besloten een vacature in te vullen, dan meldt de directeur de vacature aan de regiecommissie. De afdeling p&o meldt de vacature aan alle herschikkings- en transferkandidaten.
Voordracht van herschikkings- en transferkandidaten.
De projectleider mobiliteit brengt advies uit aan de regiecommissie over de benoeming van een herschikkings- of transferkandidaat in een vacature. De regiecommissie legt het voorgenomen besluit over het al dan niet benoemen van herschikkings- en transferkandidaten in een vacature voor aan de directeur. Deze procedure (advies projectleider aan regiecommissie; voorleggen door regiecommissie aan directeur) duurt ten hoogste 14 dagen. Onderschrijft de directeur het voorgenomen besluit niet, dan beslist de gemeentesecretaris, gehoord de directeur.
Indien er geen plaatsing van herschikkings- en transferkandidaten mogelijk is, volgt interne werving. De interne werving via Intranet gebeurt gelijktijdig in de dienst waar de vacature is en de overige diensten.
Leidt de interne werving niet tot vervulling van de vacature dan biedt de gemeente de vacature tevens aan bij de andere KAN-gemeenten (www.werkeningelderland.nl) en volgt gelijktijdig externe werving.
Deze procedure geldt ook voor tijdelijk werk en projecten waarvoor inleen beoogd is. De procedure ten aanzien van herschikkings- en transferkandidaten geldt ook voor medewerkers die dreigen herschikkings- of transferkandidaat te worden.
Inschrijving bij de afdeling p&o.
Zodra het college de functie van een medewerker opheft, geeft het college de medewerker de status van herschikkingskandidaat. Daarna meldt het college de medewerker als herschikkingskandidaat aan bij de afdeling p&o.
Zodra het college besluit de medewerker uit zijn functie te ontheffen, geeft het college de medewerker de status van transferkandidaat. Daarna meldt het college de medewerker als transferkandidaat aan bij de afdeling p&o.
Een medewerker die behoefte heeft aan blijvende of tijdelijke verandering van functie binnen of buiten de eigen dienst en binnen of buiten de gemeente kan zich als vrijwillige kandidaat aanmelden bij de afdeling p&o.
Protocol herschikkingskandidaten.
Het college geeft de medewerker de status van herschikkingskandidaat. Het college deelt dit schriftelijk aan de medewerker mede. Vanaf dat moment is het sociaal statuut op de herschikkingskandidaat van toepassing. De herschikkingskandidaat krijgt daardoor de rechten en plichten van het sociaal statuut.
Bemiddeling naar interne en externe functies kan onder meer omvatten: bemiddeling naar een reguliere functie interne of externe functie; bemiddeling naar detachering bij een andere werkgever.
Het college stelt vast dat er problemen zijn ten aanzien van het functioneren van de medewerker. Het college zoekt dan gedurende een bepaalde periode naar oplossingsgerichte acties binnen het werkverband. Het verloop van deze acties is via een schriftelijke neerslag van bijvoorbeeld functioneringsgesprekken, beoordelingsformulieren en afspraken te volgen. Het college schakelt bij die acties bijvoorbeeld de leidinggevende van de medewerker, de afdeling p&o, de bedrijfsarts en de bedrijfsmaatschappelijk werkster in. Uitgangspunten zijn: de medewerker is in beginsel bemiddelbaar naar andere functies; andere maatregelen (bijvoorbeeld disciplinaire maatregelen en ontslag wegens ongeschiktheid) zijn niet mogelijk of niet opportuun.
Het college kan besluiten de medewerker uit zijn functie te ontheffen als er een onoverkomelijk probleem is ten aanzien van het functioneren van de medewerker. Het college deelt dit besluit schriftelijk aan de medewerker mede. Deze problemen kunnen verschillende oorzaken hebben. Bijvoorbeeld: een gewijzigde taakstelling; samenwerking met anderen; in de medewerker zelf gelegen oorzaken; medische redenen; samenwerking met leidinggevenden. Het college onderbouwt zijn besluit tot ontheffing van de medewerker uit zijn functie door functionerings- en beoordelingsgesprekken.
