Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nissewaard

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nissewaard houdende regels omtrent handhaving, maatregelen en boeten Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNissewaard
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Nissewaard houdende regels omtrent handhaving, maatregelen en boeten Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2016
CiteertitelVerordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2016
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Deze regeling vervangt de verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 8 lid 1 Participatiewet
  2. artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  3. artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-11-201601-01-2020nieuwe regeling

09-11-2016

Gemeenteblad 2016, 160462

16.R.00224

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2016

De raad van de gemeente Nissewaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 november 2016;

gelet op 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, artikel 35 van de IOAW en artikel 35 van de IOAZ;

gezien het advies van de cliëntenraad SoZaWe;

gezien het advies van de commissie Zorg en Werk van 3 november 2016;

besluit vast te stellen de:

Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2016

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

  • b.

    Benadelingsbedrag: de bijstand waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • c.

    Bijstandsnorm: 1° bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of 2° inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ;

  • d.

    Bijstandsuitkering: een uitkering ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ;

  • e.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard;

  • f.

    Inlichtingenplicht: de verplichtingen als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, artikel 38 tweede lid van het Bbz, artikel 30c tweede of derde lid van de wet Suwi;

  • g.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • h.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • i.

    Maatregel: het verlagen van de bijstand;

  • j.

    Tegenprestatie: het naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

  • k.

    UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

  • l.

    Voorziening: een re-integratievoorziening als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de wet alsmede een opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • m.

    Wet (de): de participatiewet;

  • n.

    Wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • o.

    Zeer ernstige misdragingen: het op een dusdanige wijze bejegenen van het college, dan wel personen die in diens opdracht de wet uitvoeren, dat deze zich op een fysieke en/of psychische wijze bedreigd voelen. Dit is krachtens artikel 9, zesde lid, een bijzondere vorm van het niet nakomen van de aan de bijstand verbonden verplichtingen.

Hoofdstuk 2: handhaving en fraudebestrijding

Artikel 2: Opdracht aan het college

  • 1.

    Het college verlaagt de bijstand in situaties als omschreven in artikel 18, tweede lid en vierde lid van de Wet, de artikelen 20 en 38, van de IOAW, de artikelen 20 en 38 van de IOAZ en artikel 30 van de Wet Suwi.

  • 2.

    Het college stelt in het kader van oneigenlijk gebruik van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet een handhavingsplan op.

  • 3.

    In het handhavingsplan als bedoeld in het tweede lid komt ten minste aan de orde:

    • a.

      een visie op handhaving binnen de kaders van de wet;

    • b.

      de wijze van aanpak van fraudepreventie;

    • c.

      de wijze van aanpak van frauderepressie.

  • 4.

    Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad over de onderwerpen die in het plan geregeld zijn.

Hoofdstuk 3: Algemene bepalingen maatregelen

Artikel 3: Het besluit tot het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Wanneer een belanghebbende zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Wet niet nakomt wordt er een maatregel opgelegd overeenkomstig hoofdstuk 6 van deze verordening.

  • 2.

    Wanneer een belanghebbende overige uit de Wet voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van de verplichtingen als bedoeld in artikel 17 eerste lid van de Wet, niet nakomt wordt er een maatregel opgelegd overeenkomstig hoofdstuk 4 van deze verordening.

  • 3.

    Wanneer een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont danwel zich zeer ernstig misdraagt wordt een maatregel opgelegd overeenkomstig hoofdstuk 5 van deze verordening.

  • 4.

    Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd met toepassing van artikel 18, tiende lid van de Wet.

  • 5.

    Een maatregel als bedoeld in het tweede en derde lid wordt afgestemd op de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden voor de persoon en diens gezin.

  • 6.

    In het besluit tot het opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de reden voor de maatregel;

    • b.

      de duur van de maatregel;

    • c.

      de hoogte van de maatregel, uitgedrukt in een percentage of een bedrag;

    • d.

      indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaard maatregel.

Artikel 4: Het horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      het college het horen niet nodig acht voor de afstemming als bedoeld in artikel 3, vierde en vijfde lid;

    • d.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 5: Berekening maatregel

  • 1.

    Een maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt een maatregel toegepast op bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Wet;

    • b.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 35 van de Wet en de verwijtbare gedraging in relatie tot het recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid onder a. moet in deze verordening ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de verleende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Wet’.

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede lid onder b. moet in deze verordening ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘ de verleende bijzondere bijstand’.

Artikel 6: Afzien van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor de constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van een maatregel als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Het besluit hiertoe wordt gelijkgesteld aan een besluit tot het opleggen van een maatregel.

Artikel 7: Ingangsdatum

  • 1.

    Een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel is bekendgemaakt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt bij aanvang van de bijstand een maatregel opgelegd per toekenningsdatum van de bijstand.