Het college kan de medewerker de status van transferkandidaat geven. Het college deelt dit schriftelijk aan de medewerker mede. Vanaf dat moment is de regeling transferbesluiten op de transferkandidaat van toepassing. De transferkandidaat krijgt daardoor de rechten en plichten van de regeling transferbesluiten.
Bemiddeling naar interne en externe functies kan onder meer omvatten: bemiddeling naar een reguliere functie interne of externe functie; bemiddeling naar detachering bij een andere werkgever.
Protocol Vrijwillige Kandidaten.
Herschikkingskandidaten en transferkandidaten.
Partijen maken bij de arbeidsbemiddeling gebruik van de diensten van de afdeling p&o. De afdeling p&o maakt afspraken met het college en de herschikkingskanddaat/transferkandidaat over de aan hen te verlenen diensten. Bijvoorbeeld:
Bemiddeling naar interne en externe functies kan onder meer omvatten: bemiddeling naar een reguliere functie interne of externe functie; bemiddeling naar detachering bij een andere werkgever.
Een trajectplan tussen het college en de herschikkingskandidaat/transferkandidaat is dus verplicht. De afdeling p&o kan hiervoor diensten verlenen. Het college en de herschikkingskandidaat/transferkandidaat bepalen de inhoud van het trajectplan.
Een medewerker die behoefte heeft aan blijvende of tijdelijke verandering van functie binnen of buiten de eigen dienst en binnen of buiten de gemeente kan zich als vrijwillige kandidaat aanmelden bij de afdeling p&o. Partijen maken bij de arbeidsbemiddeling gebruik van de diensten van de afdeling p&o.
HOOFDSTUK 26 Regeling Transferbesluiten
Artikel 26:1:1:1 Begripsomschrijvingen
Artikel 26:1:2:1 Doel en uitgangspunten
Het college biedt de transferkandidaat, in afwijking van het bepaalde in artikel 10d:6, vijfde lid, gedurende ten hoogste twee jaar arbeidsbemiddeling met behoud van het dienstverband. Indien de redenen, die tot het besluit leidden de ambtenaar uit de functie te ontheffen in overwegende mate aan eigen schuld of toedoen van de transferkandidaat zijn te wijten, is de termijn van arbeidsbemiddeling, in afwijking van het bepaalde in artikel 10d:6, vijfde lid, één jaar. Het college neemt daarbij de volgende spelregels in acht:
de periode van ten hoogste twee jaar begint op de datum waarop het college besluit de ambtenaar uit de functie te ontheffen (vanwege aan personen gebonden oorzaken zoals problemen in het functioneren van de ambtenaar, in de samenwerking met collega’s of leidinggevenden, en medische redenen); het college gaat gedurende deze periode niet over tot beëindiging van het dienstverband van de transferkandidaat, met uitzondering van de in artikel 26:1:8:1 genoemde situaties;
als het college een passende functie niet of moeilijk binnen de gemeentelijke organisatie of een andere overheidsorganisatie kan verwezenlijken, kan het college de transferkandidaat ook een passende functie bij een andere dan een overheidsorganisatie aanbieden; hiervoor is de instemming van de transferkandidaat nodig;
als het college een passende functie niet kan verwezenlijken, biedt het college de transferkandidaat een functie aan, die door aanpassing van de functie-eisen en/of door op de persoon gerichte maatregelen zoals bijscholing en dergelijke als passend bij geaardheid en hoedanigheid kan worden beschouwd dan wel als zodanig kan worden gemaakt;
Indien het na zorgvuldig onderzoek en aantoonbare inspanningen niet mogelijk is gebleken om de transferkandidaat binnen de twee jaar arbeidsbemiddeling passende werkzaamheden op te dragen, beëindigt het college het dienstverband van de transferkandidaat na overleg met de transferkandidaat over de eventuele toepassing van een of meerdere uitstroombevorderende maatregelen.