  • 3.

    Indien de opgelegde maatregel niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gebracht als gevolg van beëindiging of intrekking van de bijstand wordt (het restant van) de maatregel ten uitvoer gebracht indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden na bekendmaking van het besluit tot het opleggen van de maatregel opnieuw een bijstandsuitkering ontvangt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste tot en met het derde lid kan een maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, indien en voor zover de gedraging waarop deze betrekking heeft in het verleden heeft plaatsgevonden

Artikel 8: Herzieningsverzoek

  • 1.

    Belanghebbende kan, met toepassing van artikel 18, elfde lid, schriftelijk verzoeken om herziening van de maatregel.

  • 2.

    Met toepassing van artikel 18, elfde lid, herziet het college een opgelegde maatregel door de duur en/of hoogte van de opgelegde maatregel te matigen per datum verzoek belanghebbende.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid komt het deel van de maatregel welke wordt verrekend in de eerste maand, niet voor herziening in aanmerking.

Hoofdstuk 4. Niet nakomen van niet-geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling

Artikel 9: Het niet of onvoldoende nakomen van arbeidsverplichtingen Participatiewet

Het niet of onvoldoende nakomen van arbeidsverplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, 9a en 55 van de Wet worden in de volgende categorieën onderscheiden:

  • a.

    Eerste categorie:

    • het zich niet tijdig laten registreren of het niet tijdig verlengen van de registratie als werkzoekende bij het UWV.

  • b.

    Tweede categorie:

    • het niet of in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak, waaronder in ieder geval begrepen een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Wet;

    • het zich niet of in onvoldoende mate houden aan de vastgestelde afspraken welke zijn opgenomen in een plan van aanpak met betrekking tot de termijnen en procedures voor ziek- en betermeldingen ingeval van re-integratieactiviteiten;

    • het in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot het voortijdig beëindigen van deze voorziening;

    • het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, of artikel 55 van de Wet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende 4 weken na de melding als bedoeld;

    • het niet of niet tijdig verschijnen op een oproep door het college of een door het college aangewezen bedrijf of instantie in verband met een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, het uitvoeren van een tegenprestatie of een onderzoek naar de beheersing van de Nederlandse taal;

    • het niet of in onvoldoende mate verrichten van een tegenprestatie, waaronder begrepen het onderzoek naar de mogelijkheden tot het verrichten van een tegenprestatie;

    • het zich anderszins onvoldoende inzetten voor arbeidsinschakeling op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Wet voor zover deze verplichtingen niet voortvloeien uit artikel 18 vierde lid van de Wet, waaronder het niet of in onvoldoende mate verkrijgen of gebruik maken van een flankerende voorziening;

    • het uit diens houding en gedrag door een alleenstaande ouder, die een ontheffing heeft als bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de Wet, ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel b niet te willen nakomen.

Derde categorie:

  • Het niet naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, voor zover deze verplichting niet voortvloeit uit artikel 18 vierde lid van de Wet;

Artikel 10: Het niet of onvoldoende nakomen van arbeidsverplichtingen IOAW en IOAZ

Het niet of onvoldoende nakomen van arbeidsverplichtingen als bedoeld in de artikelen 37 en 38 van de IOAW en de artikelen 37 en 38 van de IOAZ worden in de volgende categorieën onderscheiden:

  • a.

    Eerste categorie:

    • het zich niet tijdig laten registreren of het niet tijdig verlengen van de registratie als werkzoekende bij het UWV.

  • b.

    Tweede categorie:

    • het niet of in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

    • het zich niet houden aan de vastgestelde afspraken welke zijn opgenomen in een plan van aanpak met betrekking tot de termijnen en procedures voor ziek- en betermeldingen ingeval van re-integratieactiviteiten;

    • het in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang kunnen vinden van de voorziening of tot voortijdige beëindiging van de voorziening;

    • het niet of in onvoldoende mate verkrijgen of gebruik maken van een flankerende voorziening;

    • het niet verschijnen op een oproep voor een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of het uitvoeren van een tegenprestatie;

    • het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of een tegenprestatie;

    • het niet of in onvoldoende mate verrichten van een tegenprestatie;

    • het uit diens houding en gedrag door een alleenstaande ouder, die een ontheffing heeft als bedoeld in artikel 38, eerste lid IOAW of artikel 38, eerste lid IOAZ, ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid onderdeel e IOAW of artikel 37, eerste lid onderdeel e IOAW niet te willen nakomen.

  • c.

    Derde categorie:

    • Het niet naar vermogen verkrijgen, behouden of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

    • het niet gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening waarbij dit heeft geleid tot het geen doorgang kunnen vinden van de voorziening of tot voortijdige beëindiging van de voorziening.