Als het college de transferkandidaat overplaatst naar een andere passende functie en deze plaatsing binnen uiterlijk één jaar na de ingangsdatum van deze plaatsing buiten schuld van de transferkandidaat mislukt, biedt het college de transferkandidaat gedurende één jaar arbeidsbemiddeling met behoud van het dienstverband. Het college neemt daarbij de volgende spelregels in acht:
de periode van één jaar begint op de datum waarop het college besluit de ambtenaar uit de functie te ontheffen (vanwege aan personen gebonden oorzaken zoals problemen in het functioneren van de ambtenaar, in de samenwerking met collega’s of leidinggevenden, en medische redenen); het college gaat gedurende deze periode niet over tot beëindiging van het dienstverband van de transferkandidaat, met uitzondering van de in artikel 26:1:8:1 genoemde situaties;
Artikel 26:1:3:1 Werkingssfeer
De regeling transferbesluiten is van toepassing op transferkandidaten.
Artikel 26:1:4:1 Positie van transferkandidaten
Ten aanzien van de melding van vacatures en transferkandidaten bij de afdeling p&o en de positie van transferkandidaten gelden de regels en protocollen als opgenomen in de bijlage bij het Sociaal Statuut over vacaturevervulling en protocollen herschikkingskandidaten, transferkandidaten en vrijwillige kandidaten (opgenomen aan het slot van hoofdstuk 25).
Artikel 26:1:5:1 Aanwijzing transferkandidaat
Als er een onoverkomelijk probleem is ten aanzien van het functioneren van de ambtenaar:
Artikel 26:1:6:1 Doorstroombevorderende maatregelen
Ter vergroting van de interne mobiliteit en daarmee van de plaatsingsmogelijkheden van transferkandidaten kan het college onder meer de volgende maatregelen toepassen:
a.tijdelijke boventallige plaatsing op proef;
bij het slagen van een proefplaatsing ontstaan plaatsingsmogelijkheden op termijn;
de hieraan verbonden kosten komen, in afwijking van het bepaalde in artikel 10d:10, vierde lid, volledig voor rekening van de gemeente; daarnaast verleent het college (compenserend) verlof volgens de studiefaciliteitenregeling;
d.aanpassing van taken van oudere ambtenaren;
binnen het demotiebeleid kan het college het takenpakket van oudere ambtenaren aanpassen door bijvoorbeeld belastende taakonderdelen uit de functie te lichten;
e.tijdelijk toevoegen van opvolger aan oudere ambtenaar;
het college kan voor een periode van ten hoogste 2 jaar een mogelijke opvolger (of mogelijke opvolgers) toevoegen aan een oudere ambtenaar;
f.groepsgerichte activiteiten;
het college kan met het oog op deskundigheid en/of vergroting van sollicitatiekansen groepsgerichte programma' s opzetten;
het zeer vroegtijdig opsporen van vacatures kan een middel zijn om doorstroming te realiseren;
het college neemt dit aspect mee in het managementontwikkelingsprogramma.
Artikel 26:1:7:1 Uitstroombevorderende maatregelen
Indien het college geen toepassing kan geven aan artikel 26:1:2:1 (arbeidsbemiddeling) kan het college met inachtneming van de regels en het protocol inzake de positie van transferkandidaten, als opgenomen in de bijlage bij het Sociaal Statuut over vacaturevervulling en protocollen herschikkingskandidaten, transferkandidaten en vrijwillige kandidaten (opgenomen aan het slot van hoofdstuk 25), onder meer een van de volgende maatregelen treffen:
een bemiddeling kan plaatsvinden naar een externe functie binnen het beschouwingsgebied van de afdeling p&o; ook behoort bemiddeling naar een buitengemeentelijke functie tot de mogelijkheden, eventueel met inschakeling van een extern bureau;
een collegiale doorlening vindt plaats met behoud van ambtelijk dienstverband; het college kan zonodig een extern bureau inschakelen;
outplacement vindt plaats met inschakeling van een extern bureau;
deeltijd-FPU is een gedeeltelijke vervroegde uittreding;
e.ontslag op eigen verzoek met een uitkering;
het college kan een ontslag op eigen verzoek bevorderen door met de transferkandidaat een afkoop van de uitkering volgens de Werkloosheidswet en de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering overeen te komen; het college volgt daarbij de richtlijnen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten; ook is een ontslag op eigen verzoek mogelijk, met een uitkering ineens ter grootte van ten hoogste 1 x de jaarbezoldiging;
f.verlof met behoud van bezoldiging bij opstarten eigen zaak;
de transferkandidaat, die een eigen zaak of bedrijf wil opzetten, kan voor de duur van ten hoogste 1 jaar in aanmerking komen voor buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging.
Bovenstaande maatregelen kunnen ook gelden voor de ambtenaar, die met zijn vertrek ruimte maakt voor een transferkandidaat of herschikkingskandidaat, voor wie het college naar het zich laat aanzien geen oplossing kan vinden.
de afdeling p&o kan informatie verstrekken over banen elders;
de afdeling p&o kan een cursus of training organiseren om de kansen op succes bij sollicitaties te vergroten;
het college verleent voor sollicitaties buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging;
d.reiskosten bij sollicitaties;
het college vergoedt de reiskosten bij sollicitaties, in afwijking van het bepaalde in artikel 10d:10, vierde lid, op basis van de gemeentelijke regeling, indien en voor zover de nieuwe werkgever geen vergoeding verleent;
het college kan voor omscholing naar een functie bij een andere werkgever studiefaciliteiten verlenen, zodat de kansen op de arbeidsmarkt stijgen; de vergoeding van kosten is, in afwijking van het bepaalde in artikel 10d:10, vierde lid, 100%; daarnaast heeft de ambtenaar recht op (compenserend) verlof volgens de studiefaciliteitenregeling;
het college gebruikt op verzoek van de transferkandidaat de minimale opzegtermijn bij ontslag op eigen verzoek van 1 maand;
g.loonsuppletie bij aanvaarden functie bij een andere werkgever;
het college kan bij het door de ambtenaar aanvaarden van een lager betaalde functie bij een andere werkgever met de ambtenaar een aflopende loonsuppletie overeenkomen;
h.terugkeergarantie na aanvaarden van functie elders;
het college kan bij het door de ambtenaar aanvaarden van een functie bij een andere werkgever tot uiterlijk 6 maanden na de ingangsdatum van het ontslag op eigen verzoek een terugkeergarantie verlenen met behoud van rechtspositie;
i.werktijdvermindering met garantie terugkeer op voltijd-basis;
het college biedt de ambtenaar de mogelijkheid om op proef te gaan werken in deeltijd met de garantie, dat de ambtenaar binnen 1 jaar weer op voltijd-basis kan gaan werken;
j.reiskosten woon-werkverkeer (verhuizing niet noodzakelijk);
het college kan de ambtenaar gedurende ten hoogste twee jaar een tegemoetkoming in de reiskosten verlenen, indien de afstand woning werk als gevolg van de aanvaarding van een functie bij een andere werkgever toeneemt; hoofdstuk 18 is daarbij van toepassing; de tegemoetkoming geldt alleen, indien en voor zover de nieuwe werkgever deze kosten niet vergoedt;
k.vergoeding reiskosten woon-werkverkeer en/of woonkosten (verhuizing wel noodzakelijk);
indien de ambtenaar een functie bij een andere werkgever aanvaardt en een verhuizing noodzakelijk is, kan het college gedurende ten hoogste twee jaar een tegemoetkoming in de (dagelijkse) reiskosten en/of woonkosten verlenen volgens de onder j. genoemde gemeentelijke regeling; de tegemoetkoming geldt alleen, indien en voor zover de nieuwe werkgever deze kosten niet vergoedt.
Artikel 26:1:8:1 Gevolgen weigering aanbod of onvoldoende medewerking
De ambtenaar, die nog in de aanloopschaal is ingedeeld, behoudt bij plaatsing in een functie van een lager niveau de salarisaanspraken betreffende de oorspronkelijke functionele schaal, tenzij op grond van een beoordeling over het functioneren in de oorspronkelijke functie is vastgesteld, dat de ambtenaar niet voldoet aan de voorwaarden om voor de functionele schaal in aanmerking te komen.