Artikel 11: Hoogte en duur van de maatregel

De hoogte van de maatregel bedraagt:

  • a.

    10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen in de eerste categorie;

  • b.

    30% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen in de tweede categorie;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen in de derde categorie;

Hoofdstuk 5. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en zeer ernstige misdragingen

Artikel 12: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Wanneer een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont wordt een maatregel opgelegd ter hoogte van:

  • a.

    10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-;

  • b.

    30% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1000,- tot € 2500,-;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2500,-;

Artikel 13: Zeer ernstige misdragingen

Een belanghebbende die zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die belast zijn met de uitvoering van de Wet, de IOAW en IOAZ wordt een maatregel opgelegd ter hoogte van:

  • a.

    100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden, bij het uitoefenen van fysiek geweld gericht tegen de in dit artikel genoemde personen;

  • b.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge en/of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in dit artikel genoemde personen.

Hoofdstuk 6. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en re-integratie

Artikel 14: Hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Wanneer een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel b, g en h niet nakomt wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende 1 maand;

  • 2.

    Wanneer een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a,c,d,e en f niet nakomt wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende 2 maanden;

  • 3.

    Wanneer een belanghebbende zich niet onderwerpt aan een door het college verplicht gestelde behandeling van medische aard, als bedoeld in artikel 55 van de Wet, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, behouden of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende 1 maand;

  • 4.

    Wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen kan de maatregel als bedoeld in het eerste en derde lid worden toegepast over twee opeenvolgende maanden, waarbij aan iedere maand de helft van de maatregel wordt toebedeeld;

  • 5.

    Wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen kan de maatregel als bedoeld in het tweede lid, voor zover het een gedraging betreft als bedoeld in artikel 18, vierde lid onderdeel c, d, e en f worden toegepast over drie opeenvolgende maanden, waarbij aan iedere maand een derde van de maatregel wordt toebedeeld.

Hoofdstuk 7. Samenloop en recidive

Artikel 15: Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Wanneer er sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in dezeverordening of de in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen,wordt één maatregel opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregelwordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2.

    Wanneer er sprake is van meerdere verplichtingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging,

    de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 3.

    Wanneer er sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in dezeverordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting alsmedeeen in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geenmaatregel opgelegd, voor zover voor die gedraging een bestuurlijke boete wordtopgelegd.

  • 4.

    Wanneer er sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een indeze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting alsmede een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, voor zover voor die gedragingen geen bestuurlijke boete wordt opgelegd, wordt voor iedere gedraging eenafzonderlijke maatregel opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de verplichting, de matevan verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 16: Recidive

  • 1.

    Wanneer een belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in hoofdstuk 4 en 5 opnieuw schuldig maakt eenzelfde verplichting, wordt telkens de duur van de voorgaande maatregel verdubbeld.

  • 2.

    Wanneer een belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in hoofdstuk 6 opnieuw schuldig maakt eenzelfde verplichting, wordt telkens de duur van de voorgaande maatregel verdubbeld.

Hoofdstuk 8. Blijvende en tijdelijke weigering IOAW en IOAZ

Artikel 17: Samenloop bij weigeren bijstand IOAW en IOAZ

Wanneer er sprake is van een gedraging die schending oplevert van een in deze verordening genoemde verplichting, wordt geen maatregel opgelegd, voor zover het college de inkomensvoorziening op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid van de IOAZ tijdelijk of blijvend weigert.

Hoofdstuk 9. Boeten

Artikel 18: Verrekenen recidiveboete

  • 1.

    Indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan de

    inlichtingenplicht en sprake is van recidive als bedoeld in artikel 18a, het vijfde lid vande Wet of artikel 20a vijfde lid IOAW/IOAZ, verrekent het college derecidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

    3.De verrekening als bedoeld in het eerste en tweede lid vindt plaats gedurende een

    tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke

    boete is opgelegd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, geldt voor belanghebbenden met ten lasten komendekinderen, wiens bezit niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagtdat het college de recidiveboete verrekent:

    • a.

      gedurende één maand zonder toepassing van de beslagvrije voet; en

    • b.

      aansluitend op de verrekening als bedoeld in onder a, de daaropvolgende twee maanden op dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    De verrekening als bedoeld in het eerste en tweede lid vindt plaats gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 19: Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

Artikel 18 is van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid van de wet of artikel 20 a eerste lid van de IOAW/IOAZ , indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 20: Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot kennelijke onredelijkheid en/of onbillijkheid.

Artikel 21: Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 15 november 2016

Artikel 22: Intrekken oude verordening

De verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 23: Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2016.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Nissewaard 9 november 2016

 

de griffier,

S.J.M. Mackaij

de voorzitter,

M. Salet