De ambtenaar heeft het recht een studie, waarvoor studiefaciliteiten zijn verleend, af te ronden. Op hem rust geen terugbetalingsverplichting, indien hij deze studie staakt in verband met verandering van functie of een andere studie gaat volgen, die van belang is voor de vervulling van de nieuwe functie.
Artikel 26:1:10:1 Hardheidsclausule
Het college is bevoegd in individuele zaken, waarin dit hoofdstuk niet of niet in redelijkheid voorziet een bijzondere voorziening te treffen. Hieraan gaat overleg met de onderdeelcommissie bij reorganisaties waarbij de onderdeelcommissie de overlegpartner is en de ondernemingsraad bij reorganisaties waarbij de ondernemingsraad de overlegpartner is vooraf doch uitsluitend over de voorziening als zodanig.”
Artikel 26:1:11:1 Bezwarenprocedure
De medewerker, die bezwaar heeft tegen een beslissing inzake de toepassing van dit hoofdstuk, kan bezwaar aantekenen bij het college volgens de Regeling voor de behandeling van bezwaarschriften voor de gemeente Arnhem 2010.
Artikel 26:1:12:1 Nadere regels
Artikel 26:1:13:1 Overgangsbepaling
Artikel 26:1:14:1 Citeertitel en looptijd
HOOFDSTUK 27 Klachtenregeling ongewenst gedrag.
Artikel 27:1:1:1 Begripsomschrijving.
Deze regeling verstaat onder regeling de Regeling klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, zoals deze nu luidt of in de toekomst zal luiden.
Artikel 27:1:2:1 Regeling klachtencommissie
De Regeling klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid is van toepassing op klachten over ongewenst gedrag in de zin van artikel 1, aanhef en onder d van de Regeling.
Artikel 27:1:3:1 Vertrouwenspersoon
Het college wijst een vertrouwenspersoon aan, die als eerste aanspreekpunt fungeert voor ambtenaren die geconfronteerd zijn met ongewenst gedrag, en hen ondersteunt en begeleidt.
Artikel 27:1:4:1 Besluit college
Het college stelt binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Regeling klager en aangeklaagde schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de gegrondheid van de klacht alsmede de eventuele conclusies die het daaraan verbindt. Indien de conclusies van het college afwijken van het advies van de commissie wordt de reden van die afwijking vermeld.
Het college stelt binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Regeling klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de ontvankelijkheid van de klacht alsmede de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
Artikel 27:1:5:1 Benadeling klager
De klager mag niet wegens het indienen van een klacht benadeeld worden in zijn rechtspositie.
Artikel 27:1:6:1 Benadeling vertrouwenspersoon
De vertrouwenspersoon mag niet uit hoofde van zijn functie als vertrouwenspersoon benadeeld worden in zijn rechtspositie.
HOOFDSTUK 28 Mandaatregeling individuele personele aangelegenheden
Artikel 28:1:1:1 Mandaat aan de wethouder personeel en organisatie
Artikel 28:2:1:1 Mandaat aan de gemeentesecretaris
Het college mandateert de beslissing op het gebied van de individuele personele aangelegenheden van de ambtenaren, met uitzondering van de ambtenaren van de Rekenkamer, aan de gemeentesecretaris.
Artikel 28:3:1:1 Mandaat aan de directeuren
De gemeentesecretaris kan de aan de gemeentesecretaris gemandateerde beslissingen opdragen aan door de gemeentesecretaris aan te wijzen en onder de verantwoordelijkheid van de gemeentesecretaris werkzame ambtenaren of aan derden. De gemeentesecretaris kan daartoe aan de betreffende personen instructies geven.
Artikel 28:5:1:1 Bekendmaking van het ondermandaat
Artikel 28:6:1:1 Mandaat aan de Rekenkamer
Het college mandateert de beslissingen op het gebied van individuele personele aangelegenheden van de medewerkers van de Rekenkamer aan de Rekenkamer, met uitzondering van:
Artikel 28:7:1:1 Mandaat aan de voorzitter van de Rekenkamer
Het college mandateert de beslissingen op het gebied van individuele personele aangelegenheden van de medewerkers van de Rekenkamer aan de voorzitter van de Rekenkamer, met uitzondering van de volgende beslissingen:
HOOFDSTUK 28a Mandaatregeling bijzondere mandaten personele aangelegenheden
Artikel 28a:1:1:1 afleggen eed of belofte
Artikel 28a:2:1:1 Vertrouwenspersonen
Het college mandateert de gemeentesecretaris om vertrouwenspersonen, als bedoeld in artikel 15:2 van de Arbeidsvoorwaarden gemeente Arnhem (regeling melding vermoeden misstanden) en artikel 27:1:1:1 van genoemde arbeidsvoorwaarden (ongewenst gedrag) aan te wijzen.
Artikel 28a:3:1:1 Specifieke sociale statuten
Het college mandateert het vaststellen van specifieke sociale statuten als bedoeld in 25:5:1:1 van de Arbeidsvoorwaarden gemeente Arnhem aan de wethouder personeel en organisatie.
Artikel 28a:4:1:1 Bezuiniging en reorganisatie
HOOFDSTUK 29 Bedrijfsspaarregeling
Vervallen met ingang van 1 januari 2016.
HOOFDSTUK 31 Procedureregeling functiebeschrijving, functiewaardering en functie-indeling.
Artikel 31:1:1:1 Functiebeschrijving en waardering
De indeling van de ambtenaren in de salarisgroepen gebeurt door toepassing van een methode van functiebeschrijving en functiewaardering volgens de hierna genoemde regels. Deze regels zijn niet van toepassing op de functie van gemeentesecretaris.
Artikel 31:1:3:1 Begripsbepalingen
Artikel 31:1:6:1 Advies functiewaardering lokale functiebeschrijvingen
Artikel 31:1:7:1 Besluit functiewaardering lokale functiebeschrijvingen
Artikel 31:1:8:1 Indeling functies in normbeschrijvingen en lokale functiebeschrijvingen
Artikel 31:1:9:1 Verzending en bezwaar
De in het vierde lid genoemde brief bevat een motivering van het besluit. De motivering gebeurt als volgt. Als het college de in artikel 31:1:8:1 genoemde adviezen overneemt, bevat de brief het advies (in de tekst zelf van de brief of in een bijlage). Als het college de in artikel 31:1:8:1 genoemde adviezen niet overneemt, bevat de brief het advies (in de tekst zelf van de brief of in een bijlage), evenals de motivatie waarom het college genoemde adviezen niet overneemt.
Artikel 31:1:10:1 Besluit functiewaardering conversietabel normbeschrijvingen en lokale functiebeschrijvingen
Artikel 31:1:11:1 Openbaarheid besluiten
De in de voorgaande artikelen van dit hoofdstuk genoemde adviezen, voorlopige besluiten en besluiten zijn openbaar. De vergaderingen van de expertgroep, het college en de commissie voor het Georganiseerd Overleg zijn niet openbaar.
Artikel 31:1:12:1 Beheer van het functiewaarderingssysteem
Dit hoofdstuk treedt in werking na bekendmaking en vervangt alle voorgaande regelingen van de functiebeschrijving en functiewaardering.
HOOFDSTUK 32 Persoonlijk budget
Artikel 32:1:1:1 Begripsomschrijvingen
De doelen waarvoor het persoonlijk budget kan worden ingezet zijn de doelen zoals genoemd in artikel 3:29, eerste lid en de doelen zoals door het college aangewezen op grond van artikel 3:29, tweede lid.
Artikel 32:1:4:1 Citeertitel en looptijd
Dit hoofdstuk kan worden aangehaald als "Persoonlijk budget", treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.
HOOFDSTUK 33: beoordelen en belonen
Paragraaf 33:1 Definities en algemene bepalingen
Artikel 33:2:2:1 Informeren ambtenaar
De beoordelaar informeert de ambtenaar uiterlijk 14 dagen voor het beoordelingsgesprek over de datum van het beoordelingsgesprek.
Artikel 33:2:3:1 Aanwezigheid p&o-adviseur
Artikel 33:2:4:1 Reden beoordeling
Artikel 33:2:6:1 Inhoud beoordeling
Artikel 33:2:7:1 Beoordelingsformulier
De beoordelaar ondertekent digitaal de beoordeling. De ambtenaar ondertekent de beoordeling: voor akkoord, als hij het eens is met de beoordeling; voor gezien, als hij het niet eens is met de beoordeling. Is er een p&o-adviseur bij het beoordelingsgesprek aanwezig, dan vindt vermelding hiervan plaats in het digitale beoordelingsformulier.
Artikel 33:2:8:1 Beoordelingsbesluit
Artikel 33:2:9:1 Bewaren beoordelingsformulier
MijnPersoneelsZaken bewaart het beoordelingsformulier gedurende vijf jaar na de datum van het beoordelingsgesprek. MijnPersoneelsZaken bewaart het in artikel 33:2:5:1, eerste lid, onder c genoemde oordeel (feedback) gedurende één jaar na de datum van het beoordelingsgesprek.
Artikel 33:3:1:1 Beloningsbesluit
Artikel 33:3:2:1 Periodieke verhogingen
De periodieke verhogingen gaan in op de eerste dag van de maand, waarin de daarvoor gestelde termijnen zijn vervuld. Voor de ambtenaar die op 1 januari 2003 in dienst was, blijft de voor 1 januari 2003 geldende regeling van kracht zolang de ambtenaar in de op 31 december 2002 voor hem geldende salarisschaal blijft zitten.
Het college kan bij de benoeming in een functie, hetzij bij eerste aanstelling in gemeentedienst, hetzij tengevolge van bevordering of van overplaatsing, het salaris, met inachtneming van de bedragen, in de desbetreffende salarisgroep vermeld, bepalen op een bedrag, hoger dan het minimum van de groep, waarin de benoeming geschiedt. Ook kan het college voor het toekennen van de verdere periodieke verhogingen een extra diensttijd toekennen, hetzij bij benoeming op, hetzij boven het minimum. Het bij benoeming toegekende salaris geldt voor het verlenen van verdere periodieke verhogingen als te zijn verkregen door regelmatige periodieke verhoging na de daarvoor gevorderde diensttijd.
Indien de benoeming tevens een bevordering is, kent het college aan de ambtenaar ten minste een zodanig salaris toe en stelt het college tevens de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging zodanig vast, dat de nieuwe bezoldiging van de ambtenaar te allen tijde uitgaat boven de bezoldiging, welke de ambtenaar in de lagere groep zou hebben genoten. Voor de toepassing van dit lid gelden de toelage onregelmatige dienst en de vergoeding beschikbaarheidsdienst niet als bezoldiging.
Artikel 33:3:3:1 Groepsbeloningen
Het college kan een groepsbeloning toekennen aan een groep ambtenaren.
Artikel 33:3:4:1 Beloningsbesluit
Paragraaf 33:4 Persoonlijke toelage
Artikel 33:4:1:1 Persoonlijke toelage
Het college kan aan de ambtenaar, aan wie een taak wordt opgedragen, die naar het oordeel van het college niet voortvloeit of een onderdeel uitmaakt van zijn normale functie en waarvoor niet een toelage of vergoeding bij dit of enig ander besluit is vastgesteld, een tijdelijke toelage toekennen. Het college kan aan de toekenning van deze toelage voorwaarden verbinden.
Paragraaf 33:5 Tijdelijke en vaste aanstelling
Artikel 33:5:1:1 Aanstellingsbesluit
Artikel 33:5:2:1 Aanstellingsbesluit
Paragraaf 33:6 Overige bepalingen
Artikel 33:6:1:1 Planningsgesprek, beoordelingsgesprek en POP-gesprek
De beoordelaar en de ambtenaar combineren het planningsgesprek, beoordelingsgesprek en POP-gesprek zo mogelijk op één moment.
Artikel 33:6:2:1 Afwijkende regels
Artikel 33:6:3:1 Inwerkingtreding
Dit hoofdstuk treedt in werking op 25 november 2005 en heeft terugwerkende kracht tot 8 juni 2005.